3.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
-
a. het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
-
b. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
-
c. het aanleggen van dijken of andere taluds en het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds;
-
d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
-
e. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, steigers, kaden en aanlegplaatsen;
-
f. het bouwen van erfafscheidingen;
-
g. het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
-
h. het planten van bomen, struiken en andere opgaande beplanting en oevervegetatie;
-
i. het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties.
3.3.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de waarden, zoals in lid 3.1 onder b, bedoeld, niet onevenredig worden aangetast, en:
-
a. ten hoogste 10% van het perceel met water, planten en struiken wordt ingericht;
-
b. geen grotere clustering van water, planten, struiken en/of gewassen ontstaat dan 100 m²;
-
c. tussen clusters een minimale afstand van 40 m wordt aangehouden;
-
d. tussen de stammen van bomen, op het moment van planten, ten minste 40 m wordt aangehouden.