Plan: | Haarlem 023 |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0392.641386200-0002 |
In deze paragraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden maakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen – wat ecologie betreft – moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente en het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald.
Bestaande situatie
De voorkomende biotopen binnen het plangebied zijn intensief beheerd grasland, bomenrijen, gebouwen, wegen en watergangen.
Beoogde ontwikkelingen
Voor Haarlem wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Hierin zijn ontwikkelingen (woningbouw, bouw van kantoren, een school en diverse voorzieningen opgenomen). De voorgenomen ontwikkelingen kunnen als volgt worden omschreven:
Toetsingskader
Beleid
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, de PEHS.
Normstelling
Flora- en faunawet
Wat de soortenbescherming betreft is de Flora- en faunawet van belang. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
De Flora- en faunawet is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van en is niet nabij een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000-gebied gelegen. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Gebiedsbescherming komt derhalve niet meer aan de orde.
Soortenbescherming
Via het Natuurloket17 (www.natuurloket.nl) kan een indicatie worden verkregen van de beschikbaarheid van soortengegevens bij verschillende Particuliere Gegevensbeherende Organisaties (PGO's). In de kilometerhokken waarbinnen het plangebied is gelegen (104-486, 104-487, 105-486 en 105-487) zijn in ieder geval beschermde vaatplanten, zoogdieren, broedvogels en amfibieën aangetroffen. Vaatplanten zijn goed onderzocht terwijl de andere genoemde soortengroepen matig, slecht of niet zijn onderzocht.
Bij het opstellen is daarom ook gebruikgemaakt van bestaande atlasgegevens uit Atlas van de Nederlandse broedvogels (SOVON, 2002), Atlas van de Nederlandse zoogdieren (Broekhuizen, 1992), Atlas van de Nederlandse vleermuizen (Limpens, 1997), de verspreidingsgegevens (van amfibieën en reptielen) van RAVON (www.ravon.nl/amf_rep). Tevens is er op 16 november een veldbezoek uitgevoerd (RBOI, 2008) naar mogelijk beschermde dier- en plantensoorten in en nabij het plangebied.
Flora
Gezien de voorkomende biotopen op de planlocatie zijn licht beschermde plantensoorten als grote kaardenbol, zwanenbloem en dotterbloem zeker te verwachten. Deze soorten zijn regionaal vrij algemeen en groeien aan slootkanten. Zwaar beschermde vaatplanten zijn echter niet te verwachten in het plangebied.
Vogels
Het opgaande groen vormt het leefgebied voor verschillende soorten struweelvogels zoals merel, zanglijster, houtduif, roodborst, winterkoning, heggenmus, fitis en tjiftjaf. De gebouwen kunnen broedgelegenheid bieden aan soorten als gierzwaluw. De oevers van watergangen vormen het broedgebied voor fuut, meerkoet, wilde eend en waterhoen.
Zoogdieren
Vaste verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen (gewone dwergvleermuis, laatvlieger en meervleermuis) kunnen mogelijk aanwezig zijn in de gebouwen in het plangebied. Genoemde soorten hebben verblijfplaatsen onder dakpannen en in spouwmuren via de open stootvoegen. Ook kunnen bepaalde soorten vleermuizen (watervleermuis, rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis) gebruikmaken van de (oude) bomen als vaste verblijfplaats, vliegroute en jachtgebied (zoals in het parkgebied). Het plangebied biedt, gezien de voorkomende biotopen, ook geschikte leefruimte aan algemene kleine soorten zoogdieren als mol, egel, bosspitsmuis, dwergmuis, veldmuis, bosmuis, haas en konijn.
Amfibieën
De verwachting is dat algemene amfibieën als bruine kikker, groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad voorkomen in het plangebied. Mogelijk maken genoemde soorten gebruik van het plangebied als schuilgelegenheid, winterverblijfplaats en voortplantingsplaats (watergangen). Mogelijk komt een zwaar beschermde soort als de rugstreeppad voor in de watergangen die deel uitmaken van het plangebied. Ook tijdens de graafwerkzaamheden kan de rugstreeppad aangetrokken worden en het plangebied betreden en dit als winterverblijfplaats gebruiken.
Vissen
Gezien de voorkomende biotopen binnen het plangebied is de kans dat een zwaar beschermde soort als de kleine modderkruiper voorkomt, niet geheel uit te sluiten. Andere beschermde vissen worden hier niet verwacht, deze stellen hoge eisen aan hun leefgebied en daar voldoet het plangebied niet aan.
Overige organismen
Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde reptielen en insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen). Genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In de onderstaande tabel staat aangegeven welke beschermde soorten in het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 6.7 Beschermde soorten in het plangebied en het beschermingsregime
vrijstellingsregeling Ffw categorie 1 | ontheffingsregeling Ffw | |
categorie 2 | categorie 3 | |
grote kaardenbol, zwanenbloem en dotterbloem mol, egel, bosspitsmuis, dwergmuis, veldmuis, bosmuis, haas en konijn bruine kikker, groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad |
alle soorten inheemse vogels kleine modderkruiper |
alle vleermuizen rugstreeppad |
Toetsing
Soortenbescherming
Een ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet is niet nodig voor bovenstaande algemene beschermde soorten (uit categorie 1) die worden verstoord en/of aangetast, aangezien hiervoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt. Voor vogels is ontheffing niet mogelijk, aangezien verstoring en aantasting van vogels eenvoudig is te voorkomen door de werkzaamheden buiten het vogelbroedseizoen (globaal 15 maart tot en met 15 juli) te starten. Indien de rugstreeppad en/of kleine modderkruiper aanwezig zijn en aangetast worden door de betreffende ontwikkeling, dient voor deze soorten een ontheffing te worden aangevraagd. Indien vleermuizen aanwezig zijn in de te slopen gebouwen of te kappen bomen, wat uit nader onderzoek voorafgaand aan de sloop of kap moet blijken, dient voor deze soorten ontheffing te worden aangevraagd. Omdat het zwaar beschermde soorten betreft dient in dat geval rekening te worden gehouden met mitigerende en eventueel compenserende maatregelen.
Omdat de instandhouding van de soorten niet in het geding is, is het de verwachting dat de ontheffing zal worden verleend.
Vanwege het feit dat het plangebied is omgeven door stedelijk gebied, is er geen sprake van verstoring van natuurwaarden in de ruime omgeving.
Conclusie
Op grond van de beschikbare gegevens en de uitgevoerde beoordeling zijn de volgende conclusies getrokken.
Met inachtneming van de genoemde voorwaarden zal de Flora- en faunawet de uitvoering van de werkzaamheden niet in de weg staan.
PM Ecologisch veldonderzoek (oktober 2009)