direct naar inhoud van 6.3 Cultuurhistorie en archeologie
Plan: Hoofddorp De Hoek en omgeving
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0394.BPGhfddehoekomgvng-C001

6.3 Cultuurhistorie en archeologie

Beleid- en regelgeving

Wet archeologische monumentenzorg

Op 1 september 2007 is de wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Onderzoek

In 2012 heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (Bijlage 14). Het onderzoek omvat het verwerven van informatie over bekende en verwachte archeologische waarden en heeft tot doel een gespecificeerde archeologische verwachting op te stellen voor het plangebied.

Op basis van de gespecificeerde archeologische verwachting, kan worden geconcludeerd dat in het plangebied een lage verwachting geldt voor het aantreffen van waardevolle, intacte archeologische resten uit de periode na het Mesolithicum. Resten van bewoning uit Paleo- en Mesolithicum kunnen wel worden verwacht, maar zijn lastig opspoorbaar.

Conclusies

Wanneer ingrepen tot dieper dan 5,5 m -Mv onvermijdelijk zijn, wordt aanbevolen allereerst door middel van een inventariserend veldonderzoek, verkennende fase te onderzoeken hoe diep het pleistocene oppervlak, waar zich resten van activiteiten van jagers-verzamelaars kunnen bevinden, nu precies ligt. In vergelijking met de diepte en de locatie van de bouwplannen kan dan worden beoordeeld of verder – karterend – inventariserend onderzoek noodzakelijk is. Verkennend onderzoek kan worden uitgevoerd door middel van boringen. In de regels van dit bestemmingsplan is hiervoor een passend beschermingsregime opgenomen.

Te verwachten valt dat bouwwerkzaamheden in de Haarlemmermeer altijd samengaan met het aanbrengen van funderingspalen. Deze zullen het potentiële archeologische niveau vanaf 9,5 tot 5,5 m -Mv altijd raken. Geconcludeerd wordt dat funderingspalen niet gezien worden als een verstoring (die verder archeologisch veldonderzoek noodzakelijk maken), met twee uitzonderingen:

  • 1. wanneer sprake is van een gerede kans op het zijwaarts in de bodem dringen van bouwmateriaal zoals bijvoorbeeld bij groutinjectie of de kans op het uitzakken van gegoten beton;
  • 2. wanneer de verwachte verstoring als gevolg van de funderingspalen – al of niet plaatselijk – 1% van de oppervlakte overschrijdt. Als vuistregel kan gesteld worden dat dit het geval is wanneer de afstand tussen de funderingspalen kleiner is dan 30 maal de diameter bij grondverdringende palen en kleiner dan 10 maal de diameter bij grondvervangende palen.

In deze twee gevallen is een inventariserend veldonderzoek, verkennende fase, noodzakelijk.

Eventuele vondsten gedaan tijdens bijvoorbeeld de planuitvoering vallen onder de meldingsplicht zoals vastgelegd in artikel 53 van de Wet op de archeologische monumentenzorg.