direct naar inhoud van Artikel 4 Bedrijf - 2
Plan: Bestemmingsplan Haven en Bedrijventerreinen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0406.BPHENB2010-VG01

Artikel 4 Bedrijf - 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. watergebonden bedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
  • b. watergebonden detailhandel;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 7': tevens een bedrijfsactiviteit met SBI-code 351 uit ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 9': tevens een jachthaven;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 10': uitsluitend een botterwerf waarvan de bedrijfsactiviteiten voor wat betreft milieuhinder vergelijkbaar zijn met bedrijfsactiviteiten uit ten hoogste categorie 3.1. van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • f. voorzieningen ten behoeve van de watersport, waaronder tevens wordt verstaan; reddingsbrigade, havenkantoor, clubgebouw en een kantine;
  • g. opslag van boten;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': tevens een bedrijfswoning;
  • i. voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing, oeverbeheer en afbakening;
  • j. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, ondergrondse en bovengrondse parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen en verhardingen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.2.1 Gebouwen
  • a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  • c. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' aangegeven goothoogte;
  • d. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximumbebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;
  • e. indien gebouwen op een bouwperceel niet aaneen worden gebouwd, geldt een onderlinge afstand van ten minste 1 m;
  • f. de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelgrenzen bedraagt ten minste 5 m.; deze afstand mag verkleind worden tot 3 m. wanneer de afstand tot de hoofdgebouwen aan de andere kant van die perceelgrens niet minder dan 3 m. bedraagt.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel bedraagt ten hoogste 1 m;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
  • c. de bouwhoogte van vlaggenmasten en antennes bedraagt ten hoogste 7,5 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken:

  • a. van het bepaalde in lid 4.2.1 onder a voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van het stallen van fietsen, met dien verstande dat:
    • 1. binnen de bebouwingsgrenzen geen redelijke bouwmogelijkheden aanwezig zijn;
    • 2. de gebouwen zoveel mogelijk worden voorzien van transparante wanden;
    • 3. de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedraagt;
  • b. van het bepaalde in lid 4.2.1 onder f voor het bouwen op de zijdelingse perceelgrens wanneer de afstand tot de hoofdgebouwen aan de andere kant van die perceelgrens niet minder dan 5 m. bedraagt;
  • c. van het bepaalde in lid 4.2.1 onder f voor het geheel aan elkaar bouwen van gebouwen indien die afstand ruimtelijk niet meer relevant is bijvoorbeeld bij het samenvoegen van percelen of wanneer het om verschillende bedrijven onder één dak gaat of wanneer het blijkens de aanvraag om omgevingsvergunning één aaneen gesloten geheel van gebouwen betreft.
  • d. van het bepaalde in lid 4.2.2 onder a om een bouwhoogte van erfafscheidingen van ten hoogste 2,5 m toe te laten, met dien verstande dat de hogere bouwhoogte noodzakelijk is voor een adequate afscherming van het terrein;
  • e. van het bepaalde in lid 4.2.2 onder b om een bouwhoogte van erfafscheidingen van ten hoogste 3 m toe te laten, met dien verstande dat de hogere bouwhoogte nodig is voor een adequate afscherming van het terrein;
  • f. van het bepaalde in lid 4.2.2 onder c om ten behoeve van een antennemast een hogere bouwhoogte toe te laten, met dien verstande dat de noodzaak van de hogere bouwhoogte aangetoond dient te zijn;
  • g. van het bepaalde in lid 4.2.2 onder d om ten behoeve van luifels, reclamezuilen en reclamemasten met een bouwhoogte van ten hoogste 6 m toe te laten, met dien verstande dat de hogere bouwhoogte niet mag leiden tot aantasting van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan op gronden met de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • b. op zichzelf staande detailhandel of kantoren zijn niet toegestaan;
  • c. seksinrichtingen zijn niet toegestaan;
  • d. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • e. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • f. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
  • g. opslag van goederen buiten het bouwvlak is niet toegestaan;
  • h. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 5 m is op onbebouwde gronden binnen het bouwvlak niet toegestaan.

4.5 Afwijking van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 4.1:

  • a. om bedrijven toe te laten uit ten hoogste twee categorieën hoger dan in lid 4.1 genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 4.1 genoemd;
  • b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 4.1 genoemd.