direct naar inhoud van 5.3 Ecologie
Plan: Villagebieden 2013
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0376.BPVillageb2013-1144

5.3 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Plangebied in omgeving

Het plangebied bestaat uit een bosrijke omgeving met enkele watergangen, waarin villa's met ruime tuinen zijn gelegen. De directe omgeving van het plangebied kenmerkt zich door heidegebied en bebouwing. Met name in het bosrijke gedeelte, de watergangen en in en bij de bebouwing zijn natuurwaarden aanwezig. Vanuit de heidegebieden zijn ook zeker beschermde soorten te verwachten die gebruik zullen maken van het plangebied. Hierbij kan men denken aan grondgebonden zoogdieren, vleermuizen en vogels.

Onderzoek

In Bijlage 4 is het bureauonderzoek opgenomen naar de te verwachten beschermde soorten in het plangebied en de effecten van het bestemmingsplan. Hieronder wordt volstaan met de conclusies.

Conclusies beoordeling

Gezien het feit dat hier sprake is van een consoliderend plan worden er geen concrete ingrepen mogelijk gemaakt die een negatief effect hebben op het beschermde natuurmonument de Tafelberg-/Blaricummerheide of de EHS. De mogelijkheden die worden geboden voor woningbouw betreft verspreid liggende percelen, waar het gaat om de realisatie van 1 woning. Deze ontwikkelingsmogelijkheden zijn dermate beperkt van omvang dat negatieve effecten op het beschermde gebieden kunnen worden uitgesloten.

Soortbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Ffw nodig zal zijn en of het reƫel is te verwachten dat deze zal worden verleend.

Aangezien het bestemmingsplan consoliderend van aard is, worden geen concrete ontwikkelingen voorzien en kunnen negatieve effecten op beschermde soorten worden uitgesloten.

Het bestemmingsplan biedt echter wel ontwikkelingsruimte waar in de toekomst gebruik van kan worden gemaakt. Bij deze toekomstige ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met het volgende:

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Flora- en faunawet wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
  • Voorafgaand aan een concrete ontwikkeling dient bepaald te worden of sprake is van potentieel leefgebied van tabel 2 en 3 soorten en broedvogels met vaste nesten. In dat geval is nader veldonderzoek noodzakelijk.

De Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het bestemmingsplan gezien voorgaande niet in de weg.