direct naar inhoud van 4.1 Rijk
Plan: Buitengebied 2013
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0402.00bp00buitengeb-oh01

4.1 Rijk

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 22 november 2011 is onder aanvaarding van een aantal moties door de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) aangenomen. De SVIR is op 14 maart 2012 in werking getreden. De SVIR geeft een totaalbeeld van het huidig ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten.

Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk richt zich met de Structuurvisie op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur. Daarbij horen ook waterveiligheid en milieukwaliteit, evenals de bescherming van het werelderfgoed.

Een opsomming van de 13 nationale belangen:

  • 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren (nationaal belang 1);
  • 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie (nationaal belang 2);
  • 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen (nationaal belang 3);
  • 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond (nationaal belang 4);
  • 5. Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen (nationaal belang 5);
  • 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem (nationaal belang 6);
  • 7. Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen (nationaal belang 7);
  • 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s (nationaal belang 8);
  • 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling (nationaal belang 9);
  • 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten (nationaal belang 10);
  • 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (nationaal belang 11);
  • 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten (nationaal belang 12);
  • 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13).

Het bestemmingsplan is niet in strijd met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de hierin opgenomen nationale belangen.

4.1.2 Kaderrichtlijn Water en Nationaal Bestuursakkoord Water

Nationaal Bestuursakkoord Water

In 2003 sloten Rijk, Interprovinciaal Overleg, Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Dit akkoord is te beschouwen als het bestuurlijke antwoord op het rapport WB21. In het akkoord zijn maatregelen afgesproken met als doel het watersysteem in 2015 'op orde' te hebben. In het bestuursakkoord zijn taakstellende afspraken opgenomen over veiligheid en wateroverlast. Ook is een impuls gegeven aan het gebruik van de watertoets. De watertoets zorgt voor een vroegtijdige afstemming tussen ruimtelijke plannen en de waterhuishouding.

In 2011 is een nieuw akkoord afgesloten door de koepels. De essentie van dit nieuwe akkoord is een doelmatig beheer en meer samenwerking tussen beheerders in de waterketen en kostenbesparingen door grotere efficiëntie en effectiviteit.

In onderhavig bestemmingsplan is een waterparagraaf ($3.7.2) opgenomen waarin is beschreven wat de gevolgen voor de waterhuishouding zijn en hoe water is vastgelegd in dit bestemmingsplan. Hiermee wordt voldaan aan de eisen van het NBW uit 2003.

Kaderrichtlijn Water

Door de Europese Kaderrichtlijn Water heeft Nederland een resultaatverplichting voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit en ecologie van grond- en oppervlaktewatersystemen. Voor grote wateren of watersystemen, de zogenaamde waterlichamen, zijn hiertoe bindende doelen opgesteld. De maatregelen om de doelen te bereiken worden uitgewerkt in de stroomgebiedprocessen. Voor de overige wateren geldt het stand-still principe. Waterbeheerders mogen hiervoor zelf aanvullende doelen opstellen.

4.1.3 Nota natuur, bos en landschap in de 21ste eeuw

Deze nota is in 2000 vastgesteld. Natuur en landschap leveren een essentiële bijdrage aan een leefbare en duurzame samenleving. Hoofdpunten zijn de Ecologische Hoofdstructuur, biodiversiteit, karakteristieke natte natuur en natuur in en om de stad. Het Gooi is aangewezen als kerngebied van de Ecologische Hoofdstructuur. Het beleid is er gericht op vergroting van natuurgebieden, herstel van milieukwaliteiten en het scheppen van samenhang tussen natuurgebieden. Door de aanleg van robuuste ecologische verbindingen krijgen populaties van plant- en diersoorten kansen om hun aantal door migratie en uitwisseling op peil te houden, te herstellen of te versterken. Ontsnippering is van cruciaal belang.

Onderhavig bestemmingsplan is conserverend van aard en heeft derhalve geen gevolgen voor eventuele aanwezige ecologische waarden. Voor de gebieden met een overwegend groen karakter is een natuur- of bosbestemming opgenomen.

4.1.4 Natuurbeschermingswet 1998

Ter bescherming van natuurwaarden zijn er door de Europese Unie richtlijnen opgesteld: de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Europa heeft tevens een netwerk van speciale beschermingszones aangewezen onder de naam Natura 2000. De richtlijnen zijn in Nederland ondermeer verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998. De Nederlandse Natura-2000-gebieden worden op basis van de Natuurbeschermingswet vastgelegd, waarbij de bescherming gericht is op beheer en instandhouding van natuurlijke habitats en leefgebieden van plant- en diersoorten. Kaders hiervoor zijn uitgewerkt in het Natura-2000-doelendocument. Dit document is eind 2005 besproken met alle provincies, betrokken gemeenten, waterschappen en maatschappelijke organisaties. Op basis van de Natuurbeschermingswet worden speciale beschermingszones en zogenaamde Beschermde natuurmonumenten aangewezen. Voor deze gebieden worden instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd. De soortenbescherming van de Vogel- en Habitatrichtlijn is geïmplementeerd in de Flora- en faunawet, die in 2002 in werking is getreden.

De Natuurbeschermingswet 1998 biedt de juridische basis voor de aanwijzing en de vergunningverlening met betrekking tot te beschermen natuurgebieden. Hierbij worden drie typen gebieden onderscheiden:

  • Natura 2000-gebieden. Dit zijn de gebieden die zijn aangewezen als Speciale Beschermingszone (SBZ) in het kader van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn;
  • Beschermde natuurmonumenten. Dit zijn de gebieden die onder de oude Natuurbeschermingswet waren aangewezen als Staatsnatuurmonument of Beschermd natuurmonument. De status van Beschermd natuurmonument vervalt als een gebied tevens deel uitmaakt van een Natura 2000-gebied;
  • Gebieden die de Minister van EL&I aanwijst ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichting zoals Wetlands.

De aanwijzingsbesluiten als Beschermd c.q. Staatsnatuurmonument zijn van rechtswege vervallen voor zover de gebieden binnen de Natura 2000-gebieden zijn gelegen. De Natuurbeschermingswet is/blijft wel van toepassing op deze gebieden. De grenzen van het Natura 2000-gebied, Wetland en Staats- en Beschermd natuurmonument zijn opgenomen in de (ontwerp)aanwijsbesluiten. De te beschermen waarden zijn opgenomen in de instandhoudingsdoelstelling van het gebied. De provincie Noord-Holland is verantwoordelijk voor het opstellen van de beheerplannen voor de Oostelijke Vechtplassen en het Naardermeer. De instandhoudingsdoelen die het Rijk heeft opgesteld - dat zijn de bijzondere natuurwaarden van het gebied die behouden moeten blijven - dienen uitgewerkt te worden in de beheerplannen.

De beheerplannen voor de Oostelijke Vechtplassen en het Naardermeer zijn nodig om de natuurwaarden (instandhoudingsdoelen) in deze gebieden goed te kunnen beschermen en te ontwikkelen. Daarmee houdt de provincie Noord-Holland de leefgebieden in stand van soorten die in Europees opzicht tot de topnatuur behoort en een belangrijke rol spelen in de Europese biodiversiteit. De beheerplannen worden opgesteld in nauwe samenspraak met gemeenten, (belangen)organisaties, gebruikers (onder meer recreatie), landbouw, natuurorganisaties en bewoners. Voor het maken van de beheerplannen zijn in 2010, het gebied, het huidig gebruik en de bestaande natuurwaarden geïnventariseerd. Op een aantal locaties zijn knelpunten naar voren gekomen. In 2010 zijn in een aantal themabijeenkomsten de knelpunten, mogelijke oplossingen en kansen besproken met inhoudelijk deskundigen. De beheerplannen worden opgesteld in overleg met de eigenaren, gebruikers, belangenorganisaties, gemeenten en natuurorganisaties.

Ecologische hoofdstructuur

Naast de bescherming onder Natura 2000 zijn er gebieden die beschermd zijn als EHS. De Natura 2000 gebieden en Beschermd Natuurmonumenten maken deel uit van de EHS in de status van prioritair gebied (zie figuren 4 en 5 voor de ligging van deze gebieden in Hilversum). Daarnaast wordt onderscheid gemaakt in ecologische verbindingszones, waardevolle gebieden en overig EHS. De ecologische verbindingszones zorgen ervoor dat afzonderlijke natuurgebieden met elkaar verbonden worden en planten en dieren zich kunnen verspreiden. De waardevolle gebieden hebben een hoge actuele of potentiële natuurwaarde. Deze gebieden zijn essentieel voor de samenhang en kwaliteit van de EHS. De ligging van de Ecologische hoofdstructuur en de ecologische verbindingszones zijn in de Structuurvisie van de Provincie Noord-Holland 2040 vastgelegd. De spelregels zijn vastgelegd in een Provinciale Verordening Structuurvisie.

4.1.5 Tracébesluit en plan-MER A27/A1

De regio Utrecht is door zijn centrale ligging één van de belangrijkste schakels in de wegeninfrastructuur van Nederland. In de Nota Mobiliteit is het kabinetsbeleid over verkeer en vervoer tot het jaar 2020 weergegeven. Hieruit blijkt dat de wegen niet alleen van cruciaal belang zijn voor de regio zelf, ook verkeer uit het zuiden, oosten en noorden van Nederland moet de regio Utrecht passeren om de westelijke delen van de Randstad te kunnen bereiken. Bovendien zijn de belangrijkste economische
centra als Schiphol en de steden Amsterdam, Den Haag en Rotterdam met hun achterland verbonden via de infrastructuur van de regio Utrecht.

In de Nota Mobiliteit (NoMo) wordt geconstateerd dat er in de regio Utrecht bereikbaarheidsproblemen zijn op het hoofdwegennet. Als gevolg van de algemene verkeersgroei en de ontwikkeling van stedelijke gebieden in de regio, voorziet de nota een verdere toename van het verkeer. De problemen zullen hierdoor groter worden. Op de meeste hoofdwegen in de regio zijn files aan de orde van de dag. Dat is de reden dat RWS samen met de regio kijkt naar een samenhangend pakket aan maatregelen: en het stimuleren van het fietsgebruik, en betere OV, maar ook kijken naar verbeteringen op het Hoofdwegennet. Dit samenhangend pakket heet de draaischijf Nederland in het programma Randstad Urgent. Voor het Utrechtse hoofdwegennet staan diverse planstudies op het programma die oplossingen moeten bieden voor de genoemde problemen.

Het tracé waarover het betreffende besluit gaat betreft de verbreding van de A27 tussen de aansluiting Utrecht-Noord en knooppunt Eemnes en de verbreding van de A1 tussen knooppunt Eemnes en de aansluiting Bunschoten-Spakenburg.

Het project A27/A1 is van start gegaan met het opstellen van een Startnotitie. De eerste inspraakronde vond plaats in mei 2008, na de publicatie van de Startnotitie. Belanghebbenden konden aangeven op welke alternatieven en milieueffecten het onderzoek naar de verbreding van de A27/A1 zich zou moeten richten. De uitkomsten hiervan zijn gebruikt bij het opstellen van de Milieueffectrapport (MER). Hierin wordt het voorkeursalternatief vergeleken met de toekomstige situatie als er niets gedaan zou worden. Het voorkeursalternatief is verder uitgewerkt in het Ontwerp-tracébesluit (OTB). De verwachting is dat eind 2012 het Tracébesluit wordt vastgesteld.

Aangezien onderhavig bestemmingsplan conserverend van aard is en het Tracébesluit zijn eigen procedure doorloopt is er geen afstemming tussen beide procedures noodzakelijk. Na inwerkingtreding van het Tracébesluit geldt, dat waar dat Besluit gronden / maatregelen omvat die binnen dit bestemmingsplan zijn gelegen het Tracébesluit voor gaat en dat het Tracébesluit uiteindelijk één op één moet worden overgenomen in een actualisering van (een deel van) dit bestemmingsplan.

4.1.6 Erfgoed en ruimte

De nota “Erfgoed en Ruimte Kiezen voor Karakter” is de opvolger van de nota Belvédère. In deze nota geeft het Rijk aan welke opgaven ze als belangrijk beschouwd. Dit zijn namelijk:

  • 1. Werelderfgoed: samenhang borgen en uitstraling vergroten;
  • 2. Eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  • 3. Herbestemming als (stedelijk) gebiedsopgave: focus op groei en krimp;
  • 4. Levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie, ecologie;
  • 5. Wederopbouw: tonen van een tijdperk.

Bovendien wil het Rijk cultureel erfgoed en ruimtelijke ordening koppelen. Deze koppeling/verankering wordt bewerkstelligd door het verplichten van iedere overheid om rekening te houden met cultuurhistorische waarde. Dit dient de desbetreffende overheid te doen door het uitvoeren van een cultuurhistorische analyse bij ieder nieuw plan en de verplichting van het benoemen van de verschillende cultuurhistorische waarden in het plangebied.

Het Rijk heeft het plassengebied en de Utrechtse heuvelrug nog steeds aangewezen als gebieden met een aantal bijzondere cultuurhistorische waarden. Ten opzichte van het de nota Belvédère zijn er voor Hilversum weinig veranderingen.