direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Purmerbuurt 2017
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0439.BPPURMERBUURT2017-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op een perceel ten noorden van de Purmerenderweg in de gemeente Purmerend. De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 30 grondgebonden woningen. De locatie ligt tegenover een reeds bestaande strook met woningen aan de Purmerenderweg, in de bebouwde kom, maar is tegelijk gelegen in een groene en rustieke setting.

Het onderhavige plangebied is gelegen binnen het plangebied van het geldende bestemmingsplan 'De Purmer I' uit 1974. In dit bestemmingsplan (in paragraaf 1.3 wordt hierop verder ingegaan) is voor het plangebied een uitwerkingsplicht van toepassing die het in principe mogelijk maakt om in onderhavig gebied woningen te realiseren. Aangezien het vigerende bestemmingsplan meer dan 40 jaar oud is, wordt het niet opportuun geacht om onderhavig plan nog binnen deze uitwerkingsplicht mogelijk te maken. Bovendien zien de uitwerkingsregels toe op de realisatie van een woonwijk, waardoor het niet mogelijk is er aan te toetsen. Om deze redenen is ervoor gekozen een nieuw bestemmingsplan op te stellen.

Het onderhavige bestemmingsplan biedt een planologisch kader (bouw- en gebruiksregels), waarbinnen de beoogde ontwikkeling planologisch mogelijk wordt gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt ten oosten van de kern Purmerend. Het perceel heeft een oppervlakte van circa 12.000 m2 en wordt in het zuiden begrensd door de Purmerenderweg en in het noorden door een golfbaan (BurgGolf Purmerend). Op de navolgende figuur is de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. De exacte ligging van het plangebied komt tot uitdrukking op de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPURMERBUURT2017-va01_0001.png"

Figuur 1. Weergave globale begrenzing van het plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Op de gronden was tot 17 juli 2007 het bestemmingsplan "De Purmer 1974", vastgesteld op 22 november 1974, van toepassing. Deze gaf hieraan de bestemming "Woongebied -II". Dit was een uit te werken bestemming. Dit houdt in dat het bestemmingsplan nader uitgewerkt moet worden voordat er gebouwd mag worden. Een uit te werken bestemming wordt vaak aan gronden gegeven waarvan de toekomstige functie al vaststaat, maar waarvan de voorwaarden waaronder de gronden bebouwd en gebruikt mogen worden, nog niet vaststaan. In een uitwerkingsplan moeten deze eisen en voorwaarden later uitgewerkt worden. De betreffende gronden waren in 1974 bestemd om deel te zijn van een nieuwe woonwijk die ook het terrein waar nu de golfbaan ligt zou beslaan. Deze plannen zijn echter nooit gerealiseerd.

Op 2 november 2006 heeft de gemeenteraad van Purmerend het bestemmingsplan "De Purmer 2005" vastgesteld. Omdat de bouwplannen van de toenmalige eigenaar nog niet concreet waren is er op deze gronden geen woonbestemming gelegd, maar werd er de bestemming 'Recreatieve Doeleinden' aan toegekend. Gezien het feitelijke gebruik werd dit als de meest passende bestemming beschouwd. Het idee was om later door middel van een aparte planologische procedure woningbouw alsnog mogelijk te maken. Gedeputeerde Staten van Noord-Holland hebben dit plan op 22 mei 2007 goedgekeurd, inclusief de recreatieve doeleindenbestemming.

De toenmalige eigenaar was het niet eens met de recreatieve bestemming en stelde tegen het goedkeuringsbesluit van de provincie beroep in bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Deze heeft in haar uitspraak van 25 juni 2008 het goedkeuringsbesluit vernietigd.

De provincie heeft op 14 oktober 2008 opnieuw een besluit genomen op het verzoek om goedkeuring. Daarbij werd alsnog goedkeuring onthouden aan de recreatieve doeleindenbestemming van de gronden aan de Purmerenderweg. Deze gronden zijn hierdoor als het ware uit het nieuwe bestemmingsplan 'geknipt'.

Het gevolg daarvan is dat het plan 'De Purmer 2005' niet meer gold voor deze gronden en het oude bestemmingsplan 'Purmer 1974 I' hiervoor weer van kracht was geworden. Voor deze gronden gold daardoor weer de oude, nog uit te werken bestemming 'Woongebied-II'. Het bouwverbod is daarmee wederom van kracht geworden.

De bestemming Woongebied-II is een ruime bestemming waarin woondoeleinden met de daarbij behorende bouwwerken en wegen, straten, pleinen, parkeervoorzieningen, water, groenvoorzieningen en speelterreinen zijn toegestaan. Tevens zijn maatschappelijke en culturele doeleinden, garagebedrijven en benzineverkooppunten en kantoren toegestaan.

Het is niet zinvol inhoudelijk op de voorwaarden bij de uitwerkingsplicht in te gaan. Het volstaat te stellen dat onderhavig plan niet mogelijk is binnen de uitwerkingsvoorwaarden van het vigerende bestemmingsplan, gezien de grote ouderdom van het vigerende bestemmingsplan (meer dan 40 jaar oud). De wetgever heeft immers beoogd dat een uitwerkingsbevoegdheid binnen de beoogde looptijd van een bestemmingsplan dient te worden benut. Deze is tien jaar. Aangezien deze termijn ruim is overschreden, is het niet langer opportuun gebruik te maken van de genoemde uitwerkingsbevoegdheid. Bovendien zien de regels toe op een groter gebied, waardoor er niet goed aan getoetst kan worden.

Om die reden is besloten een geheel nieuw bestemmingsplan op te stellen om voorliggend plan mogelijk te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPURMERBUURT2017-va01_0002.jpg"

Figuur 2. Fragment verbeelding geldend bestemmingsplan

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van het plan en een omgevingsanalyse waarin wordt nagegaan welke functies en bouwwerken zich voorafgaand aan vaststelling van het bestemmingsplan in het plangebied en omgeving bevinden en in hoeverre het nieuwe project hierin past. Hoofdstuk 3 geeft een samenvatting van het relevante actuele beleidskader. In hoofdstuk 4 wordt getoetst aan milieu- en omgevingsaspecten. Ten slotte wordt in het hoofdstuk 5 ingegaan op de uitvoerbaarheid en de inspraak en het overleg. Hoofdstuk 6 gaat over de juridische regeling.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

De locatie ligt in de buurt van een cluster van bebouwing binnen Purmerend en op de overgang naar het landelijke gebied. Teneinde een zorgvuldige ruimtelijke inpassing te bewerkstelligen gaat deze projectomschrijving eerst in op de ontstaansgeschiedenis van het plangebied en omgeving. Vervolgens wordt ingegaan op de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie. De ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap en de dorpen neemt bij die leidraad een belangrijke rol in. In dit hoofdstuk staan daarom eerst de ontwikkelingsgeschiedenis van de locatie en zijn omgeving centraal en vervolgens de huidige ruimtelijke context die als resultaat daarvan aanwezig is. Op basis van die ruimtelijke context volgen achtereenvolgens een planbeschrijving en beeldkwaliteitrichtlijnen, waarin gemotiveerd aangegeven wordt op elke wijze er rekening is gehouden met de historisch gegroeide kenmerken en kernkwaliteiten van dorp en landschap. Ten slotte wordt besproken op welke wijze de beeldkwaliteitseisen zijn vastgelegd in dit bestemmingsplan.

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Het plangebied ligt in de gemeente Purmerend. Purmerend ligt centraal in de landelijke regio Waterland en wordt omringd door drie droogmakerijen (De Beemster, De Wijde Wormer en De Purmer). De regio Waterland en daarmee ook de gemeente Purmerend, maakt deel uit van het ruimtelijk netwerk van Amsterdam. Een belangrijke kwaliteit van de regio is het grote contrast met het stedelijke gebied van Amsterdam.

Purmerend is ontstaan op een smalle landengte tussen het Purmermeer, het Beemstermeer en het Wormermeer. De eerste bewoners hielden zich met name bezig met de ontginning van het veengebied. Later werd de visserij de grootste inkomstenbron. De bewoners vestigden zich aan De Where, die het Purmermeer in westelijke richting met het Beemstermeer verbond en in oostelijke richting met de Zuiderzee. Zware stormen en hoge golven zorgden ervoor dat de drie meren, door afkalving van het laagveen, steeds groter werden. Door de vele overstromingen vormden de meren een grote bedreiging voor de omwonenden. In 1612 werd dan ook het Beemstermeer drooggelegd, in 1622 het Purmermeer en in 1625 het Wormermeer. Door de drooglegging ontstond een grote hoeveelheid landbouwgrond en veranderden de belangen van de bevolking en de stad. Purmerend kreeg een steeds belangrijkere functie als marktstad en centrum voor het omliggende gebied. Tijdens de Gouden Eeuw met haar economische groei, nam het inwonertal van de marktstad toe. In 1645 verleende de Staten van Holland en West-Friesland toestemming om het stadsgebied te vergroten. Hiermee was de uitbreiding van Purmerend voorlopig voltooid. Pas in de 20e eeuw werden de grenzen van de stad opnieuw verlegd. In 1884 werd de spoorlijn Amsterdam-Zaanstad-Purmerend voltooid. Het station werd ver buiten de grachtengordel van het oude Purmerend gebouwd met het oog op eventuele stadsuitbreiding in de Zuiderpolder. Deze uitbreiding verliep eerst geleidelijk: van 5.700 inwoners in 1900 tot 7.000 inwoners in 1950 en vervolgens tot 10.000 inwoners in 1960. Vanaf die tijd heeft Purmerend een explosieve groei doorgemaakt. In eerste instantie als groeikern van de gemeente Amsterdam, later om te voorzien in de woningbehoefte uit Waterland en de eigen gemeente. Anno 2016 telt Purmerend bijna 80.000 inwoners. De groei hing vooral samen met de toenemende vraag vanuit Amsterdam naar nabij gelegen woningen. Nog steeds is Purmerend een forensenstad en blijft de werkgelegenheid achter bij het aantal inwoners.

Op figuur 3 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de bebouwde kom van Purmerend aangegeven op vier historische kaarten. Uit de kaartbeelden blijkt dat het plangebied midden in de droogmakerij de Purmer is gelegen. Lag deze aanvankelijk op geruime afstand van de kern, in de huidige situatie ligt het plangebied in de bebouwde kom en wordt het ingesloten door de golfbaan aan de noordzijde en het Purmerbos aan de zuidzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPURMERBUURT2017-va01_0003.jpg"

Figuur 3. Kaartbeeld ligging plangebied op historische kaarten

2.2 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

In de Leidraad staan de kernkwaliteiten van het landschap en de dorpsstructuren centraal. Als ingrediënten voor ruimtelijke kwaliteit merkt de leidraad achtereenvolgens aardkundige waarden, archeologische waarden, tijdsdiepte, historische structuurlijnen, cultuurhistorische objecten, openheid, stilte en donkerte, en dorps-dna aan. De leidraad licht die ingrediënten toe per landschapstype en type dorpsmorfologie. Op basis daarvan bevat de leidraad aanbevelingen over hoe er bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden kan worden met de kernkwaliteiten via de vier stappen: grondvorm, ruimtevorm, beeldstructuur en programma.

Het plangebied van deze ontwikkeling valt onder het landschapstype "droogmakerijenlandschap". Het plangebied ligt binnen de bestaande bebouwde kom van Purmerend. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan het buurtschap Purmerbuurt. De Purmerbuurt was een kruispuntdorp. Aangezien de leidraad aanbeveelt om bij ontwikkelingen aan te sluiten op de historische gegroeide structuur, bewoningsvorm en landschappelijke kenmerken staan deze aspecten centraal in navolgende paragraaf "ruimtelijke context".

2.3 Ruimtelijke context

Landschappelijke en stedenbouwkundige ontwikkelingsgeschiedenis

De locatie bevindt zich in Purmerend, binnen de ringvaarten. Het behoort hierdoor tot het landschapstype “droogmakerijenlandschap”. Het betreft hier droogmakerij de Purmer.

Aanvankelijk bevond zich in dit gebied een metersdik veenpakket. De ontginning in de vroege middeleeuwen leidde tot ontwatering en inklinking van de veenbodem. Dit had een daling van het maaiveld tot gevolg, waardoor het land beneden zeeniveau kwam te liggen. Door de uitbreiding van de Zuiderzee ging dit laag gelegen land verloren aan het water. In het veenland ten noorden van het IJ ontstonden dan ook veel binnenmeren. Drie meren stonden in verbinding met de Zuiderzee: De Schermer, de Beemster en de Purmer. Vanaf de 17e eeuw begon de mens land terug te winnen op het water om zo het tekort aan landbouwgrond te verhelpen. Dit vond plaats door middel van drooglegging. Na de Beemster in 1612 is, zoals aangegeven, de Purmer in 1622 het tweede van de drie meren dat wordt drooggelegd. De polder wordt omsloten door een ringdijk met ringvaart, nu nog duidelijk herkenbaar in het landschap. Daarbinnen worden twee noord-zuid gerichte ontginningsassen aangelegd: de Westerweg en de Oosterweg. Haaks daarop verbindt de Purmerenderweg de Oosterweg, dwars door de nieuwe polder, met de handelsstad Purmerend aan de andere zijde van de ringdijk.

Langs de twee ontginningsassen verrijzen de agrarische gebouwen in de vorm van de voor dit gebied kenmerkende stolpboerderijen. Het land wordt rationeel verkaveld in zogeheten polderblokken, smalle, rechtlijnige diepe kavels, van elkaar gescheiden door watergangen (tochten). De Purmerenderweg blijft, op het kruispunt met de Westerweg waar al vroeg een kerk aanwezig was na, lange tijd onbebouwd. De boerderijen aan de ontginningsassen blijven lange tijd de enige bebouwing in een verder volledig open landbouwgebied, dat zich door de openheid en de lagere ligging scherp aftekent tegen het grillige verloop van de ringdijk. Het polderblok blijft al die tijd als herkenbare maat bestaan.

In de jaren '60 van de 20e eeuw komt daar pas verandering in. Eerst op kleine schaal, door middel van een bebouwingscluster ter hoogte van de planlocatie: het voormalig buurtschap Purmerbuurt. Hier verschijnt vanuit het westen woonbebouwing aan de zuidzijde van de Purmerenderweg in aansluiting op enkele reeds bestaande woningen. De bebouwing is wisselend van karakter, korrel, nokrichting en bouwmassa en ligt op enige afstand van elkaar, met als beginpunt de kerk in de oksel van de Purmerenderweg en de ontginningsas Westerweg. In de jaren '80 bereikt de bebouwing haar huidige oostelijke grens, waarbij de bebouwing in het oostelijk deel op grotere afstand van elkaar ligt dan nabij het westelijke kruispunt. In de jaren '80 en '90 vindt er daarnaast ook op veel grotere schaal bebouwing van de Purmer plaats. Purmerend is dan inmiddels tot de Ringdijk uitgebreid en maakt de sprong er over heen. Grote woonwijken worden aangelegd in het tot dan toe open polderland. Dit vindt plaats in het gebied tussen de Ringvaart en Westerweg, dus dichtbij het plangebied.

Als gevolg hiervan maakt het gebied momenteel onderdeel uit van het stedenbouwkundig samenspel van Purmerend. Er is alleen nog sprake van enige afstand doordat de oksels van Purmerenderweg en Westerweg niet allemaal ingevuld zijn met bebouwing maar met sportvelden en een golfbaan. Beide zijn omzoomd met bomenrijen, en ook in de zuidwestelijke oksel verdwijnt de openheid; hier wordt achter de kerk en de woningen van Purmerbuurt het Purmerbos aangelegd.

Huidige context

Als gevolg van de hiervoor beschreven ontwikkeling is de kenmerkende openheid van de Purmer, ter hoogte van het plangebied, volledig verdwenen. De bosrand die de golfbaan begrenst, de bebouwing van Purmerbuurt met daarachter het Purmerbos zorgen ervoor dat in dit deel langs de Purmerenderweg de polder niet meer te ervaren is. De enige herinneringen aan het open polderland zijn te vinden in de maat van het polderblok, nog te herkennen aan de afstand van de Purmerenderweg tot bomenrand van de golfbaan, in de watergangen direct langs de Purmerenderweg en in een behouden tocht die de golfbaan doorsnijdt. Pas voorbij de Middentocht, op ruime afstand ten oosten van het plangebied is de openheid weer te ervaren. De kenmerkende eigenschappen van het droogmakerijenlandschap, te weten; de openheid, de rationele verkaveling, de ontginningsassen met hun bebouwingssilhouet van stolpen en het grillige contrast tussen de open, lage, rechtlijnige polder en de hogere, grillige ringdijk zijn ter hoogte van het plangebied niet of nauwelijks meer aanwezig of herkenbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPURMERBUURT2017-va01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPURMERBUURT2017-va01_0005.jpg"

Figuur 4. Impressies plangebied en omgeving

Het bebouwingsbeeld van de Purmerbuurt bestaat uit verspreid gelegen bebouwing, waarbij de bebouwing verder van het kruispunt af op grotere afstand van elkaar staat. De bebouwing ligt op enige afstand (ca 18 m) van de Purmerenderweg op kavels achter de watergang. Er is sprake van variatie in korrel, nokrichting en bouwmassa. De bouwmassa is overwegend 1 tot 1,5 laag met kap, er zijn incidenten van twee lagen met kap. De kapvorm is vrijwel altijd een zadeldak of schilddak. De bebouwing staat in één rooilijn op circa 18 meter uit de weg. De kerk en het tankstation wijken uiteraard af van dit beeld. Het gebied is stedelijk gebied (woonbebouwingslint, golfbaan en intensieve beplanting) maar heeft landelijke kenmerken (het zeer groene karakter en lage bebouwingsdichtheid). De elementen uit de leidraad die als typerend voor het droogmakerijenlandschap zijn aangemerkt, zijn niet of nauwelijks aanwezig:

  • Aardkundig is het gebied niet waardevol;
  • Structuurlijnen zijn alleen in de vorm van de Purmerenderweg zelf en de herkenbare maat van het polderblok te ervaren;
  • Er bevinden zich geen cultuurhistorische objecten in de vorm van molens of stolpen in het gebied;
  • De openheid is verdwenen, er is in tegenstelling tot het kenmerk van dit landschapstype sprake van een alzijdig begrensde ruimte met een bosrand aan de lange noordzijde, bebouwing met daarachter een bosrand aan de lange zuidzijde, bebouwing aan de korte westzijde en bos aan de korte oostzijde;
  • Het is geen stiltegebied.

Het hiervoorgaande, alsook het feit dat er een uitwerkingsplicht voor wonen geldt, vormt de argumentatie om deze locatie te bebouwen. Landschappelijke kernkwaliteiten van het droogmakerijenlandschap kunnen hier niet of nauwelijks verstoord worden. De voorliggende locatie is zeer geschikt voor woningbouw omdat deze locatie unieke kwaliteiten heeft (groene setting, maar toch dicht bij de voorzieningen van Purmerend). Een voorwaarde daarbij is wel dat de ontwikkeling gepaard gaat met het behouden van laanbeplanting en watergangen langs de Purmerenderweg en dat de maat van het Polderblok herkenbaar blijft. Dit betekent echter niet dat er een willekeurige woonbuurt gemaakt kan worden. Het gebied behoort tot een andere landschappelijke en stedenbouwkundige gegroeide eenheid. De ontwikkeling zou daarom op passende wijze aan moeten sluiten op het bebouwingsbeeld van de Purmerbuurt en moeten afwijken van nabijgelegen grootschalige woonwijken van Purmerend. Historiserend bouwen op basis van de oorspronkelijke agrarische polderbebouwing is hier ook niet gepast, die bebouwing bevond zich juist langs de ontginningsassen. Passend aansluiten op het gevarieerde beeld van de Purmerbuurt ligt hierdoor meer voor de hand. De planbeschrijving en beeldkwaliteitseisen in de paragrafen hierna zijn daarop dan ook gestoeld.

2.4 Het plan

Het plangebied bestaat uit een smalle strook, ten noorden van en evenwijdig aan de Purmerenderweg. Deze strook bevindt zich op afstand van de weg, achter de te behouden brede watergang. Het plan gaat uit van bebouwing van deze strook met wisselende woningtypen die gemengd over de strook voorkomen. In totaal gaat het om 7 vrijstaande woningen, 14 twee-onder-één-kap woningen en 9 rijwoningen. Al deze woningen zijn ondergebracht in verschillende bouwvolumes met een wisselende kaprichting en een verspringende rooilijn. Op de oostelijke kop van de strook is voorzien in waterberging (ca 428 m2). De woningen worden gebundeld ontsloten via 5 aantakkingen op de Purmerenderweg die over de watergang heen naar een ontsluitingserfje of een achterstraatje leiden. Deze aantakkingen ontsluiten afwisselend 4 tot 10 woningen. Het parkeren vindt grotendeels plaats op de kavels, de ontsluitingserfjes bevatten daarnaast enkele openbare parkeerplaatsen, evenals het straatje bij de rijwoningen. De woningen op de koppen van de ontsluitingserfjes springen naar voren ten opzichte van de woningen aan de lange zijden daarvan. Hierdoor ontstaat en wisselend en gevarieerd bebouwingsritme. De rijwoningen zijn geconcentreerd in het centrale deel van de strook. Eén volume staat haaks op de weg en één evenwijdig daaraan. Het bebouwingsfront wordt hierdoor beperkt. Doordat de rijwoningen een achterontsluiting hebben is ook het parkeren deels uit het zicht van de Purmerenderweg ontnomen. De kavels lopen door tot aan de bosrand bij de golfbaan, in kavelafmeting is het oorspronkelijke polderblok nog herkenbaar.

Met het plan wordt een momenteel onbebouwde strook grond aan de Purmerenderweg op een passende wijze ingevuld. De nieuwe bebouwing voegt zich in de karakteristiek van de lintbebouwing, zoals die ook aan de zuidzijde van de Purmerenderweg aanwezig is. De lintkarakteristiek past ook binnen de bebouwingskarakteristiek van de Purmerbuurt die verder oostwaarts ligt.

De woonbuurt wordt aansluitend aan de bestaande bebouwde kom van Purmerend gerealiseerd. Het invullen van deze locatie zorgt verder niet van verstoring van de bestaande landschapsstructuur. Alhoewel het plangebied is gelegen in de droogmakerij De Purmer is de locatie reeds ingesloten door de golfbaan aan de noordzijde en de bestaande lintbebouwing en het Purmerbos aan de zuidzijde. Er is dus geen sprake van de verstoring van de landschappelijke openheid.

De nieuwbouw die wordt gerealiseerd is ten slotte passend in de bestaande omgeving en sluit aan bij de bestaande karakteristiek. Er is veel aandacht voor ruimtelijke kwaliteit. In de volgende paragraaf wordt op de na te streven beeldkwaliteit nader toegelicht.

2.5 Beeldkwaliteitrichtlijnen en vertaling in bestemmingsplan

In een beeldkwaliteitsplan zijn beeldkwaliteitsrichtlijnen opgenomen waaraan het plan dient te voldoen.

Algemeen streefbeeld

Het streven is om passend aan te sluiten op het kleinschalige, gevarieerde bebouwingsbeeld van de tegenoverliggende bebouwing van Purmerbuurt. Het beeld moet zich duidelijk onderscheiden van de grootschalige woonwijken van Purmerend op korte afstand van deze locatie. Dit betekent dat een seriematig karakter vermeden moet worden, dat er aandacht uit moet gaan naar afstand, afwisseling en variatie, dat de bouwmassa bescheiden blijft en traditioneel van vorm en dat het bebouwingsbeeld gevarieerd maar samenhangend, rustig en ingetogen is. Hoewel een traditioneel bebouwingsbeeld het streven is, is historiserend bouwen niet de bedoeling. Deze locatie werd pas sinds jaren '60 van de vorige eeuw bebouwd. Uitsluitend refereren aan de voor het gebied kenmerkende stolpen is hier niet op zijn plaats, deze zijn er op en rond de locatie namelijk nooit geweest. Dit streefbeeld is in het beeldkwaliteitsplan uitgewerkt in richtlijnen.

In dit bestemmingsplan is het voorliggende beeldkwaliteitskader vertaald in een passende regeling. Wel beperkt dit bestemmingsplan zich tot de zaken die goed zijn te regelen binnen het bestemmingsplan. Dit betreft het in hoofdzaak vastleggen van de situering en de maatvoering van de bebouwing. Op de verbeelding is de ligging van de woningen vrij specifiek opgenomen. Deze zijn alleen mogelijk binnen de kleine vlakken die zijn bestemd als 'Wonen'. De omringende gronden zijn opgenomen in een Tuin-bestemming. Hier zijn geen woningen toegestaan. Met deze regeling is de situering van de woningen en de beoogde afstand tot de Purmerenderweg vrij specifiek vastgelegd. Ook is de beoogde afwisseling in rooilijnen van de verschillende woning vastgelegd.

Ook de maatvoering van de woningen is geregeld in dit bestemmingsplan. Ten eerste doordat de woningen niet groter kunnen worden dan de omvang van de bestemmingsvlakken met de bestemming Wonen. Ten tweede zijn op de verbeelding per bouwvlak de toegestane goot- en bouwhoogte vastgelegd. Ook van bouwwerken zoals erfafscheidingen zijn de maximale maatvoeringen in dit bestemmingsplan vastgelegd.

Ook de woningtypes zijn in dit bestemmingsplan vastgelegd. Dit is gedaan door het opnemen van een aanduiding op de verbeelding. Hiermee is ook de beoogde ritmiek/afwisseling tussen verschillende woningtypes gewaarborgd in dit bestemmingsplan.

Er zijn zoals gesteld ook zaken uit het beeldkwaliteitsplan niet vastgelegd in dit bestemmingsplan. Het betreft met name de bepalingen inzake vormgeving, zoals de richting van de kappen, het kleur- en materiaalgebruik, vormgeving van de erfafscheidingen, inrichting van de groen- en watervoorzieningen. Dit zijn aspecten die middels een bestemmingsplan minder goed afdwingbaar zijn. Wat betreft deze aspecten geldt dat het beeldkwaliteitsplan als een aanvullend kader dient te worden gezien ten opzichte van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan regelt de belangrijkste zaken (situering, maatvoering, etc.), het beeldkwaliteitsplan de nadere uitwerking (vormgeving, kleur- en materiaalgebruik). De beeldkwaliteitseisen zijn af te dwingen binnen de kaders van de welstandstoetsing.

Uit navolgende situatieschets (figuur 5) blijkt dat stedenbouwkundig voldaan kan worden aan de beeldkwaliteitsrichtlijnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPURMERBUURT2017-va01_0006.png"

Figuur 5. Overzichtskaart van de verschillende woningtypen A tot en met G

De welstandelijke onderdelen van het beeldkwaliteitsplan en de toets daaraan vindt plaats in het kader van de vergunningverlening en is voor het bestemmingsplan niet relevant. Uit navolgende impressies, ontwikkeld door initiatiefnemer, blijkt echter dat ook daaraan voldaan kan worden. De detailuitwerking kan overigens nog op een andere manier uitgewerkt worden (denk aan wijzigingen in kleur, materiaal of detaillering). Het gaat hier om welstandelijke aspecten die voor het bestemmingsplan niet relevant zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPURMERBUURT2017-va01_0007.png"

Figuur 6.Impressies woningen

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het kader voor een bestemmingsplan wordt gevormd door diverse nationale, provinciale, regionale, en (deel)gemeentelijke nota's. Dit beleid stelt planologische en bestuurlijke beleidskaders (randvoorwaarden) aan de ruimtelijke (on)mogelijkheden voor het plangebied waarmee rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk wordt voor het plangebied het relevante algemene beleid beknopt samengevat. Ook vindt een toetsing aan elk beleidspunt plaats.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Het rijk heeft het beleid inzake de ruimtelijke inrichting en het mobiliteitsbeleid van Nederland tot 2040 vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze visie is vastgesteld op 13 maart 2012.

De regering maakt ruimte voor groei en beweging en kiest ervoor de invulling van het ruimtelijk beleid voor een belangrijk deel over te laten aan provincies en gemeenten. Daardoor kan het Rijk zich richten op het behartigen van belangen die van nationale en internationale betekenis zijn. De minister vermindert stevig het aantal procedures en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. De ruimtelijke ordening wordt zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat gebracht (burgers en bedrijven) en er wordt meer overgelaten aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. Daarbij verwacht het Rijk dat medeoverheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. De gemeente is de overheid die het dichtst bij de burger staat en zorg draagt voor een veilige en leefbare woon- en werkomgeving. In het ruimtelijk domein gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer belangen ten aanzien van mobiliteit, milieu, natuur, water, economie en wonen worden afgewogen. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028) en verbindt hier dertien nationale belangen aan.

Purmerend maakt onderdeel uit van 'Metropoolregio Amsterdam'. Dit is een (informeel) samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in de noodvleugel van de Randstad. De door het Rijk en regio geformuleerde opgaven binnen deze regio zijn neergelegd in de 'Gebiedsagenda Noordwest Nederland' en richten zich o.a. op het verbeteren van de bereikbaarheid en het opvangen van de woningbehoefte (verstedelijkingsafspraken). De afspraken over de regionale en rijksinvesteringen op het gebied van een toekomstige ruimtelijke inrichting worden vastgelegd in het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT).

Verder geldt als laatste en dertiende nationaal belang: 'Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele plannen.' In dit kader is de Ladder voor duurzame verstedelijking geintroduceerd.

Toetsing

Het bepaalde in dit bestemmingsplan is in lijn met het gestelde in de structuurvisie. Met het onderhavig plan worden geen nationale belangen geraakt. Wat betreft nationaal belang 13 en de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar paragraaf 3.1.3.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid zoals dat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgelegd. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Ook een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele plannen is als doelstelling in het Barro opgenomen. In dit kader is de Ladder voor duurzame verstedelijking geintroduceerd.

Toetsing

Voor Purmerend hebben de regels uit het Barro geen gevolgen. Wat betreft de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar paragraaf 3.1.3.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Per 1 oktober 2012 is deze ladder als motiveringseis in artikel 3.1.6, tweede en derde lid van het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De ladder is een instrument waarmee vraag en aanbod van stedelijke functies goed op elkaar afgestemd worden.

Het doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen moeten worden gemotiveerd met behulp van een drietal opeenvolgende stappen (treden). Hierbij is het volgende stroomschema van toepassing:

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPURMERBUURT2017-va01_0008.jpg"

Figuur 7. Stroomschema Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder valt aldus uiteen in de volgende drie stappen:

  • 1. bepalen regionale vraag naar ruimte : er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. bouwen binnen bestaand stedelijk gebied : indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. goede (multi-modale) ontsluiting : indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Onderzocht moet dus worden of er wel behoefte is aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling. Wordt niet al elders in de regio voorzien in deze behoefte? En is er wel vraag naar deze voorziening? Blijkt er behoefte te zijn waarin in de regio niet al voorzien wordt, dan geldt de regel dat inbreiden gaat boven uitbreiden. Herstructurering en verbetering van bestaande terreinen dan wel transformatie van bestaande gebouwen heeft de voorkeur boven het ontwikkelen van nieuwe terreinen en gebouwen. Ten slotte moet de locatie op een passende wijze ontsloten worden. De gemeente zal bij nieuwe ontwikkelingen moeten onderbouwen op welke manier met deze voorwaarden rekening is gehouden en waarom voor een bepaalde ontwikkeling op de voorgestelde locatie is gekozen.

Toetsing

Stedelijke ontwikkeling

Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of het onderhavige plan dient te worden gezien als een stedelijke ontwikkeling. Onderhavig plan betreft een woningbouwontwikkeling, die als zodanig kan worden aangemerkt. Ook is het plan met een programma van 30 woningen niet dermate kleinschalig, dat kan worden aangevoerd dat het plan niet hoeft te worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Blijkens jurisprudentie worden plannen die zijn gebaseerd op een uit te werken bestemming niet gezien als stedelijke ontwikkeling, docht dit plan past niet geheel binnen de uitwerkingsregels. Om deze redenen is toetsing van c.q. het doorlopen van de treden van de ladder noodzakelijk.

Stap 1: Regionale behoefte

In dit verband is aan de orde, dat de gemeente Purmerend in het Regionale Actie Programma (RAP) Stadsregio Amsterdam is opgenomen (Gebiedsdocument MRA verstedelijkingsafspraken 2010-2020). De ambitie van de Metropoolregio Amsterdam (MRA) is een hoogwaardig en duurzaam leef-en woonmilieu te bieden, waar bedrijven, bewoners en bezoekers zich graag willen vestigen. De ambitie staat niet ter discussie, vraag is (wel) hoe deze waargemaakt kan worden. Voor de Stadsregio Amsterdam is in het actieprogramma uiteengezet dat de vraag naar woningen het aanbod overstijgt en dat dus meer woningen nodig zijn. Bij de realisatie is het belangrijk dat vraag en aanbod goed op elkaar worden afgestemd. In het (eerste) RAP zijn de volgende afspraken opgenomen:

  • De gemeenten zetten zich in om 32.517 nieuwbouwwoningen in de periode 2010 - 2014 te realiseren.
  • De gemeenten streven ernaar om van 2011 tot 2015 in de betaalbare sector 9.755 woningen te bouwen (zowel koop als huur).
  • De gemeenten streven ernaar om van 2011 tot 2015 13.438 extra nultreden woningen te realiseren (zowel koop als huur in zowel nieuw- als bestaande bouw).

Ook wordt gemeld dat in deze regio te weinig wordt gebouwd.

Voor de gemeente Purmerend zijn de volgende verstedelijkingsafspraken aan de orde: 1027 woningen in de periode 2011 - 2014 en 1275 woningen in de periode 2015 - 2019.

De ontwikkeling in het plangebied is regionaal afgestemd en als 'vaste plancapaciteit' opgenomen in het RAP. De basis voor de woningbouwafspraken is het document 'Gebiedsdocument MRA verstedelijkingsafspraken 2010-2020'. Woningbehoefte tussen 2010-2020 voor MRA: 97.500 woningen. Tussen 2015 en 2019 moeten er 43.000 woningen bij.  Deze woningbouwontwikkeling geeft hiermee invulling aan de gemaakte afspraken. De woningbouwafspraken die gemaakt zijn, zijn op hun beurt afgestemd op de actuele regionale behoefte. Om die reden kan worden geconcludeerd dat onderhavige stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Onderhavig plan is op dit punt dus in overeenstemming met de eerste trede van de ladder voor duurzame verstedelijking: het plan is aangemeld om aan de woningbehoefte in de regio te kunnen voldoen.

In de provinciale Monitor Woningbouw 2014 staat wat er gebouwd wordt en wat er nog gebouwd moet worden. Gemonitord wordt hoe het met de verstedelijkingsafspraken staat. Op pagina 46 staat dat het gewenste eindresultaat na de eerste RAP-periode (2010-2014) een bruto toevoeging van 32.517 woningen is. Ook wordt gemeld dat in deze regio te weinig wordt gebouwd.

In het rapport Onderzoek vraaggestuurd bouwen 19 september 2012 van de provincie (pag. 17 van bijlage 2) staat dat aan woningen in het groen-stedelijk woonmilieu een gebrek is. Hierin voorziet het plan van HSB. Ook in kwalitatieve zin is er dus behoefte.

Stap 2: Binnen stedelijk gebied

Bij deze stap is aan de orde of de ontwikkeling kan worden gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied door middel van inbreiding, herstructurering of transformaties.

Allereerst is het hierbij zinvol in te gaan op de vraag of de voorliggende locatie zelf binnen of buiten bestaand stedelijk gebied (BSG) is gelegen. De definitie van bestaand stedelijk gebied luidt:

bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Gelet hierop, ligt het gebied binnen BSG. De provincie heeft dit bevestigd (zie ook navolgende paragraaf). Het gebied ligt temidden het stedenbouwkundig samenspel van Purmerend; ten noorden ligt de golfbaan en ten zuiden liggen woningen, beide stedelijke functies. De groenstrook betreft bij deze stedelijke functies behorend stedelijk groen, daar deze een afschermende werking heeft tussen golfbaan en openbaar gebied (welke functie straks vervuld wordt door de nieuwe woningen), de woningen ten zuiden van de Purmerenderweg er zicht op hebben en, zoals aangegeven, de strook zich in het stedelijk weefsel van Purmerend bevindt. Bovendien is de grond reeds bestemd voor Wonen met bijbehorende groenvoorzieningen. Verdere grond voor deze conclusie wordt gevonden in jurisprudentie (zie ECLI:NL:RVS:2016:125 en ECLI:NL:RVS:2016:1372).

Stap 3: Goede ontsluiting

Gelet op bovenstaande, kan een toets aan stap 3 achterwege blijven.

Conclusie

Onderhavig plan is in overeenstemming met de (treden van) de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040, Kwaliteit door veelzijdigheid (2010)

De Structuurvisie Noord-Holland 2040 bevat het provinciaal ruimtelijk beleid. De hoofddoelstelling is het inspelen op de veranderingen die tot 2040 te verwachten zijn. In de periode tot 2040 zullen verdere globalisering en klimaatverandering grote gevolgen hebben voor Noord-Holland. Ook veranderingen en trends op nationaal en lokaal niveau hebben een grote ruimtelijke impact. Deze veranderingen leiden tot een aantal belangrijke ruimtelijke opgaven en keuzes. In de Structuurvisie worden deze ontwikkelingen en de voornaamste keuzes die de Provincie Noord-Holland zal moeten maken kort toegelicht. Ook wordt geschetst hoe de provincie er in 2040 uit ziet en op welke wijze de Provincie met deze structuurvisie zal bijdragen aan het realiseren van dit toekomstbeeld. De Structuurvisie is vastgesteld op 21 juni 2010 en in werking getreden op 1 november 2010.

Uitgangspunt is om de vraag naar woningen zoveel mogelijk te realiseren binnen het Bestaand Bebouwd Gebied. Dit komt zowel het realiseren van (hoog)stedelijke voorzieningen in de metropoolregio (de metropolitane strategie) als het behouden van regionale/lokale voorzieningen in kleine(re) kernen in het noorden ten goede. Door concentratie worden verkeers- en vervoersnetwerken optimaal benut en wordt een voldoende en gedifferentieerd aanbod van sociaal-culturele voorzieningen behouden. Verdichting brengt een aantal aandachtspunten met zich mee op het gebied van sociaal-maatschappelijke voorzieningen, functiemenging en financiering. Voorzieningen zoals scholen, kantoren en bedrijfsruimten, winkelaanbod, ruimte voor groen, recreatie, sport en zorg zijn onlosmakelijk verbonden met het woonprogramma. Door gevarieerde programma's zijn deze functies binnen het Bestaand Bebouwd Gebied te behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPURMERBUURT2017-va01_0009.jpg"

Figuur 8. Kaartbeeld Bestaand Bebouwd Gebied met globale aanduiding plangebied (Bestaand Bebouwd Gebied is het rood gekleurde gebied)

Toetsing

Het bepaalde in dit bestemmingsplan is in lijn met de Structuurvisie Noord-Holland 2040, in die zin dat er woningbouw wordt gerealiseerd binnen het Bestaand Bebouwd Gebied. In de toetsing aan de Verordening (paragraaf 3.2.2) wordt hier nader op ingegaan.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening (2014)

In deze verordening worden regels gegeven omtrent de inhoud van bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. In de verordening worden algemene regels gegeven voor de Provinciale Planologische Commissie, de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling, bedrijventerreinen en detailhandel, de mogelijkheden voor woningbouw in het landelijk gebied, de vereiste ruimtelijke kwaliteit verbonden met stedelijke en niet-stedelijke ontwikkelingen in het landelijke gebied, de Groene en Blauwe Ruimte, energie en landbouw.

Nieuwe woningbouw

In de provinciale verordening is opgenomen dat een bestemmingsplan niet voorziet in nieuwe woningbouw in het landelijk gebied (art. 13 lid 1). In afwijking hierop is woningbouw alleen mogelijk als:

  • 1. deze in overeenstemming is met de provinciale woonvisie 2010-2020 en de regionale actieprogramma’s;
  • 2. in overeenstemming is met de door gedeputeerde staten vastgestelde provinciale woningbouwmonitor en provinciale woningbouwprognose;
  • 3. nieuwe woningbouw niet kan worden gerealiseerd door herstructureren, intensiveren, combineren of transformeren binnen bestaand bebouwd gebied en;
  • 4. wordt voldaan aan de ruimtelijke kwaliteitseisen die worden gesteld bij verstedelijking in het landelijke gebied.

Deze kwaliteitseisen zijn benoemd in artikel 15 en luiden als volgt:

  • 1. Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking als bedoeld in de artikelen 12, 13, 13a en 14 in het landelijk gebied, voldoet aan de uitgangspunten zoals vermeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (PS d.d. 21 juni 2010) ten aanzien van:
    • a. de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen en aardkundige waarden als bedoeld in artikel 8;
    • b. de kernkwaliteiten van de bestaande dorpsstructuur waaraan wordt gebouwd;
    • c. de openheid van het landschap daarbij inbegrepen stilte en duisternis;
    • d. de historische structuurlijnen;
    • e. cultuurhistorische objecten.
  • 2. De toelichting van een bestemmingsplan geeft aan in welke mate ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde functies rekening is gehouden met:
    • a. de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap;
    • b. de ordeningsprincipes van het landschap;
    • c. de bebouwingskarakteristieken (architectuur, stedenbouw, openbare ruimte) ter plaatse;
    • d. de inpassing van de nieuwe functies in de wijdere omgeving (grotere landschapseenheid);
    • e. de bestaande kwaliteiten van het gebied (inclusief de ondergrond) als hiervoor bedoeld en de maatregelen die nodig zijn om negatieve effecten op deze kwaliteiten op te heffen in relatie tot de nieuwe functies.
  • 3. In het kader van de bestemmingsplanprocedure als bedoeld in het eerste lid is de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling (ARO) om advies gevraagd over plannen met grote impact.
  • 4. Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen ten aanzien van de uitgangspunten als bedoeld in het eerste lid teneinde te garanderen dat de ruimtelijke kwaliteit toeneemt.

Toetsing

In de provinciale ruimtelijke verordening is een kaartbeeld opgenomen van het Bestaand Bebouwd Gebied. Onderhavig plangebied valt hier buiten. Deze kaart is echter indicatief; de tekst is leidend. Als Bestaand Bebouwd Gebied wordt gedefinieerd:

Onder bestaand bebouwd gebied wordt begrepen de bestaande of de bij een – op het moment van inwerkingtreding van de verordening – geldend bestemmingsplan toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing, uitgezonderd bebouwing op agrarische bouwpercelen en kassen. Onder toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing wordt mede begrepen de daarbij behorende bebouwing ten behoeve van openbare voorzieningen, verkeersinfrastructuur alsmede stedelijk water en stedelijk groen van een stad, dorp of kern.

Het uitwerkingsplan 'Purmer I 1974' staat reeds woonbebouwing toe (na uitwerking). De conclusie luidt daarom dat het plan binnen Bestaand Bebouwd Gebied valt. Uit beleidsstukken van de regio Waterland en ruimtelijk beleid van de gemeente en gelet op de definitie van bestaand stedelijk gebied zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening, blijkt ook dat het gebied binnen bestaand stedelijk gebied ligt. In de Regiovisie Waterland (zie paragraaf 3.3.1) is het plangebied ook aangemerkt als bestaand stedelijk gebied, maar hier komt geen juridische status aan toe. Hetzelfde blijkt uit de structuurvisie Purmerend (zie paragraaf 3.4.1). Opgemerkt wordt dat momenteel een ontwerp Ruimtelijke Verordening is gepubliceerd met een nieuwe definitie van Bestaand Stedelijk Gebied (de term Bestaand Bebouwd Gebied komt te vervallen) en deze luidt: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Ook op basis van deze definitie valt het gebied binnen Bestaand Stedelijk Gebied; het gaat immers om stedelijk groen behorend bij het stedenbouwkundig samenstel van bebouwing t.b.v. wonen, etc..

Omdat het plangebied is gelegen in een groen gebied met landschappelijke waarden, acht de gemeente het wel van belang dat het plan goed wordt ingepast. De principes zoals benoemd in de aangehaalde artikelen uit de provinciale Verordening zijn daarbij gehanteerd. Wat dit aspect betreft geldt dat de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is gevolgd. Dit is bij de planvorming van dit plan nadrukkelijk gedaan. Hierop is uitgebreid ingegaan in hoofdstuk 2 in de paragrafen 2.2 tot en met 2.5. Hieruit blijkt ook hoe rekening is gehouden met de ruimtelijke kwaliteitseisen als opgenomen in artikel 15.

Bij mail van 25 augustus 2016 heeft de provincie Noord-Holland bevestigd dat het gebied binnen BBG ligt (zie bijlage 1). De provincie doet ten aanzien van het plan enkele vrijblijvende suggesties, die hierna verkort cursief worden weergegeven; tevens wordt gemotiveerd aangegeven wat hiermee gedaan is.

Volgens de provincie is er in Purmerend echter meer behoefte aan sociale huur. Wellicht is het het overwegen waard om het aanbod beter af te stemmen op de vraag.

Zoals hierboven aangegeven, bestaat er in de gemeente een behoefte (opgave) van 1.275 woningen in de periode 2015-2019. Dat hoeven niet allemaal sociale woningen te zijn. Sterker nog, de gemeente richt zich juist op diversiteit. In de gemeentelijke woonvisie (zie ook navolgende paragraaf) staat dat om de diversiteit en doorstroming te bevorderen de gemeente zich richt op het realiseren van middeldure huurwoningen en koopwoningen in het hogere segment van de koopmarkt. Dit is wenselijk om het profiel van Purmerend als woonstad te versterken en om aantrekkelijk te zijn en blijven voor alle (inkomens) groepen. Purmerend heeft altijd een belangrijke rol gespeeld in de vervolgstap in de

wooncarrière, wanneer men de overstap naar een eengezinswoning wil maken. De doorstroming in de sociale huurwoningmarkt staat onder druk doordat een gedeelte van deze groep -waar het dat vroeger wel deed- nu niet doorstroomt. Dit stokt de keten, met langere wachttijden voor een sociale huurwoning als gevolg. Dit plan draagt zowel bij aan een betere doorstroming met een positief effect op de sociale markt, als een grotere differentiatie v.w.b. het woningaanbod. Juist op deze plek kan -door de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten (groene omgeving, nabij landelijk gebied) een kwalitatief hoogwaardig woonmilieu worden gerealiseerd waardoor vanzelf een hoger segment kan worden bediend, en juist hierdoor wordt derhalve mede de sociale sector ondersteunt. Het realiseren van sociale woningbouw op deze plek ligt (derhalve) minder voor de hand. Het aanbod wordt met dit plan dus juist goed afgestemd op de vraag.

Het programma lijkt wel aan de zware kant (30 woningen), zeker als het vergelijkt wordt met het aantal woningen aan de overzijde van de weg, wat er ongeveer 15 zijn over dezelfde lengte.

In algemene zin kan niet worden gesteld dat het aantal woningen bepalend is voor de stedenbouwkundige impact. Dit wordt veel meer bepaald door de afstand van de woningen tot de weg en de massa (goot- en bouwhoogte alsook de breedte). Het bebouwingsfront (dat wil zeggen de totale breedte van de bebouwing gezien vanaf de weg) aan de overzijde van de weg is vergelijkbaar met het nieuwbouwplan, alsook de gehanteerde afstand tot de weg, welke ruim is, en welke daardoor een verzachtend effect heeft op de wijze waarop de bebouwing beleefd wordt. De objecten bestaan net als aan de overzijde uit een bouwlaag met kap en zijn dus ook wat betreft vergelijkbaar. Enkele woningen krijgen een grotere goot- en bouwhoogte en bestaan uit twee bouwlagen met kap, doch deze maat is passend in de omgeving, hetgeen opnieuw komt door de ruime afstand van de bebouwing tot de weg, het ruime straatprofiel en het feit dat ook wat hogere objecten al enkele keren voorkomen in de omgeving (zie ook foto's hierna). Het programma (aantal woningen) is met andere woorden stedenbouwkundig verantwoord, een aanpassing van het aantal is niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPURMERBUURT2017-va01_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPURMERBUURT2017-va01_0011.png"

De twee blokken met rijtjes woningen in het midden van de plan zijn een rare gewaarwording, deze typologie valt uit de toon met de rest van het plan en door de ontsluiting wordt hier als het ware een mini dwars 'lint' gecreëerd. Dit komt de kwaliteit van het plan niet ten goede.

Langs het lint is de overwegende vorm dat woningen loodrecht op de weg staan, en niet, zoals de provincie terecht opmerkt, in een dwarslint. Deze overwegende vorm wordt echter ook in dit plan gevolgd;het cluster met rijtjeswoningen dat dwars op het lint is gesitueerd is daar de enkele uitzondering op. Deze enkele uitzondering vormt een incidenteel accent, dat geen afbreuk doet aan het overwegend karakter van de (cultuurhistorische) bebouwing aan het lint, dat ook met dit plan wordt benadrukt.

Door de ontsluiting van meerdere woningen te clusteren over de bruggetjes krijgen deze een grote dimensie, wat ten koste gaat van de charme. Het zou beter zijn om deze clustering te beperken en de woningen zoveel mogen een eigen smal bruggetje te geven.

Allereerst wordt opgemerkt wordt dat aan de overzijde ook al bruggen aanwezig zijn die meerdere woningen bedienen. Door de gekozen verkaveling en typologie, is het onvermijdelijk dat de bruggen meerdere woningen bedienen. Dit geldt met name voor de rijtjeswoningen. Er is vanuit verkeersveiligheidsoverwegingen voor gekozen slechts enkele bruggen te realiseren. Er zouden anders op zeer korte afstand van elkaar 30 bruggen/ inritten komen te liggen. Bovendien zouden er dan meerdere (monumentale) bomen moeten worden verwijderd, hetgeen de groenstructuur onevenredig aantast. De bruggen die worden gerealiseerd, zijn evenwel kleinschalig van aard en passen binnen de schaal van het gebied.

3.2.3 Provinciale Woonvisie 2010-2020 (2010)

Het provinciale beleid inzake woningbouw is vastgelegd in de Provinciale Woonvisie 2010-2020. Deze woonvisie sluit aan op de structuurvisie en schetst de kaders voor regionaal woonbeleid. Vooral het kwalitatieve aspect van wonen komt in deze visie aan de orde.

De speerpunten van dit beleid zijn:

  • 1. Verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten, en specifiek voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning.
  • 2. Verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners.
  • 3. Verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.

Toetsing

Onderhavig plan betreft de realisatie van 30 woningen. Dit sluit goed aan bij het speerpunt om te komen tot een goede afstemming tussen vraag en aanbod. Ook kwalitatief is er behoefte aan het type woningen. Het gaat om ruime woningen in een landelijke setting waar in Purmerend niet veel aanbod aan is. De diversiteit aan woonmilieus neemt dus toe.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regiovisie Waterland 2040 (Vitaal met Karakter)

Voor de lange termijn heeft de regio een ontwikkelingskader tot 2040 opgesteld, de Regiovisie Waterland 2040. In deze visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland voorop, maar wel met de noodzakelijk sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en het gebied binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken. Naast maatregelen om het authentieke karakter van het landelijk gebied te bewaren, vergt dat op vele locaties een forse inspanning in de kwaliteit van de leefomgeving, selectieve uitbreiding voor noodzakelijke sociaal-economische ontwikkelingen en duurzame oplossingen voor beheer en terugdringing van het woon-werkverkeer. Op die manier ontstaat een duurzame vitale regio met een herkenbaar eigen karakter.

In de gebiedsvisie zijn onder meer de volgende strategische beleidslijnen opgenomen:

  • Daar waar ruimtelijk verantwoord, mogelijk en gewenst het stedelijk gebied intensiveren binnen de contouren;
  • Aanvullende programma's voor wonen en werken in relatief kleinschalige uitleggebieden accommoderen, met expliciete aandacht voor vergroting van de diversiteit en vitaliteit van woon- en werkmilieus;
  • Nadrukkelijk ruimte houden en zonodig creeren voor stedelijk groen, vooral om stedelijke en dorpse woonmilieus concurrerend te houden in de toekomst en het authentieke karakter van de regio te versterken;
  • Opwaarderen en herstructureren van bestaande woon- en werkmilieus, waarbij gezocht wordt naar een nieuwe balans tussen intensivering en extensivering binnen bebouwd gebied;
  • Geleidelijke transformatie naar meer diversiteit in woon- en werkmilieus;

Uit de visiekaart zoals hieronder opgenomen blijkt dat het plangebied is gelegen binnen het bestaande bebouwde gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPURMERBUURT2017-va01_0012.jpg" Figuur 9. Uitsnede uit visiekaart Stategische Visie Waterland 2040

Toetsing

Het plangebied ligt conform de regionale visie in het bestaande bebouwde gebied, of althans in grijs gemarkeerd gebied, waarvoor geldt dat daar waar ruimtelijk verantwoord, mogelijk en gewenst het stedelijk gebied geïntensiveerd moet worden. Onderhavig plan past goed binnen deze doelstelling: het vormt een verantwoorde inpassing waarmee de ruimtelijke kwaliteit kan worden verbeterd. Hiernaast geldt nadrukkelijk als doelstelling dat er aanvullende programma's komen voor relatief kleinschalige uitleggebieden, met expliciete aandacht voor vergroting van de diversiteit en vitaliteit. Onderhavig plan is binnen deze doelstellingen goed passend, het betreft een kleinschalig plan in een groen woonmilieu.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Purmerend 2005-2020 (2006)

In de Structuurvisie Purmerend 2005-2020, vastgesteld op 2 maart 2006, heeft de gemeenteraad van Purmerend een toetsingskader neergelegd voor gewenste en bestaande ontwikkelingen binnen de gemeente. In de structuurvisie worden vier ambities verwoord die leidend dienen te zijn bij de ontwikkeling van de stad Purmerend tot 2020.

  • 1. Purmerend is het centrum van Waterland: Uiteen wordt gezet dat Purmerend wil investeren in haar functies waarin zij een regionale rol heeft, om de positie als centrum van Waterland te behouden. De manier waarop Purmerend dit wil bereiken is door te investeren in een veelzijdig, herkenbaar en toegankelijk centrum met kwalitatief hoogwaardige openbare ruimte en door te streven naar een hoog niveau van voorzieningen in zowel het centrum als in andere delen van de stad.
  • 2. Purmerend werkt aan een evenwichtigere woon-werkbalans. In de structuurvisie wordt beschreven dat Purmerend voor de werkgelegenheid sterk afhankelijk is van Amsterdam. Dit is een kwetsbaar punt. Belangrijk is daarom dat Purmerend haar economische punten verder ontwikkelt. Dit is onder meer van belang voor jongeren die in Purmerend zijn geboren en zich nu op de arbeidsmarkt gaan begeven, omdat zij meer geneigd zullen zijn om in Purmerend te werken.
  • 3. Purmerend versterkt haar verbindingen in groen, blauw en grijs. Gesteld wordt dat de kwaliteit van de ligging van de stad veel beter benut kan worden. De kwaliteiten van het buitengebied zijn in de wijken ruimschoots aanwezig, maar zijn op het niveau van de stad te weinig herkenbaar en andersom worden de kwaliteiten van de stad daarbuiten nauwelijks (h)erkend. Uiteen wordt gezet dat de aantrekkelijke ligging van Purmerend veel meer benut kan worden om de kwaliteit van het wonen in de stad te verhogen, om de kansen voor toerisme te vergroten en om het beeldmerk van de stad neer te zetten. Tevens wordt gesteld dat het versterken van de stedelijke structuren kan helpen mensen zich meer verbonden te laten voelen met hun stad en om een betere oriëntatie te krijgen op de stad en haar omgeving.
  • 4. Purmerend kiest voor bloei in plaats van groei. Purmerend heeft zich decennia lang gericht op groei. Nu moet de omslag komen naar het investeren in identiteit en kwaliteit. Beschreven wordt dat het doel niet langer is om woningen te bouwen en nieuwe wijken te ontwikkelen, maar toe te werken naar een complete stad die op basis van kwaliteit de concurrentie aan kan met de steden in de omgeving en die toegesneden is op de demografische veranderingen.

Wonen

Wat betreft het wonen gelden de volgende doelen:

  • Meer differentiatie in woonmilieus aanbrengen: toevoegen of herstructureren naar centrumstedelijke woonmilieus, woningen in lage dichtheden, starterswoningen, duurdere huur- en koopwoningen en seniorenwoningen.
  • Inzetten op behoud van het suburbane wonen, groen en rustig, dit kan door dit mee te nemen in de plannen voor de herstructurering van de wijken.
  • Nieuwe concepten voor het combineren van wonen en zorg ontwikkelen.
  • In cijfers is de woningbouwopgave voor de ISWregio 2020: 3.000 nieuwbouw en 3.000 ICT (intensiveren, combineren, transformeren), dit is inclusief de autonome vraag van Purmerend.

Strategische plankaart

In 2013 is de strategische plankaart, behorende bij de structuurvisie Purmerend 2005 - 2020, als eerste stap in het proces om te komen tot en vooruitlopend op een integrale herziening, aangepast aan de actuele stand van zaken. Het betreft een beleidsneutrale actualisering, waarbij op de plankaart de wijzigingen zijn verwerkt, die in de achterliggende periode (sinds 2006) doorgevoerd zijn in of op grond van het gemeentelijk beleid. Deze kaart gaat vergezeld van een toelichting daarop.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPURMERBUURT2017-va01_0013.jpg"

Figuur 10. Uitsnede uit strategische visiekaart (structuurvisie)

Toetsing

In de Structuurvisie Purmerend 2005-2020 is de ontwikkeling in het plangebied niet nader genoemd. Het plangebied ligt aansluitend aan een historische lintbebouwing en bouwt hierop voort. Met onderhavig plan kan tevens uitvoering worden gegeven aan de doelstelling om meer differentiatie in woonmilieus aan te brengen, aangezien hiermee woningen in lage dichtheden en duurdere woningen worden gerealiseerd. De genoemde projecten betreffen zoals de structuurvisie stelt 'een greep uit de maatregelen' en zijn dus niet uitputtend. Zodoende is het plan wel in overeenstemming met de structuurvisie.

3.4.2 Wonen
3.4.2.1 Woonvisie 2017-2022

In de Woonvisie Purmerend 2017-2022 heeft de gemeente haar visie tot 2022 op het gebied van wonen geformuleerd. De gemeente wil een prettige woonstad blijven, de vraag naar woningen van inwoners goed kunnen blijven bedienen en een bijdrage leveren aan de regionale woningbouwopgave. Veel aandacht gaat uit naar de positie van huishoudens die zichzelf niet of moeilijk kunnen redden op de woningmarkt. In een achttal speerpunten heeft Purmerend deze ambitie verder uitgewerkt, waaronder ook de ambitie om tot 2040 10.000 extra woningen te bouwen. Dit om tevens de kwaliteit van de stad te versterken door vergroting van de differentiatie van het aanbod en van verschillende woonmilieu's en de woningvoorraad meer passend te maken voor de toekomstige bevolkingssamenstelling.

3.4.2.2 Toetsing

Uit de gemeentelijke woonvisies blijkt dat er wordt gestreeft naar kwaliteit voor kwantiteit. Hierbij geldt dat er meer differentiatie moet worden aangebracht, met onder meer suburbaan, groen wonen. Onderhavig plan past goed binnen deze uitgangspunten: het plan leidt tot een grotere woningdifferentiatie (met met name dure koopwoningen) en betreft een groen woonmilieu.

Verder is het woningbouwplan pasend binnen de gestelde woningbouwopgave en opgenomen in de gemeentelijke woningprogrammering.

3.4.3 Duurzaamheidsagenda 2017-2020

De basis voor het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid is verwoord in het collegewerkprogramma  2014-2018 en in de Programmabegroting 2017. Met de duurzaamheidsagenda wordt inhoud gegeven aan de uitgangspunten zoals opgenomen in de begroting 2017 (energiezuinige gemeentelijke organisatie, energiezuinige inwoners en bedrijven en zoveel mogelijk lokale energieopwekking). De volgende thema's staan centraal:

  • 1. Duurzaamheid in de gebouwde omgeving:
  • Purmerend aardgasloos;
  • stimulering stadsverwarming;
  • een duurzaam woningbouwprogramma voor nieuwbouw;
  • verduurzaming van de bestaande woningvoorraad.

  • 2. Duurzame bedrijven:
  • verminderen CO2-uitstoot bedrijven;
  • bedrijfsterreinen duurzaam revitaliseren;
  • gebruik van duurzame grondstoffen.

  • 3. Duurzame mobiliteit:
  • streven naar instandhouding van het fijnmazig openbaar vervoerssysteem;
  • initiatieven stimuleren op het gebied van elektrisch vervoer;
  • toepassen van alternatieve (bio-)motorbrandstoffen;
  • vermindering CO2-uitstoot voertuigen.

  • 4. Duurzame energie:
  • aanjagen initiatieven voor duurzame energieproductie.

  • 5. Duurzame stad en regio:
  • samenwerking met mede-overheden, ondernemers, organisaties en inwoners;
  • benutting van subsidie-mogelijkheden.

  • 6. Duurzame gemeente:
  • streven naar 60% van het afval gescheiden ophalen;
  • klimaatbestendigheid bebouwde kom Purmerend vergroten;
  • actieve informatieverstrekking over investeringsmogelijkheid en in energieopwekking en -besparing.
3.4.4 Groen en water

De nota Groenkoers, visie en beleid op hoofdlijnen voor het groen van Purmerend (2014) geeft de richting aan die de gemeente opgaat met het gemeentelijke groen in zijn totaliteit. De essentie ervan is dat ingezet wordt op de verbetering van de kwaliteit van de beplanting om ook op lange termijn over een duurzame groenbasis te beschikken tegen acceptabele kosten. De Groenkoers schetst het belang van het groen voor de stad als integraal onderdeel van de openbare buitenruimte. Groen is mede bepalend voor de identiteit, het imago, de kwaliteit en de leefbaarheid van de stad.

Onderhavig plan is niet strijdig met het gemeentelijke beleid inzake groen en water.

3.4.5 Nota Integrale Handhaving Purmerend 2016-2019

De Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving Purmerend 2016-2019 is op 22 december 2015 door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Deze nota beschrijft de bestuurlijke uitgangspunten en beleidskeuzes over de regelgeving op het gebied van het omgevingsrecht, APV en bijzondere wetten. Op basis van deze uitgangspunten, beleidskeuzes en een uitgevoerde omgevingsanalyse zijn prioriteiten en operationele doelstellingen voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving geformuleerd. In de nota wordt ook beschreven op welke wijze de gemeente Purmerend ervoor zorgdraagt dat wet- en regelgeving wordt nageleefd.

De gemeente Purmerend wil een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving voor haar burgers en bedrijven. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid te vergroten en te waarborgen. Belangrijke waarden hierbij zijn 'schoon, heel, gezond en veilig'. Een servicegerichte, professionele dienstverlening op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving levert hieraan een belangrijke bijdrage. In het collegewerkprogramma 2014-2018 is aangegeven dat de gemeente Purmerend "van buiten naar binnen" werkt. In de aanpak van problemen krijgen de eigen verantwoordelijkheid en betrokkenheid van burgers en bedrijven een belangrijke rol. De gemeente Purmerend zet sterk in op wijkgerichte of gebiedsgerichte handhaving en gaat in gesprek met burgers en bedrijven. Er wordt gehandhaafd met gezond verstand en er wordt niet alleen gekeken naar wat niet mag maar ook naar wat mogelijk is.

Toetsing

Ook bij onderhavig plan zal handhaving plaatsvinden conform voornoemde notitie.

3.4.6 Nota planoverschrijdende ruimtelijke openbare faciliteiten

Dit bestemmingsplan bevat een of meerdere bouwplannen zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Bro. Voor deze bouwplan(nen) geldt een uit hoofde van de afdeling 'grondexploitatie' van de Wet ruimtelijke ordening (voortaan: Grondexploitatiewet) plicht tot kostenverhaal. Deze plicht houdt in dat de aan bouwplannen gerelateerde kosten van de grondexploitatie verzekerd moeten worden alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Samen met de Grondexploitatiewet geeft specifiek gemeentelijk beleid invulling aan het kostenverhaalbeleid in Purmerend. Het specifieke beleid is neergelegd in de Nota planoverschrijdende ruimtelijke openbare faciliteiten, en in 'ad hoc' aanvullingsbesluiten voor een aantal ontwikkelingslocaties. Uit dit gemeentelijke beleid vloeit voort dat onder de te verhalen kosten ook een bijdrage wordt meegenomen voor de kosten van bouwplanoverschrijdende openbare faciliteiten (bovenwijkse voorzieningen, bovenplanse verevening/kosten en bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen).

Opname van nieuwe ontwikkelingen in dit bestemmingsplan is om deze redenen pas mogelijk als het blijkt dat de kosten van de grondexploitatie verzekerd zijn. Kosten kunnen worden verzekerd wanneer de gemeente deze kosten in haar begroting opneemt, wanneer de gemeente een exploitatieplan vaststelt, of wanneer de gemeente en de particuliere grondexploitant die het bouwplan gaat realiseren een anterieure overeenkomst sluiten. De voorkeur van de gemeente gaat uit naar het verzekeren van de kosten via een anterieure overeenkomst.

Toetsing

Bij onderhavig plan heeft overleg plaatsgevonden tussen initiatiefnemer en de gemeente over de te verhalen kosten. In hoofdstuk 5 wordt concreet ingegaan op de vraag hoe de gemeentelijke kosten worden verhaald.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden / omgevingsaspecten

4.1 Milieu-effectrapportage

4.1.1 Beleidskader

Op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer en het op basis daarvan vastgestelde Besluit milieu-effectrapportage 1994 is het voor bepaalde ruimtelijke plannen die (als eerste) activiteiten mogelijk maken die nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu verplicht om een milieueffectrapport (MER) op te stellen of om te beoordelen of een MER opgesteld moet worden. Voor grootschalige ontwikkelingen op het gebied van woningen, bedrijvigheid en infrastructuur geldt het Besluit milieu-effectrapportage 1994. Daarin is aangegeven dat in bepaalde gevallen een milieu-effectrapportage moet worden opgesteld, waarin wordt aangegeven wat de gevolgen zijn van de ontwikkelingen voor het milieu. In het besluit wordt onderscheid gemaakt in MER-beoordelingsplichtige activiteiten en MER-plichtige activiteiten.

Als een project valt onder de MER-beoordeling wordt gekeken naar de kenmerken van het project, de cumulatie met andere projecten, de ligging van het project en de kenmerken van het potentiële effect van het project. Voor de MER-beoordelingsplichtige projecten hoeft niet in alle gevallen een MER te worden gemaakt: er moeten bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die dat noodzakelijk maken.

Projecten waarvoor een MER-beoordeling verplicht is zijn o.a.:

  • de bouw van meer dan 2.000 woningen binnen de bebouwde kom (daarbij gaat het om 2.000 toe te voegen woningen, vervangende nieuwbouw valt daar niet onder);
  • de aanleg, wijziging of uitbreiding van een recreatieve of toeristische voorziening met meer dan 250.000 bezoekers per jaar, een oppervlakte van 25 hectare of meer;
  • de uitvoering dan wel de wijziging of uitbreiding van de uitvoering van een stadsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen van 100 hectare of meer en/of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
4.1.2 Analyse

De voorgenomen activiteit is niet opgenomen in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet aan te merken als een activiteit waarvoor een directe m.e.r.-plicht bestaat. Het is wel opgenomen in onderdeel D (categorie D.11.2) van bijlage II van het Besluit m.e.r. De activiteit betreft een stedelijk ontwikkelingsproject, maar het valt onder de drempelwaarden die hier genoemd worden.

  Activiteiten   Gevallen   Besluit  
D.11.2   De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.   In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1: een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.  
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening --> het bestemmingsplan  

Dit betekent dat het verplicht is een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht uit te voeren. De inhoudelijke vereisten voor deze beoordeling staan benoemd in bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r. Hierin staat dat de voorgenomen activiteiten aan de volgende drie aspecten moeten worden getoetst:

  • 1. kenmerken van het project;
  • 2. plaats van het project;
  • 3. kenmerken van het potentiële effect.

Hieronder wordt op deze punten ingegaan.

De kenmerken van het project

Het project betreft de realisatie van 30 grondgebonden woningen op een momenteel onbebouwde locatie. Het betreft een menging van vrijstaande woningen, tweekappers en rijwoningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Purmerenderweg. Er wordt geparkeerd binnen het eigen plangebied.

De plaats van de uitbreiding (ligging ten opzichte van gevoelige gebieden)

Het plangebied ligt aan de rand van de bebouwde kom van Purmerend. In de directe nabijheid liggen woningen, een golfbaan, een bosgebied en een tankstation. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van beschermde natuurgebieden. Wel maakt het Purmerbos aan de zuidzijde van het plangebied deel uit van de EHS.

De kenmerken van het voornemen en de potentiële effecten

Het plan omvat de bouw van 30 woningen en blijft ver onder de hierboven genoemde drempelwaarden. Hierbij kan er van worden uitgegaan, gelet op de kenmerken en de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect, dat onderhavig plan niet gepaard gaat met een grote toename aan verkeersintensiteiten en daarmee gepaard gaande milieubelasting (flora en fauna, geluid, luchtkwaliteit) ten opzichte van de huidige situatie. In de navolgende paragrafen worden de verschillende omgevings- en milieu-aspecten behandeld en wordt aangetoond dat er geen negatieve milieu-effecten te verwachten zijn.

Het plangebied ligt dicht bij de EHS. Uit het uitgevoerde onderzoek (zie paragraaf 4.10) blijkt echter dat er geen negatieve effecten op de EHS zijn te verwachten.

Conclusie

De conclusie op grond van bovenstaande is, dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht.

4.1.3 Conclusie

Gezien de kenmerken van de potentiële effecten van het voornemen in combinatie met de kenmerken/gevoeligheid van de omgeving waarin deze optreden, is de impact van het plan op het milieu gering te noemen. Het is dus niet noodzakelijk om een m.e.r. op te starten.

4.2 Milieuzonering

4.2.1 Beleidskader

Milieuzonering legt een relatie tussen de milieuaspecten van een bedrijf - geluid, geur, gevaar en stof - en de omgeving. Daarnaast is de mate waarin een bedrijfstype personen- of goederenverkeer genereert mede bepalend voor de mate van hinder, en dus voor de mogelijkheid tot vestiging of uitbreiding. Bij milieuzonering staan vier vragen centraal:

  • 1. Welke afstand is aanvaardbaar tussen nieuwe bedrijven en nieuwe woningen?
  • 2. Welke afstand is aanvaardbaar tussen bestaande bedrijven en nieuwe woningen?
  • 3. Welke afstand is aanvaardbaar tussen nieuwe bedrijven en bestaande woningen?
  • 4. Mag een concreet bedrijf zich op een bepaalde locatie vestigen?

Voor het opstellen van een milieuzonering hanteert de gemeente Purmerend de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.

4.2.2 Analyse

Het onderhavige bestemmingsplan maakt de realisatie van 30 woningen mogelijk. Om die reden is met name vraag 2 van belang: zijn deze woningen inpasbaar binnen de bestaande omgeving.

Op onderstaande kaart zijn de naburige functies in beeld gebracht. In de nabijheid zijn met name woningen gelegen, deze zijn globaal met de oranje sterren in beeld gebracht. Hiernaast bevinden zich drie functies in de omgeving waarop nader moet worden ingeaan: een tankstation, een (meubel)bedrijf en een golfbaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPURMERBUURT2017-va01_0014.jpg"

Figuur 11. Schematische kaart omringende functies

Tankstation

Het betreft tankstation Zeilemaker. Op basis van de indicatieve milieuzonering is sprake van een benzineservicestation, zonder LPG. Voor de aspecten geluid en geur gelden indicatieve zones van 30 m en voor gevaar 10 m (LPG wordt ter plaatse niet meer verkocht). Wat betreft de aspecten geluid en geur geldt dat de indicatieve hinderzone van 30 m het plangebied niet bereikt. Het plangebied is namelijk op ruim 30 m gelegen. Er hoeft dus geen hinder wat betreft deze aspecten te worden verwacht.

Een aspect dat ook moet worden beoordeeld is of een bedrijf in haar uitbreidingsmogelijkheden wordt belemmerd door een plan. Hiervan is in dit geval geen sprake: er zijn namelijk reeds woningen op een kleinere afstand van het tankstation gelegen. Deze bepalen dus de mate waarin het bedrijf kan uitbreiden; de nieuwe woningbouw zoals vervat in dit bestemmingsplan wijzigt niets aan de mogelijkheden van het bedrijf.

Bedrijf

Er is een meubelhandel gelegen in de nabijheid van het plangebied (Vintage Meubels en accessoires). Dit bedrijf valt onder 'detailhandel voor zover n.e.g.' (categorie 1 bedrijf, 10 m, SBI2008-code 47) of 'groothandel in overige consumentenartikelen (categorie 2 bedrijf, 30 m, SBI2008-code 464/47733). Uitgaande van de maximale zone van 30 m, kan worden gesteld dat het plangebied op een ruim grotere afstand is gelegen, namelijk circa 100 m.

Een aspect dat ook moet worden beoordeeld is of een bedrijf in haar uitbreidingsmogelijkheden wordt belemmerd door een plan. Hiervan is in dit geval geen sprake: er zijn namelijk reeds woningen op een kleinere afstand van het bedrijf gelegen.

Golfbaan

Aan de noordzijde van het plangebied is een golfbaan (BurgGolf Purmerend) gelegen. Deze inrichting valt onder categorie 'golfbanen' (SBI2008-code 931.H, categorie 1, 10 m). De golfbaan wordt overal ruimtelijk van het plangebied gescheiden door een brede groenstrook die (tevens) fungeert als bufferzone. Die is gemiddeld 20 m breed, maar in ieder geval nergens smaller dan 10 m. Het plangebied ligt dus op voldoende afstand. Er hoeft geen hinder te worden verwacht.

Een aspect dat ook moet worden beoordeeld is of een functie in haar uitbreidingsmogelijkheden wordt belemmerd door een plan. Hiervan is in dit geval geen sprake, aangezien er feitelijk fysiek geen uitbreidingsruimte is van de golfbaan dichter richting het plangebied.

4.2.3 Conclusie

In het onderhavige bestemmingsplan vormt het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering.

 

4.3 Geluid

4.3.1 Wegverkeerslawaai
4.3.1.1 Beleidskader

De Wet geluidhinder (hierna Wgh) schrijft voor dat in ruimtelijke plannen die betrekking hebben op gronden die langs een verkeersweg gelegen zijn, onderzocht wordt of op de gevel van gebouwen de maximaal toegestane geluidsbelasting niet wordt overschreden.

Langs alle wegen bevinden zich, als gevolg van de Wgh, geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De zonebreedte is afhankelijk van een binnen of buitenstedelijke ligging en de hoeveelheid rijstroken van de weg en wordt gemeten uit de rand van de weg. Een naast die rijstrook liggend fietspad ligt dus ook in die zone. Ook een vluchtstrook, niet zijde een rijstrook ligt in de zone. De ruimte boven en onder de weg behoort ook tot de zone.

Met de wijziging van de Wgh per 1 juli 2012 is een nieuw 'reken- en meetvoorschrift geluid 2012' gepubliceerd. In dit voorschrift is onder andere vastgelegd hoe en onder welke omstandigheden optredende geluidsniveaus in het kader van de Wgh worden vastgesteld en hoe akoestische onderzoeken worden uitgevoerd. Dit voorschrift geldt voor industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Ook is daarin geregeld hoe de geluidbelasting in het kader van Hoofdstuk 11 Geluid (Geluidproductieplafonds rijksinfrastructuur hierna gpp's ) moet worden bepaald. Gpp's stellen een heldere grens over de toelaatbare hoeveelheid geluid van rijksinfrastructuur en voorkomen een onbelemmerde groei van het geluid door toenemend verkeer. De beheerder van de weg moet zorg dragen voor de naleving van deze geluidproductieplafonds. Dat betekent dat de wegbeheerder bij bijvoorbeeld een forse groei van de verkeersintensiteit in actie zal moeten komen en geluidreducerende maatregelen moet treffen.

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De voorkeursgrenswaarde mag in principe niet worden overschreden. Indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat deze voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden, is onderzoek naar maatregelen gericht op het verminderen van de geluidsbelasting op de gevels van geluidgevoelige objecten noodzakelijk. Onderscheid wordt gemaakt in maatregelen aan de kant van de bron (bijvoorbeeld geluidsreducerend asfalt), maatregelen in het overdrachtsgebied (bijvoorbeeld geluidsschermen), maatregelen aan de kant van de geluidsontvanger (bijvoorbeeld geluidsdove gevels) of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de ontvanger.

Zijn maatregelen onvoldoende doeltreffend, dan wel ontmoeten deze maatregelen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek tot vaststelling van (een) hogere waarde(n) worden ingediend bij burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend. Deze hogere grenswaarde mag, afhankelijk van de situatie, een bepaalde waarde niet te boven gaan (uiterste grenswaarde). De uiterste grenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs bestaande wegen in binnenstedelijk gebied bedraagt 63 dB.

Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een maximumsnelheid van 70 km/h of meer geldt een aftrek van 2 dB.

4.3.1.2 Analyse

Onderhavig project betreft de realisatie van een geluidgevoelige functie in de vorm van grondgebonden woningen, welke gelegen zijn binnen de onderzoekszone van een weg (de Purmerenderweg). Om die reden is een akoestisch onderzoek naar wegverkeer opgesteld (Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Purmerenderweg, SAB, 23 oktober 2015). Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde vanwege de Purmerenderweg wordt overschreden. De hoogste geluidsbelasting bedraagt 55 dB incl. aftrek ex art. 110g Wgh. De maximale ontheffingswaarde (63dB; het gaat om binnenstedelijk gebied gelet op de ligging binnen de bebouwde kom en de ruimtelijke kenmerken) wordt evenwel niet overschreden.

Verlening van hogere waarden

Het doel van de Wgh is om geluidhinder te voorkomen. Maatregelen om de voorkeursgrenswaarde te bereiken zijn bijvoorbeeld het toepassen van stil wegdek, het realiseren van een afscherming tussen de woningen en de weg of het toepassen van dove gevels. Gezien de beperkte schaal van van dit project is het (financieel) niet mogelijk c.q. (stedenbouwkundig) gewenst effectieve maatregelen te treffen tot een waarde die lager is dan de voorkeursgrenswaarde. Voor de nieuwe woningen wordt derhalve een hogere waarde verleend. Het gaat om de volgende woningen en waarden (allen vanwege de Purmerenderweg):

  • Een hogere waarde van 50 dB voor de woning no. 12
  • Een hogere waarde van 53 dB voor de woningen 2-5, 8-9, 21-24, 26-29
  • Een hogere waarde van 54 dB voor de woningen 1,6-7,10, 20, 25 en 30
  • Een hogere waarde van 55 dB voor de woningen 11, 16-19

Het college van burgemeester en wethouders heeft hogere waarden geluidhinder wegverkeerslawaai vastgesteld.

4.3.1.3 Conclusie

Het aspect geluid wegverkeer vormt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan. Op grond van het Bouwbesluit 2012 worden eisen gesteld aan de akoestische binnenwaarde bij woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen ten gevolge van wegverkeerslawaai. Bij het bepalen van de vereiste gevelgeluidwering wordt rekening gehouden met de berekende geluidbelasting op de gevels. Op basis van de berekende geluidbelastingen dient te worden voldaan aan een gevelweringseis variërend van 20 dB(A) tot 25 dB(A). In een aanvullende onderzoek dienen de benodigde gevelmaatregelen te worden gedimensioneerd.

4.3.2 Spoorweglawaai
4.3.2.1 Beleidskader

Er bevinden zich op grond van de Wgh langs alle spoorwegen geluidszones. Binnen de geluidszone van een spoorweg dient de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De grootte van een geluidszone kan per traject verschillen. Een overzicht van de zone per traject is op basis van de Wet geluidhinder vastgelegd in de Regeling zonekaart spoorwegen. De breedte van de geluidszone van het traject Zaandam-Purmerend-Hoorn (traject nummer 450) bedraagt 200 m. De voorkeursgrenswaarde voor spoorweglawaai bedraagt 55 dB. De maximumgrenswaarde bedraagt voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs bestaande sporen 68 dB.

Op basis van het Geluidsregister van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu kunnen de geluidscontouren worden berekend voor de locaties die binnen de geluidszone gelegen zijn.

Het geluidregister presenteert niet de geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige objecten in een bepaald jaar, maar laat de maximale geluidproductie op vaste referentiepunten langs hoofdspoorwegen zien.

4.3.2.2 Analyse

Het plangebied bevindt zich niet binnen de geluidszone van een spoorweg.

4.3.2.3 Conclusie

Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de invloed van spoorweglawaai. Het aspect spoorweglawaai vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Beleidskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een uit een oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Op 15 november 2007 is wet- en regelgeving in werking getreden die tezamen bekend staat onder de naam 'Wet luchtkwaliteit'. Dit is echter geen formele benaming, formeel maakt de regeling deel uit van de Wet milieubeheer. Op basis van deze wetgeving kunnen ruimtelijk-economische initiatieven worden uitgevoerd als aan één of meer voorwaarden wordt voldaan:

  • grenswaarden niet worden overschreden, of;
  • de luchtkwaliteit per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft, of;
  • het initiatief niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, of;
  • het initiatief is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

De kern van titel 5.2 van de Wet milieubeheer  (Wm) bestaat uit luchtkwaliteitseisen, gebaseerd op de Europese richtlijnen. Een overzicht van deze luchtkwaliteitseisen is te vinden in het Compendium voor de Leefomgeving. Verder bevat titel 5.2 van de Wm basisverplichtingen op grond van Europese richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Titel 5.2 van de Wm regelt het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.

Het uitgangspunt is dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden gehaald. In artikel 5.16 lid 1 van de Wm staat opgesomd wanneer een (luchtvervuilend) project toelaatbaar is. Dan moet aannemelijk worden gemaakt, dat het project aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden voldoet:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit
  • een project draagt slechts 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in, of past binnen, het NSL of een regionaal programma van maatregelen.

Voor ruimtelijke projecten geldt uiteraard ook het principe van een goede ruimtelijke ordening. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het project 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Daarnaast kan de amvb Gevoelige bestemmingen relevant zijn.

4.4.2 Analyse

Het project betreft de realisatie van een woonfunctie. De ministeriële regeling NIBM kwantificeert de (N)IBM-grens voor deze functie. Een bouwplan van deze omvang draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Er hoeft geen aanvullend onderzoek naar de blootstelling aan luchtverontreiniging plaats te vinden.

Het plan betreft geen gevoelige bestemming.

Wat betreft de blootstelling blijkt de Monitoringstool dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in het plangebied tussen 2008 en 2020 ver onder de grenswaarden liggen. Ook is de Atlas Leefomgeving beoordeeld. Uit de beide onderstaande kaartbeelden blijkt dat de achtergrondconcentraties ver onder de grenswaarden liggen (in beide gevallen is dat 40 µg/m3). Bij PM10 is dit ongeveer 19-20 µg/m3. Bij NO2 is dit ongeveer 14-18 µg/m3. Voor PM2,5 ligt de concentratie op 10-12 µg/m3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPURMERBUURT2017-va01_0015.jpg"

Figuur 12. Kaartbeeld achtergrondconcentraties PM10 met aanduiding plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPURMERBUURT2017-va01_0016.jpg"

Figuur 13. Kaartbeeld achtergrondconcentraties PM10 met aanduiding plangebied

Gezien voorgaande kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het plan niet onwenselijk.

4.4.3 Conclusie

Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen nader onderzoek gedaan te worden naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.5 Geur

4.5.1 Beleidskader

In het milieubeleidsplan van gemeente Purmerend, periode 2012 – 2016, wordt geen toetsingskader op basis van geurpercentielen gepresenteerd. Als toetsingskader voor het onderwerp geur wordt daarom het geurbeleid van Provincie Noord-Holland gehanteerd. Dit beleid is omschreven in het Provinciaal MilieubeleidsPlan (PMP). In het Provinciaal Milieubeleidsplan van provincie Noord-Holland staat het geurbeleid voor 2015-2018. De provincie wil toewerken naar een verwaarloosbare geurhinder in Noord-Holland. De volgende resultaten worden beoogd:

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPURMERBUURT2017-va01_0017.jpg"

Doelstellingen geur uit PMP 2015-2018

4.5.2 Analyse

Het plangebied ligt ingeklemd tussen een golfbaan aan de noordzijde en het Purmerbos aan de zuidzijde. Er bevinden zich geen (agrarische) bedrijven in de omgeving die geurhinder met zich meebrengen. Alleen bij het bestaande naburige tankstation kan sprake zijn van geurhinder. In paragraaf 4.2.2 is aangetoond dat deze hinder niet tot het plangebied reikt. Ook het plan zelf brengt geen geurhinder met zich mee. Gezien de aard en ligging van het plan, waarvoor het onderhavige bestemmingsplan wordt opgesteld, vormt het aspect geur geen belemmering.

4.5.3 Conclusie

Voor het onderhavige bestemmingsplan hoeft geen onderzoek gedaan te worden naar mogelijke geurhinder. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.6 Bodemkwaliteit

4.6.1 Beleidskader

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat in de toelichting van een plantype onder meer moet worden ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Een onderzoek naar de bodemgesteldheid maakt hiervan deel uit. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. In de bestaande stad is dit niet in alle gevallen mogelijk in verband met de aanwezigheid van eventuele historische verontreinigingen. Teneinde maatschappelijke en/of ruimtelijke ontwikkelingen niet onnodig te frustreren als gevolg van de aanwezigheid van bodemverontreiniging, is het mogelijk om onder voorwaarden bestemmingen op een verontreinigde bodem te realiseren.

Een en ander is ook verwoord in het in 2009 door burgemeester en wethouders vastgestelde beleidsbeheerplan (met een geldigheid van 10 jaar) van de gemeente Purmerend en de bodemkwaliteitskaart uit 2014 (met een geldigheid van 5 jaar). Met deze instrumenten wordt invulling gegeven aan de gemeentelijke taak met betrekking tot actief bodembeheer.

In 2002 heeft de gemeente de actie tankslag afgerond, waarbij burgers, bedrijven en instellingen in de gelegenheid zijn gesteld om een op hun perceel aanwezige tank te melden (wettelijke verplichting) en vervolgens te saneren. Het valt echter niet uit te sluiten dat zich in het plangebied nog één of meerdere tanks bevinden die niet zijn aangemeld. Hierop is het Activiteitenbesluit van toepassing. Nieuwe gevallen worden per geval beoordeeld en zo nodig wordt handhaving ingezet teneinde de ondergrondse tank en eventuele bodemverontreiniging te saneren.

Ook is binnen de gemeente een bodeminformatiesysteem aanwezig. In dit systeem is de bij de gemeente bekende bodeminformatie geregistreerd. Dit systeem wordt ook in het kader van de bodemtoets bij bouwaanvragen regelmatig geraadpleegd en voortdurend geactualiseerd met nieuwe onderzoeksgegevens of geplande en gerealiseerde bodemsaneringen.

Door het vaststellen van het bodembeleid, het bodembeheerplan en de bodemkwaliteitskaart heeft de gemeente invulling gegeven aan haar beleidsvrijheid op het gebied van bodemtaken. Bij procedures voor ruimtelijke plannen kunnen deze instrumenten ingezet worden, waardoor er in de praktijk steeds minder vaak bodemonderzoek en bodemsanering dient te worden uitgevoerd.

De mogelijkheid om op verontreinigde grond te kunnen bouwen dient per geval te worden beoordeeld. De Wet bodembescherming biedt de kaders waarbinnen gehandeld dient te worden. Afhankelijk van de verontreinigingssituatie, is de gemeente dan wel de provincie het bevoegd gezag. In het geval dat de gemeente het bevoegd gezag is, kan het bouwen op verontreinigde bodem geregeld worden in de omgevingsvergunning. Dit is in alle gevallen maatwerk. Indien de bevoegdheid ligt bij de provincie, dan dient bij de provincie goedkeuring te worden gevraagd voor het geschikt maken van een verontreinigde bodem voor een beoogd gebruik. De aanvraag voor goedkeuring wordt door de provincie beoordeeld en als beschikking gepubliceerd. Indien noodzakelijk worden aanvullend saneringsvoorschriften in de omgevingsvergunning opgenomen. De beschikking is hiervoor leidend.

4.6.2 Analyse

Onderhavig project betreft de realisatie van 30 woningen. Het plan betreft een verandering van de bestemming van bestaande bebouwing waarbij de beoogde nieuwe functie als gevoeliger wordt aanemerkt dan de bestaande. Om die reden is een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek benodigd. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling. In 2011 is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd (Verkennend bodem- en asbestonderzoek Purmerenderweg te Purmerend, Grontmij, 18 maart 2011). De eindconclusie luidt dat het om een onverdachte locatie gaat. Er zijn voor wat betreft bodem geen milieuhygienische beperkingen aan het toekomstige gebruik als woonlocatie. Ter plaatse van de toegangsdam is een lichte verontreiniging met PAK en metalen gementen. Van de uiterst puinhoudende grond is een mengmonster van 25 kg samengesteld. Analytisch is in dit mengmonster geen asbest aangetoond. Indien grond van de locatie vrijkomt en wordt toegepast gelden de regels van het Besluit bodemkwaliteit. Hierdoor is het mogelijk een generiek of gebiedsspecifiek beleidskader van kracht voor het toepassen van grond. De toegangsdam valt niet onder het Besluit. Bij het verwijderen dient deze te worden afgevoerd naar een erkende verwerker.Doorgaans is een rapportage 3 tot 5 jaar geldig (bij “verontreinigingen”). De waarden uit het rapport echter nog steeds representatief; het terrein is namelijk niet gebruikt voor tijdelijke depots en andere doeleinden. Om deze reden wordt het onderzoek actueel verklaard.

4.6.3 Conclusie

De bodemkwaliteit is van dien aard dat dit de realisering van het onderhavige bestemmingsplan niet in de weg staat.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Beleidskader

In het kader van ruimtelijke procedures conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het aspect externe veiligheid in acht te worden genomen. Het gaat hierbij om risico's ten aanzien van het vervoer, de opslag en het bewerken van gevaarlijke stoffen. De risico's met betrekking tot gevaarlijke stoffen worden geduid in het zogenaamde Plaatsgebonden risico (PR) en het Groepsrisico (GR). Het groepsrisico dient in veelal de meeste ruimtelijke procedures verantwoord te worden. De verantwoording is erop gericht om een weloverwogen besluit te nemen over het van het groepsrisico. Het uiteindelijke besluit is aan het bevoegd bezag.

Plaatsgebonden risico (PR)

De kans per jaar dat een persoon komt te overlijden door een ongeval met (het transport van) gevaarlijke stoffen, indien deze persoon zich permanent (vierentwintig uur per dag, gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden.

Het PR is het risico (uitgedrukt in kans per jaar) dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof. In het besluit is een norm opgenomen voor het plaatsgebonden risico. Deze norm is een grenswaarde voor kwetsbare objecten en moet daarom door het bevoegde gezag in acht worden genomen (mag niet van worden afgeweken).

Het plaatsgebonden risico wordt beheerst door de inherente veiligheid (veiligheidsmaatregelen die aan risicobronnen zijn opgelegd zonder tussenkomst van externe veiligheid) waarmee risicobronnen zijn omgeven. De kans op een ongeval is daardoor zowel volgens de risicoanalyseberekeningen als blijkens de statistiek buitengewoon klein. Het plaatsgebonden risico is daarom een norm waaraan moet worden voldaan. De mogelijkheid van een ramp is een beleidsrelevante afweging voor de inrichting van de ruimte. Omdat de kans op een ongeval buitengewoon klein is, is de zeer kleine kans op een ramp daarmee per definitie een gegeven. Het groepsrisico is om die reden een oriëntatiewaarde, ten aanzien waarvan een afweging moet worden gemaakt. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico heeft in beginsel geen wettelijk basis en het wettelijk gezag kan alleen op grond hiervan niet haar oordeel baseren. In de praktijk heeft de oriëntatiewaarde wel juridische relevantie en fungeert als markeringspunt, niet als wettelijke waarde met rechtsgevolgen (het al dan niet doorgaan van een plan).

Groepsrisico (GR)

De cumulatieve kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) staat wanneer het groepsrisico moet worden verantwoord. In de artikelen 12 en 13 van het Bevi is de verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag ten aanzien van de acceptatie van het groepsrisico wettelijk geregeld. Artikel 12 regelt de verantwoordingsplicht bij omgevingsvergunningen voor de activiteit milieu en artikel 13 bij de vaststelling van besluiten in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. In artikel 13 lid 1 onder a tot en met i staat aangegeven welke onderwerpen in de verantwoordingsplicht aan de orde moeten komen.

4.7.2 Analyse

In het kader van externe veiligheid is de Risicokaart Noord-Holland geraadpleegd. Hieruit blijkt dat er in de nabijheid van plangebied (de blauwe contour) een risicovolle inrichting ligt. Ten zuiden van het plangebied is op het perceel Purmerenderweg 2 een tankstation gevestigd (op de navolgende kaart blijkt dit uit de aanduiding 'L'). Hier wordt echter geen LPG verkocht zodat het niet gaat om een Bevi-inrichting. Voor het overige bevinden zich in de nabijheid van het plangebied geen relevante risicobronnen inzake externe veiligheid (inrichtingen, vervoer gevaarlijke stoffen, buisleidingen, etc).

4.7.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid leidt niet tot belemmeringen voor onderhavig bestemmingsplan.

4.8 Planologisch relevante leidingen

4.8.1 Beleidskader

Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van hogedrukaardgasleidingen en leidingen voor aardolieproducten met een externe veiligheidscontour is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van dit besluit dienen plannen te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en de oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR).

4.8.2 Analyse

Binnen het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen. Ook in de nabijheid van het plangebied is geen sprake van leidingen die van invloed kunnen zijn op het project.

4.8.3 Conclusie

De wetgeving inzake planologisch relevante leidingen levert geen belemmering op voor het onderhavige bestemmingsplan.

4.9 Water

4.9.1 Beleidskader

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Deelstroomgebiedsvisie

De deelstroomgebiedsvisie bevat een wateropgave op hoofdlijnen voor korte (2015) en lange termijn (2050). De stroomgebiedsvisie bevat het wateradvies. Dit advies doet aanbevelingen vanuit een oogpunt van een duurzaam waterbeheer voor het reserveren van ruimte om wateroverlast en –tekorten tegen te gaan en om tot een betere waterkwaliteit te komen. Er zal geen definitieve deelstroomgebiedsvisie voor het Noorderkwartier komen, omdat de provincie heeft besloten het WB21 beleid op hoofdlijnen te beschrijven in de nota “Evenwichtig omgaan met Water”.

Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen."

Watercompensatie

In 2016 heeft het hoogheemraadschap een nieuwe Keur en bijbehorende Algemene Regels vastgesteld. Artikel 4.2 Verbod versnelde afvoer door verhard oppervlak is in de nieuwe Keur gewijzigd.

In de nieuwe Keur 2016 is nu het volgende opgenomen:

      "Artikel 3.3 Verbod versnelde afvoer door nieuw verhard oppervlak. Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur neerslag door nieuw verhard oppervlak versneld tot afvoer te laten komen."  

In de Algemene Regels 2016 zijn vervolgens de volgende aanvullingen opgenomen:

      "Artikel 23. nieuw verhard oppervlak. Op grond van artikel 3.9, eerste lid van de keur geldt een vrijstelling van de vergunningplicht van artikel 3.3 voor het aanbrengen van nieuw verhard oppervlak indien:  
      1.   de bebouwing of verharding van de onverharde grond door een of meer aaneengesloten bouwplannen met een gezamenlijke oppervlakte minder dan 800 m² bedraagt en;  
      2.   de aanleg van nieuw verhard oppervlak minder dan 10% van het oppervlak van het desbetreffende peilvak beslaat en;  
      3.   het desbetreffende watersysteem de toename van de piekafvoer kan verwerken."  
4.9.2 Analyse

Langs de Purmerenderweg in Purmerend is het plan ontwikkeld om 30 woningen te bouwen. Door deze ontwikkeling ontstaat er een toename van het verhard oppervlak, daarnaast worden delen van de aangrenzende watergang (Weergangsmolentocht) gedempt en worden er duikers aangelegd. Het plangebied ligt ten zuiden van de golfbaan, binnen bestaand bebouwd gebied van Purmerend, gelegen in peilgebied 5802-01 met vast peil NAP -4,6 m als onderdeel van polder Purmer landelijk Noord.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPURMERBUURT2017-va01_0018.jpg"

Figuur 14. Peilgebieden en plangebied (rood omlijnd) bij Purmerend

Watercompensatie

Huidige situatie   m2   Nieuwe situatie   m2  
Verhard oppervlak  
Dam   28   Woningen                                                                           2049  
    Schuurtjes    315  
    Garages   220  
    Openbaar parkeren   240  
    Verharding openbare weg en voetpaden   1492  
Totaal   28   Totaal   4316  
Verhard oppervlak totaal (nieuw – huidig) = 4288 m2  
Dempen en graven  
Dam   28   Dammen 5 maal 60,5 m2    302,5  
Totaal   28   Totaal   302,5  
Dempen en graven totaal (nieuw – huidig) = 274,5 m2  

Toename verharding

Het plangebied is gelegen in peilgebied 5803-3 (NAP -4.60m, zie figuur 14). Door het woningbouwplan ontstaat er een substantiële toename van de verharding door de bouw van woningen, schuurtjes, garages, openbaar parkeren en verharding van de openbare weg en voetpaden. Volgens artikel 4.2 uit de Keur van HHNK (HHNK, 2016) is een toename van verhard oppervlak van meer dan 800 m2 niet toegestaan zonder compenserende maatregelen te treffen. In het huidige plan ontstaat er 4316 m2 verhard oppervlak. Deze verhardingstoename zorgt er voor dat water versneld op het oppervlaktewater terecht komt. Om dit te compenseren dient 10% van de verhardingstoename gecompenseerd te worden door middel van de realisatie van open water. Dit komt neer op een compensatie van ca. 432 m2.

Dempen en graven

De 5 toekomstige dammen die worden aangelegd hebben een totaal oppervlak van 302,5 m2, doordat er een deel van het oppervlaktewater wordt gedempt dient dit direct te moeten worden gecompenseerd (Artikel 4.2.2. Beleidsregels Keur, HHNK, 2007). Er lag al een dam die wordt verwijderd (28 m2), zodoende resteert er 274,5 m2.

Het totaal verhard oppervlak dat gecompenseerd moet worden komt dan neer op 706,5 m2 (compensatie verhard oppervlak 432 m2 + directe compensatie dempen 274,5 m2) . De compensatie dient gerealiseerd worden in hetzelfde peilgebied of een lager gelegen peilgebied. In de huidige plannen is rekening gehouden met watercompensatie aan de zuidoostzijde van het gebied. Daarbij geldt dat de Weergangsmolentocht niet verbreed mag worden.

Op navolgende figuur (links) is de originele watergang (kopsloot aangesloten op Weergangsmolentocht) aan de zuidoostzijde van het plangebied te zien. In het plangebied wordt 385 m2 gegraven, direct aan de kopsloot (zie tweede navolgende figuur, rechts). Het gevolg is dat op een andere locatie nog 321,5 m2 gegraven dient te worden.

Deze wordt gerealiseerd op navolgend figuur met rode pijl aangeduid gebied, in eigendom van de gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPURMERBUURT2017-va01_0019.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPURMERBUURT2017-va01_0020.png"

Figuur 15.

Waterbeheer

Waterhuishouding

Zoals vastgesteld in de Beleidsregels Keurontheffing (paragraaf 4.2.3., HHNK, 2007) is de aanleg van dammen en duikers (demping) toegestaan mits de doorstroom van de watergang niet wordt beïnvloed. In het plangebied is rekening gehouden met maximaal 1 toegangsdam per perceel, in de meeste gevallen wordt de toegangsdam gedeeld door meerdere percelen. Er worden in totaal 5 dammen met duikers aangelegd. De minimale inwendige diameter voor duikers in stedelijk gebied ligt op 800mm (Keur, HHNK, 2007), omdat er in het plangebied meerdere duikers op korte afstand van elkaar worden aangelegd wordt een inwendige diameter van 1000mm aangehouden voor alle vijf de duikers.

Waterkwaliteit

Om de waterkwaliteit zo min mogelijk te beïnvloeden is rekening gehouden met minimale doorstroomeisen zoals vastgesteld in de Beleidsregels Keurontheffing (zie 3.1) daarnaast zal de kopsloot den zuidoosten van het plangebied worden verbreed, dit zal de doorstroom verbeteren. Er worden voorts geen uitlogende materialen worden toegepast en dat op basis daarvan kan worden aangenomen dat het in de verwachting ligt dat er geen vervuiling als gevolg van afstromend hemelwater wordt verwacht.

Hemelwaterafvoer

Vanuit de vierde Nota Waterhuishouding is de ambitie gesteld om in alle nieuwbouwlocaties het hemelwater 100% af te koppelen van het rioleringsstelsel. Het hemelwater dat op daken van de woningen en schuurtjes/garages valt wordt aangesloten op het oppervlaktewater. De verwachting is dat hierdoor geen vervuiling aan het oppervlaktewater wordt toegevoegd.

Beheer en onderhoud

HHNK is beheerder van weg, water en bomen in het gebied. In de geplande situatie wordt de watergang niet verder verbreed, waardoor beheer en onderhoud vanaf de kant kan worden uitgevoerd. Bewoners worden verantwoordelijk voor het onderhoud van het talud (inclusief beschoeiing/ oeverbescherming) aan het perceel dat van hen is. Het talud dat gelegen is langs parkeervakken en toegang naar woningen zal onder het beheer van de gemeente vallen. Het gebied aan zuidoostzijde van het plangebied dat geld als compensatiegebied voor het oppervlakte zal te groot zijn voor onderhoud vanaf de kant. Het waterschap zal hier onderhoud moeten plegen vanaf het water, om dit te realiseren is er een tewaterlaatplaats nodig en een opslagplaats voor het maaisel.

Waterveiligheid

De ontwikkeling ligt niet in de buurt van een waterkering en heeft dus geen effect op de waterveiligheidssituatie. Het plan is gelet hierop in overeenstemming met het beleid van het hoogheemraadschap. Aanvullend kan nog worden gemeld dat er niet met uitloogbare materialen wordt gewerkt.

Waterlopen

Het plangebied wordt direct gerealiseerd aan een waterloop die langs de Purmerenderweg is gelegen. De legger van het waterschap Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is bestudeerd om inzichtelijk te maken of deze waterloop een bijzondere c.q. beschermde status heeft bij het waterschap. Uit onderstaand kaartbeeld blijkt dat de waterloop een rode kleur heeft. Deze kleur op de Leggerkaart hebben alle overige waterlopen zonder specifieke status die in beheer zijn bij de aangrenzende eigenaren (en dus niet bij het waterschap). Er gelden wat betreft de aangrenzende waterloop dus geen specifieke eisen of belemmeringen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPURMERBUURT2017-va01_0021.jpg"

Figuur 16. Uitsnede uit de Legger Wateren van het Hoogheemraadschap Noorderkwartier

Overleg waterschap

Er is een wateradvies opgevraagd bij het hoogheemraadschap, zie bijlage 2 (Wateradvies Hoogheemraadschap Noord Hollands Noorderkwartier, 25 augustus 2016). Van belang is dat de toename in verharding leidt tot versnelde afvoer van regenwater hetgeen negatieve gevolgen heeft voor het watersysteem. Het infiltrerend vermogen van het gebied neemt af. Er is daarom compensatie nodig in de vorm van waterberging of infiltratie. Dit hebben de gemeente en ontwikkelaar al geconstateerd. Om die reden is compensatiewater voorzien in het plangebied waarmee de negatieve effecten teniet worden gedaan en wordt de resterende compensatie gerealiseerd nabij het plangebied.

4.9.3 Conclusie

Het aspect water leidt niet tot belemmeringen voor onderhavig bestemmingsplan.

4.10 Natuurwaarden

4.10.1 Beleidskader

In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming.

Sinds 1 januari 2017 is de bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden geregeld in de Wet natuurbescherming. Op het gebied van gebiedsbescherming regelt de wet de bescherming van Natura 2000-gebieden. Bij activiteiten of ontwikkelingen die kunnen leiden tot negatieve effecten op instandhoudingsdoelen voor Natura 2000-gebieden moet een vergunning worden aangevraagd.  In Purmerend komen deze gebieden niet voor. In de nabijheid van Purmerend liggen wel een aantal Natura 2000-gebieden, te weten het Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder, het Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske en de polder Zeevang. Als een project gemeentegrens-overstijgende effecten heeft moet in deze paragraaf hier aandacht aan worden besteed.

Op het gebied van soortenbescherming regelt de wet de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Wet natuurbescherming bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. Bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat.

Houtopstanden (bomen) worden slechts door de Wet natuurbescherming beschermd voor zover deze buiten de bebouwde kom staan.

Provinciale Ecologische Hoofdstructuur

Het plangebied grenst aan de zuidzijde aan de EHS, zoals die door de provincie is vastgesteld (thans NNN genaamd, Natuur Netwerk Nederland). Dit is op onderstaande kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPURMERBUURT2017-va01_0022.png"

Figuur 17. Kaartbeeld EHS met ligging plangebied (bron: provincie)

4.10.2 Analyse

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden nagegaan of er sprake kan zijn van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten. In het bestemmingsplan dient, in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet, te worden aangetoond dat van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing is verkregen. Om die reden is een nader onderzoek noodzakelijk. De ligging in de nabijheid van de provinciale EHS vormt hierbij een aandachtspunt. Er is een quick scan flora en fauna verricht om de effecten van het plan op eventueel (strikt) beschermde soorten volgens de Flora- en faunawet en Natura 2000-gebieden (Flora en faunarapportage Purmerend, Purmerbuurt, SAB, 14 juli 2016).

Gebiedsbescherming

In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet), het Natuur Netwerk Noord-Holland (NNN), Ecologische Verbindingszones (EVZ), ganzenfoerageergebied en weidevogelleefgebied dient er getoetst te worden of de beoogde ontwikkelingen een negatieve invloed hebben op beschermde gebieden. Het plangebied ligt niet in een gebied dat in kader van de Natuurbeschermingswet 1998 is aangewezen. In een straal van 6 kilometer bevinden zich enkele Natura 2000-gebieden. De beoogde ontwikkelingen hebben mogelijk een verkeersaantrekkende werking tot gevolg waardoor er verzuring dan wel vermesting kan optreden door een verhoogde stikstofdepositie uit de lucht. In de nabijgelegen Natura 2000-gebieden bevinden zich soorten en habitattypen die hiervoor gevoelig zijn. De mogelijke vermesting en verzuring door de beoogde plannen kan daardoor een negatief effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van, onder andere, habitattype H3140, H4010B en H7140B en van niet-broedvogelsoort A156. Een nader onderzoek in de vorm van een voortoets Natuurbeschermingswet 1998 is nodig om de effecten verder inzichtelijk te maken. Deze voortoets is uitgevoerd (Nader onderzoek Flora- en faunawet, Voortoets Purmerbuurt, SAB, 5 september 2016).

Uit de voortoets blijkt dat het plan derhalve voor wat betreft stikstofdepositie niet tot een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Het plan ziet ook voor wat betreft verontreiniging niet toe op een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Het plan leidt daarnaast tevens niet tot andere vormen van verstoring van habitattypen, habitatrichtlijnsoorten en vogelrichtlijnsoorten. Het plan verslechtert daarmee niet, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de Natura 2000-gebieden en heeft ook geen significant verstorend effect op de soorten waarvoor de gebieden zijn aangewezen. Het plan is derhalve haalbaar in het licht van de Natuurbeschermingswet 1998.

Het plangebied ligt niet in het NNN, een EVZ, een ganzenfoerageergebied en een weidevogelleefgebied. De ligging van het plangebied ten opzichte van deze gebieden heeft daardoor geen negatieve effecten op de beoogde plannen.

Soortbescherming

Volgens verspreidingsgegevens van de NDFF komen een aantal strikt beschermde plant- en diersoorten in de buurt van het plangebied voor. De meeste van deze soorten zijn echter niet in het plangebied te verwachten vanwege het ontbreken van geschikt leefgebied. Van een aantal soorten kan de aanwezigheid echter niet op voorhand worden uitgesloten. Deze worden hieronder behandeld.

Noordse woelmuis

Een mogelijke aanwezigheid van de noordse woelmuis in het plangebied kan vanwege de geschikte leefomgeving, het nabije Purmerbos, en het recente voorkomen van de noordse woelmuis in de omgeving, niet op voorhand worden uitgesloten. Bij aantasting van het leefgebied van de noordse woelmuis is er sprake van een overtreding van de Flora- en faunawet. Om verder inzichtelijk te maken of de noordse woelmuis in het plangebied aanwezig is en welke rol het plangebied in dat geval voor de noordse woelmuis vervult, wordt nader onderzoek noodzakelijk geacht. De eisen van het nader onderzoek naar de noordse woelmuis zijn uiteengezet in de Soortenstandaard noordse woelmuis van het RVO (2014). Hierin wordt aangegeven dat de aanwezigheid of afwezigheid kan worden aangetoond door een analyse van keutels met een e-DNA onderzoek of door een onderzoek met inloopvallen. Voor wat betreft de inloopvallen vermeldt de Soortenstandaard dat de afwezigheid van deze soort in het plangebied met voldoende juridische zekerheid is vastgesteld als in de geschikte periode (augustus tot en met oktober) na 4 controles van vallen, die in raaien van minimaal 20 stuks geplaatst worden, geen noordse woelmuizen zijn aangetroffen.

Kleine modderkruiper

De watergang in het plangebied vormt een geschikt biotoop voor de kleine modderkruiper. Op voorhand valt de aanwezigheid van de kleine modderkruiper in het plangebied derhalve niet uit te sluiten. Door de beoogde ontwikkelingen vindt er mogelijk verstoring en/of aantasting van de kleine modderkruiper plaats doordat er duikers in de watergang worden geplaatst. Hierdoor is er mogelijk sprake van een overtreding van de Flora- en faunawet. Om na te gaan of de kleine modderkruiper in de huidige situatie gebruik maakt van het plangebied en om vast te stellen of het plan een negatief effect op deze soort heeft, dient een nader onderzoek naar de kleine modderkruiper uitgevoerd te worden. Derhalve dient minimaal één veldbezoek te worden verricht van april tot en met oktober.

Rugstreeppad

Het plangebied vormt mogelijk een geschikt biotoop van de rugstreeppad. Om te voorkomen dat het plangebied door de rugstreeppad wordt gekoloniseerd, wordt geadviseerd om in de voortplantingsperiode (april tot en met juni) geen open water te laten bestaan (vooral ondiepe plassen). Dit kan door ondiepe delen te dempen en voorafgaand aan werkzaamheden te controleren op aanwezigheid van de Rugstreeppad. Indien deze maatregelen in acht worden genomen, wordt nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.

Broedende vogels

Bij (de start van) werkzaamheden in het broedseizoen, broedende vogels worden verstoord, of hun nesten worden aangetast. Het broedseizoen loopt globaal van half maart tot half augustus. Er is geen vrijstelling te verkrijgen in het kader van de Flora- en faunawet voor activiteiten die vogels in hun broedseizoen zou kunnen verstoren. De start van de werkzaamheden dient plaats te vinden buiten het broedseizoen. De werkzaamheden kunnen wel starten in het broedseizoen als broedende vogels binnen het plangebied uitgesloten kunnen worden.

Zorgplicht

De zorgplicht is altijd van toepassing. Iedereen moet voldoende zorg in acht nemen voor alle in het wild levende dieren, planten en hun leefomgeving. Dit kan bijvoorbeeld door de werkzaamheden te verrichten buiten kwetsbare periodes (het voortplantings- en winterslaapseizoen). Ook kan er gefaseerd worden gewerkt om dieren de kans te geven om te vluchten.

Aanbevelingen

Naast de consequenties die voortkomen uit de Flora- en faunawet is ook een vrijblijvende aanbeveling te doen ten aanzien van de inrichting van het plangebied, namelijk:

  • Als bomen en struiken worden geplaatst in de nieuwe situatie, bevelen wij inheemse boom- en struiksoorten aan. Deze soorten komen van oorsprong in Nederland voor. Dergelijke soorten zorgen voor een hogere biodiversiteit in het gebied dan uitheemse soorten. Inheemse soorten trekken bijvoorbeeld meer insecten aan dan uitheemse soorten. Er is dan meer voedsel voor bijvoorbeeld vogels en vleermuizen voorhanden.
  • Vanwege de veranderde constructie van nieuwbouw hebben huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen steeds minder nestplaatsen en vaste rust- en verblijfplaatsen tot hun beschikking. Tegenwoordig zijn elegante oplossingen beschikbaar om deze soorten onderdak te bieden in nieuwe gebouwen.

Nader onderzoek naar Noorse woelmuis en Kleine Modderkruiper heeft plaatsgevonden (Nader onderzoek, Voortoets Purmerbuurt, SAB, 5 september 2016). Bij het onderzoek naar vissen zijn geen beschermde soorten aangetroffen. In de watergang was wel veel macrofauna aanwezig, en werden een enkel 3 doornig stekelbaarsje en enkele kleine watersalamanders (larven en juvenielen) gevangen. Beschermde soorten worden uitgesloten. In het totaal is in 3 raaien onderzoek uitgevoerd met 40 vallen. In het totaal zijn 3 soorten aangetroffen, 1 ware muizensoort (bosmuis), 1 woelmuizensoort (veldmuis) en 1 spitsmuizensoort (huisspitsmuis). Verder waren de vallen verschillende keren bezet door naaktslakken en éénmaal door bastaardkikker. Andere soorten zijn niet waargenomen. Waterspitsmuis en noordse woelmuis zijn niet aangetroffen bij dit onderzoek. Het biotoop langs de watergang is hoogstens marginaal geschikt voor deze soorten. Er zijn alleen soorten van tabel 1 van de Flora- en faunawet aangetroffen. Deze vallen onder een algemene, landelijk geldende vrijstelling ten aanzien van ruimtelijke ingrepen. Wel geldt bij de uitvoering van de werkzaamheden dat de zorgplicht (artikel 2 Flora- en faunawet) in acht genomen moet worden (3 dagen voor de start van werkzaamheden maaien (niet klepelen), en bij het dempen van delen van de watergang dieren de gelegenheid geven om te vluchten.

4.10.3 Conclusie

Het aspect flora en fauna staat derhalve uitvoering van het plan niet in de weg.

4.11 Cultuurhistorische waarden

4.11.1 Beleidskader

In de toelichting van ruimtelijke plannen moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Het doel hiervan is om cultuurhistorische belangen meer te laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hiertoe is op 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij dit voorschrift in artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a is opgenomen.

De in de grond aanwezige waarden komen in paragraaf 4.12 (Archeologie) aan bod, de overige cultuurhistorische aspecten worden in deze paragraaf besproken.

4.11.2 Analyse

Droogmakerij De Purmer

Het plangebied is gelegen aan een oud lint aan de oostzijde van de de kern Purmerend. Het plangebied maakt deel uit van de droogmakerij de Purmer. Deze droogmakerij heeft een cultuurhistorische en landschappelijke waarde die zich met name uit in de grootschalige verkavelingspatronen, de langgerekte percelen en de openheid van de polder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPURMERBUURT2017-va01_0023.png"

Figuur 18. Kavelkaart van de Purmer (naar Lucas Sinck, 1622). Het plangebied ligt in deze droogmakerij.

In de huidige situatie zijn de voornoemde cultuurhistorische waarden in het plangebied en de directe omgeving niet meer aanwezig. Het plangebied wordt ingeklemd door de golfbaan aan de noordzijde en de lintbebouwing en het Purmerbos aan de zuidzijde. De grootschalige verkavelingsstructuur en de openheid van de polder zijn ter plaatse niet meer waarneembaar. Hiermee leidt onderhavig plan, waarmee een strook braakliggende grond wordt bebouwd met woningen, niet tot verstoring van de cultuurhistorische waarde van de droogmakerij de Purmer.

4.11.3 Conclusie

In het plangebied is geen sprake van cultuurhistorische waarden anders dan de ligging in de Purmer. Zoals aangegeven, worden de waarden van de polder niet aangetast. Het aspect cultuurhistorie zorgt niet voor belemmeringen voor onderhavig bestemmingsplan.

4.12 Archeologie

4.12.1 Beleidskader

In de nieuwe Wet op de archeologische monumentenzorg (een wijziging van de Monumentenwet 1988) stellen Rijk en provincie dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

De gemeente Purmerend heeft in 2009 een eigen archeologisch beleid opgesteld (archeologische beleids- en advieskaart) en daar een archeologische verwachtingskaart bij vervaardigd. Een archeologische verwachtingskaart is een voorspellingskaart waarop verwachtingen met betrekking tot de situering van (nog) onbekende archeologische vindplaatsen zijn vertaald in termen van vlakken en zones. Op de kaart worden zones aangegeven met verschillende verwachtingen: hoge, middelhoge of lage verwachting. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het opstellen van een beleidsadvieskaart, die vervolgens kan worden gebruikt voor de toetsing van ruimtelijke plannen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Het bestemmingsplan vormt het belangrijkste instrument voor de archeologische monumentenzorg. Voor gemeenten kunnen de door deskundigen opgestelde archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaarten als leidraad worden gebuikt voor zowel de planologische bescherming van archeologische waarden in het ruimtelijke plan als voor het vaststellen van het benodigde archeologisch onderzoek dat bij voorbereiding van ruimtelijke plannen moet plaatsvinden.

Ter plaatse van een lage archeologische verwachtingswaarde is er geen noodzaak om een verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren voordat nieuwe bouwactiviteiten plaatsvinden. Ter plaatse van een hoge en middelhoge verwachtingswaarde dient bij grondwerkzaamheden eerst een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau.

4.12.2 Analyse

Archeologische verwachting

Onderhavig plangebied maakt deel uit van de droogmakerij De Purmer, die in 1622 is ontstaan. Sporen van voor deze tijd zijn dan ook niet te verwachten. Ook na de drooglegging werd de Purmer met name benut voor agrarische doeleinden en was de bebouwing zeer beperkt.

Op de informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie heeft het plangebied gezien voorgaande een aanduiding 'weinig tijdsperioden'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPURMERBUURT2017-va01_0024.png"

Figuur 19. Uitsnede uit kaartbeeld archeologie uit Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie provincie

Gemeentelijke archeologische verwachtingskaart

Op basis van de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart heeft het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde. Op de navolgende Figuur is een fragment van de archeologische verwachtingskaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPURMERBUURT2017-va01_0025.png"

Figuur 20. Fragment archeologische verwachtingskaart Purmerend

Het plangebied is hierop aangeduid met een rood kader. Er hoeft hierdoor niet te worden verwacht dat met onderhavig plan er archeologische waarden aangetast worden. Verder is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

4.12.3 Conclusie

In het onderhavige plangebied worden geen archeologische waarden verwacht. Een nader archeologisch onderzoek is niet benodigd. Het aspect archeologie zorgt niet voor belemmeringen voor onderhavig bestemmingsplan.

4.13 Verkeer en parkeren

Verkeer

De Purmerenderweg, waarlangs de 30 woningen worden gebouwd en op aangesloten, is een dijkweg waar binnen de bebouwde kom een snelheidsregime van 50 km per uur geldt en buiten de bebouwde kom 60 km per uur. Niet de gemeente Purmerend maar het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) is beheerder van deze weg.

Het Hoogheemraadschap schept als wegbeheerder randvoorwaarden voor de verkeersveiligheid. Duurzaam Veilig is daarbij het leidende principe. Het doel van dit principe is om een herkenbare en eenduidige vormgeving van het wegennet te krijgen. Het categoriseren van wegen draagt hier aan bij. Het CROW heeft hiertoe een werkwijze geintroduceerd waar wegbeheerders gebruik van maken (zie CROW publicatie Handboek Wegontwerp 2013, Basiscriteria). De meeste wegbeheerders hebben dan ook een wegenkaart waarop hun wegen zijn gecategoriseerd op basis van hun functie binnen het wegennet. Zo heeft elke wegcategorie een kenmerkende inrichting. Het Hoogheemraadschap categoriseert de Purmerenderweg als erftoegangsweg type 1 (ETW-1).

ETW-1 zijn erftoegangswegen buiten de bebouwde kom met een hoog verkeersaanbod (5.000 tot 6.000 mvt/etm) die relatief grote gebieden ontsluiten of meerdere kernen verbinden. Op de erftoegangswegen maken fietsers en overig langzaam (gemotoriseerd) verkeer in beginsel gebruik van de rijbaan (Handboek Wegontwerp 2013, Erftoegangswegen 2013, publicatie 329) .

Hoewel de weg grotendeels buiten de bebouwde kom ligt en voldoet aan de inrichtingseisen van een ETW-1 geldt dat niet voor het deel dat binnen de bebouwde kom valt. Het Hoogheemraadschap maakt echter geen onderscheid in wegen buiten en binnen de bebouwde kom en hanteert dan ook dezelfde inrichtingseisen. Voor een ETW-1 geldt dat deze weg een maximale verkeersintensiteit van 6.000 motorvoertuigen per etmaal kan verwerken.

De intensiteit per etmaal op de Purmerenderweg is in april 2015 gemeten en komt uit op een werkdaggemiddelde van 4.353 mvt/etmaal.

Met behulp van de 'Rekentool Verkeersgeneratie en Parkeren' van het CROW (kenniscentrum voor verkeer, vervoer en infrastructuur) kan de verkeersgeneratie van een bouwproject berekend worden. Deze rekentool is gebaseerd op de CROW-publicatie 'Kencijfers Parkeren en Verkeersgeneratie' (publicatie 31, oktober 2012).

Om de verkeersgeneratie van dit plan te berekenen moet in de rekentool aangegeven worden 1) wat voor een gemeente (zeer sterk, sterk, matig, weinig, niet stedelijk) het betreft en 2) in welk gebied (centrum, schil centrum, rest bebouwde kom, buitengebied) het bouwplan gerealiseerd wordt. De gemeente Purmerend is een 'sterk stedelijke' gemeente en het plangebied is gelegen in 'rest bebouwde kom'. Op basis hiervan en de type woningen die gerealiseerd worden, geeft de rekentool een toename van 242 motorvoertuigbewegingen per etmaal aan.

De Purmerenderweg is derhalve geschikt om de toename aan verkeersbewegingen te verwerken.

Parkeren

Met behulp van de hierboven aangehaalde Rekentool kan naast de verkeersgeneratie  tevens de parkeerbehoefte van een project berekend worden.  Deze rekentool geeft met behulp van een parkeernorm per woningcategorie een minimale en maximale parkeerbehoefte aan. Rekening houdend met het feit dat de gemeente Purmerend als 'sterk stedelijk' en het plangebied als 'rest bebouwde kom' aangemerkt  wordt, kan de volgende parkeerbehoefte berekend worden:

Woningcategorie   Gemiddelde parkeernorm per woning   Parkeerbehoefte per woning (naar boven afgerond)  
7 vrijstaande woningen   2.1   15  
14 twee-onder-één kapwoningen   2   28  
9 rijtjeswoningen   1.8   17  
TOTAAL     60  

Uit bovenstaande tabel kan opgemaakt worden dat het project een parkeerbehoefte van 60 parkeerplaatsen genereert. In het plan worden 63 parkeerplaatsen gerealiseerd waardoor het plan voldoet aan de parkeervraag. Dat er extra parkeerplaatsen zijn is gewenst omdat het om 'wooneilanden' gaat. De overloop van het ene eiland naar het andere zal dan niet snel plaatsvinden.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

De gemeente mag op basis van de Wet ruimtelijke ordening alleen meewerken aan planontwikkelingen die haalbaar en uitvoerbaar zijn. Ingevolge artikel 3.1.6 Bro dient de toelichting van een bestemmingsplan inzichten te bevatten over de uitvoerbaarheid van een plan.

5.1 Privaatrechtelijke uitvoerbaarheid

Ontwikkelaar is geheel eigenaar van de gronden. Er bestaan geen privaatrechtelijke beperkingen, zoals recht van overpad.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

De kosten van de grondexploitatie van de in dit bestemmingsplan voorziene bouw van 30 woningen zijn anterieur verzekerd.

De gemeente en initiatiefnemer hebben inmiddels een anterieure exploitatieovereenkomst opgesteld en ondertekend waarin het verhaal van de kosten voor de grondexploitatie i.c. de procedurekosten is zeker gesteld. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarom niet noodzakelijk. Een dergelijke overeenkomst sluit de bevoegdheid leges te heffen voor de procedure van de omgevingsvergunning niet uit.

Uit een grondexploitatieberekening van de ontwikkelaar blijkt dat de ontwikkeling eenvoudig rendabel te maken is.

5.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.3.1 Overleg ingevolge artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het interbestuurlijk overleg van artikel 3.1.1 van het besluit ruimtelijke ordening is overleg gevoerd met de Provincie Noord-Holland, gezien de ligging nabij landelijk gebied en met het Hoogheemraadschap als wegbeheerder. De uitkomsten van dit overleg zijn reeds vermeld in paragraaf 3.2.2 v.w.b. de provincie en paragraaf 4.9 v.w.b. het Hoogheemraadschap.

5.3.2 Inloopavond

Op 23 juni 2015 is een inloopavond gehouden voor de buurt. Hieruit, alsmede uit de inbreng tijdens de vergadering van de commissie SOB van 19 september 2016 en latere gesprekken en contacten met omwonenden is gebleken dat deze zich tegen het bouwplan verzetten. Hun bezwaren zijn o.a. een grote toename van verkeersbewegingen, toename van verkeersonveiligheid, verlies van het historische karakter van de Purmerbuurt en achteruitgang van de luchtkwaliteit. Zoals uit deze toelichting blijkt, is qua bebouwing getracht zo goed mogelijk aan te sluiten bij de bestaande woningen aan de overzijde van de weg, zodat het te onderscheiden is van de grootschalige woonwijken van Purmerend. Ook blijkt uit de toelichting dat de luchtkwaliteit en de verkeersveiligheid niet in het geding is. Mede gezien de zeer grote woningbehoefte binnen Purmerend en de regio meent het gemeentebestuur dat het algemeen belang, dat is gediend met de bouw van woningen, vergt dat toch medewerking verleend wordt aan het bouwplan.

5.3.3 Zienswijzen

Het ontwerp heeft van 3 maart tot en met 13 april 2017 ter inzage gelegen. Hiervan is melding gemaakt in het Purmerends Nieuwsblad en de Staatscourant van 2 maart 2017. 22 schriftelijke zienswijzen zijn ontvangen, waarvan er één later weer is ingetrokken. De resterende 21 zienswijzen zijn bij de besluitvorming betrokken, maar hebben niet geleid tot wijziging van het plan of van het afzien van vaststelling. Tevens is van het Hoogheemraadschap een reactie ontvangen. Dit heeft geleid tot aanpassing van de locatie waar de vervangende watercompensatie als gevolg van de verhardingstoename wordt gerealiseerd.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

Dit hoofdstuk bevat de toelichting op de gekozen planvorm, die van een gedetailleerd bestemmingsplan. Tevens geeft het inzicht in de overwegingen die aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen.

6.1 Planvorm

Het onderhavige plan voorziet in een actueel en adequaat juridisch kader voor ontwikkeling en beheer van het plangebied. Het is een plan op basis van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening, opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).

Gezien het gewenste behoud van de ruimtelijke en functionele structuur en de beperkte mate van ontwikkeling is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt het mogelijk alle functies in het plangebied te voorzien van een gedetailleerde bestemmingsregeling waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden beheerd en behouden.

Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft omtrent de in acht te nemen horizontale en verticale maten. In de bijbehorende voorschriften zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksbepalingen alsmede de eventuele afwijkingsmogelijkheden te vinden.

Voor een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk dat de in het bestemmingsplan gestelde regels zodanig zijn opgesteld dat deze (goed) te handhaven zijn. Het gemeentebestuur is van oordeel dat de regels in het onderhavige plan voldoen aan deze eis.

6.2 Bestemmingsregeling

De verschillende in het plangebied aanwezige functies zijn in overwegende mate overeenkomstig hun beoogde toekomstige gebruik bestemd. De regelingen zijn hieronder toegelicht.

Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin - 1

De bestemming 'Tuin - 1' betreft de bij een woning behorende gronden waarop geen bebouwing is toegestaan met uitzondering van een erker aan het hoofdgebouw alsmede lage erf- en terreinafscheidingen. Het betreft in alle gevallen de voortuinen. Het is toegestaan om vóór de voorgevel een erker te bouwen met de maximale maten zoals in de regels genoemd. De maximale bouwhoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevel is, overeenkomstig het Besluit omgevingsrecht, 1 m. Er is echter ook vraag naar een verhoogde erfafscheiding vlakbij de woning, uit privacyoverwegingen. Om aan deze vraag tegemoet te komen, is bepaald dat over de eerste twee meter vanuit de voorgevel een erfafscheiding maximaal twee meter hoog mag zijn.

Artikel 4 Tuin - 2

De bestemming 'Tuin - 2' betreft in principe de achtertuinen en de zijtuinen bij woningen. De 'Tuin - 2' bestemming begint in principe altijd op één meter achter de voorgevel. Binnen de bestemming 'Tuin - 2' wordt de mogelijkheid geboden om de gronden achter en naast het hoofdgebouw van de woning te gebruiken voor uitbreiding van de woning met bijbehorende bouwwerken.

Voor de hoeveelheid erfbebouwing is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de regeling in het Besluit omgevingsrecht (Bor) voor vergunningvrije bouwwerken. Een uitzondering hierop is dat het te bebouwen gebied in de achtertuin groter is dan in het Bor: waar het Bor alleen bebouwing in het daar omschreven achtererfgebied toestaat, staat het bestemmingsplan bebouwing toe op het gehele gedeelte van het perceel dat meer dan 1 meter achter de voorgevelrooilijn is gelegen.

Op deze gronden mag het gezamenlijk oppervlak aan bijbehorende bouwwerken ten hoogste 50% van het bij het hoofdgebouw behorende zij- en achtererf bedragen tot een maximum van 150 m².

De maximale bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken is gerelateerd aan het hoofdgebouw. Dit houdt in dat, als de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw bijv. 3,5 m hoog is, de aan- of uitbouw die hier tegenaan geplaatst wordt, dezelfde hoogte mag hebben. Enige flexibiliteit is toegelaten: als het om bouwkundige, welstandelijke of andere redenen verantwoord is om licht af te wijken van deze hoogte is dat toegestaan. Voorop blijft wel staan dat de hoogte van het bijbehorend bouwwerk en de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw aan elkaar gekoppeld blijven.

Het is toegestaan om vóór de voorgevel een erker te bouwen met de maximale maten zoals in de regels genoemd. De maximale bouwhoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevel is, overeenkomstig het Besluit omgevingsrecht, 1 m. Er is echter ook vraag naar een verhoogde erfafscheiding vlakbij de woning, uit privacyoverwegingen. Om aan deze vraag tegemoet te komen, is bepaald dat over de eerste twee meter vanuit de voorgevel een erfafscheiding maximaal twee meter hoog mag zijn.

Artikel 5 Verkeer

De bestemming Verkeer is toegekend aan wegen, voet- en fietspaden, objecten van beeldende kunst, bijbehorende voorzieningen en bijbehorende erven, terreinen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 6 Water

De in het plangebied aanwezige gronden die zijn aangewezen voor water zijn bestemd voor de waterhuishouding, met de daarbij behorende oevers. Dit water mag in principe niet worden gedempt of vergraven. Voor bouwwerken of werkzaamheden langs, in, of op het water dient een watervergunning bij het Hoogheemraadschap aangevraagd te worden. Voor de maximale afmetingen van steigers (max. 6 meter breed, max. 1 meter het water in) is aansluiting gezocht bij de regels die de Keur van het Hoogheemraadschap daarover stelt. Op deze wijze ontstaan er geen verschillen in regelgeving.

Artikel 7 Wonen

Op gronden met de bestemming Wonen mogen hoofdgebouwen, bedoeld voor de bewoning door personen, worden gebouwd. In totaal zijn er binnen het plangebied maximaal 30 grondgebonden woningen toegestaan. Met de aanduidingen 'aaneengebouwd', 'twee-aaneen' en 'vrijstaand' is aangegeven welke type woningen op welk bouwperceel zijn toegestaan.

De bouwvlakken zijn vrij strak ingetekend voor elk type woning. Bij het bepalen van de grootte van de bouwvlakken is rekening gehouden met de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen.

Hoofdgebouwen zijn toegestaan binnen de bestemming (de bouwvlakken zijn in alle gevallen even groot als de bestemmingsvlakken). Op de verbeelding zijn de toegestane goot- en bouwhoogte aangeduid (6,5 m respectievelijk 11 m).

Indien aan de voorzijde van gebouwen in het dakvlak een dakkapel of dakopbouw wordt gebouwd met een breedte van meer dan de helft van de gevelbreedte, wordt de goot van de dakkapel of dakopbouw als goot van het hoofdgebouw aangeduid. Dakkapellen aan de voorzijde zijn alleen toegestaan indien ze ondergeschikt aan het dakvlak zijn, minimaal 1 meter uit de goot liggen, maximaal 1,5 meter hoog zijn en maximaal 40% van de gevelbreedte bedragen;

Aan de achterzijde van gebouwen geldt dat bij een dakkapel of dakopbouw met een breedte van 70% van de totale gevelbreedte de goot van de dakkapel of dakopbouw als goot van het hoofdgebouw wordt aangeduid. Dit is tevens de maximaal toegestane maat voor een dakkapel aan de achterzijde van een hoofdgebouw.

Aan-huis-verbonden beroepen, (kleinschalige) bedrijvigheid en bed & breakfast zijn toegestaan, zolang de woonfunctie in overwegende mate aanwezig blijft en er geen hinder voor de omgeving optreedt.

Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat grond die al in aanmerking is genomen of betrokken is bij het verlenen van een vergunning niet nog een keer wordt betrokken bij een aanvraag om omgevingsvergunning. Hierdoor wordt voorkomen dat met gebruikmaking van privaatrechtelijke overeenkomsten, de publiekrechtelijke regels worden ondergraven.

Artikel 9 Algemene bouwregels

In dit artikel worden regels gegeven voor bouwwerken die op twee of meer bestemmingen van toepassing zijn.

Ondergrondse bouw

De regels die van toepassing zijn op bovengrondse bouw zijn ook van toepassing op ondergrondse bouw. Het onderhavige bestemmingsplan verbindt daar de regel aan dat qua diepte ondergrondse bouw beperkt moet blijven tot ten hoogste één bouwlaag.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksbepaling is opgenomen wat onder verboden gebruik van de gronden wordt verstaan.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel geeft een regeling voor het geval dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Artikel 12 Overige regels

In dit artikel is een parkeerregeling opgenomen. Deze moet tegenwoordig in bestemmingsplannen worden opgenomen aangezien het parkeren op grond van de reparatiewet BZK niet meer mag worden geregeld in de gemeentelijke bouwverordening. De parkeernormen vloeien voort uit de publicatie "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" van het CROW (publicatie 317, oktober 2012). Per type woning is een andere parkeernorm vastgelegd. De parkeergelegenheden dienen bij voorkeur op het eigen terrein te worden aangelegd, maar mogen zich ook in de bestemming 'Verkeer - 1' bevinden. Met het eigen terrein wordt het bouwperceel van de woning bedoeld.

Verder zijn er voorwaarden gesteld aan de afmetingen van de parkeerplaatsen en is er een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Indien het benodigde aantal parkeergelegenheden niet gerealiseerd kan worden, kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken van de parkeernormen. Aan het verlenen van een dergelijke omgevingsvergunning kan zij een financiële voorwaarden stellen.

Artikel 13 Overgangsrecht

Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.