direct naar inhoud van 5.5 Duurzaamheid en leefbaarheid
Plan: Binnenstad 2013
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0402.11bp00binnenstad-va01

5.5 Duurzaamheid en leefbaarheid

5.5.1 Duurzaamheid

Duurzaam bouwen staat voor het ontwikkelen en beheren van de gebouwde omgeving met respect voor mens en milieu, en is daarmee een integraal onderdeel van de kwaliteit van de gebouwde omgeving. Dit betekent dat de gezondheids- en milieuaspecten in alle fasen van de inrichting van de gebouwde omgeving, de bouw en het gebruik (inclusief sloop) betrokken dienen te worden. Hierbij wordt gestreefd naar een duurzame (stedelijke) ontwikkeling die leidt tot een extensiever energieverbruik / lage milieubelasting, integraal ketenbeheer en behoud en versterking van de kwaliteit van de gebouwde omgeving (ruimtelijke kwaliteit). Duurzaam bouwen betekent ook dat de gerealiseerde kwaliteit in de toekomst wordt gehandhaafd, zodat ook toekomstige generaties daarin delen.

Energiebesparing vormt bij duurzaam bouwen een belangrijk item. Hierbij kan gedacht worden aan compacte bouwvormen, gunstige lichttoetreding en zongerichte verkaveling. Ook waterbesparing is een belangrijk aspect. Het installeren van waterbesparende voorzieningen is hiervan een voorbeeld.

Voor een bestemmingsplan geldt de verplichting tot het maken van een 'waterparagraaf' (zie 3.4.2 en 3.7.2). Tevens moet worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met het advies van de waterbeheerder. Waterhuishoudkundige aspecten worden in dit bestemmingsplan integraal betrokken en rechtstreeks vertaald. Deze onderwerpen vormen tezamen met de beschrijving hoe is omgegaan met het advies van de waterbeheerder de watertoets.

Duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de ‘Ladder voor duurzame stedelijk ontwikkeling’ geïntroduceerd, zie http://www.rijksoverheid.nl/nieuws/2012/12/03/handreiking-bij-de-ladder-voorduurzame-verstedelijking.html. De ladder is per 1 oktober 2012 als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren moeten gemeenten (en provincies) sinds deze datum de benutting van ruimte motiveren in alle categorieën ruimtelijke besluiten, waaronder bestemmingsplannen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Overheden dienen nieuwe stedelijke ontwikkeling te motiveren met de drie opeenvolgende stappen. De stappen bewerkstelligen dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor (1) de ruimtevraag, (2) de beschikbare ruimte en (3) de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent. Dit gezag draagt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke afweging over die ontwikkeling.

De voorliggende herziening is conserverend van aard. Nieuwe ontwikkelingen worden niet mogelijk gemaakt. Dat betekent dat de stappen van de ladder verder geen beschrijving behoeven.

5.5.2 Leefbaarheid
5.5.2.1 Geluid

Aangezien met voorliggend bestemmingsplan enkele nieuwe geluidgevoelige bestemmingen kunnen mogelijk worden gemaakt door toepassing van de flexibiliteitsbepalingen, heeft het aspect geluid gevolgen voor het bestemmingsplan. Indien in het plangebied nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden waarbij nieuwe geluidgevoelige bestemmingen worden toegevoegd dient voldaan te worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB of dient een hogere waarde conform de Wet geluidhinder vastgesteld te worden.

Het gaat in onderhavige situatie om een consoliderend bestemmingsplan met daarin opgenomen flexibiliteitsbepalingen, afkomstig uit de voorheen geldende bestemmingsplannen. Omdat de mogelijkheid bestaat (nieuwe) geluidgevoelige bestemmingen te realiseren binnen deze bepalingen, is in zowel het onderzoek naar wegverkeerslawaai als in het onderzoek naar railverkeerslawaai onderzocht in hoeverre de gebieden waar deze bepalingen gelden, zijn gelegen binnen de wettelijke zones van spoor en/of weg.

Uit het onderzoek (zie Bijlage 1 Geluid wegverkeer) blijkt dat binnen de volgende gebieden met een flexibiliteitsbepaling sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, inclusief aftrek ex art. 110g Wgh (wegverkeerslawaai):

  • Wijzigingsbevoegdheid hoek Schapenkamp - Leeuwenstraat;
  • Wijzigingsbevoegdheid Aloysiusterrein;
  • Uitwerkings- en wijzigingsbevoegdheid Kapelstraat.

Nabij wijzigingsbevoegdheid Stationsgebied 2 bedraagt de geluidbelasting, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh, ongeveer 60 dB op de maatgevende oostzijde van het gebied ten gevolge van de Schapenkamp.

Nabij wijzigingsbevoegdheid Aloysiusterrein bedraagt de geluidbelasting, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh, ongeveer 63 dB op de maatgevende oostzijde van het gebied ten gevolge van de Schapenkamp.

Nabij uitwerkings- en wijzigingsbevoegdheid Kapelstraat bedraagt de geluidbelasting, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh, eveneens ongeveer 63 dB op de maatgevende noordzijde van het gebied ten gevolge van de Langestraat.

Wanneer concretisering van de bovengenoemde plannen plaatsvindt, dient op puntniveau te worden beschouwd in hoeverre wegverkeerslawaai een belemmering vormt voor het plan.

Indien geluidgevoelige bestemmingen worden geprojecteerd binnen de contouren van meer dan 48 dB (inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh), dient te worden onderzocht of maatregelen ter beperking van het geluid mogelijk zijn. Voorwaarde hiervoor is wel dat de maximaal te ontheffen grenswaarde niet mag worden overschreden.

Een hogere waarde kan worden verleend als blijkt dat maatregelen ter beperking van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel stuiten op bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

Maatregelen aan de bron (stiller wegdek) en/of in de overdracht (geluidschermen) stuiten evenwel op bezwaren van financiële aard. In dat geval kan het bevoegd gezag een hogere waarde vaststellen.

In het kader van de procedure hogere waarde èn gelet op de voorgenomen samenstelling van de uitwendige scheidingsconstructie van de nieuw te realiseren bebouwing dient dan te worden beoordeeld of met de beoogde (bouw)materialen kan worden voldaan aan de aanvullende eis betreffende het ten hoogst toelaatbare binnenniveau voor de woningen.

Op 1 juli 2012 is het nieuwe Bouwbesluit ingegaan. Voor bestaande panden die gewijzigd en/of verbouwd geldt vanaf dat moment het principe van het rechtens verkregen niveau. Het rechtens verkregen niveau is in het Bouwbesluit gedefinieerd als: 'niveau dat het gevolg is van de toepassing op enig moment van de relevante op dat moment van toepassing zijnde technische voorschriften en dat niet lager ligt dan het niveau van de desbetreffende voorschriften voor een bestaand bouwwerk en niet hoger dan het niveau van de desbetreffende voorschriften voor een te bouwen bouwwerk'.

Gemeenten stellen op basis van de Wet geluidhinder een zogenoemd hogere-waardenbesluit vast waarin de zones zijn opgenomen waar sprake is van een hogere geluidsbelasting en nemen deze op in het bestemmingsplan.

Gelet op de zeer hoge geluidsbelastingen worden de volgende voorwaarden opgenomen:

  • het binnenniveau ingeval van een woning of andere geluidsgevoelige bebouwing (overeenkomstig de definities van de Wet geluidhinder) moet voldoen aan minimaal 38 dB;
  • bij de omgevingsvergunningaanvraag dient een akoestische rapportage te worden overlegd waaruit blijkt dat het binnenniveau van 38 dB wordt gehaald. Bij de bepaling van de geluidwering dient men uit te gaan van een gecumuleerde geluidsbelasting (zonder correctie art 110g Wet geluidhinder).

5.5.2.2 Lucht

Het plan voldoet aan de Wet luchtkwaliteit. Hiervoor is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 3 Luchtkwaliteit). Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat in bestemmingsplan 'Binnenstad 2013' geen sprake is van overschrijding van de grenswaarden, zoals gesteld in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Er wordt voldaan aan de eisen zoals gesteld in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, artikel 5.16 lid 1 onder a. De luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor de actualisatie van het bestemmingsplan. De norm is ontleend aan de Wet luchtkwaliteit.