Plan: | Bloemenhof/Dopheide |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0383.BPL13BLOEMENHOF-VS01 |
Aanleiding voor het opstellen van onderhavig bestemmingsplan is de herontwikkeling van enkele bedrijfspercelen aan de Bloemenhof, Dopheide en Dusseldorperweg te Limmen. De herontwikkeling betreft de bouw van 13 rijwoningen en 28 appartementen aan de Dopheide/Bloemenhof (met de mogelijkheid om 4 appartementen samen te voegen tot 2 appartementen) en 2 vrijstaande of halfvrijstaande woningen aan de Dusseldorperweg.
De gemeenteraad van Castricum heeft op 6 september 2012 het ruimtelijk kader voor de ontwikkeling vastgesteld. Binnen het huidige planologische regime is de gewenste ontwikkeling niet mogelijk. Om de hierboven beschreven ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het vigerende bestemmingsplan noodzakelijk.
Het plangebied wordt ingesloten door de Bloemenhof aan de noordzijde, de Dopheide aan de westzijde en de Dusseldorperweg aan de oostzijde. Het plangebied is circa 6950 m2 groot en is verdeeld over 4 percelen, kadastraal bekend onder de nummers 4273, 3330, 3071 en 4550, sectie A, te Limmen.
Figuur 1.1) Ligging plangebied.
Het voorliggende bestemmingsplan vervangt, nadat het van kracht is geworden, de geldende regelingen uit het bestemmingsplan 'Kern Limmen' welke door de gemeenteraad van Castricum is vastgesteld op 7 april 2011.
Figuur 1.2) Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Kern Limmen'.
In het bestemmingsplan 'Kern Limmen' heeft het grootste deel van de ontwikkelingslocatie de bestemming 'Bedrijf'. De westzijde van het plangebied valt voor een klein deel binnen de bestemming 'Groen' en de noordzijde van het plangebied valt voor een klein deel binnen de bestemming 'Verkeer'.
De bestemming 'Bedrijf' is primair bedoeld voor de realisatie van bedrijven tot en met categorie 2 en een metaalverwerkingsbedrijf met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding alsmede tuinen en erven. Daarnaast is er binnen deze bestemming detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse vervaardigde goederen mogelijk.
De bestemming 'Groen' is bedoeld voor groenvoorzieningen, bermen, beplanting en waterhuishoudkundige doeleinden.
De bestemming 'Verkeer' is bedoeld voor wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie gericht op zowel verblijf als op de afwikkeling van het doorgaande verkeer en speelvoorzieningen.
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een planverbeelding met bijbehorende planregels, vergezeld van een toelichting. De planregels en de planverbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met de relevante onderzoeksresultaten. Tevens worden hierin de resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro en de inspraak opgenomen.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande en de toekomstige situatie van het plangebied.
In hoofdstuk 3 komt de uitvoerbaarheid van het plan aan de orde. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals bijvoorbeeld milieu, wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom het beheergedeelte van voorliggend bestemmingplan kan worden uitgevoerd.
In hoofdstuk 4 is de wijze van bestemmen aangegeven. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe voorliggend plan juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de planverbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd.
In hoofdstuk 5 van dit bestemmingsplan wordt ingegaan op de procedure die voorliggend bestemmingsplan heeft doorlopen.
In dit hoofdstuk wordt na een korte historische beschrijving van Castricum, beschreven welke functies zich binnen het plangebied bevinden en wat de ruimtelijke structuur is. In paragraaf 2.4 wordt daarna ingegaan op de toekomstige situatie van het plangebied.
Het project wordt gerealiseerd op de percelen, kadastraal bekend Limmen sectie A, nummers 4273, 3330, 3071 en 4550. Het betreft een gebied met een oppervlakte van circa 6950 m². Op de percelen waren tot voor kort een drietal bedrijven gevestigd, te weten: Glorie (zuidzijde van het plangebied), autoherstelbedrijf Kleverlaan (noordzijde plangebied) en metaalverwerkingsbedrijf Motaal (noordoostzijde plangebied).
De voormalige opstallen van Motaal zijn reeds gesloopt en dit terrein ligt momenteel braak. Het terrein waar voorheen Glorie was gevestigd is volledig gesaneerd en ligt eveneens grotendeels braak. Een gedeelte van het terrein is afgedekt met stelconplaten. De opstallen van autoherstelbedrijf Kleverlaan zijn nog niet gesloopt. Voor de sloop is op 26 januari 2010 een omgevingsvergunning verleend.
Ten noorden, westen en zuiden van het plangebied ligt de relatief jonge woonwijk 'Kerkweg-Noord'. Deze woonwijk kenmerkt zich door een diversiteit aan woningtypen zoals vrijstaande woningen, twee-onder-een-kap woningen, rijwoningen en appartementen. Ten oosten van het plangebied ligt de Dusseldorperweg. De Dusseldorperweg is een oud lint met karakteristieke lintbebouwing.
Figuur 2.1) Situatie plangebied.
In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen rijksmonumenten, provinciale monumenten of gemeentelijke monumenten aanwezig.
Limmen maakt deel uit van Kennemerland, het (zuid)westelijke deel van de provincie Noord-Holland. Het westelijk deel van Kennemerland bestaat grotendeels uit duinlandschap dat de zee op afstand houdt van de steden en dorpen in de binnenduinrand.
De strandwallen ten oosten van de huidige duinen zijn al duizenden jaren een zeer gewilde woonplaats. In de prehistorie was dit gebied één van de weinig bewoonbare plaatsen in het westen van Nederland. Meer naar het oosten lagen de getijde -landschappen, die voor permanente bewoning in die tijd nog niet geschikt waren.
De nederzettingen van Limmen zijn te vinden op de strandwallen. Deze zandige ruggen en vlakten waren geschikt voor premoderne akkerbouw, de kwelders en strandvlakten boden goede mogelijkheden voor het weiden van vee, dit werden geesten genoemd. In de loop van de tijd ontstonden er meerdere bewoonbare plekken.
Limmen behoort tot één van de oudste dorpen van Noord-Kennemerland. De naam Limmen komt omstreeks 740 na Christus voor het eerst in geschreven bronnen voor. Op basis van archeologisch onderzoek is echter vastgesteld dat er al vanaf 3000 voor Christus de eerste vorm van bewoning heeft plaatsgevonden.
Door de gunstige ligging aan wegen en water kon Limmen tot aan het eind van de veertiende eeuw uitgroeien tot een belangrijk handelscentrum. In de vijftiende eeuw raakte het dorp in verval. De meer welvarende mensen trokken naar de steden, waardoor het dorp ontvolkte. Daarnaast maakte de veeteelt en akkerbouw moeilijke tijden door. De abdij van Egmond ging ten onder en uiteindelijk verdween alle resterende welvaart.
Rond 1860 trad voor Limmen economisch herstel in. Met name dankzij de ontsluiting van Noord-Kennemerland door de aanleg van een spoorlijn en wegen maakte de opkomst van de Limmer bollenteelt mogelijk. In de periode 1902-1927 groeide Limmen uit tot bollencentrum van Noord-Kennemerland. Daarna nam de werkgelegenheid verder toe en werd deze tegelijkertijd diverser. Met name de bouwbedrijven en de lichte metaalindustrie zorgden voor arbeidsplaatsen.
Figuur 2.2) Topografische kaart Castricum in 1879 met indicatie plangebied.
Op basis van de historische kaart kan worden afgeleid dat de locatie binnen het plangebied in een voormalig agrarisch gebied is gelegen. Alleen ter plaatse van de Dusseldorperweg heeft sinds halverwege de 19e eeuw bebouwing gestaan.
Het gemeentelijk archeologiebeleid is opgenomen in het beleidsdocument 'Beleidsnota Archeologie gemeente Castricum 2011'. De beleidsnota is definitief vastgesteld op 6 oktober 2011. De gemeente kiest hierin voor een verscherpte aandacht voor, en het stellen van heldere voorwaarden aan, ingrepen in de bodem van de archeologisch meest waardevolle delen van het gemeentelijk bodemarchief, zodanig dat de archeologische zorgplicht in overeenstemming is met andere publieke taken en ambities (landbouw, ruimtelijke ontwikkeling, woningbouw, monumenten, etc.) maar ook met private belangen. Behalve een effectieve en doelmatige invulling van de rol van het bevoegd gezag, onderschrijft de gemeente Castricum het rijks- en provinciale streven naar behoud van archeologische waarden in de bodem (behoud in situ). Voor het gehele grondgebied van gemeente Castricum (inclusief zeegebied) is op basis van bureauonderzoek een analyse gemaakt van het gemeentelijke bodemarchief, die vervolgens is vertaald in zeven beleidscategorieën op de maatregelenkaart. Op deze wijze wordt inzichtelijk gemaakt wanneer rekening moet worden gehouden met archeologie bij ruimtelijke planvorming en bodemingrepen, en welke onderzoekseisen en ontheffingen daarbij gelden. Deze worden door middel van dubbelbestemmingen vastgelegd in de bestemmingsplannen.
Het plangebied wordt op basis van de 'landelijke Archeologische Monumentenkaart' getypeerd als terrein met archeologische verwachtingswaarde. Voor dit gedeelte geldt verwachtingszone 4: Overstoven strandwallen/strandvlakte met veen. De aard van het bodemarchief is een mogelijk ongestoorde strandwaloppervlak op meerdere niveaus met een laag kennisniveau.
Voor verwachtingszone 4 geldt een onderzoekseis indien het plangebied groter is dan 500 m2 en de bodemingreep dieper gaat dan 0,4 meter onder maaiveld.
Figuur 2.3) Uitsnede archeologische waarden- en verwachtingenkaart Castricum (Bron: Vestigia)
In het Masterplan Inbreidingen van 26 november 2009 wordt ingegaan op de locaties in de gemeente die in aanmerking komen voor inbreiding. In de nota zijn 33 locaties aangewezen die in aanmerking komen voor woningbouw, al dan niet na sloop van bestaande bebouwing.
Het plangebied maakt onderdeel uit van de 33 aangewezen locaties. De locatie is weliswaar benoemd maar hoeft niet direct worden ingevuld omdat in de behoefte, geprognosticeerd in de Lokale Woonvisie, al door bestaande projecten (in veel gevallen met gemeentelijke betrokkenheid) kan worden voorzien.
Het Masterplan Inbreidingen gaat uit van de bouw van 40 woningen inclusief herontwikkeling van de locatie van het voormalige gemeentehuis van Limmen aan de Zonnedauw. Het onderhavige plan, waarin al 41 woningen zijn opgenomen, gaat uit van een herontwikkeling zonder de locatie van het voormalige gemeentehuis.
Figuur 2.4) Uitsnede Masterplan Inbreidingen.
Op 6 september 2012 heeft de gemeenteraad van Castricum een kaderstellend besluit genomen. Aanleiding voor dit besluit was het ingediende principeverzoek van Driessen Vastgoed BV. Het kaderstellende besluit vormt het ruimtelijk kader voor verdere uitwerking van de herontwikkeling. Het besluit doet onder andere uitspraken over het aantal woningen, de woningcategorieën, de rooilijnen en het parkeren.
Belangrijkste punten uit het besluit zijn:
Het stedenbouwkundige plan voor de meest recente uitbreiding van Limmen (Kerkweg - Noord) biedt aanknopingpunten voor de herontwikkeling van de percelen aan de Dopheide/Bloemenhof.
Primair uitgangspunt voor de ontwikkeling is een kwalitatief hoogwaardige invulling van een restlocatie als afronding van het plan Kerkweg Noord. Gezien de ligging van de locatie aan een groene ruimte in de wijk, kan een deel van de locatie worden ingevuld met een appartementencomplex. Het appartementencomplex vormt daarbij de beëindiging c.q. oostelijke wand van de groene ruimte (gelijk de situatie aan de Zonnedauw).
Programma
Het bouwplan bestaat uit de bouw van 13 grondgebonden rijwoningen en 28 appartementen waarbij de mogelijkheid bestaat vier appartementen samen te voegen tot twee appartementen aan de Dopheide/Bloemenhof en 2 vrije kavels (vrijstaand of twee-onder-één-kap) aan de Dusseldorperweg.
Figuur 2.5) Stedenbouwkundig ontwerp (Bron: Driessen Vastgoed BV)
De woningen zijn verdeeld in de volgende categorieën.
Woningtype | Aantal | Prijs | Oppervlak | |
Categorie 2 | Appartement | 10 | €185.000,- | 70 m2 |
Categorie 3 | Appartement | 6 | €225.000,- | 84 m2 |
Categorie 3 | Appartement | 6 | €245.000,- | 92 m2 |
Categorie 3 | Appartement | 6 | €265.000,- | 98 m2 |
Categorie 3 | Rijwoning (midden woning) | 9 | €245.000,- | - |
Categorie 3 | Rijwoning (hoek) | 4 | €265.000,- | - |
Categorie 4 | Vrije kavel (zonder woning) | 2 | €225.000,- | - |
In het plan is een mogelijkheid opgenomen om 4 appartementen samen te voegen tot 2 appartementen. Het aantal appartementen bedraagt dus minimaal 26 en maximaal 28. Voorwaarde is hierbij dat het aantal woningen in categorie 2 gelijk blijft.
Appartementencomplex
Het appartementencomplex is gelegen aan de noordzijde van het plangebied op de kruising van de Dopheide en de Bloemenhof. Het gebouw heeft drie bouwlagen met een kap. De maximale goot- en bouwhoogte van het gebouw bedraagt respectievelijk 9 en 12 meter. De woningen behoren zowel tot het goedkope als tot het middeldure segment (categorie 2 en 3).
Figuur 2.6) Impressie appartementencomplex (Bron: Driessen Vastgoed BV)
Grondgebonden woningen
De dertien grondgebonden rijwoningen worden uitgevoerd in twee blokken van respectievelijk zes-onder-één-kap parallel aan de Dopheide en zeven-onder-één-kap haaks op de Dopheide. De gebouwen bestaan uit twee lagen met een kap. De maximale goot- en bouwhoogte van de rijwoningen bedragen respectievelijk 6 en 11 meter. De woningen behoren tot het middeldure segment (categorie 3).
Figuur 2.7) Impressie rijwoningen (Bron: Driessen Vastgoed)
De invulling van de twee vrije kavels staat nog open. De bouw van zowel vrijstaande woningen als één twee-onder-één-kap woningen is hier mogelijk. De maximale goot- en bouwhoogte van de woningen bedraagt respectievelijk 6 en 11 meter.
Woningoriëntatie
De zes-onder-één-kap woningen aan de Dopheide staan in dezelfde gevellijn als de bestaande, meer zuidelijk gelegen, twee-onder-één-kap woningen. De zeven-onder-één-kap woningen staan haaks op de Dopheide met de zijgevel van de westelijk gelegen hoekwoning in de gevellijn. Het appartementencomplex staat in dezelfde gevellijn als de rijwoningen aan de Dopheide. Ondergeschikte bouwdelen zoals balkons en uitbouwen overschrijden incidenteel de gevellijn. Deze verkavelingsopzet past goed binnen het ritme van de bestaande woonwijk Kerkweg-Noord waarin het project is gelegen.
De te bouwen woningen aan de Dusseldorperweg worden ingepast in het historische lint. De woningen moeten zich daarbij voegen in het karakteristieke beeld langs de Dusseldorperweg.
Openbare ruimte
In het plangebied worden enkele stroken met openbaar groen gerealiseerd. Het betreft hier een strook aan de westzijde van het plangebied (aan de Dopheide) en een strook centraal in het plangebied tussen de zeven-onder-één-kap woningen en het appartementencomplex. De strook aan de Dopheide zal worden ingericht met een voetpad langs de erfafscheiding en een groenstrook met bomen tussen het voetpad en de rijweg. De strook tussen de rijwoningen en het appartementencomplex zal tevens worden voorzien van een voetpad ter ontsluiting van de rijwoningen en een groenstrook met bomen. Om te voorkomen dat de groenstrook als parkeerplaats of anderszins wordt gebruikt, wordt een afscheiding tussen het groen voor de rijwoningen en het parkeren achter het appartementencomplex aangelegd. Als oplossing is een hekwerk met hedera getekend. Hiermee is de fysieke afscheiding gerealiseerd en ontstaat een harde grens. Parkeren en groen zijn hiermee van elkaar gescheiden (ook qua beeld).
Parkeren
Parkeren zal grotendeels plaatsvinden op twee parkeervoorzieningen. Deze parkeervoorzieningen liggen ten oosten van het appartementencomplex en ten oosten van de zes-onder-één-kap woningen. De twee vrije kavels aan de Dusseldorperweg voorzien in twee parkeerplaatsen per woning op eigen terrein.
Er worden in totaal 76 parkeerplaatsen gerealiseerd waarvan 43 parkeerplaatsen achter het appartementencomplex, 4 langs de Dopheide en 29 parkeerplaatsen achter de rijwoningen. Van de 43 parkeerplaatsen achter het appartementencomplex worden er 27 toegewezen aan c.q. meeverkocht met de appartementen (maximaal één per appartement). De overige 16 parkeerplaatsen op dit parkeerterrein zijn openbaar. De parkeerplaatsen achter de rijwoningen en aan de Dopheide zijn volledig openbaar.
Ontsluiting
De entrees van het appartementencomplex bevinden zich aan de oostzijde van het gebouw. Ook het parkeerterrein ligt ten oosten van het gebouw. De ontsluiting zal dan ook plaatsvinden via een nieuw aan te leggen inritconstructie aan de Bloemenhof. De Bloemenhof is per auto alleen bereikbaar via de Dusseldorperweg. Fietsers en voetgangers kunnen de Bloemenhof ook via de Zwanebloem bereiken.
De entrees van de rijwoningen liggen ten westen en ten noorden van de rijwoningen. Er worden voetpaden aangelegd om de woningen te ontsluiten. Achter de rijwoningen wordt een parkeerterrein aangelegd. Het parkeerterrein zal door middel van een nieuwe inritconstructie worden ontsloten via de Dopheide. Er wordt een voetpad aangelegd tussen het parkeerterrein achter de rijwoningen en het parkeerterrein achter het appartementencomplex.
De vrije kavels aan de Dusseldorperweg worden ontsloten via de Dusseldorperweg.
In dit hoofdstuk wordt in het kort en voorzover relevant het beleidskader toegelicht waarbinnen onderhavig bestemmingsplan moet passen.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. In deze Structuurvisie laat het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat het meer over aan gemeenten en provincies. Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's, onder andere de Nota Ruimte, Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving, de agenda Landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Het Rijk formuleert in de Structuurvisie drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.
Het kabinet heeft een Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte opgesteld (SVIR) waarin een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau wordt gegeven. Deze SVIR zal een aantal rijksbeleidsnota's vervangen. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Zowel de regels uit de SVIR als de Barro zijn niet van toepassing op dit plan.
Op 21 juni 2010 is de provinciale structuurvisie "Structuurvisie Noord-Holland 2040" vastgesteld en op 23 mei 2011 de eerste herziening. De structuurvisie geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Noord-Holland. De provincie is veelzijdig, met een aantal belangrijke economische motoren van Nederland, bruisende steden, natuurparken, het strand en open grasland vol weidevogels. Dit bijzondere karakter wil de provincie bewaken. Tegelijkertijd zijn er ontwikkelingen als globalisering, klimaatverandering en trends zoals vergrijzing en krimp die een grote ruimtelijke impact hebben. In de structuurvisie beschrijft de provincie hoe en op welke manier ze met deze ontwikkelingen en keuzes omgaat en schets ze hoe de provincie er in 2040 moet komen uit te zien. De provincie heeft drie hoofdbelangen die samen de ruimtelijke hoofddoelstelling vormen van de provincie Noord-Holland. Deze drie hoofdbelangen zijn: Ruimtelijke kwaliteit, Duurzaam Ruimtegebruik en Klimaatbestendigheid. Onder deze hoofdbelangen vallen een twaalftal onderliggende provinciale ruimtelijke belangen. Deze belangen zijn uitgewerkt en hieraan zijn instrumenten gekoppeld die door de provincie worden ingezet om deze tot uitvoering te brengen. De volgende belangen zijn onderscheiden:
In de provinciale structuurvisie is het plangebied weergegeven als 'Kleine kernen en bebouwing in buitengebied Bestaand Bebouwd Gebied' (BGG) en het transformatiegebied voor integrale gebiedsontwikkeling “wonen in het groen”. Binnen het Bestaand Bebouwd Gebied bevordert de Provincie Noord-Holland zoveel mogelijk de intensivering en bundeling van stedelijkheid, eventuele stedelijke ontwikkelingen passen dan ook binnen het beleid voor dit gebied.
Figuur 3.1) Uitsnede provinciale structuurvisie
Op 21 juni 2010 is door Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vastgesteld. De provinciale verordening is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen. De PRVS vloeit voort uit het Uitvoeringsprogramma van de Provinciale Structuurvisie. In dit uitvoeringsprogramma is aangegeven voor welke onderdelen van beleidsdoelstellingen (provinciale belangen) uit de Visie de verordening als algemene regel noodzakelijk is voor de doorwerking van het provinciale ruimtelijke beleid.
Het plangebied is in de PRVS net als in de Structuurvisie 2040 aangeduid als Bestaand Bebouwd Gebied (BBG) en het transformatiegebied voor integrale gebiedsontwikkeling “wonen in het groen”. Woningbouw moet zowel binnen Bestaand Bebouwd Gebied bijdragen aan een verhoging van de ruimtelijke kwaliteit. Binnen het Bestaand Bebouwd Gebied bevordert de Provincie Noord-Holland zoveel mogelijk de intensivering en bundeling van stedelijkheid, eventuele stedelijke ontwikkelingen passen dan ook binnen het beleid voor dit gebied.
Figuur 3.2) Begrenzing BBG met aanduiding plangebied.
De in onderhavig bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling is in overeenstemming met het geldende provinciale beleid.
De regio Noord-Kennemerland bestaat uit de gemeenten Alkmaar, Bergen, Castricum, Graft-De Rijp, Heerhugowaard, Heiloo, Langedijk en Schermer. Het gebied kent een rijke schakering aan woningen en woonmilieus. Op gemeentelijk niveau is een dergelijke variëteit niet haalbaar en daarom is het van belang de omvang en invulling van het nieuwbouwprogramma, het aanbod aan woonmilieus en de omgang met de bestaande voorraad op elkaar af te stemmen in een Regionale Woonvisie. De Woonvisie geldt als leidraad bij de invulling van de regionale en lokale woningbouwprogramma's, geeft richting aan regionale ontwikkelingen en signaleert kansen en bedreigingen op de woningmarkt.
Het Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord stelt dat de minimale woningopgave in Noord-Kennemerland tot 2015 15.100 woningen omvat. Er is sprake van een woningtekort in de regio. Om een indruk te krijgen van de regionale woningbouwproductie in de periode 2005-2015 zijn vervolgens de gemeentelijke bouwplannen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat er de komende tien jaar een plancapaciteit is van ruim 18.000 woningen. Op basis hiervan lijkt de regionale opgave zeker haalbaar. Van deze plancapaciteit kan de gemeente Castricum 945 woningen voor haar rekening nemen. De zoekgebieden voor de nieuw te realiseren woningen in de regio liggen voor de helft binnen bestaand bebouwd gebied en voor de helft daarbuiten (uitleglocaties). Gemeente Castricum heeft voldoende capaciteit om hun eigen woningbehoefte op te kunnen vangen.
Uit de woningmarktanalyse blijkt dat de gemeenten in Noord-Kennemerland, waaronder ook gemeente Castricum, met een grote wijziging in bevolkingsamenstelling te maken zullen gaan krijgen. Door het tekort aan bouwmogelijkheden in de regio kunnen de gemeenten onvoldoende inspelen op de aankomende vergrijzing en de terugloop in aantallen inwoners. Hierdoor komt de leefbaarheid van de dorpen in het geding. Tevens blijkt uit onderzoek dat het overgrote deel van de woningzoekenden een woning in de eigen gemeente en zelfs in de eigen woonplaats zoekt. Uit de woningmarktanalyse is verder gebleken dat er de komende jaren met name een bouwopgave ligt voor starters en ouderen. Voor starters is de locatie van de woning en prijs erg belangrijk en voor de ouderen de kwaliteit van de woning. Daarnaast zijn nabijheid van het centrum en voldoende zorgmogelijkheden ook aandachtspunten voor de hiervoor genoemde woongroepen. De gemeenten in Noord-Kennemerland erkennen de opgave waarvoor zij staan en hebben derhalve ingezet op het realiseren van meer woonruimte voor starters en ouderen. In de regio hanteert elke gemeente verschillende prijsniveaus bij de definities goedkoop, betaalbaar en sociaal. De Regionale Woonvisie heeft echter het onderscheid gemaakt op basis van inkomen. In de woonvisie is het inkomen gekoppeld aan de mogelijkheid om een huur- of koopwoning te betrekken. Hierdoor is in een oogopslag duidelijk voor welke doelgroep de woning is bedoeld en in hoeverre de woning bereikbaar is voor dezelfde doelgroepen.
Het bouwplan voorziet in 10 categorie 2 woningen, 31 categorie 3 woningen, en 2 categorie 4 woningen. Het aandeel sociale woningbouw is 23% en daarmee lager dan de in lokale woonvisie gehanteerde ondergrens van 40%. Echter 6 appartementen liggen slechts €10.000 boven de categorie grens van categorie 2 en worden dus net niet tot de sociale sector gerekend. Bovendien worden door deze ontwikkeling drie milieuhinderlijke bedrijven gesaneerd hetgeen hogere kosten met zich meebrengt in vergelijking tot andere plannen. Derhalve is de realisatie van relatief meer duurdere woningen noodzakelijk om een sluitende exploitatieopzet te krijgen.
Op 7 oktober 2010 heeft de gemeenteraad de structuurvisie "Buiten Gewoon Castricum 2030" vastgesteld. De structuurvisie biedt een belangrijk kader voor de toekomst van de gemeente en zet de koers op hoofdlijnen uit. Er zijn kerndoelen geformuleerd ten aanzien van de identiteit, bevolkingsontwikkeling en doelgroepen van de volkshuisvesting, landelijk gebied / buitengebied, routes voor langzaam verkeer, werkgelegenheid, winkelvoorzieningen, welzijnsvoorzieningen, duurzaamheid en water. Dit uit zich als volgt:
De vijf kernen Akersloot, Bakkum, Castricum, Limmen en de Woude die als eenheid in verscheidenheid bij elkaar horen, maken gemeente Castricum tot een gemeente met een buitengewoon karakter. De dorpen zijn eigen gemeenschappen, die zich samen met elkaar bewust zijn van hun bevoorrechte positie in een aantrekkelijk en open landschap. De verbindende factor zijn de polders van de Binnendelta. Daarom worden deze bijzonder gekoesterd. Agrariërs krijgen de ruimte voor nevenactiviteiten om hun bedrijven economisch rendabel te exploiteren en hebben ook een rol in het behoud van het landschap. De bevolking vergrijst maar door hier op in te spelen met bijvoorbeeld zorgvoorzieningen en andere maatregelen blijft de gemeente vernieuwen. Gemeente Castricum werkt eraan bekend te worden als leeftijdvriendelijke gemeente. De openbare ruimte wordt barrièrevrij ingericht waardoor iedereen ervan gebruik kan (blijven) maken. Nieuwbouwlocaties in de kernen bieden kansen voor experimenten: verschillende leeftijdsgroepen kunnen in een gebouw een plek krijgen (generatie wonen) en kleinschalige buitengewone projecten sluiten aan bij de wensen van een specifieke leefstijl. Inbreiden in de kernen houdt het landelijk gebied open. Daarmee zorgt het voor behoud van het dorpse karakter van de gemeente en maakt toch ontwikkeling mogelijk. Nieuwe ontwikkelingen zijn gericht op het realiseren van een duurzame omgeving. Dit maakt de gemeente Castricum met haar kernen Akersloot, Bakkum, Castricum, Limmen en de Woude buitengewoon. Het buitengebied blijft open, verdichting vindt plaats in de bebouwde kom. Dit sluit aan bij actueel provinciaal en Rijksbeleid zoals geformuleerd in bijvoorbeeld de Rijksstructuurvisie Randstad 2040.
Gemeente Castricum is vooral een woongemeente. Natuurlijk wordt er ook gewerkt. Werkgelegenheid is met name te vinden bij de onderwijs- en zorginstellingen en op de bedrijventerreinen. De agrarische economische activiteit buiten de kernen is zeer vitaal. Groeipotentie bieden de sectoren recreatie & toerisme, zorg en zakelijke dienstverlening in de dorpen. Werken aan huis en kantoorlocaties binnen de woonomgeving worden gefaciliteerd net als op bedrijventerreinen. Ook worden voorzieningen geconcentreerd. Ruimtelijk clusters van voorzieningen vergroten de economische levensvatbaarheid en zorgen voor dynamiek in de kernen. Voorzieningen zijn goed toegankelijk en aantrekkelijk voor zowel ouderen als jongeren en bereikbaar met langzaam vervoer.
Een sterke eigen identiteit van Akersloot, Bakkum, Castricum, Limmen en de Woude maakt het buitengewone karakter van de gemeente zichtbaar. Cultuur, natuur en landschap dragen hieraan bij door zichtbaar te zijn voor bewoners en bezoekers. Zo wordt cultuur gevierd tijdens evenementen en is water bijvoorbeeld waarneembaar in het landschap. Daarnaast kan het buitengewone karakter ook tot uitdrukking komen in de openbare ruimte. Hier wordt namelijk het buiten naar binnen in het dorp gebracht. Hoogwaardige en goede openbare ruimte versterkt en bevestigt dit.
In de structuurvisie wordt uitgegaan van een viertal wensbeelden te weten:
Met een gemeentelijke life cycle balance wordt een duurzame kringloop van voorzieningen, woningen, openbare ruimte en energie bedoeld die ook in de toekomst voor alle bewoners toegankelijk zijn.
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bed & breakfast is vastgelegd in het beleidsdocument "Bed and Breakfast – beleid, Castricum 2009". Dit beleid is vertaald in het handboek bestemmingsplannen en in dit bestemmingsplan.
De gemeente heeft haar beleid voor erf- en perceelafscheidingen vastgelegd in een beleidsnotitie (2004). In dit bestemmingsplan is de beleidsnotitie vertaald naar bouwregels voor bouwwerken geen gebouw zijnde. In de beleidsnotitie is onderscheid gemaakt in een drietal situaties, namelijk:
In de beleidsnotitie is bepaald dat een erf- perceelafscheiding aan de voorzijde van woningen niet hoger mogen zijn dan 1 meter.
Voor achtererven en zijerven achter de voorgevel van een woning, geldt dat de hoogte van een erf- perceelafscheiding in principe 2 meter mag bedragen en dat de erf- perceelafscheiding geplaatst mag worden tot aan de perceelsgrens. Dit geldt evenwel niet zonder meer voor zij- en achtererven die aan een openbare weg of het openbaar groen grenzen. Daar mogen alleen erf- perceelafscheidingen tot een hoogte van 2 meter worden geplaatst als de afstand tot de openbare weg en/of het openbare groen groter of gelijk is aan 1 meter. Op afstanden kleiner dan 1 meter tot de openbare weg of openbaar groen mogen alleen erf- perceelafscheidingen groter dan 1 meter en maximaal 2 meter worden geplaatst als de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving niet onaanvaardbaar wordt aangetast en de verkeersveiligheid ter plaatste is gegarandeerd (uitzicht op kruisende wegen mag niet worden belemmerd).
Groenbeleid is verwoord in het "Groenbeleidsplan Gemeente Castricum 2007-2020", dat in juli 2007 is vastgesteld. De gronden die volgens dit beleidsplan structureel groen moeten blijven, zijn verwerkt in dit bestemmingsplan.
In de lokale woonvisie schetst de gemeente haar visie op het wonen in de gemeente Castricum. Hierbij wordt een concreet beeld gegeven tot 2020 met een doorkijk naar 2030. Deze visie staat niet op zich, maar kan als lokale doorvertaling worden gezien van de Regionale Woonvisie Noord-Kennemerland 2005-2015 en als een uitwerking van de Strategische visie Buiten Gewoon Castricum, dat een toekomstbeeld voor de gemeente tot 2030 schetst. Deze laatste visie heeft daarnaast geleid tot het Masterplan Inbreidingen. De Lokale Woonvisie (hier verder woonvisie genoemd) en het Masterplan Inbreidingen hebben veel met elkaar te maken. Ze zijn dan ook in onderlinge samenhang opgesteld.
De woonvisie vormt niet alleen een onderbouwing van het Masterplan Inbreidingen, maar ook een complete beleidsvisie op het wonen in de gemeente Castricum. Naast het nieuwbouwprogramma komen zaken aan de orde als het toekomstperspectief voor de bestaande woningvoorraad, het beleid ten aanzien van wonen, welzijn en zorg, het instrumentarium om het woningaanbod betaalbaar te houden voor huishoudens met lagere inkomens en de wijze waarop de gemeente met woningcorporaties en andere partijen wenst samen te werken om het woonbeleid uit te voeren. Een aantal vragen die in de Strategische visie Buiten Gewoon Castricum zijn opgeworpen, worden in de woonvisie beantwoord:
Aan de hand van deze en andere opgaven en kwesties zijn een aantal kerndoelen benoemd. Vanuit het woonbeleid gaat het daarbij om:
De gemeente Castricum hanteert inzake haar woonbeleid de volgende doelstelling: 'De gemeente Castricum wil haar inwoners goed en passend huisvesten in een aantrekkelijke woonomgeving, waarbij het nieuwbouwprogramma tevens is gericht op het in stand houden van het voorzieningenniveau en het voorkomen van een bovenmatige vergrijzing.'
Deze doelstelling betekent voor de gemeente Castricum de volgende vier beleidsopgaven:
In het integrale verkeers- en vervoersplan voor de gemeente Castricum is de verkeerssituatie in alle kernen van Castricum in beeld gebracht. Het plan, dat in 2004 is vastgesteld, geeft op hoofdlijnen richtingen voor het verkeersbeleid van de gemeente Castricum in de komende tien jaar, met een doorkijk naar mogelijke ontwikkelingen en maatregelen op de nog langere termijn (2030).
In de welstandsnota wordt onderscheid gemaakt tussen welstandsvrije gebieden en gebieden waarvoor een bijzonder, een welstandsluw of een regulier welstandsregiem geldt. Voor de gebieden waarvoor een bijzonder, welstandsluw of regulier welstandsregime geeft de welstandsnota gebiedsgerichte welstandscriteria.
Voor elk welstandsgebied waarop gebiedgericht welstandsbeleid van toepassing is, zijn in de welstandsnota de gewenste welstandsniveaus benoemd. In de bijzondere gebieden is extra inspanning ten behoeve van het behoud en de eventuele versterking van de ruimtelijke kwaliteit gewenst. In de reguliere welstandsgebieden streeft de gemeente naar handhaven van de kwaliteit met oog voor de vrijheid van de burger. In welstandsluwe gebieden wordt ruimhartig bekeken of een plan geen wezenlijke afbreuk doet aan zijn omgeving en wordt niet gelet op de verfijning van het bouwwerk op zich. In de welstandsvrije gebieden kunnen burgers zelf verantwoordelijkheid nemen en hun belangen tegen die van omwonenden afwegen.
Figuur 3.3) Overzichtskaart welstandsniveaus (in bruin: bijzonder, in geel: welstandsluw, in grijs: welstandsvrij en in groen: regulier)
Het plangebied is deels gelegen binnen een welstandsvrij gebied en deels binnen een een gebied met een bijzonder welstandsniveau.
Het gedeelte van het plangebied rondom de Dusseldorperweg is een bijzonder welstandsgebied. De Dusseldorperweg bestaat uit gevarieerde en veelal vooroorlogse lintbebouwing langs groene straten. De waarde van het lint is vooral gelegen in het afwisselende beeld van de gegroeide structuur met overwegend kleinschalige bebouwing. Diverse panden en ensembles zijn door hun ligging, vorm en bouwperiode cultuurhistorisch waardevol. Het beleid is gericht op behoud van variatie zonder verrommeling. Het overige deel van het plangebied is welstandsvrij.
In de nota Masterplan Inbreidingen van 26 november 2009 wordt ingegaan op de locaties in de gemeente die in aanmerking komen voor inbreiding. In de nota zijn 33 locaties aangewezen die in aanmerking komen als mogelijk woningbouwlocatie, al dan niet na sloop van bestaande bebouwing. Het Masterplan Inbreidingen doet geen uitspraken over invulling en moment van uitvoering. Wel zijn per locatie uitgangspunten en randvoorwaarden voor bebouwing opgenomen ten aanzien van doelgroepen, type woningen en capaciteit.
De gemeente zal een passieve, reactieve rol bij initiatieven tot ruimtelijke (her-)ontwikkeling binnen de kernen innemen. Het is de wens van de gemeente in de toekomst meer dan nu het geval is aan de voorkant van ruimtelijke (her-)ontwikkelingsprocessen richtinggevend te zijn. Het Masterplan Inbreidingen dient de daartoe benodigde beleidsmatige sturingsmogelijkheden te bieden.
Het Masterplan Inbreidingen gaat voor wat betreft de locatie Bloemenhof/Dopheide uit van de bouw van 40 woningen inclusief herontwikkeling van de locatie van het voormalige gemeentehuis van Limmen aan de Zonnedauw. Het onderhavige plan, waarin al 43 woningen zijn opgenomen, gaat uit van een herontwikkeling zonder de locatie van het voormalige gemeentehuis.
Het gemeentelijk archeologiebeleid is opgenomen in het beleidsdocument 'Beleidsnota Archeologie gemeente Castricum 2011'. De beleidsnota is definitief vastgesteld op 6 oktober 2011. De gemeente kiest hierin voor een verscherpte aandacht voor, en het stellen van heldere voorwaarden aan, ingrepen in de bodem van de archeologisch meest waardevolle delen van het gemeentelijk bodemarchief, zodanig dat de archeologische zorgplicht in overeenstemming is met andere publieke taken en ambities (landbouw, ruimtelijke ontwikkeling, woningbouw, monumenten, etc.) maar ook met private belangen. Behalve een effectieve en doelmatige invulling van de rol van het bevoegd gezag, onderschrijft de gemeente Castricum het rijks- en provinciale streven naar behoud van archeologische waarden in de bodem (behoud in situ). Voor het gehele grondgebied van gemeente Castricum (inclusief zeegebied) is op basis van bureauonderzoek een analyse gemaakt van het gemeentelijke bodemarchief, die vervolgens is vertaald in zeven beleidscategorieën op de maatregelenkaart. Op deze wijze wordt inzichtelijk gemaakt wanneer rekening moet worden gehouden met archeologie bij ruimtelijke planvorming en bodemingrepen, en welke onderzoekseisen en ontheffingen daarbij gelden. Deze worden door middel van dubbelbestemmingen vastgelegd in de bestemmingsplannen.
Het plangebied wordt op basis van de 'landelijke Archeologische Monumentenkaart' getypeerd als terrein met archeologische verwachtingswaarde. Voor dit gedeelte geldt verwachtingszone 4: Overstoven strandwallen/strandvlakte met veen. De aard van het bodemarchief is een mogelijk ongestoorde strandwaloppervlak op meerdere niveaus met een laag kennisniveau.
Voor verwachtingszone 4 geldt een onderzoekseis indien het plangebied groter is dan 500 m2 en de bodemingreep dieper gaat dan 0,4 meter onder maaiveld.
Figuur 3.4) Uitsnede archeologische waarden- en verwachtingenkaart Castricum (Bron: Vestigia)
In decmeber 2012 is de notitie mantelzorg vastgesteld. De notitie heeft tot doel aan te geven wanneer en onder welke voorwaarden het gemeentebestuur planologische medewerking kan verlenen aan het realiseren van woonvoorzieningen, waarmee het verlenen van mantelzorg wordt gefaciliteerd.
Mantelzorg stelt mensen met een beperking, ziekte of aandoening in staat om langer zelfstandig te blijven wonen. Dit sluit aan bij de trend van extramuralisering en vermaatschappelijking van de zorg. Geschikt wonen heeft voor deze groep inwoners de hoogste prioriteit.
In toenemende mate kunnen burgers zelf keuzes maken over de zorg die zij op zich nemen of willen uitbesteden. Daarbinnen past de mogelijkheid om mantelzorgwonen te realiseren. Van mantelzorgwonen is sprake wanneer de mantelzorger en de zorgvrager bij elkaar (in de buurt) willen wonen om zo de mantelzorg makkelijker te maken.
Het is mogelijk om een ander in je huis te verzorgen door het verlenen van mantelzorg. Dit past binnen het reguliere gebruik dat, ingevolge het bestemmingsplan, van een woning kan worden gemaakt. In zijn algemeenheid is het niet toegestaan dat bij of in een hoofdwoning een extra zelfstandige woning ontstaat. Het betreft dan een uitbreiding of verbouw van een woning of bijgebouw, waarin een tweede maal alle zelfstandige voorzieningen (zoals keuken, badkamer, toilet) worden gerealiseerd. Dit uitgangspunt is eveneens van toepassing bij mantelzorgwonen. Het mantelzorgwonen in aanbouw, uitbouw of bijgebouw, is ondergeschikt aan de hoofdwoning en maakt functioneel onderdeel uit van het hoofdgebouw van de woning. Het gaat om zelfstandige bewoning in een afhankelijke woonruimte. Hoofdwoning en de bebouwing voor mantelzorgwonen moeten beide gelegen zijn op hetzelfde erf en gebruik maken van dezelfde erftoegang.
In dit bestemmingsplan is binnen de bestemming Wonen mantelzorg in een afhankelijke woonruimte bij recht toegestaan.
Dit bestemmingsplan is grotendeels in lijn met de gemeentelijke beleidsdocumenten. In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met het beleid van de structuurvisie Buitengewoon Castricum 2030. Met de ontwikkeling aan de Bloemenhof/Dopheide wordt tegemoet gekomen aan het wensbeeld “afronden van de kernen”.
Het aandeel sociale woningbouw is lager dan de in lokale woonvisie gehanteerde 40%. Echter 6 appartementen liggen slechts €10.000 boven de categorie grens van categorie 2, en worden dus net niet tot de sociale sector gerekend. Bovendien worden door deze ontwikkeling drie milieuhinderlijke bedrijven gesaneerd hetgeen hogere kosten met zich meebrengt in vergelijking met andere plannen. Derhalve is de realisatie van relatief meer duurdere woningen noodzakelijk om een sluitende exploitatieopzet te krijgen. Mantelzorg in een afhankelijke woonruimte bij recht toegestaan.
Op 15 oktober 2009 heeft het Europese Hof van Justitie besloten dat het nederlandse m.e.r.-besluit niet voldoet aan de Europese Richtlijn. De drempelwaarden die in het m.e.r.-besluit zijn opgenomen zijn te hard, terwijl voor projecten die kleiner zijn niet is aangetoond dat er geen milieueffect optreedt. Hierdoor is het nodig voor alle projecten een korte weergave van de milieueffecten te geven, zonder dat deze projecten direct m.e.r.-beoordelingsplichtig of m.e.r.-plichtig zijn.
In het Besluit m.e.r. is in onderdeel C en D van de bijlage aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van de projecten, de plaats van de projecten en de kenmerken van de potentiële effecten.
De ontwikkeling die via dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt heeft een relatief kleinschalig karakter. Gelet op de kenmerken van deze ontwikkelingen, de plaats en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik.
In de praktijk wordt gebruik gemaakt van de handreiking "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) (editie 2009). Deze handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt ondermeer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied).
De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan worden gekoppeld aan de methodiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering 2009'. Het woongebied van Limmen kan worden omschreven als een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor.
De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. In 'Bedrijven en milieuzonering' wordt onderscheid gemaakt in onderstaande milieuzones:
Milieucategorie | Richtafstand |
Categorie 1 | 10 meter |
Categorie 2 | 30 meter |
Categorie 3.1 | 50 meter |
Categorie 3.2 | 100 meter |
In de directe omgeving zijn geen Bevi en milieuvergunningplichtige bedrijven bekend. Ten noorden van het plangebied bevindt zich het bedrijventerrein Nieuwelaan Oost. Op het bedrijventerrein zijn onder andere een autobedrijf, bouwmarkt (beide milieucategorie 2) en een kartbaan (milieucategorie 3.1) gevestigd. De richtafstanden voor deze bedrijven zijn respectievelijk 30 meter en 50 meter. De bouwmarkt is het dichtstbijzijnde bedrijf en ligt op circa 186 meter van het plangebied.
Ten westen van het plangebied aan de Rijksweg 119 is een groothandel voor thee, koffie, specerijen en cacao gevestigd. Ook dit bedrijf heeft een milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 meter. De afstand van dit bedrijf tot aan het plangebied is circa 230 meter.
De aanwezigheid van deze bedrijven vormt geen belemmering voor de ontwikkeling omdat de ontwikkeling buiten de richtafstanden van de bedrijven valt. Ter plaatse zal sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn.
Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.
Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.
Op 8 oktober 2004 is er door BK Ingenieurs bodemonderzoek gedaan op de locatie Bloemenhof 25. Het bodemonderzoek met projectnummer 20040030 is als bijlage bij deze toelichting gevoegd (zie 1). Doel van het onderzoek was het vaststellen van de kwaliteit van de bodem ter plaatse van de locatie Bloemenhof 25. Samenvattend kan worden geconcludeerd dat de resultaten van het bodemonderzoek wijzen op een lichte bodemverontreiniging. De kwaliteit van de onderzochte bodem vormt geen belemmering voor het beoogde gebruik, te weten: ontwikkeling woningbouw.
Het zuidelijk deel van het plangebied is op 9 november 2005 onderzocht. Er is zowel een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd als een verkennend asbest onderzoek. Het onderzoeksrapport met projectnummer 5007-G1 is als bijlage bij deze toelichting gevoegd (zie 2). Op basis van de onderzoeksresultaten is besloten om de onderzoekslocatie te vrij maken van de geconstateerde vervuilingen. Het terrein is eind 2005 gesaneerd. De huidige kwaliteit van de bodem vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van de woningbouw.
Figuur 3.4) Overzichtskaart onderzoeksgebieden en plangebiedaanduiding (in magenta: onderzoekslocatie 5007-G1, in oranje: onderzoekslocatie 20040030)
Overige te bebouwen delen van het plangebied (oostzijde) maken onderdeel uit van een onderzoek dat verricht is door HB Adviesbureau BV (Verkennend bodemonderzoek op het perceel Dusseldorperweg 141 te Limmen, HB Adviesbureau, projectnummer 8120-A1 d.d. 31 januari 2013). Ter plaatse van de onderzoekslocatie was voorheen aluminium verwerkingsbedrijf Motaal gevestigd. Uit het onderzoek (zie 3) is gebleken dat de puinhoudende bovengrond ten hoogste licht verontreinigd is met kwik, lood en PAK (>AW-waarden) en het grondwater licht verontreinigd is met barium, molybdeen en zink (>S-waarden). Opgemerkt wordt dat barium vaker in een verhoogde concentratie in het grondwater wordt aangetroffen en de aangetroffen lichte verontreinigingen in de grond niet afwijkend zijn voor de onderzoekslocatie. De oorzaak van de verhoogde concentraties aan zink en molybdeen zijn onbekend. Gezien de onderzoeksresultaten vormt de kwaliteit van de bodem geen belemmering voor de ontwikkeling van de woningbouw. In het rapport wordt wel de aanbeveling gedaan om de restanten beton en de aanwezige ondergrondse tank te verwijderen en bij de bouw- en herinrichtingswerkzaamheden rekening te houden met de aangetoonde bodemkwaliteit. Verder wordt voorgesteld om een asbest in grond onderzoek te laten uitvoeren (NEN 5707) in combinatie met het onderzoek naar asbest in de grond op het naastgelegen perceel.
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidsniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk.
Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidszone. Uitzondering hierop zijn woonerven en 30 km/uur gebieden. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen. Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen.
Het gebied waarbinnen dit perceel gelegen is, bevind zich in een 30km/uur regime. Volgens artikel 74 van de Wet Geluidhinder kent een weg waar maximaal 30 km/uur gereden mag worden geen geluidzones. Volgens de Wet Geluidhinder is voor wegen zonder geluidzones geen akoestisch onderzoek noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het desondanks wenselijk om toch de geluidssituatie inzichtelijk te maken. In dit kader is er door IDDS BV op 2 april 2013 onderzoek gedaan naar de geluidssituatie ter plaatse van het plangebied (zie 6, Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Doepheide/Bloemenhof, projectnummer 1303F251/DBI/rap1, 2 april 2013).
Doel van het onderzoek is het bepalen van de cumulatieve geluidbelasting op de geluidgevoelige functies teneinde te kunnen beoordelen of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Een toetsing wet geluidhinder is in de voorliggende situatie niet noodzakelijk. De verkeersgegevens zijn beschikbaar gesteld door de gemeente Castricum. De geluidsbelastingen zijn berekend met de Standaardrekenmethode II van bijlage III van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. De berekeningen zijn uitgevoerd met het programma Geomilieu V2.14.
Middels berekeningen is aangetoond dat, indien wordt aangesloten bij de normering van de Wet geluidhinder, er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen beperking voor het bestemmingsplan.
Volgens de Wet milieubeheer is het nodig een planontwikkeling te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden, met als doel om alle overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen op te lossen. Het NSL omvat een omvangrijk pakket maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.
Alleen projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3% grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Dit criterium is een 'of-benadering', wanneer een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit.
De 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:
Via dit project worden maximaal 43 woningen mogelijk gemaakt. Dit valt in de categorie die op grond van het Besluit Niet in Betekenende Mate is vrijgesteld van toetsing aan grenswaarden. Formele toetsing aan grenswaarden uit de Wet Luchtkwaliteit kan achterwege blijven.
Figuur 3.5) Uitsnede luchtkwaliteitskaart (bron: Atlas Leefomgeving)
De huidige luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied kan worden beoordeeld aan de hand van de luchtkwaliteitskaart van de Atlas Leefomgeving. Op basis van deze kaart kan worden geconstateerd dat ter plaatse van het plangebied zowel de achtergrondconcentraties fijn stof als stikstofdioxide tussen de 20 en 25 microgram per kubieke meter bedragen. Deze waarden worden gekwalificeerd als redelijk. De grenswaarden voor fijn stof en stikstofdioxide bedragen 20 microgram per kubieke meter per jaar. De luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied ligt onder de grenswaarde.
Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, productie, opslag en transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR), en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR).
Het beleid voor inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Voor het transport van gevaarlijke stoffen zijn de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire RNVGS) en de Nota vervoer gevaarlijke stoffen (2006) van toepassing. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Plaatsgebonden risico
Het PR kent een grenswaarde van 10-6 per jaar. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.
Belemmeringenstrook buisleidingen
De bedoeling is dat alle PR 10-6 contouren rondom buisleidingen teruggebracht worden tot een afstand binnen de zogenaamde belemmeringenstrook, dit is de strook van 5 meter aan weerszijden van de leidingen die moet worden vrijgehouden ten behoeve van onderhoud en werkzaamheden aan de buisleiding. In de Regels van het bestemmingsplan moet conform artikel 14 van het Bevb worden vastgelegd dat in de belemmeringenstrook niet gebouwd mag worden, tenzij met toestemming (via een ontheffing of een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) van burgemeester en wethouders, en dat werkzaamheden in deze strook alleen mogen worden uitgevoerd door of met instemming van de leidingbeheerder. De ligging van de leidingen en de belemmeringenstrook moet op de verbeelding worden vastgelegd.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied. Het groepsrisico wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde: de kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers van 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers van 10-7 per jaar, en met de kans op 1000 of meer dodelijke slachtoffers van 10-9 per jaar. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico ligt voor het transport van gevaarlijke stoffen en buisleidingen echter een factor 10 lager dan voor inrichtingen.
In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico en de ruimtelijke situatie. Het groepsrisico wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten aan de orde en de mogelijkheden tot rampenbestrijding (zie ook Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico voor inrichtingen).
Op basis van de risicokaart kan worden geconstateerd dat in de nabijheid van het plangebied geen Bevi-inrichtingen, buisleidingen of opslagpunten gevaarlijke stoffen zijn gelegen. De externe veiligheid is daarmee niet in het geding.
Figuur 3.6) Uitsnede risicokaart.
In het kader van het verkrijgen van een duurzaam watersysteem hebben Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen in 2001 de Startovereenkomst waterbeleid 21e eeuw (WB'21) ondertekend. Onderdeel van het nieuwe waterbeleid is de 'watertoets': de check van ruimtelijke plannen aan de gevolgen voor het watersysteem.
De Europese Kaderrichtlijn Water is gericht op het bereiken van een goede ecologische waterkwaliteit in alle Europese wateren. In 2015 moet dat gerealiseerd zijn. De lidstaten moeten in 2009 (inter)nationale stroomgebiedbeheersplannen vaststellen waarin zij aangeven welke maatregelen ze gaan nemen om de doelstelling te halen. De provincie Noord-Holland maakt volledig deel uit van het deelstroomgebied Rijndelta en het daarbinnen begrensde deelstroomgebiedsdistrict Rijn-West. Binnen Rijn-West werkt Noord-Holland samen met alle betrokken waterbeheerders (Rijkswaterstaat, buurprovincies, waterschappen en gemeenten) aan het opstellen van het regionale deel van het genoemde stroomgebiedbeheersplan Rijndelta.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water hebben Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken dat in 2015 het watersysteem op orde moet zijn en blijven. Water moet weer de ruimte krijgen en is medesturend voor het ruimtelijk beleid. Als een van de eerste stappen is afgesproken dat de waterschappen in beeld brengen hoeveel waterberging er nodig is om aan de zogenaamde werknormen te kunnen voldoen. Voor stedelijk gebied houdt dit bijvoorbeeld in, de hoeveelheid wateroppervlak die nodig is om te zorgen dat bij neerslag het waterpeil maar eens in de 100 jaar tot aan het maaiveld kan stijgen.
In dit provinciaal Waterplan Noord-Holland is het Europese en nationale beleid vertaald naar wat er binnen de provincie moet gebeuren om het water zo goed mogelijk te blijven. Het Provinciaal Waterplan staat niet op zichzelf. Water heeft met heel veel zaken te maken, variërend van landbouw tot recreatie en van stadsuitbreidingen tot gezond drinkwater. Daarom is het Provinciaal Waterplan afgestemd met het beleid op het gebied van natuur, recreatie, landschap, cultuurhistorie, milieu, landbouw, ruimtelijke ordening en verkeer en vervoer. In het Provinciaal Waterplan is het waterbeleid beschreven aan de hand van de thema's veiligheid, wateroverlast en watertekort, waterkwaliteit en grond- en drinkwater. Het Provinciaal Waterplan fungeert hierbij als het kader voor de uitvoering: het is de basis voor allerlei te nemen maatregelen door de Provincie, waterschappen en gemeenten gedurende de looptijd van het plan. Het is dus geen uitvoeringsprogramma. Er zal een apart uitvoeringsprogramma worden opgesteld dat jaarlijks wordt aangepast.
Deelstroomgebiedsvisie
De deelstroomgebiedsvisie bevat een wateropgave op hoofdlijnen voor korte (2015) en lange termijn (2050). De stroomgebiedsvisie bevat het wateradvies. Dit advies doet aanbevelingen vanuit een oogpunt van een duurzaam waterbeheer voor het reserveren van ruimte om wateroverlast en –tekorten tegen te gaan en om tot een betere waterkwaliteit te komen. Er zal geen definitieve deelstroomgebiedsvisie voor het Noorderkwartier komen, omdat de provincie heeft besloten het WB21 beleid op hoofdlijnen te beschrijven in de nota “Evenwichtig omgaan met Water”.
Waterbeheersplan 4
Het Waterbeheersplan 4 (WBP4) is door Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland op 9 maart 2010 goedgekeurd Het WBP4 heeft de volgende kerndoelen opgenomen:
Watercompensatie
Inzake de watercompensatie is in het Waterbeheersplan 4 vastgesteld dat bij de watertoets het Hoogheemraadschap ook adviseert over maatregelen die nodig zijn om het watersysteem op orde te houden. Hierbij is het uitgangspunt dat toename van verhard oppervlak en gedempte watergangen worden gecompenseerd. Als peildatum voor nieuwe verhardingen wordt 1 november 2003 gehanteerd (datum invoering watertoets). Voorts heeft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, ten aanzien van watercompensatie, in de Keur 2009 het volgende artikel opgenomen:
Artikel 4.2 Verbod versnelde afvoer door verhard oppervlak
Het is zonder vergunning van het dagelijks bestuur verboden neerslag versneld tot afvoer te laten komen:
a. door bebouwing of verharding van 800 m2 of meer onverharde grond;
b. door realisatie van verscheidene min of meer aaneengesloten bouwplannen met een gezamenlijke oppervlakte van 800 m2 of meer;
c. door aanleg van nieuw verhard oppervlak dat meer dan 10% van het oppervlak van het desbetreffende peilvak beslaat;
d. door uitbreiding van het verhard oppervlak met minder dan 800 m2, indien het desbetreffende watersysteem de toename van de piekafvoer niet kan verwerken.
Het gemeentelijk waterbeleid is onder andere opgenomen in de Structuurvisie Buiten Gewoon Castricum 2030. Wat betreft het water is de positie van het Alkmaardermeer en het Noord-Hollands kanaal als regionale boezem van belang. Voor een duurzaam waterbeheer is extra boezemruimte gewenst. Vooralsnog wordt deze gezocht buiten de gemeente. Binnen de gemeente speelt de vraag naar extra ruimte voor water in relatie tot klimaatsverandering, (beperkte) toename van het bebouwd en verhard gebied, en het behoud van schoner water in de polders. Deze ruimte zal moeten worden gecreëerd in de poldergebieden. Van belang is daarbij aan te sluiten op de ontwikkeling van natuurwaarden, recreatiemogelijkheden, nieuwe woonmilieus en waterhuishoudkundige eisen. De ingezette beperking van de grondwaterwinning in de duinen en de te verwachtte beperking daarvan door de verdwijnende bollenteelt leiden tot de ontwikkeling van een meer natuurlijk watersysteem van duinen en aanliggende polders. Voor compensatie van bebouwing moet worden uitgegaan van een waterbergend oppervlak van tussen de 11% en 20% van het verharde oppervlak, afhankelijk van de wijze van uitvoering. Verder streeft de gemeente, waar mogelijk, naar afkoppeling van het hemelwater. Infiltratie en berging van het hemelwater is mogelijk binnen de diverse bestemmingen die in het beheergerichte deel van dit bestemmingsplan zijn opgenomen.
Consequentie bestemmingsplan
Binnen het plangebied is geen oppervlakte aanwezig. Het aspect 'water' vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
In het plangebied is relatief veel verharding en geen oppervlaktewater aanwezig. Het totale plangebied heeft een oppervlakte van 7648 m2. In de huidige situatie is 5350 m2 verhard en 2298 m2 onverhard. Het verharde oppervlak wordt afgevoerd door middel van regenpijpen en kolken. In de nieuwe situatie is 5015 m2 verhard en 2633 m2 onverhard. Er is dus een afname aan verhard oppervlak. De verhardingsafname is, op basis van het voorlopig ontwerp, 335 m2. Watercompenserende maatregelen zijn niet nodig.
Figuur 3.6) Verhard (rood) en onverhard (groen) oppervlak in de huidige situatie (links) en toekomstige situatie (rechts).
Het rioleringssysteem van de kern van Limmen maakt onderdeel uit van het rioleringsgebied van de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) Heiloo. Het stelsel van Limmen is met uitzondering van Kerkweg-Noord (gescheiden stelsel) als gemengd stelsel uitgevoerd en voorzien van een bergbezinkbassin. Het afvalwater stroomt onder vrij verval af naar het gemaal Visweg-Oost.
Het plangebied ligt voor het grootste gedeelte in de wijk Kerkweg-Noord alleen de vrije kavels liggen aan de Dusseldorperweg. De woningen gelegen in de wijk Kerkweg-Noord worden aangesloten op het gescheiden rioolstelsel. De woningen aan de Dusseldorperweg worden aangesloten op het gemengde rioolstelsel.
In het plangebied ligt een waterduiker. De duiker kruist het plangebied tussen de huisnummers 133 en 135 aan de Dusseldorperweg en geleid water uit het vrijafwaterende strandwalgebied. Ter plaatse van de duiker zijn de gronden grotendeels bestemd als verkeer en groen. Daar waar de gronden zijn bestemd zijn geen gebouwen gepland en zijn bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde niet toegestaan. Het is dus niet nodig om de duiker te verplaatsen voor deze ontwikkeling.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.
Natuurbeschermingswet 1998
Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ's). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn in Nederland opgenomen in de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998 die per 1 oktober 2005 van kracht is geworden. Het is verboden projecten of andere handelingen te realiseren of te verrichten die, gelet op de instandhoudingdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren, of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met het beheer van het gebied, dient een habitattoets te worden verricht. Anders volstaat een goedgekeurde gedragscode.
Een habitattoets wordt uitgevoerd met als eerste stap: de oriëntatiefase. In de oriëntatiefase dient te worden nagegaan welke (gecumuleerde) effecten als gevolg van de activiteit te verwachten zijn. Deze effecten dienen te worden bekeken in relatie tot de kwetsbaarheid van het gebied en de gunstige instandhouding van desbetreffende soorten. Volgt uit de oriëntatiefase de conclusie dat er zeker geen sprake is van een negatief effect, dan hoeft geen vergunning te worden aangevraagd.
Is er wel een mogelijk negatief effect, maar is zeker geen sprake van een significant negatief effect, dan dient wel een vergunning te worden aangevraagd op basis van een verslechtering- of verstoringtoets. Als middels verzachtende maatregelen de niet significante negatieve effecten kunnen worden beperkt en de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten niet verslechterd en geen verstoring van de soorten plaatsvindt, kan een vergunning worden afgegeven.
Als er kans is op een significant negatief effect dient een passende beoordeling te worden gemaakt. Gedeputeerde Staten kunnen een vergunning alleen verlenen als alternatieve oplossingen voor het project ontbreken, er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang en de initiatiefnemer vooraf en tijdig compensatiemaatregelen treft.
Ecologische Hoofdstructuur
Een andere vorm van gebiedsbescherming komt voort uit aanwijzing van een gebied als Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot frustratie van de natuurdoelen. Anders dan bij gebied- en soortbescherming is de status als EHS niet verankerd in de natuurwetgeving, maar dient het belang in de planologische afweging een rol te spelen. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag.
Flora- en faunawet
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen, artikelen 8 t/m 12). Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren (zorgplicht, artikel 2). Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen.
Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het verplicht om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen. Onder bepaalde voorwaarden geldt een vrijstelling of is het mogelijk van de minister van LNV ontheffing van de algemene verbodsbepalingen te krijgen voor activiteiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Ten aanzien van de criteria die voor vrijstellingen en ontheffingen gelden, kunnen drie groepen soorten worden onderscheiden. Deze groepen sluiten aan bij de indeling in tabellen van de AMvB Flora- en faunawet.
Groep 1: Algemene soorten waarvoor een vrijstelling geldt (Tabel 1 AMvB):
Voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling van de verboden 8 tot en met 12. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Wel blijft ook voor deze soorten de zorgplicht van kracht.
Groep 2: Overige soorten waarvoor een vrijstelling geldt wanneer volgens een gedragscode gewerkt wordt (Tabel 2 AMvB; vogels):
Voor een aantal soorten geldt een vrijstelling mits volgens een door het ministerie goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Wanneer een dergelijke gedragscode (nog) niet beschikbaar is, kan een ontheffing worden aangevraagd. Deze kan worden verleend indien de beoogde ruimtelijke ingreep geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soort(en). Eventueel moeten hiertoe mitigerende en compenserende maatregelen genomen worden. Voor vogels geldt echter een uitgebreide toets voor een ontheffing (zie onder groep 3).
Groep 3: Habitatrichtlijn bijlage IV-soorten en in AMvB aanvullend aangewezen soorten (streng beschermde soorten) (Tabel 3 AMvB):
Voor soorten genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en voor de door het ministerie van LNV per algemene maatregel van bestuur nog aanvullend aangewezen soorten geldt een zwaar beschermingsregime. Voor deze soorten geldt geen vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Een ontheffing kan alleen worden verleend wanneer:
In opdracht van de initiatiefnemer is er op eind november 2012 onderzoek gedaan door Els & Linde B.V. naar de flora en fauna op de ontwikkelingslocatie. Het onderzoek is als bijlage bijgevoegd (zie 5).
Het dichtsbijzijnde natuurgebied bevindt zich op circa 1800 meter van het plangebied, het betreft het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat.
Figuur 3.6) Natura 2000 gebied (geel).
Conform het natuurloket is het gebied belangrijk voor "vastgelegde kustduinen met kruidvegetatie" (grijze duinen), "vastgelegde ontkalkte duinen met Kraaihei" (Empetrum nigrum) en "beboste duinen van het Atlantische, continentale en boreale gebied". Verder is het gebied aangemeld voor wandelende duinen op de strandwal met Helm (Ammophila arenaria; z.g. witte duinen), duinen met Duindoorn (Hippophaë rhamnoides), duinen met Kruipwilg (Salix repens ssp. argentea) en vochtige duinvalleien. Voorkomende belangrijke soorten zijn de nauwe korfslak en de gevlekte witsnuitlibel.
Het plangebied ligt niet in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het dichtstbijzijnde gebied dat aangewezen is als EHS ligt op 1200 meter afstand ten westen van het plangebied.
Figuur 3.7) Ecologische hoofdstructuur gebieden (groen).
Op basis van de afstand en de tussenliggende elementen (bebouwing en wegen) zijn negatieve effecten van dit bestemmingsplan op de EHS en het Natura 2000 gebied niet te verwachten.
Het plangebied valt binnen het Nationaal Landschap Laag Holland. Dit landschap wordt gekenmerkt door Zompige weilanden met daartussen veel water dat geheel weer afgewisseld wordt met lager dan het water gelegen droogmakerijen, uiteraard omgeven door dijken. Molens- en tegenwoordig natuurlijk moderne gemalen - pompen het water uit de polder in de ringvaarten.
De kernkwaliteiten Nationaal Landschap Laag Holland zijn:
Aantasting door de geplande ontwikkelingen zal - gezien de locatie van de geplande ontwikkelingen - geen negatieve impact hebben op zowel het Nationaal Landschap als het Natura 2000 gebied en de Ecologische Hoofdstructuur.
Op 31 november 2012 is de ontwikkelingslocatie tijdens een veldbezoek onderzocht of er in potentie beschermde planten- en dieren aanwezig zijn binnen het plangebied. Daarvoor is gezocht naar sporen en andere aanwijzingen van dieren en op basis van de aanwezige herkenbare begroeiing en het habitat, beoordeeld of er leefgebieden aanwezig kunnen zijn voor beschermde soorten. Aanvullend is een bureaustudie uitgevoerd naar onder andere de verspreiding van potentieel aanwezige planten- en dieren.
Er zijn tijdens het ecologisch onderzoek geen beschermde plant- en diersoorten aangetroffen of te verwachten. Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Beschermde vissoorten zijn daarom niet te verwachten. Een aanvullend onderzoek en een ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora- en faunawet is niet nodig. Extra aandacht is vereist nadat het braakliggend terrein bouwrijp is gemaakt. Er ontstaat een geschikt winterbiotoop voor de rugstreeppad. De rugstreeppad staat op de Rode Lijst geclassificeerd als gevoelig. Hij is streng beschermd middels de Europese Habitatrichtlijn en de Conventie van Bern. De soort is in tabel 3 van de Flora- en Faunawet opgenomen. Om te voorkomen dat de rugstreeppad zich tijdens de wintermaanden in het plangebied vestigt, dient rondom het werkterrein een amfibieënscherm te worden geplaatst.
Aantasting door de geplande ontwikkelingen zal - gezien de locatie van de geplande ontwikkelingen - geen negatieve impact hebben op zowel het Nationaal Landschap als het Natura 2000 gebied en de Ecologische Hoofdstructuur.
Er zijn tijdens het ecologisch onderzoek geen beschermde plant- en diersoorten aangetroffen of te verwachten. Om te voorkomen dat de rugstreeppad zich tijdens de wintermaanden in het plangebied vestigt, dient rondom het werkterrein een amfibieënscherm te worden geplaatst.
Een ontheffing ex artikel 75 Flora- en Faunawet, is niet noodzakelijk.
In de 'Beleidsnota Archeologie gemeente Castricum 2011' is voor het plangebied aangegeven dat voor ontwikkelingen die een grotere oppervlakte dan 500 m2 beslaan en waarbij dieper dan 40 centimeter in de bodem wordt ingegrepen, archeologisch onderzoek verplicht is.
In opdracht van de initiatiefnemer is er in december 2012 een archeologisch bureauonderzoek verricht door RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. ter plaatse van de ontwikkelingslocatie. Het onderzoek is als bijlage bijgevoegd (4).
Het bureauonderzoek is uitgevoerd om een gespecificeerde archeologische verwachting op te stellen. Daartoe zijn reeds bekende archeologische en aardkundige gegevens verzameld en is het grondgebruik in het plangebied in het heden en verleden geïnventariseerd.
Op basis van de gespecificeerde archeologische verwachting kan worden geconcludeerd dat bij bodemingrepen mogelijk archeologische waarden zullen worden verstoord. Meer specifiek zijn de volgende bevindingen van belang:
Op basis van de resultaten van dit bureauonderzoek welke als bijlage is bijgevoegd bij dit bestemmingsplan (4) wordt aanbevolen om aanvullend archeologisch onderzoek te laten verrichten in het plangebied. Bij de uitvoering van de werkzaamheden zal rekening moeten worden gehouden met het feit dat eerst nog een archeologisch veldonderzoek zal moeten plaats vinden. In het bestemmingsplan is dit aspect geborgd met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 4'.
De entrees van het appartementencomplex bevinden zich aan de oostzijde van het gebouw. Ook het parkeerterrein ligt ten oosten van het gebouw. De ontsluiting zal dan ook plaatsvinden via een nieuw aan te leggen inritconstructie aan de Bloemenhof. De Bloemenhof is per auto alleen bereikbaar via de Dusseldorperweg. Fietsers en voetgangers kunnen de Bloemenhof ook via de Zwanebloem te bereiken.
De entrees van de rijwoningen liggen ten westen en ten noorden van de rijwoningen. Er worden voetpaden aangelegd om de woningen te ontsluiten. Achter de rijwoningen wordt een parkeerterrein aangelegd. Het parkeerterrein zal door middel van een nieuwe inritconstructie worden ontsloten via de Dopheide.
De vrije kavels aan de Dusseldorperweg worden ontsloten via de Dusseldorperweg.
De parkeernorm voor dit bouwplan bedraagt 76 parkeerplaatsen. De berekening hiervan is opgenomen in onderstaande tabel. Aan de parkeernorm wordt voldaan door aanleg van 76 parkeerplaatsen.
Type woning | Parkeernorm per woning | Totaal |
13 Rijwoningen (cat. 3) | 1,9 | 25 |
10 Appartementen (cat. 2) | 1,7 | 17 |
18 Appartementen (cat.3) | 2,1 | 34 |
Totaal | 76 |
Van de 76 parkeerplaatsen liggen er 43 achter het appartementencomplex, 4 langs de Dopheide en 29 achter de rijwoningen. Van de 43 parkeerplaatsen achter het appartementencomplex worden er 27 toegewezen aan c.q. meeverkocht met de appartementen (maximaal één per appartement). De overige 16 parkeerplaatsen op dit parkeerterrein zijn openbaar. De parkeerplaatsen achter de rijwoningen en aan de Dopheide zijn volledig openbaar. Er wordt een voetpad aangelegd tussen het parkeerterrein achter de rijwoningen en het parkeerterrein achter het appartementencomplex.
De twee vrije kavels aan de Dusseldorperweg voorzien in twee parkeerplaatsen per woning op eigen terrein.
Aan de parkeernorm wordt voldaan.
Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een ontwikkeling/ aangewezen bouwplan onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan.
Tussen de initiatiefnemer en de gemeente is een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten, waardoor het kostenverhaal verzekerd is. Het opstellen van een exploitatieplan is dus niet noodzakelijk.
Het opstellen van één eenduidig bestemmingsplan met voor iedereen dezelfde (on)mogelijkheden maakt handhaving makkelijker; de rechtsgelijkheid is namelijk goed verzorgd op deze manier. De regels die voor het plangebied opgesteld worden zijn flexibel en ruim waar mogelijk en zijn star en strak gesteld waar nodig. Bij de opzet van deze beheerregels is een ruimtelijke motivering opgenomen in de toelichting (met name in paragraaf 2.4) die in de dagelijkse praktijk goed is uit te leggen. In deze motivering wordt ook ingegaan op de mogelijkheden om alsnog af te wijken van dit plan na een ruimtelijk-juridisch afwegingsproces. Zo wordt recht gedaan aan de praktijk dat een bestemmingsplan (ook dit bestemmingsplan!) een momentopname is. De mogelijkheden voor een goede handhaafbaarheid van dit bestemmingsplan zijn daarmee gewaarborgd.
Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, de planregels en een verbeelding. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem, de opbouw van de regels en op alle afzonderlijke bestemmingen.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De (analoge) verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de aanleiding, onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen.
Het bestemmingsplan is qua opzet en opbouw afgestemd op het Handboek Bestemmingsplannen gemeente Castricum (2011). Zodat er uniformiteit ontstaat in de diverse bestemmingsplannen binnen het grondgebied van de gemeente Castricum. De verbeelding van het bestemmingsplan is gedetailleerd te noemen.
De Inleidende regels (artikelen 1 en 2) van de planregels bevat de inleidende regels van het bestemmingsplan. Hierin worden de in de regels van het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven en wordt de wijze van meten uitgelegd. Met deze artikelen wordt de interpretatievrijheid van de regels beperkt, hetgeen de rechtszekerheid ten goede komt.
In Bestemmingsregels (artikelen 3 tot en met 6) zijn de voorkomende enkelbestemmingen uit het bestemmingsplan beschreven en bouwhoogtes opgenomen.
De groenvoorzieningen die een structurerende functie hebben voor de groenstructuur in het plangebied zijn als Groen bestemd. Binnen deze bestemming zijn ook parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden, speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.
In het plangebied komen voortuinen voor, deze worden bestemd als tuin. Dit geldt ook voor een aantal zijtuinen bij vrijstaande of hoekwoningen en appartementen op de begane grond. Op gronden met deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en erkers (behorende bij de aangrenzende woningen in de bestemming "Wonen") toegestaan. Aan de bouwmogelijkheden voor erkers zijn nadere voorwaarden gesteld met betrekking tot maximale diepte, hoogte en dergelijke.
Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden in de bestemming "Tuin" in niet toegestaan.
Met deze bestemming wil de gemeente de groene inrichting bevorderen en een zekere mate van openheid waarborgen.
Een deel van de openbare ruimte in het plangebied heeft de bestemming Verkeer – Verblijfsgebied. Binnen deze bestemming zijn paden, maar ook parkeerplaatsen mogelijk, evenals groenvoorzieningen.
Ten behoeve van de woonfunctie is in onderhavig bestemmingsplan de bestemming Wonen opgenomen. Het betreft hier zowel vrijstaande woningen, aaneengebouwde als gestapelde woningen. Aaneengebouwde woningen en gestapelde woningbouw worden specifiek aangeduid. De uitgangspunten uit het Handboek bestemmingsplannen en anderzijds de plaatselijke stedenbouwkundige aspecten heeft geresulteerd in de op de planverbeelding ingetekende bouwvlakken en maximale goot- en bouwhoogtes. De maximale omvang van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen is geregeld in de planregels van het bestemmingsplan. Vanuit het Handboek bestemmingsplannen geldt voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 1.000 m2 een maximale oppervlakte van 75 m2. Voor een bouwperceel dat groter is dan 1.000 m2 geldt een maximale oppervlakte van 100 m2. Voorzieningen ten behoeve van mantelzorg zijn onder voorwaarden mogelijk binnen de bestaande bebouwing
Via een algemene gebruiksregel uit artikel Algemene regels is onder voorwaarden aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten toegestaan bij de woning. Via een afwijking van de gebruiksregels is een bed-and-breakfast bij een woning toegestaan.
In Bestemmingsregels Waarde - Archeologie zijn de voorkomende dubbelbestemmingen uit het bestemmingsplan beschreven. Het betreft dubbelbestemmingen voor archeologie. In het kader van het SVBP2008 krijgt de dubbelbestemming voor archeologie de naam Waarde-Archeologie. De dubbelbestemming kan verder gespecificeerd worden met nummers. Er is voor gekozen om aan te sluiten bij het huidige beleid van de gemeente Castricum waarbij de dubbelbestemmingen hun nummer ontlenen aan die van de betreffende categorieën.
Waarde - Archeologie 4
De dubbelbestemming legt naast de geldende regels voor de aanwezige basisbestemming extra regels op aan de bestemde gronden. Gronden met bijvoorbeeld een bestemming Wonen, en een dubbelbestemming Archeologie 4, blijven bestemd voor alle doeleinden die mogelijk zijn gemaakt met Wonen (zoals het bouwen van woningen). Daarnaast zijn echter ook de regels van de dubbelbestemming Archeologie van toepassing.
Algemene regels (artikelen 8 tot en met 12) bevat de overige regels, zoals de antidubbeltelregel, de algemene bouwregels, de algemene gebruiksregels, de algemene aanduidingsregels, de algemene afwijkingsregels, de algemene wijzigingsregels.
Overgangs- en slotregels (artikel 13 en 14) bevat de overgangs- en slotregels.
Op 15 mei 2012 is er een inloopbijeenkomst gehouden voor inwoners/omwonenden ten behoeve van de presentatie van het bouwplan op de locatie Bloemenhof. De inloopbijeenkomst is door ongeveer 60 inwoners/omwonenden bezocht en de reacties op het ontwerp waren positief. Gezien de positieve reacties is er besloten om geen inspraak te bieden op dit bestemmingsplan op grond van de inspraakverordening.
In het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het concept-ontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan diverse instanties. De instanties kregen vanaf 21 februari 2013 tot en met 21 maart 2013 de tijd om te reageren. In deze periode zijn in totaal vier vooroverlegreacties ingediend. De reacties zijn opgenomen in de "Nota Overleg en Wijzigingen", welke is opgenomen in bijlage 7.
Naar aanleiding van voortschrijdend inzicht en de actuele stand van zaken is het bestemmingsplan op enkele zaken aangepast.
het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 5 december 2013 tot en met 15 januari 2014 ter inage gelegen. Een ieder is in deze periode in de gelegenheid gesteld om zowel mondeling als schriftelijk een zienswijze in te dienen. Er is in deze periode één zienswijze ingediend. De beantwoording hiervan is opgenomen in de "Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen", opgenomen in bijlage 8. De zienswijze heeft geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. Er zijn geen ambtshalve wijzigingen doorgevoerd.