direct naar inhoud van Toelichting
Plan: 't Zand Noord, fase 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0441.BPBGZZandNoordF2-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de noordzijde van het dorp 't Zand is een nieuwe woningbouwlocatie voorzien. De woningbouwlocatie wordt in fases ontwikkeld. Het eindbeeld is om het gebied tussen de huidige noordelijke dorpsrand, zijnde de bebouwing langs de Julianastraat, en de Koning Willem II-weg in te vullen met woningbouw.

Voor het zuidelijk kwadrant van de invullocatie is allereerst een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Tevens is voor deze eerste fase een bestemmingsplan opgesteld. Met de eerste fase is de bouw van 50 woningen gemoeid. Dit bestemmingsplan is recent door de gemeenteraad vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPBGZZandNoordF2-VA01_0001.png"

Figuur 1 Overzicht eerste fase woonontwikkeling 't Zand Noord.

Het voorliggende bestemmingsplan gaat over de tweede fase van de woonontwikkeling. Ook hieraan ligt een beeldkwaliteitsplan ten grondslag. Dit plan is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting.

Het plan voor de tweede fase omvat een programma van circa 228 woningen in verschillende segmenten met bijbehorende openbare ruimte. Naast reguliere woningbouw biedt de tweede fase, zij het beperkt, ruimte voor bebouwing met woongebouwen.

Dit bestemmingsplan vormt het juridisch-planologisch kader waarbinnen de tweede fase ontwikkeld kan worden.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt tussen de huidige bebouwing van de noordoostelijke dorpsrand langs de Julianastraat en de Koning Willem II-weg in t Zand. Het gebied ligt ten noorden van de Korte Bosweg. De begrenzing is afgestemd op de kadastrale perceelsgrenzen. De omvang van de locatie is iets minder dan 10 hectare. De ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPBGZZandNoordF2-VA01_0002.png"

Figuur 1.1 De ligging en begrenzing van het plangebied.

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan Buitengebied Zijpe, dat op 18 mei 2016 is vastgesteld door de gemeenteraad van gemeente Schagen. Het plangebied is hierin bestemd als 'Agrarisch'. Het realiseren van woningbouw is binnen deze bestemming niet mogelijk. Op het gebied ligt tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5', waarbinnen regels gelden ten aanzien van de bescherming van mogelijk aanwezige archeologische resten. Het gebied is in het bestemmingsplan tevens aangeduid als zijnde 'bollenconcentratiegebied'.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige situatie, de gewenste ontwikkelingen en ruimtelijke inpassing daarvan en de vertaling naar uitgangspunten voor het bestemmingsplan. In hoofdstuk 3 worden de uitgangspunten getoetst aan het, voor het plan relevante, beleid op de verschillende niveaus. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt het juridische systeem toegelicht. Ten slotte worden in hoofdstuk 6 de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid van het plan besproken.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en beschrijving ontwikkeling

2.1 Algemeen

In 2009 is een stedenbouwkundig plan met beeldkwaliteiteisen gemaakt voor een drietal uitbreidingslocaties in 't Zand, voormalig gemeente Zijpe. Het gaat om het Willem 't Hartplein, 't Zand Oost en 't Zand Noord. Het stedenbouwkundig plan vormt een uitwerking van het 'Beeldkwaliteitplan 't Zand', met als doel om de kwaliteit van de ruimtelijke structuur van 't Zand op lange termijn te waarborgen. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op 't Zand Noord, het gebied tussen de huidige oostelijke dorpsrand en de Koning Willem II-weg. Allereerst wordt kort ingegaan op het ontstaan van 't Zand, het landschappelijke patroon waarin de nederzetting zich heeft ontwikkeld, de identiteit van het dorp en de recente ontwikkelingen.

Voor de actuele plannen is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het gaat om een uitwerking en actualisatie van het eerdere stedenbouwkundige plan uit 2009. In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op de huidige inrichting van het plangebied, de voorgestelde inrichting en de ruimtelijke kwaliteit. Voor een uitgebreide beschrijving van de achtergronden wordt verwezen naar het Beeldkwaliteitsplan.

2.2 Huidige inrichting plangebied

Het plangebied ligt aan de rand van het dorp 't Zand. 't Zand heeft zich na de aanleg van het Noordhollandsch Kanaal in 1824 ontwikkeld tot een dorp. 't Zand bestond aanvankelijk uit enige lintbebouwing bij de kruising van de Keinsmerweg en de Korte Bosweg. Door verdichting van de lintbebouwing en uitbreidingen is het dorp vanaf 1950 toegenomen tot de huidige omvang.

In de jaren '90 is de Koning Willem II-weg aangelegd langs de noord- en westzijde van het dorp, als bypass ter ontsluiting van het noordelijk gelegen bedrijventerrein. Met de aanleg van deze weg zijn de enkele kavels akkerbouwgrond, waar het plangebied deel van uitmaakt, los komen te liggen van de rest van het buitengebied en ruimtelijk gezien onderdeel geworden van de kern.

De noordoostelijke rand van 't Zand wordt momenteel gevormd door een reeks rijenwoningen die haaks op de dorpsrand staan. Deze woningen zijn in de jaren '70 planmatig gerealiseerd. Langs deze rand ligt een voetpad en een rij bomen. De Korte Bosweg, die langs de zuidzijde van het plangebied ligt, is een wijkontsluitingsweg die aansluit op de Koning Willem II-weg. Langs de Korte Bosweg is sinds de jaren '90 woningbouw ontwikkeld. Verder ligt aan de Korte Bosweg één perceel met een bedrijfsbestemming, waar lichte vormen van bedrijvigheid mogelijk zijn.

Een luchtfoto van het plangebied en de omgeving is weergegeven in figuur 1.1.

Het plangebied van dit bestemmingsplan bestaat uit een aantal onbebouwde kavels akkerbouwland. Een aanzicht op het plangebied vanaf de Korte Bosweg is weergegeven in figuur 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPBGZZandNoordF2-VA01_0003.png"

Figuur 2.2 Aanzicht op het plangebied.

2.3 Het beeldkwaliteitsplan

't Zand Noord

't Zand Noord is de nieuwste uitbreiding van 't Zand. De uitbreiding betreft het gebied vanaf de bestaande bebouwing langs de Julianastraat en de Korte Bosweg tot aan de Koning Willem II-weg, de oostelijke randweg van het dorp.

In het woonbeleid van de gemeente wordt uitgegaan van een gefaseerde ontwikkeling, beginnend met 50 woningen. Deze 50 woningen zijn in de zuidelijke hoek van het 't Zand Noord geprojecteerd, op een deel van de eerste twee kavels aansluitend aan de bestaande dorpsrand. Voor deze ontwikkeling is de planvorming in ontwerp gereed.

Gelet op de vraag vanuit de markt en het belang van het kunnen aanbieden van voldoende en kwalitatief hoogwaardige woonlocaties is thans de start van de volgende fase van de invulling van het gebied opportuun.

Organische groei

In het stedenbouwkundige plan voor de ontwikkeling wordt rekening gehouden met een gefaseerde en organische doorontwikkeling van het woongebied. De geleidelijke ontwikkeling van 't Zand Noord biedt mogelijkheden om de dorpse identiteit van 't Zand te versterken. In de huidige dorpsranden is de relatie met het landschap beperkt. Nu wordt de kans aangegrepen om 't Zand alsnog een meer dorpse rand en uitstraling te geven die past in de landschappelijke opbouw van de locatie.

Dit beeldkwaliteitplan heeft alleen betrekking op ’t Zand Noord. In het totale plan wordt uitgegaan van de toelaatbaarheid van 278 woningen. Fase 1 bestaat uit 50 woningen. Dit bestemmingsplan maakt de bouw van de overige woningen mogelijk. In het plan kan, na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, de mogelijkheid worden geboden om op enkele locaties in het plangebied appartementen op te richten. De bouwhoogte is hierbij gelijk aan de nokhoogte van de woningen (maximaal 12 meter).

Door de uitbreiding gefaseerd te ontwikkelen kan een meer organisch gegroeide dorpsrand ontstaan. Van belang is wel dat in iedere fase van de ontwikkeling sprake is van een kwalitatieve dorpsrand. Dit wordt bereikt door de huidige kavelstructuur van het gebied te gebruiken als randen van de verschillende fasen.

Beeldkwaliteitsplan

Het beeldkwaliteitsplan plan gaat uit van 228 woningen. De dwarsstraten worden geprojecteerd in het verlengde van de woonstraten in de bestaande woonbuurt zodat er een visuele relatie ontstaat. De bestaande landschappelijke kaders, waaronder de kavelsloten en groene zoom langs de huidige dorpsrand zijn zoveel mogelijk in het stedenbouwkundig plan opgenomen. De waterstructuur wordt versterkt door verbreden van watergangen rondom het plangebied. Deze verbredingen dienen ter compensatie van de verharding en de klimaatbestendigheid van het totale plan.

Programma

Binnen het plangebied wordt een programma van 228 woningen ontwikkeld. Het programma bestaat uit vrijstaande woningen, geschakelde woningen, twee-aaneen gebouwde woningen en rijwoningen. De precieze invulling van de type woningen is afhankelijk van de verdere uitwerking van het plan. Omdat in de vorige uitbreidingen van 't Zand de sociale woningbouwopgave al is uitgevoerd, vallen alle woningen in 't Zand Noord in de vrije sector. Door middel van de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid kan, op daarvoor aangeduide locaties, mee worden gewerkt aan de bouw van appartementen.

Verkeer en parkeren

De woningbouwlocatie wordt ontsloten op de Korte Bosweg en de Koning Willen II weg. Dit zijn wijkontsluitingswegen en hebben voldoende capaciteit voor de ontsluiting van het programma. Er wordt verder een verbinding gemaakt met de huidige bebouwing van 't Zand. Deze vindt plaats aan de Julianastraat (noordzijde). In het huidige ontwerp is rekening gehouden met een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per rijwoning, 2,2 parkeerplaatsen per twee-aaneen gebouwde woning en 2,3 voor de vrijstaande en geschakelde woningen. Bij de verdere uitwerking van de plannen dient rekening te worden gehouden met het actuele parkeerbeleid van de gemeente en de actuele landelijke standaarden.

2.4 Ruimtelijke kwaliteitseis

Beeldkwaliteit

Zowel vanuit het gemeentelijk welstandsbeleid als vanuit het provinciaal ruimtelijk kwaliteitsbeleid wordt aandacht gevraagd voor de inpassing van de ontwikkeling in het landschap alsook voor de beoogde beeldkwaliteit binnen het plangebied. Het opgestelde Beeldkwaliteitsplan (zie bijlage 1) geeft invulling aan beide onderwerpen. Dit plan gaat volgens de reisgids ruimtelijke kwaliteit en procedure richting provincie.

In algemene zin geldt dat het plan in haar opzet aansluit op de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap. Er wordt gebruik gemaakt van het bestaande slotenpatroon en in elke fase wordt het gebied afgerond door landschappelijke randen. Het beeldkwaliteitplan geeft met het stedenbouwkundig plan als basis, in woord en beeld voor verschillende schaalniveaus de uitgangspunten aan voor het architectonisch ontwerp van de woningen en voor de inrichting van de openbare ruimte. Deze beschrijving dient dan ook als leidraad bij de verdere uitwerking van het beeldkwaliteitsplan.

De woningen in de nieuwe uitbreidingen van 't Zand, dienen zich op een zorgvuldige manier te voegen in het dorpse karakter van het dorp. Dit betekent dat een woning van een of twee lagen met kap het uitgangspunt is. Hierbij is het niet de bedoeling de bouwstijlen in het bestaande dorp te kopiëren. De voorkeur gaat uit naar ontwerpen met een eigentijdse interpretatie van lokale kenmerken. Architecten worden uitgedaagd op basis van de bestaande karakteristieke bebouwing nieuwe ontwerpen te maken die passen in de huidige tijd.

Er wordt ruimte geboden om op een aantal locaties binnen het plangebied om appartementen te realiseren. De hoogte dient zich te voegen in de hoogtes van de woningen, waardoor in maximaal 3 bouwlagen mag worden gebouwd.

Provinciale kwaliteitseis

Zoals beschreven wordt in paragraaf 3.2 maakt dit bestemmingsplan verstedelijking mogelijk. Hierom wordt de ruimtelijke inpassing volgens de werkwijze van de ruimtelijke kwaliteitseis uit de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) beschreven. Dit houdt in dat een verantwoording wordt gegeven van de mate waarin rekening wordt gehouden met de ontwikkelingsgeschiedenis en de ordeningsprincipes van het landschap, de bebouwingskarakteristieken ter plaatse, de inpassing van de ontwikkeling in de wijdere omgeving en de kernkwaliteiten van het gebied.

Het beeldkwaliteitsplan (Beeldkwaliteitsplan) voldoet aan de genoemde ruimtelijke kwaliteitseisen. Het onderbouwt de keuze van locaties op basis van de ontwikkelingsgeschiedenis en ordeningsprincipes van het landschap uitgaande van de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen en de bestaande dorpsstructuur waaraan wordt gebouwd, alsmede de openheid van het landschap daarbij inbegrepen stilte en duisternis. Tevens is rekening gehouden met de historische structuurlijnen en cultuurhistorische objecten. Op basis van het bovenstaande voldoet het plan aan de ruimtelijke kwaliteitseis.

Nut en noodzaak

Het geniet de voorkeur om nieuwe woningen binnen bestaand bebouwd gebied te bouwen en niet in het landelijk gebied. Het plangebied ligt buiten bestaand stedelijk gebied (BSG). In dergelijke gevallen moet zowel op basis van rijksbeleid als op basis van de ruimtelijke kwaliteitseis een beoordeling plaatsvinden van de behoefte c.q. nut en noodzaak voor de verstedelijking.

In dit kader wordt allereerst opgemerkt dat de woningen in ’t Zand Noord zowel kwantitatief en kwalitatief passen bij de behoefte tot 2020. Het regionale woningbouwprogramma (KWK, zie paragraaf 3.3) is onderdeel van de nut en noodzaak bepaling van woningbouw in de regio en vormt daarmee een belangrijke bouwsteen voor de behoefte. In het KWK staan afspraken tussen gemeenten en provincie over de regionale programmering tot 2020. De realisering van de woningbouw in 't Zand Noord, fase 2 zal voornamelijk na 2020 plaatsvinden. De gemeente Schagen stelt binnenkort het woningbouwprogramma 2020-2030 op. De centrale vraag bij dit programma is op welke plekken de gemeente wel of niet gaat bouwen en hoe zorgt de gemeente voor voldoende flexibiliteit. Dit programma zal input zijn voor de nieuwe regionale afspraken 2020-2030. In het nieuwe woningbouwprogramma wordt 't Zand Noord opgenomen.

De meest recente prognose is de Prognose 2015-2040: Concentratie in Steden, bevolking, huishoudens en woningbehoefte, van de provincie Noord-Holland (2015). Hierin geldt voor de gemeente Schagen een woningvraag van circa 1.135 woningen heeft in de periode 2016-2026. Ofwel: wanneer de gemeente Schagen afspraken uit het KWK (maximaal 950 woningen) uitvoert past dit ruim binnen de woningvraag voor de periode 2016-2026 (1.135 woningen).

In het KWK zijn plannen ook kwalitatief beoordeeld met een objectief afwegingskader. Hiervoor wordt de aantrekkelijkheid van de locatie en het woonproduct afgewogen met objectieve criteria. Om tot een oordeel over de locatie en product te komen worden plannen beoordeeld op omgevingskenmerken, woongebied en het type product. Voor de omgevingskenmerken is de woonomgeving beoordeeld en worden scores toegekend op basis van afstand tot voorzieningen zoals een supermarkt en treinstation. De combinatie van deze scores vormen het eindoordeel op het onderdeel omgevingskenmerken. ’t Zand Noord scoort op een range van -8 tot 8 een 1, een gemiddelde score. Om tot een oordeel voor het woongebied te komen is een wijkenscan uitgevoerd. Hiervoor zijn wijken in de Kop beoordeeld op de relatieve positie op de woningmarkt, economie en woonomgeving. ’t Zand scoort hierin gemiddeld. De beoordeling van de locatie en het product zijn in het afwegingskader gerangschikt. Het betreft een relatieve weging waarbij alle woonplannen een relatieve positie ten opzichte van elkaar krijgen. ’t Zand Noord scoort hierin beter dan veel andere plannen in de regio.

Op basis van een inventarisatie van locaties binnen BSG, aangeleverd door de gemeente Schagen, is naar alternatieven voor ’t Zand Noord gekeken. Hierbij is een onderscheid naar woonmilieu van de locaties gemaakt. Alleen alternatieven waarmee kan worden voorzien in een meer landelijk woonmilieu dat hier wordt beoogd (passend bij de kwalitatieve behoefte) zijn beschouwd. Locaties in de stad Schagen en de dorpen met meer voorzieningen (Petten, Callantsoog, Tuitjenhorn en Warmenhuizen) bieden een ander woonmilieu en zijn als zodanig geen alternatief voor de ontwikkeling in ’t Zand Noord. Verder zijn locaties binnen BSG waar reeds een hard woonplan is buiten de beoordeling gelaten, op deze locaties is immers al een stedelijke ontwikkeling voorzien waardoor deze locaties geen alternatief meer vormen. Uit de inventarisatie blijkt dat alleen enkele kleine locaties binnen BSG potentieel beschikbaar zijn. Het gaat om 11 locaties waar gemiddeld 4,5 woningen gebouwd zouden kunnen worden. Deze zijn zodoende geen geschikte alternatieven om het gevraagde woonmilieu en programma te realiseren.

Het bovenstaande toont de nut en noodzaak voor de verstedelijking buiten BSG aan.

Fasering

De woningbouw in ' t Zand Noord wordt in fasen gerealiseerd. Fase 1, volgens gelijknamig bestemmmingsplan, bestaat uit 50 woningen. Vervolgens wordt overeenkomstig onderhavig bestemmingsplan het gebied in 3 fases (4 kwadranten) ontwikkeld. Vooralsnog wordt er van uitgegaan dat de fases tegen de klok in worden ontwikkeld. Beginnend met fase 1 in de zuidoost hoek. Fase 1 gaat uit van circa 50 woningen. De vervolgfases van iets meer dan 70 woningen. De woningen worden binnen een periode van 10 jaar gerealiseerd.

Proces

Eind 2017 is het stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan voor fase 1 van de planontwikkeling toegezonden aan de provincie Noord-Holland, voor een beoordeling door het kwaliteitsteam en een eventuele beoordeling later in de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling (ARO). De beoordeling door het kwaliteitsteam heeft 11 december plaatsgevonden en op 19 december heeft het kwaliteitsteam laten weten akkoord te gaan met het stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan en de daarin opgenomen invulling van de ruimtelijke kwaliteitseis.

Het beeldkwaliteitsplan voor fase 2 is gebaseerd op het plan voor fase 1. De gehanteerde uitgangspunten zijn gelijk aan de uitgangspunten uit fase 1.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zette het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen draagt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen.

Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen. Het plan raakt geen van de 14 nationale belangen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR).

Duurzame verstedelijking

In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in de ladderonderbouwing voor duurzame verstedelijking. De regeling houdt in dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

In dit ruimtelijk plan is, op basis van het aantal woningen dat gerealiseerd wordt, sprake van een stedelijke ontwikkeling. Deze ontwikkeling vindt plaats buiten het bestaand stedelijk gebied. In paragraaf 2.4 (nut en noodzaak) en paragraaf 3.3 (regionale woningbouwafspraken) wordt omschreven hoe ook de ontwikkelingen van de woningen passen binnen de woningbehoefte die binnen de gemeente Schagen geldt. Hiermee is aangetoond dat er behoefte is aan deze woningen en dat het gewenste programma niet in bestaand stedelijk gebied gerealiseerd kan worden.

3.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie Noord-Holland

Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord - Holland is vastgelegd in de Structuurvisie Noord-Holland 2040 (vastgesteld door provinciale staten op 21 juni 2010). In de structuurvisie geeft de provincie een toekomstbeeld, waaruit het provinciaal belang volgt. Het toekomstbeeld is als volgt gedefinieerd: 'De provincie Noord-Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik.'

De provincie Noord-Holland zet de komende dertig jaar in op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden en dorpen omringd door aantrekkelijk recreatie en groen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De provincie wil steden en dorpen optimaal benutten, landschappen open houden en ruimte bieden aan economie en woningbouw.

Provinciale Ruimtelijke Verordening

Om het geschetste toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren heeft de provincie provinciale belangen benoemd. De drie hoofdbelangen (klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik) vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie. De hoofdbelangen zijn in de Structuurvisie uitgewerkt. In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) (eveneens vastgesteld door provinciale staten op 21 juni 2010, daarna zijn verschillende aanpassingen geweest, waarvan de laatste op 2 mei 2018) zijn de provinciale belangen vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen.

De PRV stelt in artikel 5a dat een bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Hierop gaat paragraaf 3.3 in.

Stedelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied moeten op basis van artikel 15 volgens de principes van de ruimtelijke kwaliteitseis worden onderbouwd. Dit houdt in dat de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen, aardkundige waarden en (dorps)structuur worden gerespecteerd. In de ruimtelijke onderbouwing geven we een verantwoording van de mate waarin rekening wordt gehouden met de ontwikkelingsgeschiedenis en de ordeningsprincipes van het landschap, de bebouwingskarakteristieken ter plaatse, de inpassing van de ontwikkeling in de wijdere omgeving en de kernkwaliteiten van het dorp. De inpassing is op deze wijze beschreven in Beeldkwaliteitsplan.

De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, past zodoende binnen de kaders van de Provinciale Ruimtelijke Verordening en binnen de beleidsruimte die de provincie Noord-Holland hiervoor biedt.

Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

Noord-Holland biedt een rijke variatie aan landschappen, kernen en cultuurhistorische monumenten. De provincie onderscheidt zich door zijn openheid, de grote afwisseling en de contrasten in het landschap. Het is een dynamische leefomgeving die al sinds mensenheugenis verandert en dat ook zal blijven doen. De provincie wil dan ook ruimte blijven bieden aan nieuwe ontwikkelingen, op een manier die bijdraagt aan de waarden en kwaliteiten van het landschap en waarbij de ontstaansgeschiedenis herkenbaar blijft.

Inpassing van ruimtelijke ontwikkelingen in het landschap is maatwerk. Sommige gebieden hebben unieke of kwetsbare cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten, terwijl andere tegen een stootje kunnen of waar ruimtelijke dynamiek het landschap juist kan versterken. Het is de uitdaging om bij nieuwe ontwikkelingen de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk te houden en bij voorkeur te versterken. Uitgangspunt hiervoor is de leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018 (vastgesteld op 10 april 2018, in werking getreden op 2 mei 2018), waarin de visie op de ruimtelijke ontwikkeling is vastgelegd.

Volgens de leidraad ligt het plangebied in het gebied 'Zijpe- en Hazepolder'. Dit ensemble is een samenstel van de landschapstypen: jonge duinlandschap en aandijkingenlandschap. De grens tussen duin en polder is scherp. Aan de oostzijde vormt de Westfriese Omringdijk een markant landschappelijk element.

De rationeel verkavelde Zijpe- en Hazepolder is sterk afwijkend van het duingebied. De aandijking Zijpe- en Hazepolder (verder de Zijpepolder) heeft een kenmerkende opbouw met een raster van langgerekte, noord-zuidgeoriënteerde linten en vaarten met haaks daarop staande dwarswegen die de Westfriese Omringdijk met de Noordzeekust verbinden. Op de kruising van lange linten en dwarswegen liggen de kruisdorpen. De noord-zuidgeoriënteerde polderlinten hebben ieder een eigen karakter Bij de aanleg van de polder had men veel oog voor kwaliteit en de polder en de bebouwing zijn zowel landschappelijk als cultuurhistorisch waardevol, met stolpen, molens, herenboerderijen en landgoederen. Door de heldere totaalopzet heeft de polder een duidelijk eigen, samenhangend beeld.

Het aandijkingenlandschap van de Zijpepolder, direct achter de duinen, is een grotendeels open landschap met alleen beplanting rond de recreatievoorzieningen, rondom de erven en langs een deel van de linten. Door de ligging dichtbij de kust is de erfbeplanting bovendien vaak bescheiden van omvang. Hoe verder van de kust hoe omvangrijker de erfbeplanting. Doordat vrijwel alle bebouwing, buiten de kust- en kruisdorpen, aan de lange polderlinten is gesitueerd, biedt de lengterichting van de polder lange zichtlijnen. De N248, N249, het Noordhollandsch Kanaal en kanaal Stolpen-Schagen zijn grotendeels onbeplant, wat past in dit open aandijkingenlandschap. De stolpen met hun erfbeplanting, (wind)molens en kerktorens zijn daardoor bakens in het landschap.

De genoemde kernkwaliteiten zijn als uitgangspunt gehanteerd bij het opstellen van het beeldkwaliteitsplan, zoals beschreven in Beeldkwaliteitsplan. Hiermee wordt voldaan aan de uitgangspunten van de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.

3.3 Regionaal beleid

Regionaal Actieprogramma Wonen en kwalitatief woningbouwprogramma Kop van Noord-Holland

In het Regionaal Actieprogramma Wonen (RAP) zijn regionale afspraken gemaakt over woningbouw in de Kop van Noord-Holland. Dit is een uitwerking van de Provinciale Woonvisie 2010-2020. In het RAP 2011 zijn de te bouwen woningbouwaantallen naar beneden bijgesteld, ten opzichte van de eerdere Regionale Woonvisie. Op 28 oktober 2015 is, in vervolg op de afspraken in het RAP, een convenant ondertekend tussen regio, gemeenten (Den Helder, Hollands Kroon, Schagen en Texel) en provincie over een kwalitatief woningbouwprogramma Kop van Noord-Holland (KWK).

In het KWK hebben de regio en provincie op basis van een concrete behoefte-inventarisatie gebaseerd op een afweging tussen de relevante vraag en het relevante aanbod, afgesproken dat het aantal woningbouwplannen omlaag moet en er een duidelijke vraag moet zijn naar de nieuw te bouwen woningen. De regio heeft bestuurlijk kwantitatieve aantallen bepaald. Binnen deze randtotalen wordt daarnaast gewerkt aan een kwalitatieve invulling, dat wil zeggen: het type woonmilieus. Het KWK is een analyse van de plannen dat kijkt naar de gewenste woonmilieus op de korte, middellange en lange termijn. De meeste woningen zullen binnen bestaand bebouwd gebied gebouwd gaan worden; voor een deel zal dat buiten bestaand bebouwd gebied zijn. Het KWK is een belangrijk onderdeel van de nut en noodzaak bepaling voor woningbouw buiten BSG.

In het KWK is in regionaal verband voor de gemeente Schagen, binnen de planperiode van dit bestemmingsplan, iets meer dan 1.000 nieuwbouwwoningen vastgelegd. De woningen die in dit bestemmingsplan zijn geregeld en de gefaseerde realisering daarvan passen hierdoor in het Regionaal Actieprogramma Wonen en passen ook in de afspraken van het KWK.

3.4 Gemeentelijk beleid

Woonvisie Schagen

Op 28 oktober 2014 heeft de gemeenteraad Schagen de woonvisie vastgesteld. In de Woonvisie staat beschreven hoe Schagen omgaat met de veranderingen op de woningmarkt. Centraal staat vraaggestuurd bouwen in de kernen van de gemeente. De Woonvisie beschrijft de rol van Schagen in de regio en de provincie en hoe onderling wordt samengewerkt om te komen tot een blijvend gezond woningbestand in zowel stad, dorp als landelijk gebied.

De visie is gericht op vier thema's die gezamenlijk bijdragen aan blijvend prettig en aantrekkelijk wonen in onze gemeente. Die thema's zijn: de eigen kracht van inwoners; de kwaliteit van de kernen; de kwaliteit van de woningvoorraad behouden en versterken; het woningbouwprogramma verminderen (aansluitend op de marktvraag). In de woonvisie staan de criteria om kwalitatieve keuzes te maken op een rij.

't Zand Noord is in het woningbouwprogramma opgenomen als één van de twee grote uitleggebieden in de gemeente. Het is van belang na te gaan hoe groot de werkelijke marktvraag is voor de geplande locaties buiten BSG. Monitoring van de huidige ontwikkelingen biedt daarvoor houvast. Ook dient nagegaan te worden welke alternatieve mogelijkheden er zijn om binnen stedelijk gebied te bouwen bij bestaande en nieuwe plannen buiten bestaand stedelijk gebied. Paragraaf 3.3 gaat hierop in.

Coalitieprogramma

Voor de periode 2018-2022 hebben de partijen CDA, JESS en PvdA een coalitie gemaakt. Deze partijen hebben een Coalitieprogramma vastgesteld. De coalitie wil in samenwerking met dorpsraden en wijkpanels werken aan de vormgeving van hun leefomgeving. De partijen werken aan een dienstbare, betrokken en inwonersgerichte gemeente. De inwoners worden gezien als ervaringsdeskundigen, want zij zijn de belangrijkste gebruikers van het openbaar gebied in hun leefomgeving. Vandaar dat de gemeente initiatieven vanuit de samenleving de ruimte geeft om deze mogelijk te maken.

De coalitie geeft aan dat in alle dorpen en in de stad meer gebouwd moet worden om aan de eigen vraag te voldoen. Hierop zetten de partijen in met een forse groei van het aantal woningbouwprojecten. Het coalitieprogramma gaat dan ook uit van het snel volbouwen van 't Zand Noord. Verder is opgenomen dat bij grote nieuwbouwprojecten 40% sociale woningbouw gerealiseerd moet worden. In eerdere plannen zijn 37 sociale woningen gerealiseerd. Dit is circa 10% van in totaal 383 woningen. De samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente en de ontwikkelaar dateert al van voor het coalitieakkoord. In de overeenkomst is opgenomen dat sociale woningbouw plaatsvindt in een aantal andere nieuwbouwprojecten en niet in 't Zand Noord.

Welstandsbeleid

De gemeente Schagen hanteert voor haar welstandsbeleid de ‘Reisgids voor ruimtelijke kwaliteit’. Dit bestemmingsplan richt zich op een uitbreidingsopgave. Het is een functionele en ruimtelijke verandering waarmee nieuwe functies worden toegevoegd. Volgens de reisgids valt dit onder ‘(bijzondere) ontwikkelingen’. Voor bijzondere ontwikkelingen in de gemeente Schagen worden beeldkwaliteitsplannen opgesteld als aanvulling op de reisgids.

Voor dit bestemmingsplan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld als onderdeel van het stedenbouwkundig plan. Dit is opgenomen in Beeldkwaliteitsplan. Het beeldkwaliteitsplan omvat een beschrijving van de gebiedskwaliteiten, ontwikkelingsgeschiedenis, ordeningsprincipes en bebouwingskarakteristieken van de omgeving en kwaliteit van het gebied. De criteria in het beeldkwaliteitsplan vormen het welstandskader voor dit plan als aanvulling op de ‘Reisgids voor ruimtelijke kwaliteit’. Het plan wordt getoetst aan de hand van deze criteria.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieueffectrapportage

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal 228 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

De beoordeling is in deze paragraaf geformuleerd. Verwezen wordt naar de overige omgevingsaspecten die in dit hoofdstuk worden behandeld en de bijbehorende bijlagen.

Uit de beoordeling blijkt, dat gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk. Bij vaststelling van het ontwerp bestemmingsplan dient het college van burgemeester en wethouders dit te bevestigen.

Plaats van het project

Het plangebied maakt deel uit van een door landbouw intensief gebruikt gebied en niet in of nabij een gevoelig gebied, zoals Natura 2000 of andere in de EU richtlijn genoemde gebieden. Het agrarisch gebied dat wordt ontwikkeld ligt bovendien al binnen de ruimtelijke structuur van de kern 't Zand, die wordt begrenst door bestaande stedelijk gebied en een belangrijke verkeersroute (Koning Willem II-weg). De plaats van het project rechtvaardigt geen volledige mer.

Kenmerken potentiële effecten

Een nieuwe woningbouwlocatie heeft zijn uitstraling naar de omgeving. Te verwachten effecten kunnen samenhangen met verkeersaantrekkende werking, mogelijke veranderingen in de waterhuishouding, potentiële afbreuk aan de cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten van het gebied en effecten op beschermde plant- en diersoorten en natuurgebieden. Directe effecten zijn in de meeste gevallen beperkt tot de directe omgeving en op de ontsluitende wegen, tot de hoofdinfrastructuur. Significante effecten op het milieu zijn uitgesloten. Met de cultuurhistorische en de landschappelijke kwaliteiten wordt met zorg omgegaan. In de navolgende paragrafen wordt dieper op de effecten van de ontwikkeling op de omgeving en andersom ingegaan. De kenmerken van de effecten van het project rechtvaardigen geen volledige mer.

Conclusie

Door de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten treden geen belangrijke negatieve milieugevolgen op. Dit blijkt ook uit de beoordeling van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Er is dan ook geen aanleiding voor het doorlopen van een mer-procedure. Het college van burgemeester en wethouders heeft op basis hiervan besloten dat geen mer-procedure nodig is.

4.2 Milieuzonering

Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.

Voor het beoordelen van de mate van hinder die aanvaardbaar is ter plaatse van hindergevoelige functies, wordt onderscheid gemaakt tussen een 'rustige woonomgeving' en een 'gemengd gebied'. Het komt erop neer dat als beoordelingskader voor een goede ruimtelijke ordening voor woningen in een gemengd gebied de normen uit het Activiteitenbesluit toereikend zijn. Voor woningen in een rustige woonomgeving geldt een strengere norm. Gezien de ligging in de nabijheid van een doorgaande weg en nabij een bedrijventerrein wordt het gebied getypeerd als een gemengd gebied.

Ten noorden/noordoosten van het plangebied aan de Kanaalkade en de Koning Willem II - weg is een bedrijventerrein aanwezig. Op deze locatie is bedrijvigheid uit de categorie 3.2 mogelijk. Hierbij hoort een richtafstand van 50 meter op basis van de gebiedstypering 'gemengd gebied'. De kortste afstand tussen het bedrijfsperceel met de hoogste categorie en de dichtstbijzijnde woning in het plangebied is 57 meter. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand.

Daarbij is vastgesteld, dat de bestaande woningen langs de Kanaalkade voor de bedrijven op het bedrijventerrein aan de Kanaalkade en de Koning Willem II - weg bepalend zijn voor de mate van milieuhinder die mag worden veroorzaakt. Tevens zijn op het bedrijventerrein (bedrijfs)woningen aanwezig waarmee de bedrijven in het kader van de milieuregelgeving rekening moeten houden. De geplande woningen in de tweede fase van de woonontwikkeling 't Zand komen op grotere of gelijke afstand dan de bestaande woningen. Hierdoor levert de nieuwe woonbestemming geen beperkingen op voor de omliggende bedrijvigheid en geldt andersom dat het nieuwe woongebied geen onaanvaardbare hinder van de bedrijvigheid zal ondervinden.

Ten zuiden van het plangebied, aan de Korte Bosweg, is een bedrijf gevestigd tot maximaal categorie 2. De richtafstand tot wonen bedraagt hierbij 30 meter. Aan deze richtafstand wordt eveneens voldaan.

Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een goede afstemming tussen bedrijven en de nieuwe woningen in het plangebied.

4.3 Geluid

Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidzones van toepassing. Als er geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet de geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen.

Voor dit bestemmingsplan is alleen geluidhinder als gevolg van wegverkeerslawaai relevant. Het plangebied ligt in de geluidszone van de Koning Willem II-weg. Het uitgevoerde geluidsonderzoek is opgenomen in Bijlage 2 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai.

Uit het geluidsonderzoek komt naar voren dat als gevolg van het verkeer op de gezoneerde Rijksweg N9 de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. De hoogst berekende waarde t.o.v. de N9 bedraagt 52 dB inclusief aftrek artikel 110 Wgh. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden.

Als gevolg van het verkeer op de gezoneerde Koning Willem IIweg wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De hoogst berekende waarde bedraagt 56 dB inclusief aftrek artikel 110 Wgh. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden.

Als gevolg van het verkeer op de gezoneerde Korte Bosweg wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De hoogst berekende waarde bedraagt 53 dB inclusief aftrek artikel 110 Wgh. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden.

Als gevolg van het verkeer op de niet gezoneerde Korte Bosweg wordt de richtwaarde van 48 dB niet overschreden. De hoogst berekende geluidbelasting bedraagt 48 dB.

Omdat de wettelijke voorkeursgrenswaarde wordt overschreden dient een hogere waarden procedure te worden gevoerd. Uit maatregelenonderzoek blijkt dat er geen doelmatige maatregelen mogelijk zijn.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen heeft voor de betreffende woningen een hogere waarde verleend. Het ontwerp besluit hogere grenswaarden is opgenomen in bijlage 12.

4.4 Water

Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de bestemmingsplanprocedure geworden. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

Het plan wordt via de digitale watertoets voorgelegd aan het hoogheemraadschap. De invloed van het plan op de waterhuishouding is zodanig dat de normale procedure voor de watertoets wordt doorlopen. Hierover heeft, op basis van de onderstaande uitgangspunten en het matenplan, afstemming met het hoogheemraadschap plaatsgevonden.

Waterbeheer

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) is waterkwantiteits-, waterkwaliteits- en waterkeringenbeheerder en is verantwoordelijk voor de zuivering van afvalwater. Het plangebied ligt in de waterhuishoudkundige Afdeling W, in peilgebied 2773-A, met een zomerpeil van NAP -0,65 m en een winterpeil van NAP -0,90 m. Ook is het van belang dat een aantal sloten worden onderbemalen.

De waterafvoer vindt plaats door middel van een gemaal, aan de Wester Egalementsloot, dat het water hier uitslaat op de boezem (Schermerboezem). Wateraanvoer vindt plaats door middel van een inlaat nabij dit gemaal. De inlaat vindt plaats in (noord) oostelijke richting in de hoofdwatergang van HHNK. Ter hoogte van het plangebied is geen inlaat aanwezig uit het boezemwater.

De watergangen in en rond het plangebieden zijn schouwsloten. Het onderhoud aan de watergangen wordt in de huidige situatie uitgevoerd door de aanliggende perceeleigenaren. In het ontwerp is rekening gehouden met de mogelijkheid van varend onderhoud door de bochtstralen voldoende ruim en bruggen doorvaarbaar te maken.

Waterkwantiteit

Voor het voorkomen van wateroverlast is een goede balans tussen verharding en waterberging van groot belang. Voor deze watertoets zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • 50% van de uitgeefbare kavels compenseren als toegenomen verharding (compensatie 17%);
  • 17% van de bouwblakken compenseren als toegenomen verharding;
  • Overige verharding (wegen, trottoirs, parkeren) geheel compenseren met 17%;
  • Dempen van waterlopen volledig compenseren

De waterbalans moet in samenhang worden gezien met de uitbreiding van 't Zand Noord, Fase 1. De waterbalans is hieronder voor zowel fase 1 als voor fase 2 uitgewerkt. Ook is gekeken naar de compensatie uit andere projecten.

Fase 1

Bestaande situatie  
Oppervlaktewater   2036 m2  
Verhard oppervlak   1300 m2  

Nieuwe situatie  
Uitgeefbare kavels   8551 m2  
Bouwvlakken   3594 m2  
Gedeelte uitgeefbare kavels voor compensatie (50%)   4276 m2  
Nieuw oppervlak verharding   5598 m2  

Compensatie-opgave  
17% van 50% van de uitgeefbare kavels   727 m2  
17% van de toename van de bouwvlakken   611 m2  
17% van de toename verhard oppervlak   731 m2  
100% van het te dempen water   55 m2  
Totaal   2.123 m2  

Fase 2

Nieuwe situatie  
Uitgeefbare kavels   28.372 m2  
Bouwvlakken   13.679 m2  
Gedeelte uitgeefbare kavels voor compensatie (50%)   14.186 m2  
Nieuw oppervlak verharding   21.160 m2  

Compensatie-opgave  
17% van 50% van de uitgeefbare kavels   2.412 m2  
17% van de toename van de bouwvlakken   2.325 m2  
17% van de toename verhard oppervlak   3.597 m2  
100% van het te dempen water   55 m2  
Totaal   8.389 m2  

Overige projecten

Compensatie-opgave  
Willem 't Hartplein   0 m2  
't Zand Oost   630 m2  
Totaal   630 m2  

De benodigde compensatie voor fase 1 en 2 bedraagt gezamenlijk 10.512 m². De extra compensatie vanuit andere projecten bedraagt 630 m2. In de watertoets voor 't Zand Noord, fase 1 werd nog uitgegaan van een compensatie uit andere projecten van in totaal 1.835 m2. Het teveel aan compensatie uit fase 1 (1.205 m2) wordt in mindering gebracht bij fase 2. De compensatie uit overige projecten vindt plaats in fase 1.

De benodigde watercompensatie voor fase 2 is op de verbeelding vastgelegd middels een waterbestemming. Hiermee wordt voldaan aan de benodigde watercompensatie.

Drooglegging/ontwatering

Om voldoende ontwateringsdiepte te realiseren, kan gekozen worden voor (een combinatie van) een voldoende hoog bouwpeil en/of de aanleg van drainage. Het te kiezen bouwpeil heeft een relatie met de hoogteligging van de omgeving. Drainage kan aangelegd worden in combinatie met het regenwaterstelsel of door middel van een apart stelsel. In een vervolgstadium wordt dit uitgewerkt.

Riolering

Lozing vindt plaats op het bestaande stelsel in ‘t Zand. Dit kan op 2 manieren uitgevoerd worden:

  • Persleiding naar de Julianastraat en via een lozingsconstructie aansluiten op bestaande put. De lozingsconstructie moet voorkomen dat het bestaande (betonnen) stelsel aangetast wordt door H2S gas.
  • Persleiding naar het centraal in de kern ´t Zand gelegen rioolgemaal. Hiervoor moet een persleiding door bestaand stedelijk gebied aangelegd.

Het uitgangspunt is het 100% afkoppelen van schoon hemelwater van het rioleringsysteem. Bij toepassing van een gescheiden stelsel zal een inschatting worden gemaakt naar potentieel vervuilde oppervlakken (parkeerterreinen) en schone verhardingen (pleinen en daken). Voor de nieuwe bebouwing moeten uitloogbare materialen zoveel mogelijk worden voorkomen. Indien materialen als koper, lood en zink worden gebruikt, is voor de afvoer van hemelwater maatwerk vereist. Dit is geregeld via de Keur van het hoogheemraadschap.

Voor het plangebied wordt een gescheiden stelsel aangelegd. De daken worden mogen direct geloosd worden op oppervlaktewater, omdat geen uitloogbare materialen worden gebruikt bij de bouw van de woningen. De wegen mogen vanwege het lage aantal verkeersbewegingen ook direct geloosd worden op oppervlaktewater.

Waterkwaliteit

Voor de watergangen in en langs het plangebied geldt dat deze zodanig worden aangesloten dat voldoende doorstroming is gewaarborgd. Dit is positief voor de waterkwaliteit. Ook is er door verandering van landgebruik, geen uitspoeling meer van voedselrijk water. Het hemelwater wordt direct afgekoppeld naar de bestaande en nieuw te graven waterlopen binnen het plangebied.

Ruimtelijke adaptatie

Het plan, waaronder de realisatie van de woningen en de inrichting van de openbare ruimte hier omheen, biedt uitstekende kansen voor ruimtelijke adaptatie. Zo zou kunnen worden gedacht aan het aanbrengen van 'groene daken' op nieuwe gebouwen, eventueel met meervoudig ruimtegebruik en waterberging capaciteit. Ook kan bij bijvoorbeeld de aanleg van nieuwe parkeerplaatsen gebruik worden gemaakt van waterdoorlatende verharding met bijbehorende afvoer vertragende onderlaag of waterberging op straat en in verlaagde groenstroken. Bij de uitvoering van het plan worden de mogelijkheden hiertoe onderzocht.

Waterkeringen en -wegen hoogheemraadschap

Dit aspect is voor het plangebied niet van toepassing.

Proces watertoets

Het hoogheemraadschap is in een vroeg stadium betrokken bij de ontwikkelingen van dit bestemmingsplan. De resultaten zijn in deze waterparagraaf verwoord. Bij de uitvoering van het plan wordt rekening gehouden met de uitgangspunten uit het wateradvies.

Beheer en onderhoud

Binnen het plangebied zijn secundaire en tertiaire watergangen aanwezig. Het onderhoud van deze watergangen wordt uitgevoerd door de aanliggende eigenaar.

4.5 Bodem

Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.

In het kader van onder meer de eerdere planvorming (2009) heeft een historisch bodemonderzoek plaatsgevonden (Historisch onderzoek 't Zand-Noord, Grontmij referentienummer 238238, 1 april 2009). Op basis van de geraadpleegde bronnen wordt geconcludeerd, dat het plangebied voor een groot gedeelte onverdacht is ten aanzien van bodemverontreinigingen. Er zijn zeven verdachte locaties gesignaleerd, die tijdens de veldwerkzaamheden voor het bodemonderzoek extra aandacht behoeven.

Op basis van het historisch onderzoek is verkennend bodemonderzoek gedaan naar de verdachte deellocaties (Verkennend bodemonderzoek en asbestonderzoek Verdachte deellocaties 't Zand-Noord, Grontmij referentienummer 314824, 26 oktober 2009). Door middel van het uitgevoerde bodemonderzoek is inzicht verkregen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de verdachte deellocaties. Gezien de resultaten van het bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de schuurkas en de gedempte sloot opgestelde hypothese ‘verdachte locatie’, juist is. Echter gezien de relatief lage gehalten en de toekomstige bestemming van de locatie is er echter geen aanleiding tot het verrichten van nader bodemonderzoek.

In 2017 is de Bodemkwaliteitskaart van de Gemeenten Den Helder, Hollands Kroon en Schagen vastgesteld. Op basis hiervan is de locatie ingedeeld in deelgebied B5, "Overige woongebieden". De kwaliteit van de boven- en ondergrond op onverdachte locaties is hier gemiddeld gelijk aan klasse Landbouw en Natuur (niet verontreinigd). Deze kwaliteit is geschikt voor de beoogde functie. Op basis van de beschikbare gegevens kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit naar verwachting geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

Voor de vaststelling van dit bestemmingsplan kunnen de hierboven genoemde bodemonderzoeken volstaan.

In het kader van de in te dienen aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van woningen in het nieuwe bestemmingsplan zal een nieuw bodemonderzoek conform de NEN 5740 moeten worden ingediend.

4.6 Archeologie

Wettelijk kader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Archeologisch beleidskader

De gemeente acht het (op grond van wet- en regelgeving) wenselijk en noodzakelijk om de verschillende archeologische waarden te beschermen en te behouden. Voor een inzicht in de te verwachten waarden is de archeologische beleidskaart vastgesteld. De definitieve archeologische beleidskaart is op 29 mei 2012 door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Zijpe vastgesteld. Op basis hiervan geldt voor het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde, waarbij bij ingrepen groter dan 2.500 m2 een archeologisch onderzoek wordt vereist

Archeologisch onderzoek

In het kader van eerdere planvorming (2009) is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (Archeologisch onderzoek 't Zand Noord, gemeente Zijpe, Grontmij referentienummer 243383, 20 januari 2009). Hierin is de, op basis van het archeologisch beleidskader, lage verwachtingswaarde gespecificeerd. Het overgrote deel van het gebied kent geen archeologische waarden. Geconcludeerd is dat het gedeelte van het plangebied dat aan de Korte Bosweg grenst, en is gelegen in het gebied van de tweede fase van de woonontwikkeling, een hoge verwachting heeft voor het aantreffen van bewoningsresten uit de 17e eeuw en later. Het betreft een band van 50 meter breed. Op basis hiervan is voor deze zone een inventeriserend veldonderzoek uitgevoerd. Het oorspronkelijke onderzoek en de nadere beoordeling daarvan zijn opgenomen in Bijlage 3 en in Bijlage 4. Gelet op de waarde van de betreffende historische huisplaats is de locatie in dit bestemmingsplan voorzien van een dubbelbestemming. Voor het overige zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Uit het veldonderzoek is gebleken dat de bodem in het plangebied voornamelijk bestaat uit kleiarm zand. Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek aanbevolen. De overige voorgenomen bodemingrepen kunnen zonder archeologisch voorbehoud worden uitgevoerd.

4.7 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

In de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (paragraaf 3.2) zijn de voor het plan relevante cultuurhistorische waarden beschreven. Het gaat om landschappelijke structuren. Deze zijn uitgangspunt geweest bij het stedenbouwkundig ontwerp. De geometrische hoofdstructuur van het stedenbouwkundig plan is op de verbeelding vastgelegd.

4.8 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van natuurgebieden. Dit gaat om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. In de provinciale verordening worden gebieden die van belang zijn voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), nu Nationaal Natuurnetwerk (NNN), beschermd. De bescherming van natuurgebieden en soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Wet natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt tegen de dorpsrand van 't Zand, binnen de ruimtelijke structuur van de kern. De agrarische gronden maken geen deel uit van een beschermd natuurgebied. Ook is er geen sprake van weidevogelleefgebied. De extensief beheerde agrarische gronden ten noordoosten van 't Zand zijn de dichtstbijzijnde gebieden die een bescherming genieten. Het gaat om een deel van het NNN, dat op ruim 500 meter vanaf het plangebied ligt. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden liggen op 2,6 kilometer ten westen van het plangebied. Het gaat om Zwanenwater & Pettemerduinen en Duinen Den Heldere - Callantsoog. Daarachter ligt de Noordzee, die eveneens is aangewezen als Natura 2000-gebied.

Voor de NNN geldt dat er geen rekening gehouden hoeft te worden met een externe werking. Overigens hebben de plannen geen effect op de waarden van de betreffende agrarische gronden. Voor de Natura 2000-gebieden geldt dat deze op zodanig grote afstand liggen dat directe significante effecten, zoals verstoring en verontreiniging, zijn uitgesloten.

Verder ligt het plangebied niet in of direct aansluitend op een weidevogelleefgebied. Wel ligt een dergelijk gebied op 150 meter ten noordoosten van het plangebied, aan de overzijde van de Koning Willem II-weg. Door de aanwezigheid van verschillende verstorende factoren tussen het plangebied en het weidevogelleefgebied, waaronder de weg zelf, heeft de woningbouwlocatie geen effecten die nadelig kunnen zijn voor weidevogels. Het uitgangspunt voor de uitvoering is het zoveel mogelijk weren van overmatige lichtuitstraling en geluid.

Programmatische Aanpak Stikstof

De duinvegetaties in de Natura 2000-gebieden langs de Noordzeekust zijn gevoelig voor stikstof. In het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof is voor deze gebieden een analyse gemaakt van de hoeveelheid stikstofdepositie en zijn mitigerende maatregelen opgesteld om de negatieve effecten ervan te kunnen beperken. De analyse maakt deel uit van het Beheerplan Natura2000 en is derhalve een onderdeel van de Natura 2000-wetgeving. Via het rekenprogramma AERIUS is het plan getoetst aan de ruimte die er op basis van de PAS nog is in de stikstofhuishouding. De resultaten zijn vervat in een aparte memo en zijn opgenomen in Bijlage 5 (gebruiksfase) en in Bijlage 6 (aanlegfase).

Op de betreffende afstand tot Natura 2000 gebieden is vastgesteld dat alleen de stikstofdepositie relevant is. Deze is lager dan 0,05 mol/ha/jr zoals berekend met de AERIUS methode.

Geconcludeerd wordt dat sprake is van een uitvoerbaar initiatief in het kader van de Wet natuurbescherming. Er is geen sprake van vergunning- of meldingsplicht.

Soortenbescherming

Voor een inzicht in de mogelijk aanwezige soorten binnen het plangebied is een ecologische quickscan uitgevoerd. Hierin is op basis van veldbezoek en ecologisch inzicht beoordeeld welke beschermde soorten en habitats binnen de invloedsfeer van de ontwikkeling aanwezig (kunnen) zijn. De bijbehorende rapportage is opgenomen in bijlage 7. Dit onderzoek is uitgevoerd op basis van een ouder stedenbouwkundig plan, maar de resultaten zijn nog steeds representatief. Het onderzoek geeft namelijk voor het gehele gebied een adequaat beeld van de in het gebied voorkomende soorten en de hoofdstructuur van de woonwijk is niet gewijzigd.

Op basis van het onderzoek is vastgesteld dat het voorkomen van beschermde soorten, onder andere kleine marterachtigen is uitgesloten. Het plangebied bezit geen mogelijkheden voor beschermde soorten om er te verblijven. In verband met het voorkomen van algemene broedvogels is het van belang om te voorkomen dat vogels tot broeden komen (bijvoorbeeld door vogelverschrikkers te gebruiken).

Verder kan het voorkomen van vliegroutes van vleermuizen aan de zuidwestelijke rand van het plangebied niet worden uitgesloten. Effecten op deze vliegroute kan ook niet worden uitgesloten. Daarom is een gerichte veldinventarisatie uitgevoerd, op basis waarvan eventuele effecten en maatregelen in beeld zijn gebracht. De rapportage hiervan is opgenomen in Bijlage 8 Veldinventarisatie vleermuizen. Het onderzoek is uitgevoerd conform het Inventarisatie Protocol van het Netwerk Groene Bureaus.

Uit de resultaten van het onderzoek komt naar voren dat in het gebied gewone- en ruige dwergvleermuizen vliegen en foerageren. Gewone dwergvleermuis foerageert relatief veel rond de bomen rond het plangebied. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren als de bomen grotendeels worden ingepast in het plan. Het plan voorziet grotendeels in de inpassing van de bomen.

Om de rugstreeppad zich niet te laten vestigen in het plangebied gedurende de aanlegfase, is het van belang om het ontstaan van waterplassen op het land te voorkomen.

Op grond van de uitgevoerde onderzoeken worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten. De woningbouwontwikkeling is niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.

Conclusie

Vanuit de natuurwetgeving bestaan geen belemmeringen voor dit plan.

4.9 Externe veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het toetsingskader wordt gevormd door verschillende besluiten en documenten (Bevi, Bevb, Bevt). Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart die per provincie wordt bijgehouden.

Hieronder volgt de beoordeling ten aanzien van de diverse risicorelevante activiteiten.

Binnen het plangebied zelf vinden geen risicorelevante activiteiten plaats. Ook worden met de ontwikkeling geen nieuwe risicovolle activiteiten in het plangebied geïntroduceerd. Het plangebied bevindt zich niet in de nabijheid van risicovolle activiteiten binnen inrichtingen.

Leidingen

De Gasunie gaf aan, dat het plangebied buiten de 1% letaliteitsgrens van de dichtsbijzijnde aardgastransportleiding valt. Daarmee is vastgesteld, dat de leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

Achtergebleven explosieven

Het plangebied is relevant vanwege het voorkomen van niet gesprongen explosieven uit de tweede wereldoorlog. In de gehele strook langs de Nederlandse kust is er in die periode veel gebombardeerd. Ook zijn er vliegtuigen met niet afgeworpen bommen neergestort en waren er munitieopslagen van de bezetter aanwezig. Vooral bij werkzaamheden in sinds 1945 niet geroerde grond spelen deze risico's. Primair gaat het om risico's die behoren tot het domein van arbeidsveiligheid maar, gezien de afstand van het plan tot dichtbij gelegen bebouwing, zijn er ook risico's voor derden. Heien nabij een achtergebleven explosief kan op een afstand van 50 meter nog tot detonatie leiden. Het is naast een arbeidsveiligheidsprobleem dus ook een issue ten aanzien van openbare orde en veiligheid. De gemeente wordt geadviseerd een vooronderzoek naar de aanwezigheid van CE te laten uitvoeren en de resultaten daarvan te laten vastleggen in een rapport met een NGE-signaleringskaart.

Transport van gevaarlijke stoffen over vaarwegen

Het plangebied bevindt zich in de nabijheid van een transportroutes van gevaarlijke stoffen over een vaarweg. Het betreft het Noordhollandskanaal binnen 200 meter afstand van het plangebied. Over het Noordhollandskanaal worden gevaarlijke stoffen per binnenvaartschip getransporteerd. Het betreffen onder andere aardgascondensaat van de NAM in Den Helder en het transport van vloeibare brandstoffen (offshore, marine, brandstofdepot Gulf den Helder).

Het transport over het water ter hoogte van het plangebied is van dien aard dat er geen sprake is van een PR=10-6 contour. Tevens zal het groepsrisico niet significant zijn.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Het plangebied bevindt zich niet in de directe nabijheid van buisleidingen.

Aanwezigheid van bovengrondse hoogspanningsmasten en -leidingen

Het plangebied bevindt zich niet in de nabijheid van een hoogspanningsmast of hoogspanningsleidingen.

Aanwezigheid van windturbines

Het plangebied bevinden zich niet in de nabijheid van (extern opgestelde) windturbines.

Aanwezigheid van een luchthaven

Het plangebied bevindt zich niet in de nabijheid van een luchthaven.

N9

Nabij het plangebied ligt de N9 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Om te onderzoeken of aan de voor het aspect externe veiligheid geldende wetgeving kan worden voldaan is onderzoek uitgevoerd in de vorm van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA). Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 9 van deze toelichting. Met de berekeningen wordt inzicht gegeven in de risicosituatie (het plaatsgebonden risico en het groepsrisico) ten gevolge van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N9.

Op basis van het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

  • Het plangebied ligt niet binnen de PR 10-6 contour van een risicobron.
  • Het plangebied ligt in het invloedsgebied van het groepsrisico van de N9. Uit de groepsrisicoberekening blijkt dat zowel in de huidige als toekomstige situatie het groepsrisico lager is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. De beoogde ontwikkeling leidt daarnaast niet tot een toename van het groepsrisico.

Verantwoording groepsrisico

Voor het groepsrisico geldt geen harde norm maar een oriëntatiewaarde en een verantwoordingsplicht. Omdat het groepsrisico zowel in de huidige als toekomstige situatie lager is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde en het groepsrisico niet toeneemt, kan worden volstaan met een beknopte verantwoording van het groepsrisico. Hiervoor is advies ingewonnen bij de veiligheidsregio/brandweer. Het advies maakt onderdeel uit van de verantwoording.

Aspect hulpverlening en zelfredzaamheid

Veiligheidsregio Noord-Holland Noord is in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen ten aanzien van het aspect 'hulpverlening' en 'zelfredzaamheid'. Zie bijlage 10. In het advies wordt geadviseerd om:

  • ten aanzien van de bluswatervoorziening de handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid van brandweer Nederland, uitgave november 2012, toe te passen voor het plangebied;
  • ten aanzien van zelfredzaamheid de bevolking te alarmeren via NL-Alert;
  • de bevindingen te vertalen naar het plangebied en mee te wegen bij de groepsrisicoverantwoording.

Conclusie

Het plan wordt niet belemmerd door het aspect externe veiligheid en is niet in strijd met relevante externe veiligheidswetgeving dan wel beleid ten aanzien van externe veiligheid.

4.10 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur “Nibm” vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten als deze niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Kleine woningbouwlocaties (tot 1.500 woningen) vallen hier ook onder. Dit bestemmingsplan maakt het ontwikkelen van maximaal 228 woningen mogelijk. De ontwikkeling draagt zodoende niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Bovendien ligt 't Zand in een landelijke omgeving, waar de luchtkwaliteit naar verwachting hoog is. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

4.11 Kabels, leidingen en zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels die voorzien moeten worden van een planologische regeling.

4.12 Duurzaamheid

Duurzaamheid van een gebied of in relatie tot een ruimtelijke ontwikkeling kan tot uitdrukking komen in de thema’s: kwaliteit van de leefomgeving, water, energie, mobiliteit, natuur/ecologie en milieu. Onder deze laatste kan onder meer het volgende worden verstaan: gezondheid, externe veiligheid, materiaalkeuze en hergebruik van materialen, duurzaam slopen, geluid, lucht en beheer/onderhoud van een gebied of gebouw. Er bestaat geen wettelijke verplichting om het thema duurzaamheid in bestemmingsplannen vast te leggen. Wel vormt het een belangrijk onderwerp in het sociaal-maatschappelijke debat en daarmee een belangrijk aandachtspunt in het overheidsbeleid. Gemeenten streven in dat kader naar een duurzame (gebouwde) omgeving. De ambitie van de gemeente Schagen is om sinds 20 februari 2018 gasloos te bouwen. De woningen in 't Zand Noord krijgen geen gasaansluiting.

Bestemmingsplannen kunnen echter beperkt worden gehanteerd om duurzame energieaspecten te regelen. Voor vragen op het gebied van duurzaam (ver)bouwen, energiebesparing of energie opwekken kunnen inwoners en ondernemers van Noord-Holland Noord tegenwoordig bij het Duurzaam Bouwloket terecht. De gemeente Schagen participeert hierin.

In de uitwerking van het stedenbouwkundig plan wordt rekening gehouden met het aspect duurzaamheid. Uitgangspunt is om alle woningen een kwart te draaien ten opzichte van de windroos, dus noordwest-zuidoost en noordoost-zuidwest gericht. Elke woning met een zadeldak of mansardekap krijgt daardoor een hellend dakvlak op het zuidwesten of zuidoosten, waardoor de het plan met de huidige techniek van zonnepanelen 100% zongericht is.

De oppervlakte aan groen draagt bij aan een goede wateropvang en de afname van het percentage verharding en toename van het percentage water. Centraal in het gebied wordt in noord-zuid richting en in oost west richting een brede watergang met groene oevers gemaakt.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

De opzet van de regeling in dit bestemmingsplan volgt in grote lijnen die van het bestemmingsplan dat voor de eerste fase van de woonontwikkeling in 't Zand is opgesteld.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld en om de uitleg daarvan.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

Waar nodig worden de afzonderlijke bestemmingen voorzien van een toelichting.

Groen

De bestemming 'Groen' heeft betrekking op de groenstructuren in dit bestemmingsplan. Binnen de bestemming zijn ook water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegelaten alsmede openbare nutsvoorzieningen en fiets- en voetpaden. Verder zijn diverse bijbehorende voorzieningen toegestaan.

In het bestemmingsplan "t Zand Noord, fase 1" was in een ontsluiting voorzien aan de zuidzijde van de Julianastraat. Deze wordt niet meer gerealiseerd. Deze ontsluiting is in dit bestemmingsplan opgenomen en krijgt binnen dit plan de bestemming 'groen' en 'water'. Hiermee is realisering van deze ontsluitingsweg niet meer mogelijk.

Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is toegekend aan het openbaar gebied, bestaande uit straten, stoepen en parkeerplaatsen e.d. alsook de groenvoorzieningen. De bestemming zorgt ervoor dat de woningen bereikbaar zijn. De ontsluiting op de Julianastraat is op de verbeelding opgenomen. Bij de ontsluiting op de Koning Willen II weg is alleen de locatie van de ontsluiting bekend. Hoe deze ontsluiting aantakt op de ringstructuur is nog niet geheel uitgewerkt. De realisering van deze weg is ook mogelijk binnen de bestemming 'Wonen'. Dit geldt eveneens voor de geplande fiets- en voetgangersverbinding richting de Julianastraat. Hiervoor is ter plaatse van de aansluiting de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied', in combinatie met een specifieke aanduiding opgenomen. Deze verbinding kan hierdoor alleen worden gebruikt ten behoeve van een fiets- en voetgangersverbinding.

De gronden met deze bestemming hebben naast het verkeersdoel ook een nadrukkelijke verblijfsdoel. Dit vertaalt zich onder meer in het toestaan van parkeervoorzieningen en speelvoorzieningen. Gebouwen zijn niet toegestaan in de bestemming, zodat de gronden optimaal gebruikt kunnen worden voor de beoogde functies.

Water

Het water binnen het plangebied heeft een belangrijke functie voor de klimaatbestendigheid van het woongebied en is daarom apart bestemd als 'Water'. Binnen deze bestemming wordt voorzien in waterlopen en waterpartijen, oevers, bermen en beplanting. Ondergeschikt zijn onder meer groenvoorzieningen, woonstraten en paden en bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan, waaronder bruggen, duikers en/of dammen. Voor het dempen van een watergang geldt een vergunningplicht, waarbij de voorwaarde geldt dat er geen afbreuk aan het doelmatig functioneren van het watersysteem ontstaat.

Wonen

De uit te geven gronden zijn geregeld in de bestemming 'Wonen'. Als woningen zijn in beginsel woonhuizen toegestaan, ter onderscheiding van woongebouwen. Gestapelde woningen zijn bij recht niet toegestaan.

Woonhuizen mogen zowel vrijstaand, twee-aaneen-gebouwd als in rijen worden gebouwd. Vrijstaande woonhuizen en de vrijstaande zijde van twee-aaneen-gebouwde woningen en de vrijstaande zijde van rijenwoningen moeten op minimaal een meter van de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd. Het aantal woningen is voor het gehele plan bij recht vastgelegd op maximaal 228.

Het beeldkwaliteitsplan beoogt woningen met een kap, waarbij de goothoogte variabel is, zodat een wisseling in hoge en lage goten ontstaat. Maximaal gaat het om twee bouwlagen met kap. In navolging daarop is een maximum goot- en bouwhoogte van 7 en 12 meter opgenomen. De dakhelling moet tussen de 20 en 60 graden liggen.

Op een aantal specifiek aangewezen locaties in het plangebied wordt de mogelijkheid geboden woongebouwen te kunnen oprichten. Door middel van een wijzigingsmogelijkheid met een afzonderlijke afweging kan het bevoegd gezag hiervoor het bestemmingsplan wijzigen. Hiervoor is een afzonderlijke afweging vereist waarbij onder andere het aantal woningen (maximaal 228 voor het totale plangebied) en diverse stedenbouwkundige randvoorwaarden moeten worden betrokken.

Bijgebouwen kunnen aangebouwd of vrijstaand zijn. Het verschil tussen aanbouwen en aangebouwde bijgebouwen is dat aanbouwen bereikbaar zijn vanuit de woning en aangebouwde bijgebouwen niet. Voor de gezamenlijke oppervlakte van de aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen is een maximum opgenomen van 75 m2. Voor de meeste kavels zal dit ruim voldoende zijn. Daarbij moet 50% van het achtererfgebied onbebouwd blijven. Ook mag de gezamenlijke oppervlakte niet groter zijn dan de oppervlakte van de woning. Voor bijgebouwen bij woongebouwen geldt een afzonderlijke regeling.

Onder voorwaarden mogen de woningen worden gebruikt voor een beroeps- of bedrijfsuitoefening of voor bed & breakfast. De voorwaarden dienen op dezelfde manier te worden uitgelegd als dezelfde regeling in andere plannen van de gemeente. Voor de uitoefening is geen voorafgaande omgevingsvergunning nodig.

Een omgevingsvergunning is wel nodig voor het gebruik voor een tijdelijke mantelzorgwoning. Onder voorwaarden kan deze worden verleend. De afwijking van het bestemmingsplan betreft het gebruik en kan ook de bouwregels betreffen. In dat geval is tijdelijk een grotere oppervlakte toegestaan.

Waarde - Archeologie 1

De bestemming 'Waarde - Archeologie 1' is een dubbelbestemming. Om de (verwachte) archeologische waarden in de ondergrond te beschermen, is voor een deel van het plangebied de dubbelbestemming Waarde Archeologie van toepassing. Voor bepaalde bouw- of aanlegwerkzaamheden in dit deel van het gebied wordt pas toestemming verleend nadat de archeologische waarde van het betreffende gebied is vastgesteld en duidelijk is dat de activiteiten geen schade aan kunnen brengen aan de aanwezige archeologische resten. Zie ook paragraaf 4.6.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke- en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Ruimtelijke ordening is een belangenafweging. In deze toelichting zijn de verschillende belangen benoemd en afgewogen tegen het belang van woningbouw binnen het plangebied. Het bestemmingsplan doorloopt een procedure waarbij belanghebbenden zich kunnen uitspreken over de ontwikkeling en het plan. De resultaten uit de voorbereiding en de procedure geven inzicht in de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Overleg

Er wordt al langere tijd gewerkt aan plannen voor woningbouw op de locatie. De gemeenschap is hiervan op de hoogte. Daarom wordt er geen inspraakronde gedaan. Er heeft wel overleg plaatsgevonden met de betrokken overleginstanties. De toelichting van het bestemmingsplan is hierop gedeeltelijk aangepast. Een aantal opmerkingen is meegenomen bij de verdere uitwerking van het bestemmingsplan.

In het kader van het overleg is gereageerd door de RUD, Waterschap Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en PAN Waterleidingbedrijf Noord-Holland. De reacties zijn opgenomen in bijlage 11 van deze toelichting. De overlegreacties van het waterschap en het waterleidingbedrijf zijn verwerkt in de toelichting van dit bestemmingsplan. Hieronder wordt de overlegreacties samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie.

Benadrukt wordt, dat de reactie van de RUD geen formele overlegreactie in de zin van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is. De RUD geeft de gemeente collegiaal advies. Niettemin is bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van de expertise en de advisering van de RUD op een aantal essentiële onderdelen. Vanwege dit feit is het in het kader van de zorgvuldigheid en de transparantie wenselijk de correspondentie met de RUD en de reactie daarop van de gemeente in dit hoofdstuk te vermelden alsmede de desbetreffende stukken in de bijlagen bij de toelichting op te nemen.

RUD

  • De RUD vraagt in het kader van een goede ruimtelijke ordening dat door middel van een akoestisch onderzoek aangetoond dient te worden dat de nieuw te bouwen woningen de omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering beperken. De gemeente concludeerd echter dat de nieuw te bouwen woningen buiten de richtlijnafstanden van de notitie 'bedrijven en milieuzonering' vallen en ook anderszins met dit bestemmingsplan geen extra belemmeringen ontstaan voor zowel de bestaande bedrijvigheid als de geplande woonfunctie. Wij zien dan ook geen noodzaak aanvullend onderzoek te verrichten. Paragraaf 4.2 is aangepast naar aanleiding van deze opmerking.
  • Het plan wordt niet belemmerd door het aspect externe veiligheid. In de toelichting bij het plan zijn niet alle risicorelevante activiteiten benoemd. De toelichting van het bestemmingsplan is op basis van deze reactie aangevuld. Dit is verwoord in paragraaf 4.9.
  • In de passage 'Kenmerken potentiële effecten' wordt het volgende gesteld: "Een woningbouwlocatie heeft geen belangrijke uitstraling van milieueffecten naar de omgeving. Te verwachten effecten hangen samen met de verkeersaantrekkende werking, mogelijk veranderingen in de waterhuishouding en potentiële afbreuk aan de cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten van het gebied. Het bereik van het effect van een woningbouwlocatie is lokaal en heeft zeker niet een grensoverschrijdend karakter." De RUD stelt dat de cursieve gedeelten in zijn algemeenheid onjuist zijn en aangepast dienen te worden. De toelichting is op basis van deze reactie aangepast. De gewijzigde tekst is opgenomen in paragraaf 4.1.
  • De RUD is van mening dat ten aanzien van het aspect 'stikstofdepositie' er een verslechteringstoets uitgevoerd dient te worden. De gemeente is van mening dat als het gaat om mogelijke effecten van een toename van stikstofdepositie op dit moment de PAS geldt. Dit betekent dat als een project of andere handeling binnen de geldende PAS-regels is toegestaan en daarvoor een vergunningplicht geldt, de vergunning gewoon moet worden verleend. Het is dan onlogisch en juridisch volgens de PAS-regels ook niet mogelijk dat bij deze vergunningverlening de verslechteringstoets nog een (extra) rol speelt. Dat volgens artikel 2.7, tweede lid Wnb (soms) ook verslechtering van een Natura 2000 als gevolg van een project of andere handeling vergunningplichtig kan zijn, is het gevolg van het feit dat de wetgever daarmee invulling heeft willen geven aan de voor alle lidstaten geldende verplichting, als bedoeld in artikel 6, tweede lid 2 van de Habitatrichtlijn. Deze verplichting houdt in dat lidstaten alle passende acties ondernemen, die redelijkerwijs van hen mogen worden verwacht, om te garanderen dat zich geen verslechtering of significante verstoring voordoet. Om hieraan te voldoen kunnen lidstaten zogeheten 'passende maatregelen' treffen. Van de PAS kan worden gezegd dat daarmee (deels) aan de verplichting, als bedoeld in artikel 6, tweede lid Habitatrichtlijn, invulling wordt gegeven. Dit maak het onlogisch het aspect verslechtering feitelijk voor een tweede keer - dus naast de PAS - bij de vergunningverlening te betrekken. Maar vanuit de systematiek van de PAS bezien is dit juridisch ook niet mogelijk. Immers, zoals hiervoor aangegeven, voldoe je aan de PAS-regels, dan krijg je gewoon de natuurvergunning (als bij een project alleen het aspect stikstof aan de orde is). Uit nadere beoordeling is vastgesteld, dat op de betreffende afstand tot Natura 2000 gebieden alleen de stikstofdepositie relevant is. Deze is lager dan 0,05 mol/ha/jr zoals berekend met de AERIUS methode. Zie ook paragraaf 4.8.
  • Kleine marterachtigen zijn niet vrijgesteld in de provincie Noord Holland. Er ontbreekt voor deze soortgroep een expliciete uitsluiting van aanwezigheid. De RUD is van mening dat een nadere onderbouwing noodzakelijk is. Dit geldt eveneens voor de rugstreeppad. Het onderzoeksrapport is hierop aangepast en opgenomen in bijlage 7 van deze toelichting.
  • De RUD stelt vast, dat het redelijkerwijs aannemelijk is dat de verlichting die de bebouwing en het wegen- en padennet met zich meebrengt, niet verstorend werkt voor vleermuizen. Wel is aandacht en monitoring nodig om mogelijke verstoring tot een minimum te beperken. Uitgangspunt is, dat vleermuizen niet worden verstoord in zowel de aanleg- als de gebruiksfase. In de aanlegfase zullen alleen bouwlampen worden toegestaan, mits er extra maatregelen worden genomen. Hier zal in de vergunningsverlening rekening mee worden gehouden. Uitgangspunt is geen verlichting toe te passen tijdens de aanleg. Mocht verlichting wel nodig zijn tijdens de aanleg, dan zal onder ecologische deskundigheid en begeleiding een verlichtingsplan worden opgesteld. Dit geldt ook voor de gebruiksfase. Hier zal in de vergunningsfase nader aandacht aan worden besteed.

Overige reacties

PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland geeft enkele suggesties en aanbevelingen voor de uitvoeringsfase van het plan. Hieraan zal gehoor worden gegeven in overleg met PWN. De Gasunie gaf aan, dat het plangebied buiten de 1% letaliteitsgrens van de dichtsbijzijnde aardgastransportleiding valt. Daarmee is vastgesteld, dat de leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling. De provincie Noord-Holland gaf aan geen opmerkingen te hebben over het voorontwerp bestemmingsplan. Wel gaf de provincie aan aandacht te besteden aan de fasering van de bouw van de woningen in fase 2 ten opzichte van de afspraken in het KWK en de regio. Paragraaf 2.4 en 3.3 zijn hierop aangepast. In de uitvoeringsfase van het bestemmingsplan zal zoveel als mogelijk rekening worden gehouden met technische uitvoeringsaspecten met betrekking tot het openbare gebied.

Zienswijzen

Vervolgens is het ontwerpbestemmingsplan zes weken ter inzage gelegd. Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 12 januari tot en met 22 februari 2019 ter inzage gelegen voor zienswijzen. Tijdens deze periode kon een ieder zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar maken. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.

Vaststelling

Na de ter inzagelegging besluit de gemeenteraad over de vaststelling van het bestemmingsplan. Uiteindelijk is tegen het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van een plan wordt in eerste instantie bepaald door de financiële haalbaarheid ervan. Daarnaast is de grondexploitatieregeling uit de Wro van belang voor de economische uitvoerbaarheid. Deze regeling bepaalt dat de gemeente de door haar gemaakte kosten kan verhalen. Het kostenverhaal heeft dus ook invloed op de haalbaarheid van het plan.

Financiële haalbaarheid

Over de verdeling van de kosten, voor de herinrichting van het openbaar gebied, zijn afspraken gemaakt. De kosten hiervoor komen uit financiële middelen van de ontwikkelaar. De kosten voor de ontwikkeling van de woningen worden verhaald uit de verkoop. Zoals beschreven in hoofdstuk 3 is de behoefte voor dit programma evident. Daarmee is de financiële haalbaarheid geborgd.

Grondexploitatie

De grondexploitatieregeling uit de Wro is van toepassing op dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van woongebouwen. Dit zijn bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatieregeling bepaalt dat de gemeente in beginsel samen met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet vaststellen. Hiervan kan worden afgezien als de kosten 'anderszins verzekerd' zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten.

Gemeente en ontwikkelaar hebben een samenwerkingsovereenkomst gesloten die kan worden aangemerkt als anterieure overeenkomst. In deze overeenkomst is onder andere de verdeling van kosten geregeld. Van de verplichting tot het opstellen van een grondexploitatieplan kan daarom worden afgeweken.