direct naar inhoud van 6.9 Ecologie
Plan: Haarlem 023
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0392.641386200-0002

6.9 Ecologie

In deze paragraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden maakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen – wat ecologie betreft – moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente en het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald.

Bestaande situatie

De voorkomende biotopen binnen het plangebied zijn intensief beheerd grasland, bomenrijen, gebouwen, wegen en watergangen.

Beoogde ontwikkelingen

Voor Haarlem wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Hierin zijn ontwikkelingen (woningbouw, bouw van kantoren, een school en diverse voorzieningen opgenomen). De voorgenomen ontwikkelingen kunnen als volgt worden omschreven:

  • sloop van gebouwen;
  • verwijderen van opgaand groen;
  • grondwerkzaamheden;
  • dempen van sloten;
  • de bouw van woningen, kantoren, voorzieningen en een school.

Toetsingskader

Beleid

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, de PEHS.

Normstelling

Flora- en faunawet

Wat de soortenbescherming betreft is de Flora- en faunawet van belang. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

De Flora- en faunawet is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van en is niet nabij een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000-gebied gelegen. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Gebiedsbescherming komt derhalve niet meer aan de orde.

Soortenbescherming

Via het Natuurloket17 (www.natuurloket.nl) kan een indicatie worden verkregen van de beschikbaarheid van soortengegevens bij verschillende Particuliere Gegevensbeherende Organisaties (PGO's). In de kilometerhokken waarbinnen het plangebied is gelegen (104-486, 104-487, 105-486 en 105-487) zijn in ieder geval beschermde vaatplanten, zoogdieren, broedvogels en amfibieën aangetroffen. Vaatplanten zijn goed onderzocht terwijl de andere genoemde soortengroepen matig, slecht of niet zijn onderzocht.

Bij het opstellen is daarom ook gebruikgemaakt van bestaande atlasgegevens uit Atlas van de Nederlandse broedvogels (SOVON, 2002), Atlas van de Nederlandse zoogdieren (Broekhuizen, 1992), Atlas van de Nederlandse vleermuizen (Limpens, 1997), de verspreidingsgegevens (van amfibieën en reptielen) van RAVON (www.ravon.nl/amf_rep). Tevens is er op 16 november een veldbezoek uitgevoerd (RBOI, 2008) naar mogelijk beschermde dier- en plantensoorten in en nabij het plangebied.

Flora

Gezien de voorkomende biotopen op de planlocatie zijn licht beschermde plantensoorten als grote kaardenbol, zwanenbloem en dotterbloem zeker te verwachten. Deze soorten zijn regionaal vrij algemeen en groeien aan slootkanten. Zwaar beschermde vaatplanten zijn echter niet te verwachten in het plangebied.

Vogels

Het opgaande groen vormt het leefgebied voor verschillende soorten struweelvogels zoals merel, zanglijster, houtduif, roodborst, winterkoning, heggenmus, fitis en tjiftjaf. De gebouwen kunnen broedgelegenheid bieden aan soorten als gierzwaluw. De oevers van watergangen vormen het broedgebied voor fuut, meerkoet, wilde eend en waterhoen.

Zoogdieren

Vaste verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen (gewone dwergvleermuis, laatvlieger en meervleermuis) kunnen mogelijk aanwezig zijn in de gebouwen in het plangebied. Genoemde soorten hebben verblijfplaatsen onder dakpannen en in spouwmuren via de open stootvoegen. Ook kunnen bepaalde soorten vleermuizen (watervleermuis, rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis) gebruikmaken van de (oude) bomen als vaste verblijfplaats, vliegroute en jachtgebied (zoals in het parkgebied). Het plangebied biedt, gezien de voorkomende biotopen, ook geschikte leefruimte aan algemene kleine soorten zoogdieren als mol, egel, bosspitsmuis, dwergmuis, veldmuis, bosmuis, haas en konijn.

Amfibieën

De verwachting is dat algemene amfibieën als bruine kikker, groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad voorkomen in het plangebied. Mogelijk maken genoemde soorten gebruik van het plangebied als schuilgelegenheid, winterverblijfplaats en voortplantingsplaats (watergangen). Mogelijk komt een zwaar beschermde soort als de rugstreeppad voor in de watergangen die deel uitmaken van het plangebied. Ook tijdens de graafwerkzaamheden kan de rugstreeppad aangetrokken worden en het plangebied betreden en dit als winterverblijfplaats gebruiken.

Vissen

Gezien de voorkomende biotopen binnen het plangebied is de kans dat een zwaar beschermde soort als de kleine modderkruiper voorkomt, niet geheel uit te sluiten. Andere beschermde vissen worden hier niet verwacht, deze stellen hoge eisen aan hun leefgebied en daar voldoet het plangebied niet aan.

Overige organismen

Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde reptielen en insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen). Genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In de onderstaande tabel staat aangegeven welke beschermde soorten in het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 6.7 Beschermde soorten in het plangebied en het beschermingsregime

vrijstellingsregeling Ffw categorie 1   ontheffingsregeling Ffw  
  categorie 2   categorie 3  
grote kaardenbol, zwanenbloem en dotterbloem

mol, egel, bosspitsmuis, dwergmuis, veldmuis, bosmuis, haas en konijn

bruine kikker, groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad  
alle soorten inheemse vogels


kleine modderkruiper  
alle vleermuizen



rugstreeppad  

Toetsing

Soortenbescherming

Een ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet is niet nodig voor bovenstaande algemene beschermde soorten (uit categorie 1) die worden verstoord en/of aangetast, aangezien hiervoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt. Voor vogels is ontheffing niet mogelijk, aangezien verstoring en aantasting van vogels eenvoudig is te voorkomen door de werkzaamheden buiten het vogelbroedseizoen (globaal 15 maart tot en met 15 juli) te starten. Indien de rugstreeppad en/of kleine modderkruiper aanwezig zijn en aangetast worden door de betreffende ontwikkeling, dient voor deze soorten een ontheffing te worden aangevraagd. Indien vleermuizen aanwezig zijn in de te slopen gebouwen of te kappen bomen, wat uit nader onderzoek voorafgaand aan de sloop of kap moet blijken, dient voor deze soorten ontheffing te worden aangevraagd. Omdat het zwaar beschermde soorten betreft dient in dat geval rekening te worden gehouden met mitigerende en eventueel compenserende maatregelen.

Omdat de instandhouding van de soorten niet in het geding is, is het de verwachting dat de ontheffing zal worden verleend.

Vanwege het feit dat het plangebied is omgeven door stedelijk gebied, is er geen sprake van verstoring van natuurwaarden in de ruime omgeving.

Conclusie

Op grond van de beschikbare gegevens en de uitgevoerde beoordeling zijn de volgende conclusies getrokken.

  • Er vindt geen negatieve beïnvloeding plaats van Natura 2000-gebieden of van de PEHS.
  • Voor de aan te tasten of te verstoren algemene beschermde soorten (categorie 1) planten, amfibieën en kleine zoogdieren is geen ontheffing Flora- en faunawet nodig.
  • Ter voorkoming van de aantasting en verstoring van vogels dienen werkzaamheden buiten het vogelbroedseizoen te starten. Nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten zoals zwaluwen zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft.
  • Voorafgaand aan werkzaamheden aan watergangen dient bekend te zijn of de rugstreeppad en/of kleine modderkruiper gebruikmaken van de watergang (nader onderzoek). Hiervoor moet ontheffing worden aangevraagd. De rugstreeppad kan tevens aangetrokken worden door verse graafwerkzaamheden. Indien deze zwaar beschermde soort zich binnen het plangebied vestigt, zal ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet aangevraagd moeten worden.
  • Mogelijk hebben vleermuizen vaste verblijfplaatsen, primair foerageergebied of vliegroutes binnen het plangebied, dit dient vooraf aan de werkzaamheden uit nader onderzoek te blijken. Voor deze soorten is dan ontheffing nodig en bovendien dient rekening gehouden te worden met mitigerende en eventueel compenserende maatregelen.

Met inachtneming van de genoemde voorwaarden zal de Flora- en faunawet de uitvoering van de werkzaamheden niet in de weg staan.

PM Ecologisch veldonderzoek (oktober 2009)