Plan: | buitengebied Oostzaan |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0431.BP2012003001-0401 |
Het plangebied ligt voor een deel in een veenpolderlandschap en voor een deel in een droogmakerij. Het veenpolder- of veenweidelandschap ontstond als gevolg van ontginningen in het begin van de 11de eeuw. De natuurlijke ontwatering van het veengebied vond plaats via veenstromen. Vaak zijn deze natuurlijke afwateringen bepalend geweest bij de verkavelingsrichting. In verschillende delen van het veengebied is veen afgegraven ten behoeve van turfwinning. De veenmosrietlanden, hooilanden en oeverlanden zijn over het algemeen relatief jonge veengebieden, die ontstaan zijn aan de oevers van open water als gevolg van verlanding. De verlanding is het gevolg van veenvorming die zich nu nog voordoet. De grondwaterstand in het veengebied is overal relatief hoog. Het veenpolderlandschap bestaat voornamelijk uit open en zeer open gebieden met plaatselijk matig open tot gesloten gebieden. Het is een overwegend open landschap met in met name het plassengebied hier en daar verdichtingen in de vorm van nederzettingen, bosschages, et cetera.
De ontginningen in Noord-Holland begonnen in de vroege Middeleeuwen bij Medemblik en breidden zich vanuit de kustduinen over heel Noord-Holland uit. Probleem bij het veengebied is dat bij ontwatering weliswaar het land productief wordt, maar het veen oxideert en het land daalt. De ontginningsgeschiedenis is nog het meest zichtbaar in Waterland waar het plangebied in ligt. Door de wateroverlast, ging men op terpen wonen en verplaatste men soms een hele nederzetting, een verschijnsel dat ook in West-Friesland zichtbaar is. De terpjes waren de eerste fase van de dijkenbouw.
De veenpolders bestaan uit onvergraven veen, dat overwegend in gebruik is als grasland. De veengebieden hebben een vlakke ligging en een zeer open karakter. Hierbinnen vormen de lange bebouwingslinten belangrijke elementen. De ontginningswijze van de veengebieden wordt gekenmerkt door een lange ontginningsas langs een natuurlijk of gegraven water langs een weg. Loodrecht op de ontginningsas zijn evenwijdig sloten gegraven, waarmee een strookvormig verkavelingspatroon is ontstaan. De bewoning en bebouwing zijn gelegen langs de ontginningsas, waardoor langgerekte dorpen zijn ontstaan. Veel huizen zijn gebouwd van hout. Klei was weinig voorhanden en hout verzakte minder snel op de drassige bodem dan steen. Op deze algemene ontginningswijze zijn talrijke varianten. Het verkavelingspatroon varieert van zeer regelmatig tot zeer onregelmatig, terwijl ook is ingespeeld op specifieke omstandigheden, zoals de aanwezigheid van veenstromen en meren. Daarbij is onderscheid in de mate van waterrijkdom. De meeste veenpolders zijn aanvankelijk ingericht als vaarpolders, waarbij de landbouwgronden alleen over het water bereikbaar waren. Na een ingrijpende herinrichting zijn vrijwel alle gronden over de weg ontsloten. In Waterland en in het plangebied komen nog waterrijke vaarpolders voor. Deze vormen de meest water- en natuurrijke veengebieden met deels gave historische verkaveling en open karakter. Nederzettingen van het veenpolderlandschap van de Vechtstreek en van Waterland zijn vooral ontstaan tijdens de grote ontginningen, die vanaf de 10de eeuw plaatsvonden.