direct naar inhoud van Regels
Plan: Twuyverhoek 2013
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0416.BPSPTW2013-va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Twuyverhoek 2013" met identificatienummer NL.IMRO.0416.BPSPTW2013-va01 van de gemeente Langedijk;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan- of uitbouw:

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw gebouwd aan een hoofdgebouw, dat door de vorm daarvan onderscheiden kan worden, en door ligging, constructie en/of afmeting daaraan ondergeschikt is;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan huis verbonden beroepen of bedrijven:

het uitoefenen van een vrij en zelfstandig beroep, of het beroepsmatig verlenen van diensten, op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, niet zijnde detailhandel, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt en dat een uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 balkon:

niet-overdekte uitkraging aan een gevel van een gebouw dat vanuit het gebouw toegankelijk is en daar constructief onderdeel van uitmaakt;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9 bebouwingspercentage:

een aangegeven percentage, dat de oppervlakte aangeeft van het deel van een bouwperceel (of een nader in deze regels bepaald gedeelte daarvan) dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.10 bestaand:

de legale situatie zoals die is op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt;

1.11 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.12 bijgebouw:

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een op zichzelf staand gebouw dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en door ligging, constructie en/of afmetingen daaraan ondergeschikt is;

1.13 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk;

1.14 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.15 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.16 dubbele woning:

bebouwing bestaande uit twee grondgebonden woningen die samen een bouwblok vormen;

1.17 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.18 (grond)peil:
  • a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst;
    de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdingang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdingang niet direct aan de weg grenst;
    de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdingang bij voltooiing van de bouw;
  • c. voor een bouwwerk op, in of boven het water;
    de hoogte van het per plaatse geldende waterpeil.
1.19 hoofdgebouw:

gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.20 keerwand:

een bouwkundige constructie waarmee de druk van hoger gelegen bodem of water kan worden weerstaan, eventueel in de vorm van een trap(constructie);

1.21 maatschappelijke activiteiten:

educatieve-, sociaal-medische-, sociaal-culturele- en levensbeschouwelijke activiteiten, activiteiten ten behoeve van openbare dienstverlening, alsmede ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze activiteiten;

1.22 nutsvoorziening:

(bouwkundige) voorzieningen ten behoeve van (de aansluiting op) het openbare net van afvalstoffen, gas, water, elektriciteit, riolering, stadsverwarming, (ondergrondse) afvalinzameling en het telecommunicatieverkeer, of daaraan gelijk te stellen voorzieningen, met de daarbij behorende gebouwen zoals transformatorgebouwen, gebouwen t.b.v. gasvoorziening en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen;

1.23 overkapping/carport:

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een overkapping/carport bestaande uit een draagconstructie en een dakconstructie, waarbij maximaal één wand onderdeel uitmaakt van de draagconstructie;

1.24 perceelsgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.25 polderpeil:

het reglementair vastgestelde waterpeil in een polder dat door de beherende instantie wordt nagestreefd;

1.26 rijenwoningen:

bebouwing bestaande uit meer dan twee aaneengebouwde woningen;

1.27 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf,alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.28 speelvoorziening:

gebouwde of ongebouwde voorziening (speelplaats) ten behoeve van het spelen;

1.29 standplaats:

het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel;

1.30 trap:

bouwkundige constructie die het overbruggen van hoogteverschillen mogelijk maakt;

1.31 verkeers- en verblijfsactiviteiten:

activiteiten die grotendeels betrekking hebben op het verplaatsen en (in de openlucht) verblijven van personen en die veelal plaatsvinden in straten, woonerven en op pleinen, daaronder begrepen paden, parkeerplaatsen, groen- en watervoorzieningen;

1.32 voorgevel:

de naar de weg toegekeerde en zo nodig met de aanduiding “gevellijn” gemarkeerde gevel van een hoofdgebouw;

1.33 vrijstaande woningen:

niet-aaneengebouwde woningen;

1.34 woning:

een complex van ruimten in één gebouw, krachtens zijn indeling en inhoud geschikt en bestemd voor de huisvesting van één of meer personen, die tezamen één huishouding vormen;

1.35 woningscheidende goot;

gootconstructie die zich geheel of grotendeels boven een wand bevindt die twee woningen van elkaar scheidt;

1.36 woongebouw:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.37 woonschip

elk drijvend en anderszins geheel of in hoofdzaak in water geplaatst voorwerp dat uitsluitend of in hoofdzaak als woning gebezigd of tot woning bestemd is, ook indien het nog in aanbouw is.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 lengte, breedte en diepte van bouwwerken:

tussen de verst van elkaar gelegen punten van die werken, horizontaal gemeten;

2.6 lengte van een goot:

de lengte van iedere afzonderlijke gootconstructie per woning;

2.7 onderlinge afstanden:

afstanden tussen bouwwerken onderling en ook afstanden van bouwwerken tot erfscheidingen worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;

2.8 uitzonderingen
  • a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, wordt buiten beschouwing gelaten:
    • 1. galerijen, balkons en luifels, mits de afwijking van de plaatsingseisen niet meer dan 2m bedraagt;
    • 2. ((brand)trappen en trappenhuizen.
  • b. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsplanvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als goot- en dakoverstekken, plinten, pilasters, kozijnen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten buiten beschouwing gelaten, mits de afwijking van de plaatsingseisen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. plantsoen, groenstroken en bermen;
  • b. infrastructuur;
  • c. openbare nutsvoorzieningen;
  • d. langzaamverkeer, voet- en fietspaden;
  • e. sport- en speelvoorzieningen;
  • f. water en oeverstroken;
  • g. standplaatsen;
  • h. peilscheidingsdamwand.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
  • a. er mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen worden gebouwd;
  • b. de maximale oppervlakte per gebouw mag niet meer dan 15 m2 bedragen;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
  • c. steigers mogen worden gerealiseerd in overeenstemming met het bepaalde in 13.1.2.
  • d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "speelvoorziening" mogen de gronden ingericht worden als speelplaats voor kinderen;
  • e. aansluitend op de brughoofden mogen bruggen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “bruggen” worden gebouwd.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Tuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gesitueerde hoofdgebouwen;
  • b. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • c. water en oeverstroken.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. er mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van het bouwen van een aan- of uitbouw aan de voorgevel van het hoofdgebouw, met dien verstande dat:
    • 1. de diepte van een aan- of uitbouw niet meer dan 1,5 meter mag bedragen;
    • 2. de breedte van een aan- of uitbouw maximaal 2/3e deel van de bestaande gevelbreedte mag bedragen, tot een maximum van 4 meter;
    • 3. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw mag niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw bedragen tot een maximum van 3,5 meter;
    • 4. de afstand van een uitbouw tot de grens van het openbaar gebied ten minste 1,5 meter bedraagt.
  • b. overkappingen en bergingen met een maximale hoogte van 4 meter te realiseren ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - overkappingen en bergingen";
  • c. bergingen met een maximale hoogte van 2 meter en een maximale oppervlakte van 6 m2 te realiseren ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen".
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. balkons mogen uitsluitend worden gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - balkons";
  • b. keerwanden en trappen mogen uitsluitend worden gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding "overige zone - oeverzone" met dien verstande dat het bepaalde in 13.1.1 onverminderd van toepassing is;
  • c. aansluitend op de brughoofden mogen bruggen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “bruggen” worden gebouwd.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Verkeer - Verblijfsgebied" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met een functie voor zowel het verkeer met een doorgaand karakter als voor de ontsluiting van aanliggende gronden;
  • b. parkeren;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. openbare nutsvoorzieningen;
  • e. water en oeverstroken;
  • f. sport- en speelvoorzieningen;
  • g. kunstwerken en -objecten;
  • h. standplaatsen;
  • i. ondergrondse afvalcontainers;

met dien verstande dat:

  • j. de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermbeplanting, voorzieningen voor voetgangers en fietsers en bushaltes zijn begrepen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van sport- en speelvoorzieningen mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer dan 5 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • d. het bouwen van ondergrondse containers is toegestaan;
  • e. aansluitend op de brughoofden mogen bruggen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “bruggen” worden gebouwd.
5.2.2 Steigers

Steigers mogen worden gerealiseerd in overeenstemming met het bepaalde in 13.1.2.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Water" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water en waterhuishouding;
  • b. oevers en oeververbindingen;
  • c. bruggen.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. ansluitend op de brughoofden mogen bruggen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “bruggen” worden gebouwd;
    • 1. de minimale doorvaarthoogte dient 1,50 te bedragen;
  • b. de bouwhoogte van kades en damwanden boven het polderpeil mag niet meer dan 0,4 bedragen;
  • c. de bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer dan 5 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • e. aansluitend aan de gronden met de bestemming “Tuin” , “Wonen - Dubbel”, “Wonen - Rij” en “Wonen - Vrijstaand” mogen steigers die vrijdragend zijn met een maximale diepte van 1 m worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. voor percelen met een oeverlengte kleiner dan 15 meter mag de maximale steigerlengte niet meer dan 3 m bedragen;
    • 2. voor percelen met een oeverlengte groter dan 15 m, maar kleiner dan 20 m, mag de maximale steigerlengte niet meer dan 4 bedragen;
    • 3. voor percelen met een oeverlengte groter dan 20 m mag de maximale steigerlengte niet meer dan 5 m bedragen.
  • f. In afwijking van het bepaalde in onder e mogen in overeenstemming met het bepaalde in 13.1.2 steigers worden gerealiseerd.

6.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend: het aanmeren en gebruiken van woonschepen.

Artikel 7 Wonen - Dubbel

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Wonen - Dubbel" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, uitsluitend in de vorm van dubbele woningen, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven;
  • b. tuin;
  • c. erf.

Voor aan huis verbonden beroepen en bedrijven geldt dat een bestaand hoofdgebouw en aan-, uit- en bijgebouwen op gronden als bedoeld onder a mogen worden gebruikt voor aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven, mits:

  • d. de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m2;
  • e. de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt;
  • f. de ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling van een aan huis verbonden beroep of bedrijf met de woonfunctie in overeenstemming is;
  • g. het geen detailhandel en/of horeca betreft, anders dan genoemd in de van deze regels deel uitmakende “Staat van bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven” (Bijlage 2);
  • h. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de aan huis verboden beroepen en/of bedrijven plaatsvindt;
  • i. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt;
  • j. de activiteit geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van gebouwen binnen het bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend in de vorm van dubbele woningen worden gebouwd;
  • b. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • c. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)" is aangegeven;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder c mag een bestaande woningscheidende goot de aangegeven goothoogte overschrijden;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder c mag ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afwijkende goothoogte 1" over een lengte van maximaal 33% van de gootlengte een grotere goothoogte worden gerealiseerd tot een maximale hoogte die 3 meter hoger is dan de aangegeven goothoogte.
7.2.2 Overige gebouwen buiten bouwvlak

Voor het bouwen van aan- of uitbouwen, alsmede bijgebouwen, buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen, bijgebouwen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak geldt dat de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel met uitzondering van vlonders;
  • b. aan-, of uitbouwen of bijgebouwen dienen ten minste 3 meter achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 50 m² bedragen, met dien verstande dat indien het bouwperceel groter is dan 500 m2 de oppervlakte van aan- of uitbouwen, of bijgebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 75 m2;
  • d. de goothoogte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw tot een maximum van 3,5 meter;
  • e. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen mag niet meer dan 6,5 m bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen minimaal 1 meter lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
    • 2. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen die binnen een afstand van 3 meter tot de bouwperceelgrens worden gebouwd, niet meer dan 5 meter mag bedragen;
  • f. de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 3 meter bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
  • g. de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 5 meter bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.
7.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen voor het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 1 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van de aan het openbaar gebied grenzende terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen;
  • c. de oppervlakte van overkappingen mag niet meer dan 20 m² bedragen en de bouwhoogte mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • d. een overkapping dient achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw te worden gebouwd;
  • e. per bouwperceel mag niet meer dan 1 zwembad worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte van het zwembad niet meer dan 40 m² mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van het zwembad niet meer dan 1 meter boven het peil mag bedragen;
    • 3. het zwembad ten minste 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw dient te worden gebouwd;
    • 4. de afstand van het zwembad tot de perceelsgrens niet minder dan 3 m mag bedragen;
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.
7.2.4 Dakkapellen

Voor het bouwen van dakkapellen op het zijdakvlak van het hoofdgebouw gelden de volgende regels:

  • a. het bouwen van dakkapellen is niet toegestaan op dakvlakken met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding- afwijkende goothoogte 1";
  • b. de hoogte, gemeten vanaf de voet van een dakkapel, mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  • c. de afstand tussen de onderzijde van een dakkapel en de dakvoet mag niet minder dan 0,5 meter en niet meer dan 1 m bedragen;
  • d. de afstand tussen de bovenzijde van een dakkapel en de daknok mag niet minder dan 0,5 meter bedragen;
  • e. de afstand van een dakkapel tot de voor- en achtergevel van het dakvlak mag niet minder dan 1 meter bedragen.

7.3 Afwijking van de bouwregels
7.3.1 Afwijkingen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van:

  • a. het bepaalde in 7.2.4, onder c voor het vergroten van de maximale afstand van 1 meter van de onderzijde van de dakkapel tot de dakvoet, met dien verstande dat er geen twee dakkapellen boven elkaar mogen worden gebouwd.
7.3.2 Toepasbaarheid

De in 7.3.1 bedoelde omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • a. het straat- en/of bebouwingsbeeld;

Artikel 8 Wonen - Rij

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Wonen - Rij" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, uitsluitend in de vorm van rijenwoningen, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven;
  • b. tuin;
  • c. erf.

Voor aan huis verbonden beroepen en bedrijven geldt dat een bestaand hoofdgebouw en aan-, uit- en bijgebouwen op gronden als bedoeld onder a mogen worden gebruikt voor aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven, mits:

  • d. de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m2;
  • e. de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt;
  • f. de ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling van een aan huis verbonden beroep of bedrijf met de woonfunctie in overeenstemming is;
  • g. het geen detailhandel en/of horeca betreft, anders dan genoemd in de van deze regels deel uitmakende “Staat van bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven” (Bijlage 2);
  • h. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de aan huis verboden beroepen en/of bedrijven plaatsvindt;
  • i. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt;
  • j. de activiteit geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van gebouwen, binnen het bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend in de vorm van rijenwoningen worden gebouwd;
  • b. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • c. per bouwvlak mogen niet meer woningen worden gebouwd dan met de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" is aangegeven;
  • d. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)" is aangegeven;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder d mag ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afwijkende goothoogte 1" over een lengte van maximaal 33% van de gootlengte een hogere goothoogte worden gerealiseerd tot een maximale hoogte die 3 meter hoger is dan de aangegeven goothoogte;
  • f. afwijking van het bepaalde onder d mag ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afwijkende goothoogte 2" over een lengte van maximaal 50% van de gootlengte een hogere goothoogte worden gerealiseerd tot een maximale hoogte die 3 meter hoger is dan de aangegeven goothoogte;
  • g. in afwijking van het bepaalde onder d mag ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afwijkende goothoogte 3" over een lengte van maximaal 50% van de gootlengte een hogere goothoogte worden gerealiseerd tot een maximale hoogte die 6 meter hoger is dan de aangegeven goothoogte;
  • h. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3 meter bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is.
8.2.2 Overige gebouwen buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van aan- of uitbouwen, alsmede bijgebouwen, buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen, bijgebouwen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak geldt dat de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel met uitzondering van vlonders;
  • b. aan-, of uitbouwen en bijgebouwen, dienen ten minste 3 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 50 m² bedragen, met dien verstande dat indien het bouwperceel groter is dan 500 m2 de oppervlakte van aan- of uitbouwen, of bijgebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 75 m2;
  • d. de goothoogte van aan- en uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen mag niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw bedragen tot een maximum van 3,5 meter;
  • e. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen mag niet meer dan 6,5 m bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen minimaal 1 meter lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
    • 2. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen die binnen een afstand van 3 meter tot de bouwperceelgrens worden gebouwd, niet meer dan 5 meter mag bedragen.
  • f. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 3 meter bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
  • g. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 5 meter bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.
8.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 1 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van de aan het openbaar gebied grenzende terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen;
  • c. de oppervlakte van overkappingen mag niet meer dan 20 m² bedragen en de bouwhoogte mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • d. een overkapping dient achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw te worden gebouwd;
  • e. per bouwperceel mag niet meer dan 1 zwembad worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte van het zwembad niet meer dan 40 m² mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van het zwembad niet meer dan 1 meter mag bedragen;
    • 3. het zwembad ten minste 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw dient te worden gebouwd;
    • 4. de afstand van het zwembad tot de perceelsgrens niet minder dan 3 m mag bedragen;
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.
8.2.4 Dakkapellen

Voor het bouwen van dakkapellen op het achterdakvlak van het hoofdgebouw gelden de volgende regels:

  • a. het bouwen van dakkapellen is niet toegestaan op dakvlakken met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding- afwijkende goothoogte 1", "specifieke bouwaanduiding- afwijkende goothoogte 2" en "specifieke bouwaanduiding- afwijkende goothoogte 3";
  • b. de hoogte, gemeten vanaf de voet van een dakkapel, mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  • c. de afstand tussen de onderzijde van een dakkapel en de dakvoet mag niet minder dan 0,5 meter en niet meer dan 1 meter bedragen;
  • d. de afstand tussen de bovenzijde van een dakkapel en de daknok mag niet minder dan 0,5 meter bedragen;
  • e. de afstand van de zijkanten van een dakkapel tot de zijkanten van het dakvlak mag niet minder dan 0,5 meter bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is, met dien verstande dat een dakkapel op de tussenmuur mag worden geplaatst indien een verzoek tot plaatsing op aangrenzende woningen gelijktijdig wordt ingediend en als een geheel wordt uitgevoerd.

8.3 Afwijking van de bouwregels
8.3.1 Afwijkingen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van het bepaalde in:

  • a. het bepaalde in 8.2.4, onder c voor het vergroten van de maximale afstand van 1 meter van de onderzijde van de dakkapel tot de dakvoet, met dien verstande dat er geen twee dakkapellen boven elkaar mogen worden gebouwd.
8.3.2 Toepasbaarheid

De in 8.3.1 bedoelde omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • a. het straat- en/of bebouwingsbeeld.

Artikel 9 Wonen - Vrijstaand

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Wonen - Vrijstaand" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, uitsluitend in de vorm van vrijstaande woningen, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven;
  • b. tuin;
  • c. erf.

Voor aan huis verbonden beroepen en bedrijven geldt dat een bestaand hoofdgebouw en aan-, uit- en bijgebouwen op gronden als bedoeld onder a mogen worden gebruikt voor aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven, mits:

  • d. de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m2;
  • e. de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt;
  • f. de ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling van een aan huis verbonden beroep of bedrijf met de woonfunctie in overeenstemming is;
  • g. het geen detailhandel en/of horeca betreft, anders dan genoemd in de van deze regels deel uitmakende “Staat van bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven” (Bijlage 2);
  • h. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de aan huis verboden beroepen en/of bedrijven plaatsvindt;
  • i. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt;
  • j. de activiteit geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van gebouwen binnen het bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend in de vorm van vrijstaande woningen worden gebouwd;
  • b. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • c. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)" is aangegeven;
  • d. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3 meter bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is.
9.2.2 Overige gebouwen buiten bouwvlak

Voor het bouwen van aan- of uitbouwen, alsmede bijgebouwen, buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen, bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak geldt dat de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, met uitzondering van vlonders;
  • b. aan-, of uitbouwen en bijgebouwen, dienen ten minste 3 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 50 m² bedragen, met dien verstande dat indien het bouwperceel groter is dan 500 m² de oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet meer dan 75 m² mag bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
  • d. de goothoogte van aan- en uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen mag niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw bedragen tot een maximum van 3,5 meter;
  • e. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen mag niet meer dan 6,5 m bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen minimaal 1 meter lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
    • 2. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen die binnen een afstand van 3 meter tot de bouwperceelgrens worden gebouwd, niet meer dan 5 meter mag bedragen.
  • f. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 3 meter bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
  • g. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 5 meter bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.
9.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 1 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van de aan het openbaar gebied grenzende terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen;
  • c. de oppervlakte van overkappingen mag niet meer dan 20 m² bedragen en de bouwhoogte mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • d. een overkapping dient achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw te worden gebouwd;
  • e. per bouwperceel mag niet meer dan 1 zwembad worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte van het zwembad niet meer dan 40 m² mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van het zwembad niet meer dan 1 meter mag bedragen;
    • 3. het zwembad ten minste 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw dient te worden gebouwd;
    • 4. de afstand van het zwembad tot de perceelsgrens niet minder dan 3 m mag bedragen;
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.
9.2.4 Dakkapellen op het achterdakvlak

Voor het bouwen van dakkapellen op het achterdakvlak van het hoofdgebouw gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte, gemeten vanaf de voet van een dakkapel, mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  • b. de afstand tussen de onderzijde van een dakkapel en de dakvoet mag niet minder dan 0,5 meter en niet meer dan 1 meter bedragen;
  • c. de afstand tussen de bovenzijde van een dakkapel en de daknok mag niet minder dan 0,5 meter bedragen.
9.2.5 Dakkapellen op het zijdakvlak

Voor het bouwen van dakkapellen op het zijdakvlak van het hoofdgebouw gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte, gemeten vanaf de voet van een dakkapel, mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  • b. de afstand tussen de onderzijde van een dakkapel en de dakvoet mag niet minder dan 0,5 meter en niet meer dan 1 m bedragen;
  • c. de afstand tussen de bovenzijde van een dakkapel en de daknok mag niet minder dan 0,5 meter bedragen;
  • d. de afstand van een dakkapel tot de voor- en achtergevel van het dakvlak mag niet minder dan 1 meter bedragen.
9.2.6 Dakkapellen op het voordakvlak

Voor het bouwen van dakkapellen op het voordakvlak van het hoofdgebouw gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, mag niet meer dan 1,5 meter bedragen;
  • b. de afstand tussen de onderzijde van een dakkapel en de dakvoet mag niet minder dan 0,5 meter en niet meer dan 1 m bedragen;
  • c. de afstand tussen de bovenzijde van een dakkapel en de daknok mag niet minder dan 0,5 meter bedragen.

9.3 Afwijking van de bouwregels
9.3.1 Afwijkingen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van het bepaalde in:

  • a. 9.2.5, onder b en 9.2.6, onder b voor het vergroten van de maximale afstand van 1 meter van de onderzijde van de dakkapel tot de dakvoet, met dien verstande dat er geen twee dakkapellen boven elkaar mogen worden gebouwd.
9.3.2 Toepasbaarheid

De in 9.3.1 bedoelde omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • a. het straat- en/of bebouwingsbeeld.

Artikel 10 Wonen - Woongebouw

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Wonen - Woongebouw" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven;
  • b. wonen, al dan niet in combinatie met maatschappelijke voorzieningen ten behoeve van zorg;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • e. tuin en erven.

Voor aan huis verbonden beroepen en bedrijven geldt dat een bestaand hoofdgebouw en aan-, uit- en bijgebouwen op gronden als bedoeld onder a mogen worden gebruikt voor aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven, mits:

  • f. de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m2;
  • g. de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt;
  • h. de ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling van een aan huis verbonden beroep of bedrijf met de woonfunctie in overeenstemming is;
  • i. het geen detailhandel en/of horeca betreft, anders dan genoemd in de van deze regels deel uitmakende “Staat van bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven” (Bijlage 2);
  • j. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de aan huis verboden beroepen en/of bedrijven plaatsvindt;
  • k. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt;
  • l. de activiteit geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van gebouwen, aan- of uitbouwen, alsmede bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend in de vorm van woongebouwen worden gebouwd;
  • b. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • c. per bouwvlak mogen niet meer woningen worden gebouwd dan met de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" is aangegeven;
  • d. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)" is aangegeven;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder d mag de bouwhoogte maximaal 3 meter worden overschreden ten behoeve van trappenhuizen en liftschachten.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven, of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

12.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik met dit bestemmingsplan, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor risicovolle inrichtingen;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor seksinrichtingen;
  • d. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 13 Algemene aanduidingsregels

13.1 Algemeen
13.1.1 Oeverzone

In afwijking van het bepaalde elders in deze regels is het ter plaatse van de aanduiding "overige zone - oeverzone" uitsluitend toegestaan om gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerk zijnde te realiseren, zoals keerwanden, trappen en terrassen, met dien verstande dat:

  • a. het realiseren van gebouwen uitsluitend is toegestaan binnen de bestemmingen "Wonen - Dubbel", "Wonen - Rij" en "Wonen - Vrijstaand";
  • b. de breedte van gebouwen, gemeten lang de oeverlijn, niet meer bedraagt dan 2 meter;
  • c. de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde niet meer bedraagt dan 2,4 meter
  • d. keerwanden en beschoeiingen dienen te voldoen aan het vergunningsvrij bouwen genoemd in bijlage II van de Wabo.
13.1.2 Steigers

Het realiseren van bouwwerken, geen gebouw zijnde in de vorm van steigers mag, behoudens gevallen waarin dit elders in deze regels is toegestaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "overige zone - steiger" en met dien verstande dat de bouwhoogte de hoogte van de naastliggende openbare weg niet overschrijdt.

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels

14.1 Algemeen
14.1.1 Afwijkingen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. De in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, teneinde deze bij de definitieve uitmeting van het plan in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie;
  • b. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • c. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • d. het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennes en openbare lichtmasten waarvan de bouwhoogte niet meer dan 15 meter mag bedragen;
  • e. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwen, wachthuizen ten behoeve van het openbaar vervoer, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
    • 1. de inhoud per gebouw niet meer dan 15 m³ bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte per gebouw niet meer dan 3 meter bedraagt.
14.1.2 Toepasbaarheid

De in 14.1.1 genoemde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en/of bebouwingsbeeld.

Artikel 15 Overige regels

15.1 Ondergrondse werken

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden geen beperkingen.

15.2 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken geldt dat deze uitsluitend toegestaan zijn binnen de bouwvlakken.

15.3 Ondergeschikte kamerverhuur

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.1, 8.1 en 9.1 voor het gebruiken van hoofdgebouwen ten behoeve van ondergeschikte kamerverhuur, met dien verstande dat:

  • a. de verhuur van kamers alleen is toegestaan in hoofdgebouwen;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte aan ondergeschikte kamerverhuur per bouwperceel bestemd voor “Wonen - Dubbel” niet meer mag bedragen dan 40 m2;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte aan ondergeschikte kamerverhuur per bouwperceel bestemd voor “Wonen - Rij” niet meer mag bedragen dan 30 m2;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte aan ondergeschikte kamerverhuur per bouwperceel voor “Wonen - Vrijstaand” niet meer mag bedragen dan 50 m2;
  • e. de te verhuren kamer(s) uitsluitend gebruik mogen maken van gedeelde voorzieningen als keuken, douche en vergelijkbare voorzieningen;
  • f. de te verhuren kamer(s) geen eigen opgang mogen hebben;
  • g. geen afbreuk mag worden gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;
  • h. geen onevenredige vergroting van de verkeersdruk mag ontstaan;
  • i. het parkeren ten behoeve van de kamerverhuur gerealiseerd dient te worden op het eigen terrein.

15.4 Splitsen van hoofdgebouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.1 voor het splitsen van hoofdgebouwen, met dien verstande dat:

  • a. uitsluitend een hoofdgebouw in de bestemming “Wonen - Vrijstaand” mag worden gesplitst in niet meer dan twee woningen;
  • b. na splitsing van een hoofdgebouw mag bestaan uit een bovenwoning en een benedenwoning (horizontale splitsing);
  • c. het splitsen van een hoofdgebouw in twee woningen niet leidt tot extra bouwrechten ten opzichte van het oorspronkelijke hoofdgebouw;
  • d. geen sprake mag zijn van aantasting van het bestaande straat- en bebouwingsbeeld;
  • e. geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk mag ontstaan;
  • f. het parkeren ten behoeve van het splitsen van een hoofdgebouw in twee woningen gerealiseerd dient te worden op het eigen terrein.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en Slotregels

Artikel 16 Overgangsregels

16.1 Bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.2 Gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als "Regels bestemmingsplan Twuyverhoek 2013".