direct naar inhoud van Artikel 20 Wonen
Plan: Zomerzone Noord
Plannummer: BP3080002
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0392.BP3080002-0003

Artikel 20 Wonen

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep of gastouderopvang;
  • b. garageboxen of inpandige parkeervoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'garage';
  • c. parkeergarage ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
  • d. bijbehorende voorzieningen zoals, groenvoorzieningen, ondergrondse of halfverdiepte parkeervoorzieningen, waterlopen en waterpartijen, bergingen, tuinen, erven en terreinen.
20.2 Bouwregels

Binnen de bestemming 'Wonen' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

20.2.1 Gebouwen
  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. gebouwen mogen uitsluitend in de voorgevelrooilijn worden opgericht;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' is uitsluitend een onderdoorgang toegestaan;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bebouwingspercentage' is ten hoogste het aangegeven maximale bebouwingspercentage toegestaan. Indien geen bebouwingspercentage is aangegeven mag het bouwvlak volledig worden bebouwd;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' dient binnen de aangegeven bouwhoogte te worden gebouwd;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' is ten hoogste de aangegeven maximale goothoogte toegestaan;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'minimale - maximale bouwhoogte' dient binnen de aangegeven bouwhoogten te worden gebouwd;
  • h. de verticale diepte van een (ondergronds) gebouw mag niet meer dan 7 m bedragen;
  • i. op de plat afgedekte woningen in de Corrie ten Boomstraat mag de maximale bouwhoogte worden overschreden ten behoeve van een extra bouwlaag met een platte afdekking, mits:
    • 1. de hoogte van de extra bouwlaag maximaal 3 m bedraagt;
    • 2. de oppervlakte van de extra bouwlaag maximaal 30% bedraagt van het bestemmingsvlak, waarbij het overige gedeelte van de derde bouwlaag mag worden ingericht als dakterras met een terrasafscheiding van niet hoger dan een 1,2 m.

dakkapellen

  • j. dakhellingen mogen worden onderbroken voor het oprichten van een dakkapel, mits:
    • 1. de dakkapel mag niet breder zijn dan de helft van de breedte van het dakvlak;
    • 2. de bovenzijde van de dakkapel moet ten minste 0,5 m onder de noklijn zijn gelegen;
    • 3. de onderzijde van de dakkapel moet boven de dakvoet geplaatst worden met een minimale afstand van 0,5 m;
    • 4. de zijkanten van de dakkapel moeten worden gerealiseerd op minimaal 0,5 m van de zijkanten het dakvlak;
    • 5. bij meerdere dakkapellen in serie er tevens sprake is van een regelmatige rangschikking van de dakkapellen met een minimale afstand van 0,5 m tussen de afzonderlijke kapellen en de totale breedte van de dakkapellen maximaal 50% van het dakvlak bedraagt.

kap

  • k. indien boven de maximale goothoogte wordt gebouwd, moet worden afgedekt met een kap waarvan:
    • 1. de maximale bouwhoogte 4 m bedraagt, verticaal gemeten vanaf de maximale goothoogte, tenzij op de verbeelding anders staat aangegeven;
    • 2. de dakhelling niet minder bedraagt dan 30 en niet meer dan 60 graden;

dakopbouw

  • l. bij de specifieke bouwaanduiding 'opbouw' mag de maximale goothoogte worden overschreden ten behoeve van een extra bouwlaag met een platte afdekking, mits:
    • 1. de hoogte van de extra bouwlaag boven de goot maximaal 3 m bedraagt;
    • 2. wordt gebouwd binnen de contour, mede gevormd door een hellingshoek van maximaal 70 graden van het voor- en achterdakvlak en bij hoekwoningen tevens het zijdakvlak voor zover:
      • gelegen aan openbaar toegankelijk gebied;
      • de woning op een afstand van minder dan 10 m tot naastgelegen hoofdbebouwing ligt;

  • m. In afwijking van het bepaalde in sub lid l mag de achterzijde recht worden opgetrokken indien:
    • a. de tegenoverliggende achtergevelrooilijnen minimaal op een afstand van 20 m liggen;
    • b. niet wordt gebouwd in de hoek van een bouwblok binnen 15 m van het snijpunt van de oorspronkelijke achtergevels.

lessenaarsdak

  • n. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'lessenaarsdak' mag de voor- of achtergevel worden opgetrokken tot een hoogte van maximaal 4 m boven de goothoogte, tenzij de aanduiding maximale bouwhoogte is opgenomen;

dakverhoging

  • o. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'dakverhoging' is de verhoging van de goot toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. de onderzijde van de dakverhoging moet tussen 0,75 en 1 m boven de dakvoet geplaatst worden;
    • 2. de dakverhoging is maximaal 1,5 m;
    • 3. de dakhelling van het verhoogde dakvlak dient gelijk te zijn aan de oorspronklijke dakhelling;

dakterrassen

  • p. dakterrassen zijn toegestaan op aan- en uitbouwen mits:
    • 1. het dakterras niet binnen 2 m van de erfgrens wordt geplaatst, tenzij de eigenaar van de aangrenzende grond hier schriftelijk toestemming voor heeft verleend;
    • 2. het dakterras van binnenuit wordt ontsloten;
    • 3. privacyschermen op aanbouwen niet hoger zijn dan 1.5 m en niet dieper dan 2.5 m;
    • 4. de afstand tussen de tegenoverliggende achtergevels van de hoofdbebouwing minimaal 15 m bedraagt;
    • 5. de diepte van het dakterras niet meer bedraagt dan 2,5 m gemeten vanuit de achtergevel;
    • 6. voorzien van een afscheiding met een maximale hoogte van 1,2 m;
    • 7. er geen overige bouwwerken op het dakterras worden geplaatst.

20.2.2 Andere bouwwerken
  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer dan 3 m bedragen.

20.3 Afwijken van de bouwregels
  • 1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde lid 2 sub b en toestaan dat niet in de voorgevelrooilijn wordt gebouwd.

dakkapellen

  • 2. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 sub j en toestaan dat:
    • a. een dakkapel aan de voor- en achterzijde in of binnen 0,5 m van de dakvoet geplaatst wordt;
    • b. een dakkapel aan de voor- en achterzijde in of binnen 0,5 m van de daknok geplaatst wordt;
    • c. een dakkapel aan de voor- en achterzijde een breedte heeft die meer dan helft van het dakvlak bedraagt, mits de afstand tot de perceelgrens minimaal 0,5 m is.

kap en dakvorm

  • 3. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 sub k en toestaan dat:
    • a. boven de goot een alternatieve dakvorm wordt gebouwd;
    • b. aan de achterzijde de gevel wordt opgetrokken tot maximaal de hoogte van de nok
    • c. dat de dakhelling wordt onderbroken ten behoeve van een loggia in het achterdakvlak.

dakopbouw

  • 4. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de contour zoals bepaald in lid 2 sub l en toestaan dat:
    • a. de hellingshoek van het achterdakvlak wordt vergroot of dat gevel recht wordt opgetrokken;
    • b. de hellingshoek van het voordakvlak wordt vergroot of dat gevel recht wordt opgetrokken;
    • c. de hellingshoek van het zijdakvlak aan de kopse kant wordt vergroot of dat gevel recht wordt opgetrokken.

dakterrassen

  • 5. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 sub e en p en toestaan dat:
    • a. een dakterras op de hoofdbebouwing wordt gebouwd, waarbij de maximale bouwhoogte met ten hoogste 1,2 m mag worden overschreden;
    • b. een dakterras met een andere diepte dan maximaal 2,5 m achter de achtergevelrooilijn wordt gebouwd;

  • 6. Het bevoegd gezag toetst bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheden onder 1 t/m 5 of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • b. de privacy en bezonning van de omwonenden;
    • c. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

20.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • 1. Een woning dient voor de huisvesting van maximaal één huishouden;
  • 2. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken voor:
    • a. prostitutie en seksinrichtingen;
    • b. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud;
    • c. bijgebouwen als zelfstandige woning.