direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dorpskom Castricum
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0383.BPC15Dorpskom-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening moeten bestemmingsplannen eens per 10 jaar worden herzien. De gemeente Castricum heeft in 2013 een Uitvoeringsplan opgesteld om te blijven voorzien in actuele bestemmingsplannen. In dit Uitvoeringsplan wordt aangegeven welke bestemmingsplannen voor herziening in aanmerking komen. Het huidige bestemmingsplan Dorpskern stamt uit 2006 en moet daarom uiterlijk in 2016 zijn herzien.

Met de actualisatie van de bestemmingsplannen voor de Dorpskern wordt gestreefd naar:

  • een actueel planologisch en juridisch kader en een uniforme regeling voor de dorpskern (exclusief centrumgebied) van de gemeente Castricum;
  • een digitaal raadpleegbaar bestemmingsplan voor zowel inwoners en bedrijven als gemeentelijke medewerkers.

Dit nieuw op te stellen bestemmingsplan heeft hoofdzakelijk een conserverend karakter, zonder redelijke ontwikkelingsmogelijkheden in te perken. Het bestemmingsplan biedt voldoende flexibiliteit als het gaat om kleinschalige uitbreidingen en/ of wijzigingen. Het is een van de laatste bestemmingsplannen binnen de gemeente dat nog niet voldoet aan de actuele standaarden en niet digitaal is opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de noord- en zuidzijde van het centrum van Castricum. De begrenzing wordt in het noorden gevormd door de Ruiterweg en de Prinses Beatrixstraat. In het oosten vormen de Dorpsstraat, Cieweg, Het Strengh, Breedweg en Rollerusstraat de plangrens. In het zuiden is dat Schoutenbosch en aan de westzijde wordt de grens gevormd door de Stationsweg en Mient. De Dorpsstraat en het zuidelijk deel van de Torenstraat maken geen deel uit van het plangebied. In onderstaande figuur is de plangrens weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPC15Dorpskom-VS01_0001.jpg"

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het plangebied vigeren momenteel drie bestemmingsplannen, te weten Dorpskom 2000 (vastgesteld op 11 mei 2006), bestemmingsplan Buitengebied Castricum (vastgesteld op 8 oktober 2014) en bestemmingsplan Centrum (vastgesteld op 23-05-2013). Het plangebied is nagenoeg gelijk aan het plangebied zoals opgenomen in Dorpskom 2000 maar is voor een enkel perceel uitgebreid. Voor dit perceel was voor de vastgestelling van het bestemmingsplan Buitengebied Castricum een separaat (postzegel)bestemmingsplan vastgesteld. Gebleken is dat de mogelijkheden die dit postzegelbestemmingsplan boden niet één op één zijn vertaald naar het bestemmingsplan Buitengebied Castricum. Tevens bleek dat de erven van H. Schuytstraat 18 en Overtoom 18 niet geheel in bestemmingsplan Centrum waren opgenomen, waardoor deze percelen in twee plangebieden vallen.

1.4 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een planverbeelding met bijbehorende planregels en een toelichting. De planregels en de planverbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met de relevante onderzoeksresultaten. Tevens wordt hierin verslag gedaan van de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Dit hoofdstuk 1 is de inleiding op het bestemmingsplan. In hoofdstuk 2 wordt het plangebied beschreven en functioneel en ruimtelijk geanalyseerd. In hoofdstuk 3 is het beleid beschreven en wordt het plan getoetst aan relevante omgevingsaspecten. In hoofdstuk 4 wordt een toelichting gegeven op de juridsche regeling zoals vertaald in de regels en op de verbeelding. Tot slot wordt in hoofdstuk 5 de uitvoerbaarheid van het plan beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Algemeen

Het plangebied is overwegend een woongebied. Verspreid over het gebied komt daarnaast een aantal andere functies voor. Het beleid is erop gericht om het bestaande karakter van het plangebied te behouden. Behoud, en waar mogelijk versterking, van de woonfunctie is het uitgangspunt. Dat betekent enerzijds dat de bestaande functies behouden blijven en dat anderzijds het bestaande stedenbouwkundige karakter behouden blijft.

In dit hoofdstuk komt eerst een functionele analyse aan bod. Vervolgens wordt een stedenbouwkundige analyse gegeven. Bij beide onderwerpen worden de belangrijkste uitgangspunten voor de regeling gegeven.

In het voorgaande bestemmingsplan Dorpskom dat in 2006 is vastgesteld, is de bestaande situatie vastgesteld. Ontwikkelingen waren in dit bestemmingsplan uitsluitend mogelijk met vrijstelling (binnen- danwel buitenplans). Dit betekende dat het plangebied als het ware 'op slot' is gezet. Ook voor beperkte uitbreidingen van woningen (zoals toevoegen van erkers, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en dakkapellen) was een vrijstelling (c.q. ontheffing of afwijking) noodzakelijk. Dit heeft geleid tot een grote hoeveelheid procedures dat is gevolgd sinds de vaststelling van dat bestemmingsplan.

De gemeente Castricum heeft tot doel om de verschillende bestemmingsplan binnen de gemeente te uniformeren. Eén van de uitgangspunten is dat beperkte uitbreidingen van de woningen mogelijk moet zijn. Het doel van onderhavig bestemmingsplan is dat de regeling wordt afgestemd op de uniforme regeling binnen de gemeente Castricum. Hierop wordt nader ingegaan in hoofdstuk 4.

Een analyse van de vrijstellingen die sinds de vaststelling van het voorgaande plan zijn verleend, laat zien dat het merendeel van de vrijstellingen ontwikkelingen betreft met een beperkte ruimtelijke impact. Op basis van de standaarden die binnen de gemeente Castricum gebruikelijk zijn, zouden deze vrijstellingen nu niet verleend hoeven te worden. De conserverende regeling uit het voorgaande bestemmingsplan was niet voor niets opgesteld. Verschillende aspecten binnen het plangebied zijn stedenbouwkundige, cultuurhistorische en/of architectonische bijzonder. Daarom is een uitgebreide stedenbouwkundige analyse opgesteld, om na te gaan in hoeverre de standaardregeling van de gemeente ook voor dit gebied van toepassing kan zijn. In deze analyse komen tevens de cultuurhistorische en architectonische waardevolle aspecten aan bod. Aangegeven wordt in hoeverre de algemene regeling moet worden afgestemd op specifieke waardevolle elementen per deelgebied. Uitgangspunt is een liberale regeling met de nodige mogelijkheden voor uitbreidingen.

2.2 Functionele analyse

Wonen

Het plangebied betreft overwegend een woongebied. Deze woningen worden positief bestemd. Binnen de woonfunctie zijn andere functies gerelateerd aan de woonfunctie toegestaan (aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten). Ten behoeve van de woningen worden op verschillende plaatsen (beperkte) uitbreidingsmogelijkheden geboden. Dit komt nader aan bod in paragraaf 2.3. Het aantal woningen kan in beginsel niet worden uitgebreid.

Verspreid over het plangebied zijn garages aanwezig, die niet op de erven van de woningen staan. Het is niet wenselijk dat deze garages/garageboxen een andere functie krijgen.

Bedrijven

Op verschillende locaties in het plangebied zijn bedrijven aanwezig. Op dit aspect wordt nader ingegaan in paragraaf 3.5.2. Het beleid van dit bestemmingsplan is erop gericht dat de bestaande bedrijven gevestigd kunnen blijven op de bestaande locatie. Een verandering van functies is uitsluitend mogelijk, indien bedrijven zich vestigen die een beperkte ruimtelijke impact hebben (in concreto: bedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten).

Horeca en detailhandel

Een klein gedeelte van het gebied dat functioneel onderdeel uitmaakt van het centrum van Castricum aan de Burgemeester Mooijstraat, is onderdeel van dit plangebied. Binnen dit gebied zijn winkel- en horecafuncties gevestigd. Conform het beleid van het centrum is een uitwisseling van centrumfuncties hier wenselijk. Tevens is hier wonen op de verdieping toegestaan. De bestemming van deze gronden is daarom afgestemd om de bestemming van de overige gronden aan de Burgemeester Mooijstraat.

Daarnaast is verspreid over het gebied een aantal losse detailhandels- en horecafuncties aanwezig. Deze functies hebben met name een functie voor de wijk. Het beleid van de gemeente is erop gericht om dergelijke functies zo veel mogelijk te concentreren in het centrum of in wijkcentra. Deze functies worden daarom positief bestemd, maar in dit bestemmingsplan worden ter plaatse tevens woningen toegestaan. Een uitzondering hierop vormt de horecagelegenheid aan de Mient. Gezien de ligging nabij het station, wordt voor deze locatie aangesloten bij de bestemming die voor het centrum wordt gehanteerd. Hier wordt uitsluitend horeca toegestaan. Tevens is de standplaats aan het Balatonfrüredplein voorzien van een aanduiding, waarmee uitsluitend een standplaats is toegestaan.

Maatschappelijke functies

Binnen het plangebied ligt een aantal verschillende maatschappelijke functies. Het betreft hier het zwembad De Witte Brug, de dorpskerk van de Protestantse gemeente, het dorpshuis en brandweerkazerne. Voorts komt een aantal medische functies voor (tandarts, therapeutisch centrum).

Het zwembad, de kerk, de brandweerkazerne en het dorpshuis krijgen een maatschappelijke bestemming, waarmee de huidige functies mogelijk worden gemaakt. Verbreding van de maatschappelijke functie is hierbij mogelijk, omdat in zijn algemeenheid maatschappelijke functies worden toegestaan (functies gericht op religieuze doeleinden, welzijn, verenigingsleven). Hierdoor is een multifunctioneel gebruik van deze functies mogelijk. Functies gericht op onderwijs en kinderopvang zijn op deze gronden niet toegestaan. Een dergelijke functie heeft in het algemeen een grotere ruimtelijke impact op de omgeving (geluid, verkeersaantrekkende werking, parkeren), waardoor deze niet zonder meer mogelijk zijn. De brandweerkazerne wordt van een specifieke aanduiding voorzien, omdat een brandweerkazerne niet binnen de 'normale' maatschappelijke voorzieningen past. Verbreding naar andere maatschappelijke functies is wel toegestaan, evenals wonen op de verdieping (tweede bouwlaag en hoger).

Bij de medische functies gewoond. De ligging van deze functies leent zich ook voor een eventuele omzetting naar de woonfunctie. Deze functies worden daarom binnen de bestemming Wonen opgenomen, waardoor een transformatie naar wonen mogelijk is. De omvang van de eerder genoemde locaties (die worden voorzien van de maatschappelijke bestemming) is dusdanig groot, dat bij een eventuele transformatie een nadere afweging wenselijk is. Bovendien is er geen aanleiding voor deze locaties dat op korte termijn sprake is van transformatie.

Verkeer, groen en water

Het openbaar gebied in het plangebied is onder te verdelen naar gronden met een verkeersfunctie en een functie voor groen. De bestaande structuren worden gerespecteerd en daarmee van een bijpassende bestemming voorzien. Ten aanzien van de verkeersfunctie wordt een onderscheid gemaakt naar de wegen met een doorgaande functie en een functie die meer gericht is op verblijf. Op sommige plaatsen kan het wenselijk zijn dat groen wordt omgezet naar een verkeersfunctie ten behoeve van het parkeren. Dit wordt in zijn algemeenheid toegestaan.

2.3 Stedenbouwkundige analyse

Het plangebied Dorpskom bestaat uit twee gebiedsdelen aan weerszijden van de centrumstraten van Castricum (de Burgemeester Mooijstraat en Dorpsstraat). Het plangebied aan de noordzijde wordt omsloten door De Ruiterweg/Pr. Beatrixstraat aan de noordzijde, de kavels langs de Pr. Margrietstraat en de Pr Marijkestraat aan de oostzijde, de kavels aan de Korte Cieweg /Torenstraat/ Pernéstraat/Geelvickstraat aan de zuidzijde en de Stationsweg/Mient aan de westzijde.

Het plangebied ten zuiden van het centrum wordt begrensd door de Korte Cieweg aan de noordzijde, Het Strengh en de Rollerusstraat aan de oostzijde, Gesina Veldtstraat/Nijsenstraat/Schoutenbosch aan de zuidzijde en Oudeweg aan de westzijde.

De gebieden vormen een min of meer samenhangend geheel van met name woningen uit de jaren '20 tot '50 van de vorige eeuw met enkele invullingen uit latere perioden. Projectmatig opgezette blokken en buurtjes worden afgewisseld met meer onafhankelijk ontwikkelde woningen.

Per samenhangend deelgebied wordt in deze paragraaf een korte ruimtelijke analyse gegeven op basis waarvan de belangrijkste uitgangspunten voor de regeling worden benoemd. Hierin worden de afwijkingen ten opzichte van de algemene regels die worden gehanteerd in dit bestemmingsplan benoemd (zie ook hoofdstuk 4).

2.3.1 Ten noorden van het centrum

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPC15Dorpskom-VS01_0002.png"

1. Mient en Stationsstraat

Langs de Mient en de Stationsstraat staan voornamelijk vrijstaande woningen en twee-onder-één-kapwoningen. Op de hoek van de Brakenburg staat een kort rijtje woningen. Een opvallend object is het complex met arbeiderswoningen aan de noordzijde (Mient 85 tot en met 113).

De woningen hebben een duidelijke jaren '20 en '30 architectuur met een zorgvuldige detaillering door stevige daklijsten, ondiepe erkers en uitgesproken entrees (soms iets teruggelegd of gedecoreerd) en uitgesproken kapvormen.

De meeste woningen bestaan uit één bouwlaag met kap. Enkele woningen hebben twee bouwlagen en een kap. Platte afdekkingen komen niet voor. De woningen staan direct aan of dicht op de openbare ruimte met ondiepe voortuinen.

De woningen stralen veel individualiteit uit. Dit komt door het gebruik van veel verschillende kapvormen zoals zadeldaken, tentdaken, mansardekappen, accenten zoals doorgetrokken gevels of wolfseinden, erkers al dan niet met balkons etc. Woningen staan met de nok zowel haaks of evenwijdig aan de straat. Er komen veel gecombineerde kappen voor met een nok in twee richtingen. De woningen staan min of meer in een rooilijn met ondiepe voortuinen, enkele uitzonderingen daargelaten.

De woningen in dit deelgebied vormen ondanks de grote variatie in vorm een bepaald ensemble, met name door de bouwperiode. Door de sterke individualiteit kunnen de woningen bepaalde aanvullingen en uitbreidingen verdragen zonder het beeld te verstoren. Belangrijk hierbij is dat de hoofdvorm overeind blijft, de aanvulling in stijl van de oorspronkelijke architectuur is vormgegeven, en de individualiteit behouden blijft. De meest in het oog springende uitbreidingen betreffen dakkapellen en dakramen op de verschillende dakvlakken aan de voor- en zijkanten.

Bouwstenen voor de juridische regeling

  • Goothoogte afstemmen op de bestaande situatie:

- Vrijstaande woningen: goothoogte 4 m en nokhoogte 8

- Korte rijen woningen: goothoogte 7 m en nokhoogte 10 m

  • Bouwvlakken afstemmen op specifieke gebouw en kavel.

2. Geelvinckstraat/Brakenburgstraat/Jacob Catsstraat e.o.

Dit deelgebied wordt gekenmerkt door een orthogonale opzet met eenvoudige, maar verzorgde straatprofielen met dubbele trottoirs met aan één zijde bomen. Deze buurt heeft een meer projectmatige opzet met korte rijen woningen, ruime twee-onder-éénkapwoningen en vrijstaande woningen. De woningen hebben een typische jaren '30 architectuur met fraaie detaillering met daklijsten, erkers, gedetailleerd vormgegeven entrees en raampartijen. De gebouwen hebben over het algemeen twee bouwlagen met een kap, met uitzondering van een aantal vrijstaande woningen.

Langs de Geelvinckstraat en de Jacob Catsstraat is de opbouw eenduidig met twee-onder-een-kapwoningen en korte rijtjes in een duidelijke rooilijn. De nok ligt voornamelijk evenwijdig aan de straat met verbijzondering als beëindiging van het blok of de straat. De koppen van de blokken of woningen zijn altijd verbijzonderd door een afwijkend woningtype (vrijstaand), een kaprichting of hoogte dan wel een erker of entree aan de kopse kant. De overige straten hebben meer variatie in de bebouwing in type en architectuur.

Aan- en bijgebouwen staan verder achter de voorgevelrooilijn, waardoor de individuele hoofdgebouwen duidelijk herkenbaar zijn.

De recente aanpassingen betreffen uitbreidingen van de woning aan de achterzijde, vergroting of aanpassing van erfbebouwing en de plaatsing van dakkapellen.

De kwaliteit in dit deelgebied is het ensemble van typische jaren '30 architectuur met zorgvuldige detaillering. Daarnaast is de ruimte (soms met zijdeuren) tussen de blokken karakteristiek. Het gevaar is te veel verschillende toevoegingen waardoor de samenhang binnen het ensemble vervaagd en de realisatie van toevoegingen die geen recht doen aan de oorspronkelijke architectuur van de woningen.

Bouwstenen voor de juridische regeling

  • Goothoogte afstemmen op de bestaande situatie:

- Vrijstaande woningen: goothoogte 4 m en nokhoogte 10 m

- Korte rijen woningen: goothoogte 7 m en nokhoogte 10 m

3. Burg. Lommenstraat/Burg. Zaalbergstraat

Aan de Burgemeester Lommenstraat en de Burgemeester Zaalbergstraat staan twee-onder-één-kapwoningen en vrijstaande woningen in strakke rooilijnen. De woningen zijn gebouwd in de jaren '50 en hebben een duidelijk minder gedetailleerde architectuur dan de woningen uit de jaren '30. De woningen hebben een eenvoudige hoofdmassa met duidelijke strakke vormen met vlakke gevels zonder al te veel toevoegingen. De nokrichting van de woningen ligt vooral evenwijdig aan de straat.

De woningen hebben veelal ondiepe voortuinen en staan dicht op de openbare ruimte, vooral langs de Burg. Lommensstraat. Aanbouwen aan de zijkant zijn vaak in de rooilijn van het hoofdgebouw gebouwd. Hierdoor ontstaat er een vrij gesloten wand direct aan de openbare ruimte.

De Burgemeester Zaalberghstraat heeft een asymmetrisch profiel met een open onverharde scheg met hagen aan de noordzijde. Dit is een duidelijke groene kwaliteit in deze straat.

De recente aanpassingen betreffen uitbreidingen van de woning aan de achterzijde en vergroting of aanpassing van erfbebouwing. In het verleden is op verschillende plekken de ruimte tussen de woningen reeds dichtgebouwd op de rooilijn (garages en poorten).

Bouwstenen voor de juridische regeling

  • Goothoogte afstemmen op de bestaande situatie:

- Woningen: goothoogte 6 m en nokhoogte 9 m

  • Behoud groene scheg door specifieke bestemming Groen.

4. Pr. Irenestraat/Pr. Margrietstraat/Pr. Marijkestraat

Het gebied van de Prinses Irenestraat, de Prinses Margrietstraat en de Prinses Marijkestraat heeft een typische structuur met langere rijen woningen aan straten met een smal profiel. De woningen dateren uit de jaren '50 van de vorige eeuw. Deze woningen zijn relatief smal. De langskappen beginnen laag, net boven de ramen op de eerste verdieping. De inhoud en gebruiksruimte zijn niet meer geheel van deze tijd. Door de lage goot, liggen dakkapellen hoger op het dakvlak, vaak tot aan de nok. De dakkapellen hebben verschillende breedten, tot zelfs de gehele breedte van de woning. Hierdoor zijn op enkele plekken lange aaneengesloten dakkapellen ontstaan over de breedte van meerdere woningen. De woningen hebben van oorsprong geen erkers aan de voorzijde. Aan de Prinses Irenestraat staan enkele woningen die aan de zijkant en/of voorzijde zijn uitgebouwd, waarbij tevens een erker is toegevoegd. De toevoeging past binnen de architectuur van de woning en geeft de eenvoudige architectuur iets extra's. Eenheid in vormgeving van dit type uitbreiding is belangrijk om het ensemble niet te veel te verstoren.

De openbare ruimte is over het algemeen eenvoudig vormgegeven. Uitzondering is de Prinses Margrietstraat met fraaie bomen aan weerszijden van de straat.

De recente aanpassingen betreffen verschillende uitbreidingen van de woning aan de achterzijde, vergroting of aanpassing van erfbebouwing , de plaatsing van erkers en dakkapellen.

De kwaliteiten in dit deelgebied bestaan uit de duidelijke samenhang van de buurt met eenduidige woningen in strakke rooilijnen. Voor de Margrietstraat geldt dat het behoud van de bomen in de openbare ruimte belangrijk is voor het zeer groene beeld.

Bouwstenen voor de juridische regeling

  • Goothoogte afstemmen op de bestaande situatie:

- Woningen: goothoogte 6 m en nokhoogte 9 m

  • Dakkapellen tot aan de nok toestaan. Dit wordt via welstand geregeld.

5. Prins Bernhardstraat e.o.

Het deelgebied Koningin Wilhelminalaan, Pr. Bernardstraat, Korte Cieweg en Torenstraat wordt gekenmerkt een ensemble van typische jaren '30 architectuur met zorgvuldige detaillering met een mix van ruime vrijstaande woningen, twee- en drie-onder-één-kapwoningen en rijtjes van vier woningen. De woningen zijn zorgvuldig vormgegeven met details zoals erkers, fraaie entrees, stevige daklijsten en originele dakramen in steile kappen.

De woningen op de koppen hebben veelal de voordeur aan de zijkant en een parkeerplaats op eigen terrein. De ruimte tussen de woningen is belangrijk voor het beeld van losse bouwblokken in de straat en de entrees en het behoud van de parkeerruimte.

De recente aanpassingen betreffen verschillende uitbreidingen van de woning aan de achterzijde, vergroting of aanpassing van erfbebouwing, de plaatsing erfscheidingen, plaatsing van erkers en dakkapellen.

De Koningin Wilhelminalaan heeft een bijzonder profiel met een brede open groene middenberm waarin ruimte is voor een speeltuin. Dit is een belangrijk kwaliteit.

Bouwstenen voor de juridische regeling

  • Goothoogte afstemmen op de bestaande situatie:

- Vrijstaande woningen: goothoogte 4 m en nokhoogte 10 m

- Korte rijen woningen: goothoogte 7 m en nokhoogte 10 m

  • Behoud van de groene middenberm door een specifieke bestemming Groen
2.3.2 Ten zuiden van het centrum

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPC15Dorpskom-VS01_0003.png"

1. L. Toepoelstraat e.o. & Mr. Nijsenstraat

De J. Hobergstraat, de L. Toepoelstraat, Van Ginhovenstraat en de Mr. Nijsenstraat worden gekenmerkt door een eenvoudige opbouw met naoorlogse rijwoningen, twee-onder-één-kap en rijwoningen in strakke rooilijnen. De voortuinen hebben per zijde een wisselende diepte zodat het muur-tot-muur profiel her en der verschilt.

De woningen hebben aan de voorzijde nagenoeg geen toevoegingen zoals dakkapellen, aanbouwen aan de zijkant en dergelijke. Gezien de gebruiksmogelijkheden van de beperkte ruimte onder de kap zijn dakkapellen geen oplossing.

Mogelijke aanpassingen bij dit type woningen met lage goot en nok en flauwe kap zijn: verhoging van de goot en dak of de realisatie van dakopbouwen boven de nokhoogte (zogenaamde duiventil).

De recente aanpassingen betreffen verschillende uitbreidingen van de woning aan de achterzijde, vergroting of aanpassing van erfbebouwing en een dakopbouw.

Tijdens het beheer door de woningbouwvereniging zijn in principe geen toevoegingen gerealiseerd die het beeld vanaf de straat hebben beïnvloed. De eenduidigheid was gewaarborgd. Na verkoop van de woningen zullen echter steeds meer bewoners hun wensen voor aanpassing van hun woning kenbaar maken.

In de praktijk gaat het bij dit type woningen vooral om dakopbouwen (boven de nok) en het doortrekken van het dakvlak aan de voorzijde in combinatie met een dakkapel aan de achterzijde (én eventueel voorzijde), zodat de zolderverdieping echt kan worden benut, en het bruikbaar oppervlak flink wordt vergroot. Ook komt het voor dat de hele goot met dak wordt opgetrokken zodat de zolder met voldoende hoogte kan worden benut.

Bouwstenen voor de juridische regeling

  • Goothoogte afstemmen op de bestaande situatie:

- Woningen: goothoogte 6 m en nokhoogte 9 m (nokverhoging dus direct mogelijk).

  • Geen dakopbouwen boven de nok. Nokverhogingen van bestaande nok wel mogelijk (zie punt hiervoor).

2. Schoolstraat / Breedeweg / Verlegde Overtoom

De Schoolstraat wordt gekenmerkt door een smal profiel met daarlangs individuele woningen, dicht op elkaar gebouwd. De woningen bestaan uit één bouwlaag met een kap met de nok vooral haaks op de weg. Het daklandschap bestaat uit zadeldaken en mansardekappen. De woningen staan direct aan of in ieder geval dicht op de openbare ruimte. In de bocht hebben de gevels een aantal verspringingen die de straat begeleiden.

Langs de Breedeweg is het beeld meer divers door verschillende type gebouwen uit uiteenlopende perioden zoals een fraaie oude boerderij, een voormalig schoolgebouw, vrijstaande vooroorlogse woonhuizen met een uiteenlopende vormgeving en enkele korte rijtjes met woningen. De goot- en bouwhoogte verschilt (een- en twee lagen met een kap en een enkel plat afgedekt gebouw) evenals kapvormen en goothoogten.

Aan de Verlengde Overtoom staan een aantal rijwoningen en tweekappers uit de periode net na de oorlog met een eenvoudiger architectuur en ondiepe voortuinen.

Door de grote mate van individualiteit van de woningen is een karakteristiek voor dit deelgebied.

De recente aanpassingen betreffen uiteenlopende uitbreidingen van de woning aan de achterzijde, vergroting of aanpassing van erfbebouwing, de bouw van nieuwe garages, de plaatsing van erkers, dakkapellen en een gevelwijziging. Aan de Schoolstraat zijn twee geheel nieuwe woningen gebouwd.

De kwaliteiten in dit deelgebied bestaan uit de grote diversiteit in typologie en architectuur.

Knelpunten zijn het gevaar van te veel toevoegingen die afbreuk doen aan de individualiteit van de woningen of de losse pandenstructuur vervagen en/of het realiseren toevoegingen die geen recht doen aan de oorspronkelijke architectuur van de woningen.

Bouwstenen voor de juridische regeling

  • Goothoogte afstemmen op de bestaande situatie:

- Kleine vrijstaande woningen: goothoogte 3 m en nokhoogte 6 m.

- Korte rijen woningen: goothoogte 6 m en nokhoogte 9 of 10 m

  • Behoud diversiteit en individualiteit van losse pandenstructuur door afstemming van bouwvlakken op specifieke gebouw en kavel.

3. Nuhout van Veenstraat

Aan deze straat met een eenvoudig symmetrisch profiel met aan een zijde bomen in het trottoir staat een sterk ensemble van korte rijen met vier woningen in een jaren '30 architectuur. De woningen zijn zorgvuldig gedetailleerd en hebben stevige kappen met daklijsten, erkers met doorgetrokken lijsten boven de entrees en kleine dakkapellen.

De woningen hebben aan de voorzijde slechts een beperkt aantal toevoegingen. Op verschillende woningen is een grotere dakkapel geplaatst, ter vervanging van de kleine originele dakkapel. Sommige zijn los van elkaar gebouwd, op andere plekken is samen met de buren een doorlopende dakkapel gerealiseerd. Het dakvlak is echter groot, waardoor de dakkapellen zich duidelijk als ondergeschikt element presenteren.

Overige toevoegingen bevinden zich aan de achterzijden van de woningen waarbij ook aanbouwen over twee verdiepingen voorkomen. De recente aanpassingen betreffen uitbreidingen van de woning aan de achterzijde, nieuwe erfbebouwing en de plaatsing van een dakkapel.

Voor het ensemble is het van belang dat de ruimte tussen de rijtjes beleefbaar blijft. Aan- en uitbouwen dienen daarom iets verder achter de voorgevellijn te worden gerealiseerd. Daarnaast is het van belang dat originele details belangrijk voor de kwaliteit zijn zoals de ondiepe erkers.

Bouwstenen voor de juridische regeling

  • Goothoogte afstemmen op de bestaande situatie:

- Vrijstaande woningen: goothoogte 4 m en nokhoogte 10 m

- Korte rijen woningen: goothoogte 7 m en nokhoogte 10 m

4. V. Hoockerenstraat en J. Rensdorpstraat

Het buurtje rond de Van Hoockerenstraat en de J. Rensdorpstraat is een duidelijk projectmatig opgezet buurtje uit eind jaren '60 / begin jaren '70. Er is variatie in twee-onder-één-kapwoningen, en rijtjes van vier en vijf woningen met groene voortuinen. De woningen staan in een duidelijke rooilijn. De woningen zijn zonder al te veel detail ontworpen. In de loop der jaren zijn er op verschillende plekken onderdelen toegevoegd: her en der zijn erkers aangebouwd (soms om de hoek) en dakkapellen opgericht.

Het buurtje heeft een heldere opzet met relatief veel groen in de openbare ruimte. Daarnaast zijn voortuinen veelal groen ingericht en zijn ook erfscheidingen aan de zijkanten aan de openbare ruimte opgelost met hagen, al dan niet gecombineerd met lage muurtjes.

De woningen kunnen een aantal ondergeschikte uitbreidingen prima verdragen zonder dat de groene sfeer en de hoofdvorm van de woningen wordt aangetast. Het betreft onder andere dakkapellen van beperkte omvang aan de voorzijde, een ondiepe erker aan de voorgevel.

De recente aanpassingen betreffen verschillende uitbreidingen van de woning aan de achterzijde en de uitbreiding van een kantoor aan huis.

Bouwstenen voor de juridische regeling

  • Goothoogte afstemmen op de bestaande situatie:

- Woningen: goothoogte 6 m en nokhoogte 9 m

  • Behoud groene beeld door specifieke bestemming Groen

5. Zwembad De Witte Brug

Het gebied betreft het zwembad met bijbehorende voorzieningen zoals het parkeerterrein. Het bestaande zwembadgebouw ligt relatief verscholen tussen het groen. Het gebouw doet ietswat gedateerd aan en er is geen duidelijke entree gericht op de openbare ruimte.

Bouwstenen voor de juridische regeling

  • Bestemming overeenkomstig de bestaande bouwmogelijkheden met een beperkte uitbreiding voor beperkte aanpassing in de toekomst.
  • Behoud groene beeld door specifieke bestemming Groen.

6. Het Strengh

Aan Het Strengh staan twee bouwblokken met woningen uit de jaren '80 gescheiden door een watergang. Per blok zijn er verschillende woningtypen. Het zuidelijke blok bestaat uit vijf rijen en is gebouwd rond een parkeerhof. Het noordelijk blok aan de Cieweg bestaat uit drie rijen in een half gesloten opzet.

De woningen hebben typische vormen zoals een verschillende goothoogte aan voor- en achterzijde of een deels platte afdekking.

De woningen hebben op de basisvorm verschillende toevoegingen zoals erkers aan de voor- of zijkant , dakkapellen aan de voor- en achterzijde en zonnepanelen. Deze toevoegingen zijn voor hetzelfde type woning nagenoeg gelijk. Hierdoor is, ondanks de veelvormigheid van de woningen, een redelijk eenduidig ensemble overeind gebleven. Garages en schuurtjes (met kapje) in de erfgrens zijn in het ontwerp meegenomen en zo eenduidig vormgegeven.

Het buurtje van twee bouwblokken is een samenhangend geheel, als eenheid ontworpen met geclusterde parkeeroplossingen. Door de architectuur van met name de woningen met een kap met verschillende goothoogten aan de voor- en achterzijde hebben bewoners de bruikbaarheid van de woning vergroot door het aanbrengen van grote dakkapellen aan zowel de voor als achterzijde en erkers aan de voorzijde. De gemetselde tuinmuren langs de openbare ruimte gecombineerd met de schuurtjes dragen bij aan de beeldkwaliteit.

Gezien de vele woningen waarbij reeds een uitbreiding is gedaan kunnen de beschikbare opties zoals dakkapellen en erkers voor het type met kap overal worden toegestaan. Voor het beeld is het wenselijk dat op alle woningen wel de toevoeging van hetzelfde type wordt gerealiseerd om voldoende eenheid in het blok te waarborgen. De recente aanpassingen betreffen verschillende uitbreidingen van de woning zoals dakkapellen en aan- en uitbouwen.

Bouwstenen voor de juridische regeling

  • Goothoogte afstemmen op de bestaande situatie:

- Woningen met kap: goothoogte 6 m en nokhoogte 10 m

- Woningen met platte afdekking: 6 m bouwhoogte

  • Behoud brede watergang door specifieke bestemming Water
  • Behoud groen langs de Breedeweg door specifieke bestemming Groen

7. Rollerusstraat e.o.

Het gebied rond de Rollerusstraat, P. Duymstraat en Tempelaarsstraat bestaat uit rijen woningen en geschakelde tweekappers met een eenvoudige basisvorm, met op enkele plekken daartussen garageblokjes. Het gebiedje bestaat uit drie bouwblokken met min of meer dezelfde opzet met daartussen twee verkeersvrij groene hoven. Een aantal woningen op de koppen is uitgebreid met een aanbouw aan de zijkant. De aanbouwen verschillen van vorm en materiaalgebruik.

Het buurtje heeft een heldere opzet met relatief veel groen in de openbare ruimte. Daarnaast zijn voortuinen veelal groen ingericht en zijn ook erfscheidingen aan de zijkanten aan de openbare ruimte veelal opgelost met hagen. Door de hoven, de ligging aan het landelijk gebied en de voortuinen heeft dit buurtje een groen karakter.

Toevoegingen betreffen dakkapellen aan voor- en achterzijde, aanbouwen en erkers, bijvoorbeeld ten behoeve van praktijkruimte. De omvang van de dakkapellen zijn goed in verhouding tot de woningen en duidelijk een ondergeschikte element op de hoofdvorm.

Bouwstenen voor de juridische regeling

  • Goothoogte afstemmen op de bestaande situatie:

- Woningen: goothoogte 6 m en nokhoogte 9 m

  • Behoud groene beeld door specifieke bestemming Groen

8. Mr. Ludwigstraat

Het ensemble aan de Ludwigstraat, Mr. Dekkerstraat en de oostzijde van de Schoutenbos bestaat uit een ensemble van typische arbeiderswoningen van één bouwlaag met een vrij steile kap. De woningen zijn van oorsprong smal en de ruimte onder de kap is beperkt bruikbaar, waardoor ze niet (meer) voldoen aan de hedendaagse woonwensen.

Er zijn daarom in het verleden verschillende aanpassingen gedaan om de woningen te vergroten of de ruimte beter bruikbaar te maken:

  • Optrekken van de achtergevel tot halverwege dakvlak of zelfs tot aan de nokhoogte:
  • Optrekken van de voorgevel tot halverwege het dakvlak aan de voorzijde
  • Dakkapellen met verschillende vormen (los met schuine afdekking en doorlopend over hele rij) aan de voorzijde
  • Dubbele dakkapellen (boven elkaar in dakvlak) aan de achterzijde
  • Uitbreiding van de woning aan de zijkant op de hoeken danwel opvullen ruimte tussen twee rijen door aanbouw met kap

Opvallend is dat de woningen aan de voorzijde op de begane grond niet of nauwelijks zijn aangepast. Bijna alle woningen hebben nog de originele erker en entree.

De recente aanpassingen betreffen uiteenlopende uitbreidingen van de woning aan de achterzijde (ook op de verdieping), het plaatsen van erfbebouwing , dakkapellen en de plaatsing van een kap op een schuur.

Het is bij dit ensemble van arbeiderswoningen van belang dat enerzijds voldoende uitbreidingsruimte wordt geboden om de bruikbaarheid en het woongenot te vergroten en aan de andere kant voldoende samenhang in het straatbeeld te behouden. Om deze reden is het belangrijk om aanpassingen aan de voorzijde beperkt toegestaan en meer directe mogelijkheden te bieden om aan de achterzijde de woningen uit te breiden.

Bouwstenen voor de juridische regeling

  • Goothoogte afstemmen op uitbreidingsmogelijkheden aan de achterzijde (optrekken goothoogte aan achterzijde)

- Voorzijde : goothoogte 4 m en nokhoogte 8 m

- Achterzijde: goothoogte 6 m en nokhoogte 8 m

  • Dubbele dakkapellen aan de achterzijde toestaan via welstand

9. Gesina Veldtstraat

Aan de Gesina Veldtstraat staat een blok met moderne woningen als in een hof. De westzijde bestaat uit negen geschakelde woningen en aan de oostzijde van de straat staan vier vrijstaande woningen. Bij beide typen is op een aantal plekken de standaard aanbouw opgehoogd met een tweede laag. Het is ruimtelijk logisch deze uitbreidingsruimte voor alle woningen te bieden.

Overige uitbreidingen maken het beeld onrustig van dit samenhangende blok woningen. Aanpassing van de halfronde dakvorm door ophoging van een gevel is niet gewenst.

Recente aanpassingen zijn naast de ophoging van de standaard aanbouw en het plaatsen van een tuinhuis.

Dit buurtje geeft weinig aanleiding tot aanpassing van het hoofdgebouw.

Bouwstenen voor de juridische regeling

  • Behoud hoofdvorm van de woningen

- Goothoogte 5 m en nokhoogte 7 m

- Geen dakopbouwen toestaan

  • Verhoging van de aanbouwen tussen de woningen overal direct toestaan

10. Schoutenbosch/Compaanhof

Het blokje rond de Schoutenbosch en de Compaanhof heeft een divers karakter met woningen uit verschillende bouwperioden en vooral een diversiteit aan woningtypen. Hier staan eenvoudige twee- en drie-onder-één-kapwoningen in twee lagen met een kap, enkele vrijstaande woningen, een kleinschalig appartementencomplex en een hof met lage ouderenwoningen. Aan de Schoutenbosch staat een reeks vrijstaande woningen en tweekappers uit de jaren '30 van de vorige eeuw van één laag met een kap.

De Compaanhof ligt verscholen in het blok. Hier staan geschakelde ouderenwoningen in twee lagen met garages rond een pleintje.

De recente aanpassingen zijn uiteenlopend en betreffen uitbreidingen van de woning aan de achterzijde, vergroting of aanpassing van erfbebouwing , erfscheidingen, overkappingen en carport , ophogen en wijzigen van daken, dakkapellen en een gevelwijziging.

De kwaliteiten aan de Schoutenbosch bestaan uit de grote diversiteit in typologie en vormgeving met een zekere samenhang door de bouwperiode en stedenbouwkundige opzet met vrijstaande woningen en twee-onder-één-kappers. Behoud van de individualiteit is van belang.

Knelpunten zijn het gevaar van te veel toevoegingen die afbreuk doen aan de individualiteit van de woningen of de losse pandenstructuur vervagen en/of het realiseren toevoegingen die geen recht doen aan de oorspronkelijke architectuur van de woningen. In afwijking van de standaardregeling voor de gemeente Castricum, is de diepte van het bouwvlak voor vrijstaande woningen van 15 m naar 12 m aangepast in verband met de diepte van de percelen.

De Compaanhof heeft een hele andere opzet. De tweelaagse woningen hebben een eenvoudige vorm. Hier is vooral de ligging aan het (groene) hof een kwaliteit. Verhoging van de woningen is niet aan de orde, gezien de doelgroep en de ligging temidden van een bouwblok van Ginhovenstraat/Schoutenbosch.

Bouwstenen voor de juridische regeling Schoutenbosch

  • Goothoogte afstemmen op de bestaande situatie:

- Vrijstaande woningen: goothoogte 4 m en nokhoogte 8 m

- Korte rijen woningen: goothoogte 7 m en nokhoogte 10 m

  • Bouwvlakken afstemmen op specifieke gebouw en kavel

Bouwstenen voor de juridische regeling Compaanhof

  • Bestaande situatie bestemmen zonder bijzondere uitbreidingsmogelijkheden
  • Aan- en uitbouwen aan de zijkant bij voorkeur minimaal 3 m achter de voorgevel ivm parkeerruimte op eigen kavel.

Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten

3.1 Beleid

3.1.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren en op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. In deze Structuurvisie laat het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat het meer over aan gemeenten en provincies. Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's, onder andere de Nota Ruimte, Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving, de agenda Landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Het Rijk formuleert in de Structuurvisie drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven.

Barro

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

Het kabinet heeft een Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte opgesteld (SVIR) waarin een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau wordt gegeven. Deze SVIR zal een aantal rijksbeleidsnota's vervangen. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan betreft een conserverend bestemmingsplan voor bestaand stedelijk gebied. Het plan is van dien aard dat nationale belangen niet worden geschaad.

3.1.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie Noord-Holland 2040

Op 21 juni 2010 is de provinciale structuurvisie "Structuurvisie Noord-Holland 2040" vastgesteld en op 23 mei 2011 de eerste herziening. De structuurvisie geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Noord-Holland. De provincie is veelzijdig, met een aantal belangrijke economische motoren van Nederland, bruisende steden, natuurparken, het strand en open grasland vol weidevogels. Dit bijzondere karakter wil de provincie bewaken. Tegelijkertijd zijn er ontwikkelingen als globalisering, klimaatverandering en trends zoals vergrijzing en krimp die een grote ruimtelijke impact hebben. In de structuurvisie beschrijft de provincie hoe en op welke manier ze met deze ontwikkelingen en keuzes omgaat en schetst ze hoe de provincie er in 2040 moet komen uit te zien. De provincie heeft drie hoofdbelangen die samen de ruimtelijke hoofddoelstelling vormen van de provincie Noord-Holland. Deze drie hoofdbelangen zijn: Ruimtelijke kwaliteit, Duurzaam Ruimtegebruik en Klimaatbestendigheid. Onder deze hoofdbelangen vallen een twaalftal onderliggende provinciale ruimtelijke belangen. Deze belangen zijn uitgewerkt en hieraan zijn instrumenten gekoppeld die door de provincie worden ingezet om deze tot uitvoering te brengen. De volgende belangen zijn onderscheiden:

  • Ruimtelijke kwaliteit: Behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschap, Behoud en ontwikkeling van natuurgebieden, Behoud en ontwikkeling van groen om de stad;
  • Duurzaam ruimtegebruik: Milieukwaliteiten, Behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken, Voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting, Voldoende en gedifferentieerde ruimte voor economische activiteiten en Voldoende en gedifferentieerde ruimte voor recreatieve en toeristische voorzieningen;
  • Klimaatbestendigheid: voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast, voldoende en schoon drink-, grond- en oppervlaktewater en voldoende ruimte voor het opwekken van duurzame energie.

In de provinciale structuurvisie is het plangebied weergegeven als Bestaand Bebouwd Gebied (BGG). Binnen het Bestaand Bebouwd Gebied bevordert de Provincie Noord-Holland zoveel mogelijk de intensivering en bundeling van stedelijkheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPC15Dorpskom-VS01_0004.png"

Figuur 3.1 Uitsnede Structuurvisie

Rondom het treinstation Castricum ligt de cirkel "verdichting rond OV-knooppunten". In de structuurvisie is bepaald dat er rond OV-knooppunten in een cirkel van 800-1.200 meter verdicht kan worden, waarbij aangesloten moet worden op de ruimtelijke mogelijkheden en identiteit van de specifieke locatie. Verdichting rondom het OV-knooppunt is in dit bestemmingsplan niet aan de orde.

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt geheel binnen Bestaand Bebouwd Gebied, eventuele stedelijke ontwikkelingen passen binnen het beleid voor dit gebied.

Provinciale ruimtelijke verordening (PRV)

Provinciale Staten hebben op 3 februari 2014 de PRV. Deze vaststelling betreft een beleidsarme wijziging ten opzichte van de eerder vastgestelde verordening op 21 juni 2010. Dit houdt in dat de verordening geen nieuw beleid bevat. De provinciale verordening is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen. De PRV vloeit voort uit het Uitvoeringsprogramma van de Provinciale Structuurvisie. In dit uitvoeringsprogramma is aangegeven voor welke onderdelen van beleidsdoelstellingen (provinciale belangen) uit de Visie de verordening als algemene regel noodzakelijk is voor de doorwerking van het provinciale ruimtelijke visie.

Het plangebied is in de PRV net als in de Structuurvisie 2040 aangeduid als Bestaand Bebouwd Gebied (BBG) (oostzijde spoor) en als Nationaal Landschap "Laag Holland", in de PRV vertaald tot Bufferzone. Het BBG is indicatief op de kaart aangegeven. In de bepalingen van de PRV is specifieker omschreven wat het BBG is. Het hele plangebied maakt hiervan deel uit, omdat ter plaatse bebouwing en stedelijke functies zijn toegestaan. Ten aanzien van de bufferzone is bepaald dat deze uitsluitend geldt buiten het BBG. Omdat het plangebied onderdeel uitmaakt van het BBG, is dit niet relevant voor dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPC15Dorpskom-VS01_0005.png"

Figuur 3.2 Begrenzing BBG

Dit bestemmingsplan is conserverend van aard waarbij geen grootschalige stads- of dorpsontwikkelingen worden mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan is dan ook niet in strijd met de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

Conclusie

Het plangebied is gelegen binnen het door de provincie aangeduide Bestaand Bebouwd Gebied en binnen de Bufferzone. Dit bestemmingsplan laat geen grootschalige ontwikkelingen toe en is in lijn met het provinciale beleid.

3.1.3 Regionaal beleid

Regionale Woonvisie Regio Alkmaar 2013-2020

De Regionale Woonvisie Regio Alkmaar is de opvolger van de Noord-Kennemerland bestaat uit de gemeenten Alkmaar, Bergen, Castricum, Graft-De Rijp, Heerhugowaard, Heiloo, Langedijk en Schermer. Het gebied kent een rijke schakering aan woningen en woonmilieus. Op gemeentelijk niveau is een dergelijke variëteit niet haalbaar en daarom is het van belang de omvang en invulling van het nieuwbouwprogramma, het aanbod aan woonmilieus en de omgang met de bestaande voorraad op elkaar af te stemmen in een Regionale Woonvisie. De Woonvisie legt kaders vast voor de lokale woonvisies en geeft richting voor afspraken met marktpartijen.

in de regio is geen sprake van krimp. Tot 2040 groeit de bevolking. Daarnaast zal het aantal huishoudens verder toenemen als gevolg van het de trend dat steeds meer mensen alleen gaan wonen en minder in gezinsverband. Ook verdubbeld het aandeel senioren (75+), dit leidt tot een specifieke vraag naar wonen met zorg. De woonopgave voor de regio Alkmaar bedraagt circa 10.000 nieuwe woningen tot en met 2020 en nog eens ruim 8.000 woningen in de periode 2020-2040. Vooralsnog zijn er (op papier) geen grote knelpunten ten aanzien van nieuwe woningbouw.

Dit bestemmingsplan maakt geen woningbouw mogelijk. Het plan schaadt de regionale belangen niet.

3.1.4 Gemeentelijk beleid

Castricum op weg naar 2030; Structuurvisie Buitengewoon Castricum 2030

Op 4 december heef de gemeenteraad een geactualiseerde structuurvisie vastgesteld. De structuurvisie brengt alle beleidsterreinen bijeen waarop de gemeente actief is. In de structuurvisie wordt een beeld gegeven van wie de gemeente is en waar zij wil staan in 2030.

Bijna 10 jaar geleden begon de gemeente met de toekomstdiscussie onder de noemer Buiten Gewoon Castricum. Op drukbezochte bijeenkomsten discussieerden vele inwoners mee over de vraagstukken van de toekomst en de opgaven van nu. Dat leidde tot de strategische visie Buiten Gewoon Castricum, die in 2010 is geactualiseerd. Intussen staat de wereld niet stil en ook de Castricumse samenleving blijft in beweging. Daarom is het nodig om van tijd tot tijd stil te staan bij de keuzes die gemaakt zijn: passen ze nog bij de actuele situatie of onze verwachtingen van de toekomst? Daarom worden iedere vier jaar de keuzes opnieuw tegen het licht gehouden. Niet om telkens een drastische ommezwaai te maken, wel om waar nodig bij te sturen als de tijd daarom vraagt.

In de structuurvisie zijn speerpunten en beleidscriteria geformuleerd. De speerpunten bestaan uit een open en gevarieerd landschap, een stabiel inwonertal en bevorderen van recreatie en toerisme. Voor dit bestemmingsplan is het speerpunt 'stabiel inwonertal' met name van belang. Door de woningen positief te bestemmen, worden de kaders hiervoor geschapen.

Voor al het beleid van de gemeente gelden twee belangrijke beleidscriteria: duurzaamheid en co-productie. Concreet voor dit bestemmingsplan betekent dit dat duurzaamheidsaspecten mogelijk gemaakt moeten worden. Zo kunnen zonnepanelen op daken van woningen worden gerealiseerd.

In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met het beleid van de structuurvisie. Het huidige gebruik en de huidige bebouwing zijn hiervoor het uitgangspunt.

Notitie detailhandel (2012)

Op 18 september 2012 heeft het college van de gemeente Castricum de “Notitie detailhandel gemeente Castricum” vastgesteld. In deze notitie zijn de positie en uitgangspunten ten opzichte van de voorzieningen detailhandel duidelijk gemaakt. De notitie dient als toetsingskader, de initiatieven op het gebied van detailhandel worden overgelaten aan de markt.

Toekomstige ontwikkelingen aan de aanbod- en vraagzijde hebben gevolgen voor de detailhandel. In de toekomst is er minder behoefte aan fysieke winkels. Dat neemt niet weg dat alle detailhandel is gevestigd in of grenzend aan de bestaande winkelgebieden. Hier wordt alleen vanaf geweken in het geval van grootschalige detailhandel. Vestiging in de periferie kan dan worden overwogen.

Winkels dienen zoveel mogelijk gelegen te zijn in de nabijheid van de winkels aan het Bakkerspleintje. Dit betekent dat de concentratie van het winkelgebied plaatsvindt rond het Bakkerspleintje/ Dorpsstraat (in de omgeving van het Bakkerspleintje) en de Burgemeester Mooijstraat. Dit gebied, met uitzondering van Burgemeester Mooijstraat 21-25, maakt geen deel uit het voorliggende bestemmingsplan.

In dit bestemmingspan worden de uitgangspunten uit de Notitie detailhandel voor zover nodig verwoord, het gaat dan om de eerder genoemde locatie aan de Bnurgemeester Mooijstraat 21-25

Bed en breakfast beleid

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van Bed en Breakfast is vastgelegd in het beleidsdocument "Bed and Breakfast – beleid, Castricum 2009". In dit beleid wordt onder een 'Bed en Breakfast' verstaan: een kleinschalige overnachtingsaccommodatie voor toeristische doeleinden gericht op een kortdurend verblijf en het serveren van ontbijt. De volgende voorwaarden voor een bed & breakfast zijn geformuleerd:

  • is gevestigd in een woonhuis/boerderij of bijgebouw;
  • is ondergeschikt aan de hoofdbestemming wonen of aan de agrarische doeleinden;
  • de houder moet hoofdbewoner zijn en er daadwerkelijk wonen;
  • beschikt niet over een zelfstandige kookgelegenheid en
  • heeft een maximale omvang van 3 kamers (6 slaapplaatsen) bij een woonbestemming en maximaal 4 kamers (8 slaapplaatsen) bij een agrarische bestemming.

Dit beleid is vertaald in dit bestemmingsplan, is weergegeven in hoofdstuk 3.5.3.

Erf- en perceelsafscheidingen

De gemeente heeft haar beleid voor erf- en perceelafscheidingen vastgelegd in een beleidsnotitie (2004). In dit bestemmingsplan is de beleidsnotitie vertaald naar bouwregels voor bouwwerken geen gebouw zijnde. In de beleidsnotitie is onderscheid gemaakt in een drietal situaties, namelijk:

  • erf- perceelafscheidingen voor de voorgevel van een woning;
  • erf- perceelafscheidingen op achtererf en/of zijerf achter de voorgevel van een woning;
  • erf- perceelafscheidingen op achtererf en/of zijerf achter de voorgevel van een woning, waarbij een zij- en/of achtererf grenst aan een openbare weg of openbaar groen;

In de beleidsnotitie is bepaald dat een erf- perceelafscheiding aan de voorzijde van woningen niet hoger mogen zijn dan 1 meter.

Voor achtererven en zijerven achter de voorgevel van een woning, geldt dat de hoogte van een erf- perceelafscheiding in principe 2 meter mag bedragen en dat de erf- perceelafscheiding geplaatst mag worden tot aan de perceelsgrens. Dit geldt evenwel niet zonder meer voor zij- en achtererven die aan een openbare weg of het openbaar groen grenzen. Daar mogen alleen erf- perceelafscheidingen tot een hoogte van 2 meter worden geplaatst als de afstand tot de openbare weg en/of het openbare groen groter of gelijk is aan 1 meter. Op afstanden kleiner dan 1 meter tot de openbare weg of openbaar groen mogen alleen erf- perceelafscheidingen groter dan 1 meter en maximaal 2 meter worden geplaatst als de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving niet onaanvaardbaar wordt aangetast en de verkeersveiligheid ter plaatste is gegarandeerd (uitzicht op kruisende wegen mag niet worden belemmerd).

Groenbeleid

Groenbeleid is verwoord in het "Groenbeleidsplan Gemeente Castricum 2007-2020", dat in juli 2007 is vastgesteld. Over het groen in de kern Castricum wordt vermeld dat vooral in de oude bebouwing van de kern de boom- en groenstructuur hoofdzakelijk wordt bepaald door particuliere bomen en particulier groen. In Castricum zijn meerdere straten en lanen die vanuit de inrichting en beleving als hoofdstructuur kunnen worden bezien, terwijl deze tot de substructuur horen.

De gronden die volgens dit beleidsplan structureel groen moeten blijven, zijn verwerkt in dit bestemmingsplan.

Bomenbeleidsplan

In het Bomenbeleidsplan is de volgende ambitie opgenomen: "kiezen voor bomen is kiezen voor beheerbare bomen die de mogelijkheid krijgen om oud te kunnen worden". Als er in Castricum bomen worden geplant dan dient er bovenal gekozen te worden voor beheerbare bomen, dat wil zeggen kiezen voor kwalitatieve, duurzame bomen die tot wasdom kunnen komen en zich kunnen ontwikkelen in de tijd. Hierbij is het doel het behoud en versterken van een gezond, gevarieerd, duurzaam en kwalitatief hoogwaardig bomenbestand.

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De bestaande bomen zijn binnen de verschillende bestemmingen toegestaan. Hierdoor staat dit bestemmingsplan de uitvoerbaarheid van het bomenbeleidsplan niet in de weg.

Kwaliteitsimpuls Economie Castricum (KEC)

Deze nota is in 2008 vastgesteld. De kerndoelstelling van de Kwaliteitsimpuls Economie Castricum luidt als volgt: ‘In 2012 is Castricum een gemeente die Ondernemend, Vitaal en Uitnodigend is in een duurzame en groene omgeving'.

De voorzieningen in Castricum zijn goed op peil. Er zijn ontwikkelingen die kansen voor de gemeente bieden. Uit de trends valt op te merken dat funshoppen de komende periode alleen nog maar gaat toenemen. Castricum heeft potentie voor het shoppen van twee tot maximaal drie uur. Door het centrumgebied meer als verblijfsruimte in te richten en door te acquireren op kleine bijzondere winkeltjes die 'een beleving' verkopen is het vaker bezoeken uitgebreid met het langer verblijven. De ontwikkeling van kleinschalige en kwalitatieve daghoreca is hiervoor een vereiste.

Wonen in de Heerlykhyd tussen Zee en Meer, Lokale Woonvisie 2014-2030

In de lokale woonvisie schetst de gemeente haar visie op het wonen in de gemeente Castricum. Hierbij wordt een concreet beeld gegeven tot 2030. Deze visie staat niet op zich, maar kan als lokale doorvertaling worden gezien van de Regionale Woonvisie Regio Alkmaar 2014-2030 en als een uitwerking van de Structuurvisie Buiten Gewoon Castricum.

Speerpunten in de lokale woonvisie 2014-2030 zijn:

  • Streven naar een kwalitatief gedifferentieerd woningaanbod, dat aansluit op de vraag van de huidige en toekomstige inwoners. Een gedifferentieerd woningaanbod biedt de mogelijkheid om een gewenste wooncarrière te maken binnen de gemeente (doorstroming) en draagt bij aan een evenwichtige bevolkingsopbouw, dat bestaat uit een stabiel inwonertal en een gevarieerde leeftijdsopbouw.
  • Ter bevordering van een evenwichtige bevolkingsopbouw wordt in het programma wonen met name aandacht besteed aan bouwen voor jongeren, starters en senioren.
  • Voor senioren is het van belang dat de woning levensloopgeschikt is en zij daar kunnen blijven wonen ook als ze zorg behoeven.
  • Stabiel houden van het aantal inwoners, zodat ook in de toekomst voldoende draagvlak blijft voor het huidige voorzieningenniveau.
  • Om het aantal inwoners stabiel te houden is het, als gevolg van de huishoudensverdunning, noodzakelijk om de woningvoorraad uit te breiden.
  • Realiseren van de nieuwbouw hoofdzakelijk binnen de bestaande bebouwing van de woonkernen om de groene en landelijke omgeving tussen de woonkernen te behouden.

Aan de hand van deze speerpunten zijn drie beleidsopgaven geformuleerd:

  • 1. een nieuwbouwprogramma met toekomstwaarde;
  • 2. een sluitend netwerk van wonen, zorg en welzijn;
  • 3. aantrekkelijk houden van de bestaande woningvoorraad en wijken.

Dit bestemmingsplan maakt geen woningbouw mogelijk. Geconcludeerd wordt dat de woonvisie geen consequenties heeft voor dit plan.

Integrale verkeers- en vervoersplan

In het integrale verkeers- en vervoersplan voor de gemeente Castricum is de verkeerssituatie in alle kernen van Castricum in beeld gebracht. Het plan, dat in 2004 is vastgesteld, geeft op hoofdlijnen richtingen voor het verkeersbeleid van de gemeente Castricum in de komende tien jaar, met een doorkijk naar mogelijke ontwikkelingen en maatregelen op de nog langere termijn (2030). In dit bestemmingsplan is een onderscheid gemaakt naar wegen met een doorgaande verkeersfunctie en een verblijfskarakter.

Welstandsnota 2014

In de welstandsnota wordt onderscheid gemaakt tussen welstandsvrije gebieden en gebieden waarvoor een bijzonder, een welstandsluw of een regulier welstandsregiem geldt. Voor de gebieden waarvoor een bijzonder, welstandsluw of regulier welstandsregime geeft de welstandsnota gebiedsgerichte welstandscriteria.

Voor elk welstandsgebied waarop gebiedgericht welstandsbeleid van toepassing is, zijn in de welstandsnota de gewenste welstandsniveaus benoemd. In de bijzondere gebieden is extra inspanning ten behoeve van het behoud en de eventuele versterking van de ruimtelijke kwaliteit gewenst. In de reguliere welstandsgebieden streeft de gemeente naar handhaven van de kwaliteit met oog voor de vrijheid van de burger. In welstandsluwe gebieden wordt ruimhartig bekeken of een plan geen wezenlijke afbreuk doet aan zijn omgeving en wordt niet gelet op de verfijning van het bouwwerk op zich. In de welstandsvrije gebieden kunnen burgers zelf verantwoordelijkheid nemen en hun belangen tegen die van omwonenden afwegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPC15Dorpskom-VS01_0006.png"

Figuur 3.3 Overzichtskaart welstandsniveaus (in rood: bijzonder; in groen: regulier; in oranje: luw; en in blauw: welstandsvrij)

Voor het plangebied geldt dat er zowel gebieden zijn waar sprake is van welstandsvrij als gebieden waar een gebiedsgericht welstandsbeleid van toepassing is. Het gebied rondom het zwembad en Het Strengh vallen onder het welstandsvrije regiem.

Gebiedsgericht welstandsbeleid is van toepassing op de overige gebieden. Onderscheid wordt gemaakt in de gebieden 'Oud Dorp' en 'Woongebied'.

Oud dorp: De welstandsnota signaleert dat de grootste waarde zich bevindt in de gegroeide structuur van het oude dorp. Bouwwerken zijn door hun ligging, vorm en bouwperiode cultuurhistorisch waardevol. Het beleid is gericht op behoud van de ruimtelijke kwaliteit.

Woongebied: Om het dorpslint en het oude dorp liggen woongebieden waarin gevarieerde kleinschalige bebouwing wordt afgewisseld met rijwoningen en twee onder één kap woningen. Bijzondere elementen zijn de relatief grootschalige en verspreid voorkomende wijkvoorzieningen als (basis)scholen. De waarde van het woongebied is vooral gelegen in het rustige beeld van de straten.

Het grootste deel van het plangebied is welstandsluw. Het beleid is terughoudend alsmede gericht op het beheer van de rust in het groene straatbeeld en behoud van de samenhang. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is geen ambitie van het welstandbeleid.

In de bijzondere gebieden is een extra inspanning ten behoeve van het behoud van de ruimtelijke kwaliteit gewenst.

Uit de stedenbouwkundige analyse die in paragraaf 2.3 is gemaakt, komt het onderscheid naar de verschillende gebieden met de verschillende stedenbouwkundige kwaliteiten eveneens naar boven. De regeling van dit bestemmingsplan is hierop afgestemd. Met name in de gebieden die in de welstandsnota als bijzondere gebieden zijn aangewezen, zijn meer op maat gesneden bouwvlakken opgenomen. Dit wordt overigens ook ingegeven uit het feit dat de percelen een beperktere oppervlakte hebben.

Conclusie

Dit bestemmingsplan is in lijn met de gemeentelijke beleidsdocumenten. Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die niet passen in het beleid of de visie van de gemeente Castricum. Het bestemmingsplan is op het gebied van gemeentelijk beleid uitvoerbaar.

3.2 Cultuurhistorie

3.2.1 Erfgoednota

Op 5 februari 2014 heeft de gemeenteraad de 'Erfgoednota gemeente Castricum' vastgesteld. De erfgoednota is een beleidsdocument dat een integrale aanpak van het archeologie en cultuurhistorisch beleid waarborgt. Daarom wordt deze in eigen paragraaf beschreven. Daarna volgen dan de paragrafen over cultuurhistorie en archeologie.

Mede op basis van de erfgoednota, streeft de gemeente ernaar 'het verhaal van de plek te verbinden met de agenda van de plek'. In de erfgoednota wordt een nieuwe aanpak geïntroduceerd, die leidt tot een integrale aanpak. Het gebruik van erfgoed staat daarin centraal.

De erfgoednota kan gezien worden als een oplegger op het bestaande erfgoedbeleid (archeologie, monumenten en cultuurhistorie) en is daarmee een waardevolle aanvulling. Het verleden (en dus het verhaal van de gemeente) wordt samen met de ruimtelijke, economische en sociaal culturele opgaves van de gemeente als uitgangspunt gebruikt voor de toekomstige plannen. Dit is uitgewerkt in zogenaamde 'verhaallijnen', waarin de verhalen uit het verleden en de beleidsopgaves samen komen. De verhaallijnen kunnen op deze manier dienen als inspiratiebron voor nieuwe ontwikkelingen. Uitgangspunt is dat het vertellen van het verhaal als voorwaarde wordt gezien voor investering in het onderzoek.

De geschiedenis van Castricum is te verklaren aan de hand van twee verhaallijnen: Heerlykhyd en Ommestreken. De historie voor wat betreft Dorpskom is met name te vertellen aan de hand van de verhaallijn van de Ommestreken. In deze verhaallijn komt de eigenheid van de kernen en de landschappen naar voren.

Daarbij is maakbaarheid een belangrijk thema. Verhalen die hier benadrukt worden, gaan over ontginning, zandwinning, waterbeheer en de organisatie in individuele buurtschappen. Dit uit zich in specifieke verkavelingsstructuren en landschapseenheden. Maatschappelijke opgaves waar deze verhaallijn aan relateert, zijn het streven naar ruimtelijke kwaliteit en een open en gevarieerd landschap, een veilige woonomgeving en een stabiel inwonertal met voorzieningen op maat; in 'stenen' en activiteiten, toegespitst op de behoefte aan welzijns-, onderwijs- en culturele voorzieningen van inwoners.

In de Erfgoednota worden drie doelen die met de nieuwe omgangsvorm voor erfgoed worden nagestreefd beschreven: identiteit, integrale aanpak en toepasbaar:

1. Identiteit.

Een belangrijke beleidsopgave is de zorg voor een fijne leefomgeving. Daarvoor is het van belang dat inwoners zich verbonden voelen met hun omgeving. En om je te kunnen identificeren met een plek, zijn verhalen nodig. Dat is waarom we de verhaallijnen introduceren en iedereen vragen mee te bouwen aan onze gezamenlijke verhalen. Gemeente en burgers hebben elkaar hierbij nodig.

2. Integrale aanpak

We streven ernaar het erfgoed integraal te benaderen. Niet alleen door alle erfgoedonderdelen samen te trekken, maar juist ook door erfgoed te laten bijdragen aan maatschappelijke opgaves. We willen het verhaal van de plek verbinden aan de agenda van de plek.

3. Toepasbaar

Het is voor de gemeente Castricum belangrijk om aantrekkelijk te blijven voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Sociale samenhang en het stimuleren van ondernemers en burgerparticipatie zijn belangrijke doelen van ons gemeentelijk beleid. Erfgoed kan hier een belangrijke bijdrage aan leveren. Uitgangspunt bij de omgang met erfgoed wordt 'het vertellen van een verhaal'. Het gebruik van het verhaal wordt daarmee een voorwaarde voor een investering in bijvoorbeeld onderzoek, beheer of behoud van erfgoed. Op die manier kan het erfgoed worden ingezet bij het streven naar ruimtelijke kwaliteit, sociale binding, een prettig vestigingsklimaat en toerisme.

Verhaallijn Ommestreken

De gemeente Castricum laat zich kenmerken door verschillende landschapszones die samen het verhaal ter plekke vertellen; de kust- en duinzone, de strandwallen- en dorpenzone en tot slot het veengebied en merenzone. Deze landschappelijke diversiteit wordt benadrukt in de verhaallijn Ommestreken. Die diversiteit zorgt voor afwisseling en een spannende omgeving. Het plangebied ligt in het strandwallen- en dorpenzone. De buurtschappen waaruit de huidige dorpen zijn ontstaan, worden gevonden op de hogere plekken in het landschap.

3.2.2 Cultuurhistorie

Ontstaansgeschiedenis

Pas nadat de monding van het Oer-IJ, een zeegat dwars door de strandwallen heen, zich naar het noorden had verplaatst werd het gebied rond Castricum langzamerhand bewoonbaar. In de tweede en derde eeuw na Christus werd er op de strandwallen in onze gemeente intensief gewoond. De naam Castricum komt omstreeks 990 voor het eerst in de geschreven bronnen voor. De reden dat Castricum belangrijk werd kwam doordat het dorp aan de postweg Haarlem-Alkmaar lag.

Het dorp Castricum is ontstaan uit een aantal buurtschappen en boerderijen. De Kerkbuurt heeft daarin een bijzondere plaats. In bijlage 4 bij deze toelichting is daarom een korte schets van de historie van de Kerkbuurt opgenomen. De groei van Castricum naar de omvang zoals we die nu kennen begon vanaf 1865, toen de spoorweg in gebruik werd genomen. Handels- en forenzenverkeer werden toen mogelijk. In die tijd werden kolen aangevoerd voor de energievoorziening en werd zand (van de Zanderij) afgevoerd. Waarschijnlijk heeft dit in belangrijke mate de ligging van het spoortracé bepaald en daarmee in feite de groei van het dorp. Van 1879 tot 1923 reed de stoomtram Haarlem-Alkmaar door de Dorpsstraat in Castricum en de Rijksweg in Limmen. Vanaf het station Castricum verzorgde vanaf 1914 een paardentram, later vervangen door elektrische tractie, het vervoer naar “Duin en Bosch” (nu ggz “Dijk en Duin”).

Tot de dertiger jaren bleef Castricum een tuindersdorp. Later, vooral in de naoorlogse periode is er veel “import” gekomen en is de kern gegroeid aan de oostkant van het spoor. In eerste instantie in noordelijke richting, later ook in noordelijke en oostelijke richting. Aanvankelijk was de Soomerwegh een randweg waarmee de bebouwingsgrens van de kern was bepaald. In het streekplan van 1962 werd gesteld dat de kern ook ten oosten van deze weg zou moeten uitbreiden. De gehanteerde groeiscenario’s staan model voor de periode begin van de 60er jaren. Castricum nam een belangrijke groei taakstelling op zich. Een zuidelijk randwegtracé, aansluitend op de Soomerwegh via de C.F. Smeetslaan, zou vooral de dorpskern moeten gaan ontlasten. In 1973 wordt een structuurschets vastgesteld waar afgezien wordt van een dergelijk groeimodel. Het resultaat van deze ombuiging is de huidige ruimtelijke situatie van de Soomerwegh en de C.F. Smeetslaan en hun aansluiting op de Dorpsstraat. Binnen het huidig patroon van Castricum is deze plek, waar min of meer een botsing tussen schaalverschillen is ontstaan, typisch.

De kern Castricum telt nu bijna 20.000 inwoners. Binnen de huidige gemeente wonen ruim 34.236 (peildatum 1 mei 2014) inwoners.

Omdat het plan geen ontwikkelingen mogelijk maakt zijn er vanuit het oogpunt van erfgoed verder geen belemmeringen die de uitvoering van het bestemmingsplan in de weg staan.

3.2.3 Monumenten

Rijksmonument

In het plangebied bevindt zich één Rijksmonument, de Nederlands Hervormde Dorpskerk aan het Kerkpad 1, Rijksmonument nummer 11478.

In de 11e eeuw werd op deze plaats voor het eerst een kerk geplaatst. Het eenbeukige schip is het oudste gedeelte van de kerk en bestaat nog bijna geheel uit tufsteen. In de muren zijn romaanse vensters aangebracht (waarvan een deel gereconstrueerd tussen 1953 en 1956). Omdat deze delen nu nog bestaan behoort de kerk tot de oudste bestaande gebouwen van Nederland.

In de 15e eeuw werd een bakstenen toren in gotische stijl voor de kerk gebouwd. De toren is afgedekt met een achtkantige spits en een balustrade.

Omstreeks 1510-1520 is het tufstenen koor vervangen door een gotisch koor en in dezelfde periode werd het schip verlengd tot aan de toren zodat een geheel ontstond.

Later zijn er diverse veranderingen doorgevoerd. Zo is ondermeer de kap vernieuwd, verhoogd en voorzien van een tongewelf. Zoals eerder vermeld is in de jaren 1953-1956 een uitgebreide restauratie uitgevoerd en in 1992 nogmaals.

De kerk is nog steeds in gebruik bij de protestantse gemeente.

Gemeentelijke monumenten

Naast de kerk zijn er nog enkele gemeentelijke monumenten in het plangebied. De bescherming van gemeentelijke monumenten is geregld vanuit de erfgoedverordening. Hieronder zijn de gemeentelijk monumenten beschreven:

Kerkepad 1, categorie 7, Kerken en andere religieuze objecten

De Cultuurhistorische waarde is hoog:

  • Het oude deel van het kerkhof is van historische waarde vanwege de rol die het heeft gespeeld in het religieuze en sociale leven in Castricum.
  • Het kerkhof heeft ensemble waarde samen met de protestantse Kerk (rijksmonument).

Mient 31, categorie 2: woonhuizen

De cultuurhistorische waarde is hoog:

  • De ontwikkeling van de spoorlijn is voor Castricum bepalend. Bij de oprichting van de spoorweg omstreeks 1865, zijn er twee zogenaamde spoorhuizen gebouwd. Dit huis is als enige bewaard gebleven.

Mient 80-82, categorie 2: woonhuizen

De cultuurhistorische waarde is hoog:

  • het huis is van historische waarde als wijkgebouw.
  • het complex is van architectuurhistorische waarde als fraai en gaaf bewaard complex in de trant van de Delftse school.
  • het complex is markant gelegen aan de rand van de Zanderij, ter plekke van de reeks woonhuizen die in de oorlog zijn gesloopt.

Overtoom 15, categorie 8: overige objecten

De cultuurhistorische waarde is hoog:

  • het gebouw is van historische waarde vanwege de rol ervan in het sociaal-culturele en religieuze leven van Castricum
  • het gebouw is van architectuurhistorische waarde vanwege het bijzondere bouwtype.
  • het gebouw is van stedenbouwkundige waarde omdat het zeer markant is gelegen in de kern van Castricum

Overtoom 21, categorie 1: (stolp)boerderijen en bijgebouwen

De cultuurhistorische waarde is redelijk:

  • De boerderij heeft historische waarde in verband met de sociaaleconomische en de agrarische geschiedenis. Het agrarische verleden van het gebied rond Castricum is eraan af te lezen.
  • De boerderij heeft architectuurhistorische waarde vanwege de goed bewaarde hoofdvorm van de stolpboerderij, het voor Noord-Holland meest karakteristieke bouwtype.
  • Deze stolp is vrij ingrijpend verbouwd, maar op een passende manier.

Overtoom 40-54, categorie 8: overige objecten

De cultuurhistorische waarde is hoog:

  • het gebouw is van historische waarde vanwege de rol ervan binnen de sociaal-maatschappelijke geschiedenis van de gemeente.

Rusthof 1-12, categorie 4: arbeiderswoningen

De cultuurhistorische waarde is hoog:

  • het complex heeft sociaal-historische waarde als voorbeeld van sociale woningbouw in de wederopbouw periode.
  • het complex heeft architectuurhistorische waarde als gaaf bewaard voorbeeld van sociale woningbouw in een ongebruikelijke combinatie van verkavelingsvorm en bouwstijl.
  • het complex heeft ensemblewaarde vanwege de markante ligging met de blinde koppen aan de Oudeweg. Tevens maakt het onderdeel uit van een stedenbouwkundig plan met 40 woningen aan de Leo Toepoelstraat en de Jan Hobergstraat.

Schoutenbosch 6, categorie 1: (stolp)boerderijen en bijgebouwen

De cultuurhistorische waarde is hoog:

  • de boerderij is van historische waarde als zijnde kenmerkend voor de sociaaleconomische geschiedenis ter plaatse: het belang van het boerenbedrijf als middel van bestaan.
  • de stolp heeft architectuurhistorische waarde als gaaf bewaard voorbeeld van de stolp als bouwtype dat karakteristiek is voor Noord-Holland.
  • de stolp heeft ensemblewaarde vanwege de betekenis ervan als 'historisch fragment' in een groter geheel.

Stationsweg 21, categorie 2: woonhuizen

De cultuurhistorische waarde is hoog:

  • De bebouwing aan de Stationsweg (Mient) is van historische waarde omdat zij deel uit maakt van de geschiedenis van Castricum.
  • Het pand is van architectuurhistorische waarde door de expressieve vormgeving van kap en erker.
  • Het pand is van stedenbouwkundige waarde, omdat het deel uitmaakt van de afwisselende reeks vrijstaande woningen langs de Stationsweg.

Beeldbepalende panden

Naast de Rijks- en gemeentelijke monumenten zijn er veel beeldbepalende panden in de gemeente Castricum. In bijlage 5 is een lijst van deze beeldbepalende panden opgenomen.

3.3 Archeologie

Het gemeentelijk archeologiebeleid is opgenomen in het beleidsdocument 'Beleidsnota Archeologie gemeente Castricum 2011'. De beleidsnota is definitief vastgesteld op 6 oktober 2011 en inmiddels opgenomen in de overkoepelende Erfgoednota gemeente Castricum (vastgesteld op 5 februari 2014). De gemeente kiest hierin voor een verscherpte aandacht voor, en het stellen van heldere voorwaarden aan, ingrepen in de bodem van de archeologisch meest waardevolle delen van het gemeentelijk bodemarchief, zodanig dat de archeologische zorgplicht in overeenstemming is met andere publieke taken en ambities (landbouw, ruimtelijke ontwikkeling, woningbouw, monumenten, etc.) maar ook met private belangen. Behalve een effectieve en doelmatige invulling van de rol van het bevoegd gezag, onderschrijft gemeente Castricum het rijks- en provinciale streven naar behoud van archeologische waarden in de bodem (behoud in situ). Voor het gehele grondgebied van gemeente Castricum (inclusief zeegebied) is op basis van bureauonderzoek een analyse gemaakt van het gemeentelijke bodemarchief, die vervolgens is vertaald in zeven beleidscategorieën op de maatregelenkaart. Op deze wijze wordt inzichtelijk gemaakt wanneer rekening moet worden gehouden met archeologie bij ruimtelijke planvorming en bodemingrepen, en welke onderzoekseisen en ontheffingen daarbij gelden. Deze worden door middel van dubbelbestemmingen vastgelegd in de bestemmingsplannen.

Een gedeelte van het plangebied wordt op basis van de landelijk Archeologische Monumentenkaart getypeerd als terrein van hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor dit gedeelte geldt categorie 2. Voor het overige deel van het gebied geldt categorie 3 (Duinenlandschap) en 4 (Oer-IJ gebied). Vanuit dit beleid gelden de volgende beschermingsregelingen:

  • Categorie 2 (archeologische waarde): AMK-terreinen (bekende vindplaatsen, inclusief de historische kernen van Castricum, Limmen, Bakkum en Akersloot): een onderzoekseis indien de bodemverstorende ingreep groter is dan 100 m2 en de bodemingreep dieper gaat dan 0,4 m onder maaiveld.
  • Categorie 3 (archeologische verwachtingszone 1 en 8: duinen): een onderzoekseis indien de bodemverstorende ingreep groter is dan 100 m2 en de bodemingreep dieper gaat dan 4 meter +NAP;
  • Categorie 4: (archeologische verwachtingszones 2 t/m 7 en 9 t/m 11): een onderzoekseis indien de bodemverstorende ingreep groter is dan 500 m2 en de bodemingreep dieper gaat dan 0,4 m onder maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPC15Dorpskom-VS01_0007.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPC15Dorpskom-VS01_0008.png"

Figuur 3.4 Uitsnede Archeologische beleidskaart - maatregelen

Vertaling in het bestemmingsplan

Op basis van de Archeologische beleidskaart gelden er dus drie archeologische beschermingsniveaus. Omdat het gehele plangebied ruim lager ligt dan 4m +NAP past de regeling die die hoort bij categorie 3 niet bij het plangebied van dit bestemmingsplan. Gezien het beschermingsniveau (vrijstellingsoppervlakte 100m²) van beleidscategorie 3 ligt het in de lijn aansluiting te zoeken bij beleidscategorie 2. Dit beschermingsniveau heeft eveneens een vrijstellingsoppervlakte van 100m2 en hanteert de strengste vrijstellingsdiepte, te weten 40 cm vanaf maaiveld. In het bestemmingsplan is daarom gekozen om categorie 3 te vervangen door categorie 2.

Het bestemmingsplan kent derhalve 2 archeologische dubbelbestemmingen, 'Waarde - Archeologie 2'en 'Waarde - Archeologie 4'.

3.4 Verkeer en parkeren

Verkeer

De bestaande infrastructuur is in het bestemmingsplan volgens het huidige gebruik van de gronden bestemd. De Stationsweg, Mient, Ruiterweg en Prinses Beatrixstraat zijn gebiedsontsluitingswegen, daar geldt een toegestane snelheid van 50 km/h. De overige wegen zijn erftoegangswegen waarbij de toegestane snelheid 30 km/h is.

Dit bestemmingsplan heeft een conserverend karakter, er zijn wel een aantal ontwikkelingen die in de toekomst van invloed kunnen zijn op het plangebied. Met name aan de zijde van het NS-station zullen deze ontwikkelingen van invloed zijn op de verkeerssituatie.

Parkeren

De Stationsweg is een blauwe zone gebied, er mag daar alleen in de blauw aangegeven plaatsen geparkeerd worden met een parkeerschijf van vanaf 8:00 uur tot 18:00 uur. Een uitzondering wordt gemaakt voor ontheffingshouders.

3.5 Milieu

3.5.1 Vormvrije mer-beoordeling

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Hierdoor zal de vaststelling van dit bestemmingsplan geen belangrijke negatieve milieueffecten tot gevolg hebben. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

3.5.2 Bedrijven en milieuzonering

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek

Toelaatbaarheid

In het plangebied zijn overwegend woningen aanwezig. Uitgangspunt is om dit woonkarakter van het stedelijk gebied te behouden. In het plangebied worden dan ook bedrijven uit maximaal milieucategorie 1 en 2 algemeen toelaatbaar geacht, afhankelijk van de locatie in het plangebied. Dit zijn bedrijfsactiviteiten waar over het algemeen geen of weinig hinder vanuit gaat en daardoor direct aansluitend aan woningen toelaatbaar zijn. Bestaande bedrijfsactiviteiten uit een hogere categorie dan de algemene toelaatbaarheid worden mogelijk gemaakt via een specifieke bedrijfsbestemming. Dit houdt in dat ter plaatse het bestaande bedrijf is toegestaan, maar dat bij vertrek van dit bedrijf uitsluitend eenzelfde soort bedrijf dan wel een bedrijf uit ten hoogste categorie 1 of 2 afhankelijk van de locatie is toegestaan. Hiermee worden enerzijds de bestaande rechten van het aanwezige bedrijf beschermd en anderzijds wordt voorkomen dat hinder ontstaat ter plaatse van omliggende woningen.

Afwijkingsbevoegdheid

De toelaatbaarheid zoals hierboven beschreven betekent niet dat de uitoefening van activiteiten uit een hogere milieucategorie in alle gevallen onaanvaardbaar is. De Staat van Bedrijfsactiviteiten geeft namelijk een grove indeling van de hinderlijkheid van bedrijven. De situatie bij een specifiek bedrijf kan daarvan afwijken. Zo komt het voor dat een bedrijf als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Bedrijfsactiviteiten is verondersteld. Om bedrijfsactiviteiten toe te laten uit de milieucategorie die hoger ligt dan de algemene toelaatbaarheid, kunnen burgemeester en wethouders gebruikmaken van een afwijkingsmogelijkheid. Ingeval van afwijking dient wel te worden aangetoond dat deze bedrijfsactiviteiten naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bedrijfsactiviteiten die zijn genoemd in de algemeen toelaatbare milieucategorieën.

Bedrijfsinventarisatie

De in het plangebied voorkomende bedrijfsactiviteiten zijn geïnventariseerd (zie bijlage 1) en ingeschaald. Eén bedrijf in het plangebied valt in een hogere categorie dan de algemeen toelaatbare categorie. Aangezien het een bestaande situatie betreft wordt de huidige situatie gecontinueerd en mogelijk gemaakt via een specifieke bedrijfsbestemming. Het gaat om de gemeentewerf aan de Pernéstraat. Bij bedrijfsbeëindiging of verplaatsing kan zich op die locatie alleen nog een gelijksoortig bedrijf vestigen, of een bedrijf dat past binnen de algemene toelaatbaarheid. Op deze manier wordt onaanvaardbare hinder uitgesloten. Ook de brandweerkazerne en het zwembad zijn ingeschaald qua bedrijfsactiviteit. Omdat deze activiteiten niet algemeen toelaatbaar zijn, zijn de functies specifiek aangeduid. Een andere functie is dan ook niet mogelijk.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuhinder staat door de zonering aan de hand van de Staat van Bedrijfsactiviteiten de uitvoering van het plan niet in de weg.

3.5.3 Horeca

Beleid en regelgeving

Bij de aanwezigheid van horecavoorzieningen is het van belang dat ter plaatse van woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en dat horecavoorzieningen op een gewenste locatie hun bedrijf kunnen uitoefenen. Vergelijkbaar met de zonering van bedrijfsactiviteiten wordt daarbij gebruikgemaakt van een Staat van Horeca-inrichtingen (SvH). De SvH bestaat uit een lijst van horeca-activiteiten die is gerangschikt naar mate van hinderlijkheid waarbij vooral is gekeken naar het aspect geluidshinder en de verkeersaantrekkende werking van de onderscheiden categorieën. De Staat is opgenomen in bijlage 1.

Onderzoek

Toelaatbaarheid

In het plangebied zijn horeca-activiteiten niet algemeen toelaatbaar. Bestaande horecavestigingen zijn dan ook aangeduid of bestemd voor horeca. Alleen de bestaande horeca categorie of lager is toegestaan. Hiermee worden enerzijds de bestaande rechten van de aanwezige horeca beschermd en anderzijds wordt voorkomen dat hinder ontstaat ter plaatse van omliggende woningen.

Horeca-inventarisatie

De bestaande Horeca-inrichtingen in het plangebied zijn geïnventariseerd en ingeschaald volgens de Staat van Horeca-inrichtingen. De horecavoorzieningen in het plangebied zijn beperkt tot één locatie; aan de Mient 1 het Grandcafe Mezza Luna. Deze behoort tot categorie 2 uit de Staat van Horeca-inrichtingen.

Gelet op het overwegende woonkarakter van het plangebied, is het verder niet wenselijk dat het aantal vestigingen uitgebreid kan worden of dat op de bestaande locaties horecavestigingen in een zwaardere milieucategorie worden gevestigd.

Ontwikkelingen

Het bestemmingsplan is overwegend consoliderend van aard. Met het plan worden dan ook over het algemeen geen nieuwe hinder veroorzakende of hinder gevoelige functies mogelijk gemaakt. Wel is binnen de bestemming Wonen een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om (onder voorwaarden) een bed & breakfast mogelijk te maken. Deze vorm van horeca, mits aan de afwijkingsvoorwaarden wordt voldaan levert geen overlast op voor de directe omgeving.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er ter plaatse van woningen door middel van de horecazonering aan de hand van de Staat van Horeca-inrichtingen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat dat past bij het gebied. Het aspect horeca staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

3.5.4 Bodem

Wettelijk kader

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

In onderhavig bestemmingsplan wordt beoogd de bestaande situatie vast te leggen en de bestemmingsregeling te actualiseren. Nieuwe ontwikkelingen worden niet mogelijk gemaakt. Het aspect bodem speelt dan ook verder geen rol.

3.5.5 Geluid

Wetgeving

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidsniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk.

Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidszone. Uitzondering hierop zijn woonerven en 30 km/uur gebieden. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen. Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied.

Onderzoek

Binnen het bestemmingsplan worden geen directe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Tevens worden geen nieuwe wegen mogelijk gemaakt waarbinnen bestaande geluidsgevoelige functies zijn gelegen. Het aspect geluid vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

3.5.6 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 3.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  uurgemiddelde concentratie   Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

NIBM

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek en conclusie

Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die van invloed zijn op de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Formele toetsing aan de grenswaarden uit de Wlk kan daarom achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2014 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2013 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof (PM10 en PM2,5) direct langs de maatgevende wegen in de dorpskern ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het gehele plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

3.5.7 Externe veiligheid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Onderzoek

Uit de Provinciale Risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat ten zuidwesten van het plangebied het Eye Film Instituut Nederland (Heemskerk) is gelegen. Het gaat hierbij om een Bevi-inrichting. Hier worden 2x 14.000 kg aan cellulosenitraatfilms opgeslagen. Cellulosenitraat is zeer brandbaar en explosief.

Er is geen sprake van een PR 10-6 risicocontour. De afstand tot de grens van het invloedsgebied is 4.500 m. Het plangebied ligt op een afstand van 4.000 m. Delen van het plangebied liggen dus binnen het invloedsgebied. Voorliggende bestemmingsplan is consoliderend van aard. De vaststelling van het bestemmingsplan leidt niet tot een toename van de personendichtheid binnen het plangebied en daarmee een toename van het groepsrisico. De aanwezigheid van de Bevi-inrichting levert dan ook geen belemmeringen op voor de vaststelling.

Binnen het plangebied ligt daarnaast het zwembad De Witte Brug. Er vindt opslag van 1250 liter natriumhychloriet (chloorbleekloog) plaats. Inrichtingen met chloorbleekloog en andere chemicaliën dienen te voldoen aan de eisen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Vanwege de afwezigheid van de plaatsgebonden risicocontour en een invloedsgebied (groepsrisico) treden geen belemmeringen op voor de omgeving en daarmee voor het plangebied.

Het plangebied ligt in de nabijheid van een uitgesterkt bos- en duingebied. Grote bos- en duinbranden zorgen gedurende een lange tijd voor een emissie van rook. Bij ongunstige wind valt niet uit te sluiten dat het plangebied gedurende lange tijd binnen de invloedssfeer van een dergelijke rookwolk komt te liggen.

In (de omgeving van) het plangebied vindt daarnaast geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen in dusdanige frequenties dat dit van belang is voor de externe veiligheidssituatie in het plangebied.

Het bestemmingsplan is conserverend van aard. De eisen ten aanzien van de bereikbaarheid van het plangebied door hulpdiensten en de beschikbaarheid van bluswatervoorzieningen wijzigen hierdoor niet.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

3.6 Water

Waterbeheer en watertoets

De gemeente dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan 2010-2015

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheersplan 2010-2015 beschrijft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier de doelstellingen voor de periode 2010-2015 voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water. Hiermee wil het hoogheemraadschap anticiperen op de voorspelde extra wateroverlast, droogte en het verhoogde overstromingsrisico en het bewerkstelligen van een betere waterkwaliteit.

De Keur van het Waterschap is een vastgestelde verordening waar gedoogplichten, geboden en verboden in staan. In dit kader is het van belang te weten dat langs hoofd- en overige watergangen een zone ligt van respectievelijk 5 m en 2 m ter bescherming van het profiel en onderhoud. Ook langs waterkeringen ligt een (variabele) zone voor bescherming en onderhoud van de waterkeringen, voor het realiseren van bouwwerken en het uitvoeren van werken binnen deze zone dient ontheffing van de Keur te worden aangevraagd.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied bestaat uit de dorpskom van Castricum.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zeekleigrond. Er is sprake van grondwater trap IIIb. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,25 en 0,4 m beneden maaiveld en de gemiddelde laagste grondwaterstand tussen 0,8 en 1,2 m beneden maaiveld. De hoogte van het maaiveld is circa NAP +0,3 m.

Waterkwantiteit en -kwaliteit

In het plangebied is relatief veel verharding en weinig oppervlaktewater aanwezig. Wel zijn in het plangebied een aantal greppels en duikerverbindingen aanwezig die een belangrijke functie vervullen in de waterhuishouding. Water als structuurelement is alleen aanwezig ter hoogte van Het Stengh. Het aanwezige oppervlaktewater behoort niet tot de KRW-lichamen.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet in de kern-/beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het rioleringssysteem van de kern van Castricum vormt een onderdeel van de zuiveringskring rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) Beverwijk. Het grootste gedeelte van Castricum en ook het centrumgebied behoren tot het gemengd gerioleerd bemalingsgebied Centrum.

Toekomstige situatie

Algemeen

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet bouwvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen.

Vanwege de consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.

Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te   voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Eventueel benodigde maatregelen worden in overleg met de waterbeheerder vastgesteld.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

3.7 Ecologie

Wetgeving

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet 1998 en het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

Gebiedsbescherming

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Ruimtelijke verordening

Een andere vorm van gebiedsbescherming komt voort uit aanwijzing van een gebied als Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot frustratie van de natuurdoelen. Anders dan bij gebied- en soortbescherming is de status als EHS niet verankerd in de natuurwetgeving, maar dient het belang in de planologische afweging een rol te spelen. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag.

Soortenbescherming

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang;
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

Situatie plangebied

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS). Het dichtstbijzijnde natuurgebied bevindt zich circa 300 meter ten westen van het plangebied, het betreft het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat. Dit gebied maakt tevens deel uit van het NNN. Ten zuidoosten van Castricum ligt een weidevogelkerngebied (voorlopige aanwijzing), de gronden aan de zuid- en oostkan van Castricum zijn ook (in concept) aangewezen als scholeksterleefgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPC15Dorpskom-VS01_0009.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPC15Dorpskom-VS01_0010.png"  

Figuur 3.5 Weidevogelkerngebieden (bron: maps.noord-holland.nl)

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. In het centrum is ook geen onbenutte ruimte aanwezig. Eventuele ontwikkelingen bestaan uit herontwikkeling van bestaande functies. Dit leidt niet tot een wezenlijk andere invulling van het centrum van Castricum. Significant negatieve effecten worden dan ook uitgesloten.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon, www.telmee.nl, www.verspreidingsatlas.nl en www.waarneming.nl).

Vogels

In de tuinen, plantsoenen en groenstroken komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de kraai en grote bonte specht. De waterpartijen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen.

Zoogdieren

Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, huisspitsmuis, veldmuis en bosmuis. De bomen en bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. Ze wonen in de spouwmuur, achter de betimmering, onder daklijsten en dakpannen en/of in spleten en gaten in bomen. De tuinen, groenstroken en waterpartijen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een vliegroute van vleermuizen Grote doorgaande structuren, zoals kanalen, ontbreken in het plangebied, zodat migratieroutes worden uitgesloten.

Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, bastaardkikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik zullen maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen, in kelders en als voortplantingsplaats in de waterpartijen. Gezien de aanwezige biotopen komen hier geen zwaarder beschermde soorten voor.

Vissen

De waterpartijen bieden waarschijnlijk leefgebied aan de matig beschermde kleine modderkruiper. Andere beschermde vissoorten zijn hier niet te verwachten.

Overige soorten

Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde vaatplanten, reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel 3.2 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 3.2: Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime (niet limitatief)

  Nader onderzoek nodig bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen  
Vrijstellingsregeling Ffw   tabel 1     mol, egel, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis

bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de bastaardkikker  
nee  
Ontheffingsregeling Ffw   tabel 2     kleine modderkruiper   Ja  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   -   Nee  
    bijlage IV HR   alle vleermuizen   Ja  
  vogels   cat. 1 t/m 4   gierzwaluw en huismus   Ja  

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen concrete ontwikkelingen voorzien. De Flora- en faunawet staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

Het bestemmingsplan maakt echter altijd indirect (kleine) ontwikkelingen mogelijk. Hieronder is aangeven waar bij deze mogelijke toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Flora- en faunawet wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
  • Voorafgaand aan een ontwikkeling dient nagegaan te worden of sprake is van potentieel leefgebied voor de tabel 2 en 3 soorten en broedvogels met vaste nesten. In dat geval is nader veldonderzoek noodzakelijk. Hierbij dient rekening gehouden te worden met het onderzoeksseizoen, dat over het algemeen tussen maart en oktober ligt.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Hoofdstuk 4 Juridische planbeschrijving

4.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (2 kaartbladen), planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de planregels. De planregels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en planregels in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Voor dit bestemmingsplan is de landelijk verplichte Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen editie 2012 (SVBP2012) toegepast. Het bestemmingsplan is opgezet conform de systematiek die in het Handboek Bestemmingsplannen van de gemeente is beschreven. Voor zover er daarnaast nog ruimte is voor keuze in systematiek is zo veel mogelijk aangesloten bij de vastgestelde bestemmingsplannen die grenzen aan dit plangebied: Centrum en Castricum Noord, Oost en West.

4.2 Methodiek

Verbeelding

Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn opgenomen. In de planregels zijn verwijzingen opgenomen naar deze aanduidingen, waardoor verklaard wordt wat de betekenis van deze aanduidingen is. Ten aanzien van de aanduidingen is een onderscheid te maken naar functieaanduidingen, bouwaanduidingen en maatvoeringsaanduidingen. Tevens zijn bouwvlakken opgenomen op de verbeelding. Per bestemming is de betekenis van het bouwvlak opgenomen.

Planregels

De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk regels die specifiek voor die bestemming gelden. Naast de zogenoemde enkelbestemmingen is een aantal dubbelbestemmingen opgenomen.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels zoals de anti-dubbeltelregel, de algemene gebruiks- en bouwregels, aanduidingsregels en algemene ontheffingsregels.
  • Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

4.3 Toelichting per hoofdstuk

4.3.1 Inleidende regels

De Inleidende regels (artikelen Begrippen en Wijze van meten) van de planregels bevat de inleidende regels van het bestemmingsplan. Hierin worden de in de regels van het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven en wordt de wijze van meten uitgelegd. Met deze artikelen wordt de interpretatievrijheid van de regels beperkt, hetgeen de rechtszekerheid ten goede komt.

4.3.2 Bestemmingsregels

Bedrijf

In het plangebied komen verspreid bedrijven voor. De algemene toelaatbaarheid via de Staat van Bedrijfsactiviteiten is hier maximaal categorie 2. Bedrijven die hier niet in passen, hebben een maatbestemming gekregen. De bestaande bedrijfsactiviteiten zijn ter plaatse toegestaan, maar na beëindiging zijn uitsluitend identieke bedrijfsactiviteiten of bedrijfsactiviteiten uit ten hoogste categorie 2 toegestaan.

Op de verbeelding wordt de begrenzing van de bebouwing vastgelegd evenals de goot- en bouwhoogten op basis van de aanwezige bebouwing. Ook zijn nutsvoorzieningen specifiek aangeduid.

Voor de locatie Hoogevoort 4 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om bij gehele of gedeeltelijke bedrijfsbeëindiging het plan te kunnen wijzigen in de bestemming Wonen. Deze wijzigingsbevoegdheid is opgenomen naar aanleiding van een eerder bestemmingsplan dat voor deze locatie is vastgesteld.

Centrum - 1

Het gebied dat is bestemd als Centrum - 1 zijn de panden en gronden aan de Burgemeester Mooijstraat. Deze gebouwen horen dan ook bij het centrum van Castricum. In het gebied met deze bestemming zijn detailhandel, al dan niet in combinatie met ondergeschikte horecavoorzieningen, (medische) dienstverlenende bedrijven en/ of instellingen, kantoren, bedrijven uit ten hoogste de bedrijfscategorieën 1 en 2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten, maatschappelijke voorzieningen en bestaande woningen en woningen op de verdieping toegestaan. Bestaande horecavoorzieningen die niet ondergeschikt zijn, zijn aangeduid.

Groen

De openbare groenvoorzieningen die een structurerende functie hebben voor de groenstructuur in het plangebied zijn als Groen bestemd. Binnen deze bestemming zijn ook parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden, speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

Horeca

Grandcafe Mezza Luna aan de Mient 1 is bestemd als Horeca. Horecabedrijven worden ingedeeld in 4 categoriëen, waar 1 licht is en 4 zware horeca. Het betreffende horecabedrijf behoort tot categorie 3 van de Staat van Horeca-activiteiten. Binnen de bestemming is een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het onder voorwaarden wijzigen van de horecacategorie naar een andere horecacategorie.

Maatschappelijk

Voor de maatschappelijke voorzieningen is de bestemming Maatschappelijk van toepassing. Hieronder vallen voorzieningen van culturele, medische, sociale en levensbeschouwelijke aard. Alsmede speelvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen. Educatie en kinderopvang worden niet mogelijk gemaakt binnen deze bestemming. Gezien de ruimtelijke impact die dergelijke functies met zich meebrengen (geluid en verkeersaantrekkende werking), zijn deze in beginsel niet wenselijk in dit plangebied.

Tuin

In het plangebied komen voortuinen voor, deze worden bestemd als tuin. Dit geldt ook voor een aantal zijtuinen bij vrijstaande of hoekwoningen. Op gronden met deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en erkers (behorende bij de aangrenzende woningen in de bestemming "Wonen") toegestaan. Aan de bouwmogelijkheden voor erkers zijn nadere voorwaarden gesteld met betrekking tot maximale diepte, hoogte en dergelijke.

Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden in de bestemming "Tuin" in principe niet toegestaan, tenzij het bestaande legale aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zijn. Dit wordt op de planverbeelding weergegeven met een aanduiding.

Met deze bestemming wil de gemeente de groene inrichting bevorderen en een zekere mate van openheid waarborgen.

Verkeer

De in het plangebied aanwezige doorgaande wegen (50 km/u) zijn bestemd als Verkeer. Dit betreft de Stationsweg, Mient, Ruiterweg en Prinses Beatrixstraat. Binnen deze bestemming zijn wegen en straten, wandel- en fietspaden, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen toegestaan, alsmede waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen.

Verkeer - Verblijfsgebied

Het grootste gedeelte van de openbare ruimte in het plangebied heeft de bestemming Verkeer – Verblijfsgebied. Dit met uitzondering van de doorgaande wegen in het plangebied. Binnen deze bestemming zijn enkele aanduidingen opgenomen. Dit ten behoeve van garageboxen, bijgebouwen en ontsluiting. Binnen deze bestemming zijn dagmarkten toegestaan. De afmetingen hiervan worden geregeld in de APV. Met uitzondering van de locaties met de aanduiding garageboxen en bijgebouwen mag er niet gebouwd worden op deze gronden.

Water

Structurerende waterpartijen zijn, met inbegrip van bijbehorende taluds bestemd als Water. In dit plangebied betreft dit uitsluitend de watergang bij het zwembad en Het Strengh.

Wonen

Deze bestemming is toegekend aan alle gronden waarop zich één of meer woningen bevinden. Gekozen is voor bestemmingsvlakken die zo veel mogelijk een heel woonblok omvatten. Het aantal toegestane woningen is beperkt tot het bestaande aantal. Daarmee is nieuwbouw van extra woningen niet mogelijk. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt zijn uitsluitend grondgebonden woningen mogelijk. Indien gestapelde woningen mogelijk zijn, is dit specifieke aangegeven.

Binnen de bouwregels wordt een onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. Van al deze bouwwerken is in artikel 1 van de planregels een omschrijving opgenomen. Voor deze bouwwerken gelden maxima ten aanzien van goothoogten, bouwhoogten en omvang. Alleen voor hoofdgebouwen zijn goot- en bouwhoogte op de verbeelding aangeduid. De basis voor deze hoogtes is opgenomen in paragraaf 2.3. Voor het overige is het uitgeschreven in de planregels. Deze normen beogen met name te voorkomen dat een bouwperceel volledig wordt bebouwd en dat stedenbouwkundig gezien ongewenste situaties ontstaan. In dat kader is een maximum bebouwingspercentage opgenomen van 50%. Dit is het deel van het bouwperceel dat mag worden bebouwd met hoofdgebouw, aan- en uitbouw, bijgebouw en/of overkapping.

Onder bouwperceel wordt verstaan een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. In veel gevallen zal de bouwperceelsgrens gelijk zijn aan de erfgrens en/of bestemmingsgrens. Maar hierop zijn uitzonderingen denkbaar, bijvoorbeeld in het geval dat een persoon een stuk snippergroen van de gemeente heeft verworven. Dit stuk grond, bestemd als groen, maakt geen onderdeel uit van het bouwperceel, immers er is geen bebouwing toegestaan. Dit stuk grond wordt dus ook niet beschouwd in het bepalen van de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens. Gronden met de bestemming tuin behoren wel tot het bouwperceel, immers op basis van dit bestemmingsplan is bepaalde bebouwing toegestaan (erkers).

De hoofdgebouwen mogen alleen binnen de bouwvlakken die op de verbeelding zijn weergegeven, worden gebouwd. Waar dat stedenbouwkundig gezien mogelijk is, is getracht zoveel mogelijk uniformiteit in de bouwvlakken aan te brengen. Op basis van dat uitgangspunt hebben de bouwvlakken van de bestaande rijenwoningen in principe een diepte van 10 m gekregen en daar waar dat vanuit stedenbouwkundig oogpunt mogelijk is, hebben de bestaande dubbele woningen en bestaande vrijstaande woningen in principe een diepte van 12 m, respectievelijk 15 m gekregen. Een kleinere diepte van de bouwvlakken is opgenomen, indien de achtertuin een beperkte diepte heeft. Uitgangspunt is dat de diepte van de achterzijde van het bouwvlak tot de achterste perceelsgrens ten minste 5 m moet bedragen. Daarnaast wordt een beperktere diepte opgenomen indien hoofdgebouwen dicht op elkaar zijn gebouwd. Hierbij is een afstand van 2 m aangehouden tussen de zijkant van het bouwvlak en de zijdelingse perceelsgrens. Indien deze afstand kleiner is, kan een vergroting van het hoofdgebouw leiden tot een te dichte bebouwing, wat tot onevenredige overlast kan leiden voor naburige percelen.

Voor de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen geldt dat deze zowel in als buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd, maar alleen op zij- en achtererf op ten minste 1 m achter het verlengde van de voorgevel. Erkers mogen wel op het voorerf. Voor het voorerf gelden veelal de bepalingen van de bestemming “Tuin”.

De maximale omvang van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt buiten het bouwvlak 75 m². Daarnaast is het maximale bebouwingspercentage van 50% van het bouwperceel mede, en een veel gevallen vooral, bepalend voor de omvang van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen.

De planregels bieden de mogelijkheid tot het uitoefenen van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit. Het gaat hierbij om dienstverlenende beroepen op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied. Belangrijk is dat de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat de ruimtelijke uitwerking of uitstraling in overeenstemming is met de woonfunctie.

Dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 2 en 4

Een dubbelbestemming legt naast de geldende regels voor de aanwezige basisbestemming extra regels op aan de bestemde gronden. Gronden met bijvoorbeeld een bestemming Wonen, en een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 of 4, blijven bestemd voor alle doeleinden die mogelijk zijn gemaakt met Wonen (zoals het bouwen van woningen). Daarnaast zijn echter ook de regels van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 of 4 van toepassing.

4.3.3 Algemene regels

Algemene regels (artikelen Antidubbeltelregel tot en met Algemene wijzigingsregels) bevat de overige regels, zoals de antidubbeltelregel, de algemene bouwregels, de algemene gebruiksregels, de algemene aanduidingsregels, de algemene afwijkingsregels, de algemene wijzigingsregels.

In de regels zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van parkeren. Door de inwerkingtreding van de 'Reparatiewet BZK 2014' (Staatsblad 2014, 458) per 29 november 2014 is de bouwverordening voor bestemmingsplannen niet meer van toepassing. De regeling van parkeerbepaling in de bouwverordening is daarom materieel overgenomen in dit bestemmingsplan.

4.3.4 Overgangs- en slotregels

Overgangs- en slotregels (artikel Overgangsrecht en Slotregel) bevat de overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard. Het bestemmingsplan maakt geen directe ontwikkelingen in de zin van artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening mogelijk. Wel zijn er enkele, uit het vorige plan overgenomen, wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Wanneer hier gebruik van wordt gemaakt dan zal in de procedure voor het wijzigingsplan de economische uitvoerbaarheid moeten worden aangetoond.

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden zal de gemeente met de initiatiefnemer een privaatrechtelijke overeenkomst sluiten waarin de (financiële) afspraken over het project zijn vastgelegd, inclusief kostenverhaal. Deze overeenkomst wordt dan aangemerkt als anterieure overeenkomst (artikel 6.24 Wet ruimtelijke ordening).

Uit het bovenstaande blijkt dat de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan 'Castricum Dorpskom' gewaarborgd is.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voorontwerpbestemmingsplan

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Een ieder kon in die periode zijn of haar inspraakreactie indienen. Tegelijkertijd is het voorontwerpbestemmingsplan in het kader van artikel 3.1.1. Bro aan overlegpartners voorgelegd. Naderhand zijn inspraak- en overlegreacties samengevat en beantwoord in een nota inspraak en overleg. De resultaten hiervan zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. De nota inspraak en overleg is opgenomen in bijlage 2 bij de toelichting.

Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 18 november 2015 tot en met 30 december 2015 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode werd een ieder in de gelegenheid gesteld om zowel mondeling als schriftelijk, een zienswijze omtrent het ontwerpbestemmingsplan naar voren te brengen. Over het ontwerpbestemmingsplan zijn 4 zienswijzen naar voren gebracht, waarvan 1 van een overleginstantie.

De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in een Nota zienswijzen. De nota is opgenomen in bijlage 3 bij de toelichting.