direct naar inhoud van Artikel 20 Wonen - 2
Plan: Woongebieden Kern Schagen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0441.BPWOONGSCHAGEN-OH01

Artikel 20 Wonen - 2

20.1 Bestemmingsomschrijving
20.1.1 Algemeen

De voor Wonen - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen;
  • b. bergingen en andere nevenruimten;
  • c. tuinen;
  • d. erven;
  • e. rijwegen;
  • f. gebouwde parkeervoorzieningen;
  • g. ongebouwde parkeervoorzieningen;
  • h. speelvoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. water;
  • k. waterhuishoudkundige voorzieningen.

met bijbehorende bouwwerken, tuinen en erven en verkeers- en verblijfsvoorzieningen.

20.1.2 Aan-huis-verbonden beroepen of - bedrijven

Per woning mag hiervoor ten hoogste 40% van het totale brutovloeroppervlak van de op het bouwperceel aanwezige gebouwen worden benut.

20.2 Bouwregels
20.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. situering: uitsluitend binnen een bouwvlak waarbij de voorgevel van een hoofdgebouw maximaal 1 meter achter de aanduiding 'gevellijn' mag worden gebouwd;
  • b. maximum bebouwd oppervlak: zoals met de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' staat aangegeven;
  • c. maximum goothoogte: zoals met de aanduiding 'maximum goothoogte' staat aangegeven;
  • d. maximum bouwhoogte hoofdgebouw: zoals met de aanduiding 'maximale bouwhoogte' staat aangegeven;
  • e. maximum bouwhoogte bijbehorend bouwwerk: 0,9 meter lager dan zoals met de aanduiding 'maximale bouwhoogte' staat aangegeven;
  • f. maximale dakhelling: 70 graden;
  • g. minimale dakhelling: 30 graden.
20.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken geen gebouw zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. maximum bouwhoogte vlaggenmasten: 6 meter;
  • b. maximum bouwhoogte overige bouwwerken geen gebouw zijnde: 1 meter.
20.3 Specifieke gebruiksregels

Voor de in artikel 20.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:

  • a. maximum aantal woningen:10;
  • b. situering parkeervoorzieningen: uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  • c. minimum parkeernorm: 1,3 parkeerplaats per woning;
  • d. maximum parkeernorm: 1,9 parkeerplaats per woning.
20.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in artikel 20.2.1 voor het verhogen van de bouwhoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen tot maximaal 5, 5 m ten behoeve van het realiseren van een kap;
    mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    - de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    - het straat- en bebouwingsbeeld;
    - de sociale veiligheid;
    - de verkeersveiligheid;
    - de woonsituatie.
  • b. het bepaalde in artikel 20.1 en 20.2 voor het realiseren van een LAT-woning, oftewel het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning (splitsing), of het gebruik van een bestaand bijgebouw als LAT-woning, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de LAT-woning dient gerealiseerd te worden binnen bestaande bebouwing;
    • 2. nieuwbouw is niet toegestaan;
    • 3. de bebouwing (het hoofdgebouw en bijbehorend bouwwerk) heeft een omvang van ten minste 300 m2;
    • 4. de oppervlakte van de LAT-woning bedraagt niet meer dan 100 m2;
    • 5. in de bestaande bebouwing mag niet meer dan één LAT-woning worden gevestigd;
    • 6. gebruiksmogelijkheden op eigen gronden, alsmede aangrenzende gronden, worden niet beperkt;
    • 7. het parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden en, indien dit niet mogelijk is, de parkeerdruk in de naaste omgeving neemt als gevolg van het gebruik voor een LAT-woning niet onevenredig toe;
    • 8. er ontstaan geen (onevenredige) privaatrechtelijke belemmeringen.
  • c. het bepaalde in artikel 20.1 en 20.2 voor mantelzorg binnen de woning en bijgebouwen bij een woning, alsmede extra bouwmogelijkheden voor de bouw van een bijgebouw ten behoeve van mantelzorg mits:
    • 1. de hulpbehoevende(n) aan wie zorg wordt geboden over een indicatie van een bevoegde arts dan wel instelling beschikt/beschikken;
    • 2. het parkeren op eigen terrein plaatsvindt en, indien dit niet mogelijk is, de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van het gebruik voor mantelzorg niet onevenredig toeneemt;
    • 3. er geen sprake is van een zelfstandige woning;
    • 4. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen (bijvoorbeeld als gevolg van verhuizing of overlijden) het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte wordt beëindigd en de woonvoorzieningen worden verwijderd;