direct naar inhoud van Bijlage 4 Flora- en faunaonderzoek
Plan: Villagebieden 2013
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0376.BPVillageb2013-1144

Bijlage 4 Flora- en faunaonderzoek

In deze bijlage is het Flora- en faunaonderzoek beschreven. Hier is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen het bestemmingsplan mogelijk maakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente, en het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald.

Voor zover de beoogde ontwikkelingen en het toetsingskader ecologisch onderzoek noodzakelijk maken, zijn de uitkomsten en de conclusies in deze bijlage weergegeven.

Bestaande situatie en beoogde ontwikkelingen

Bestaande situatie

Het plangebied bestaat uit een bosrijke omgeving met enkele watergangen, waarin villa's met ruime tuinen zijn gelegen. Het plangebied ligt grotendeels op de Gooise stuwwal, tussen Blaricum en Bussum. De directe omgeving van het plangebied kenmerkt zich door heidegebieden en bebouwing. Met name in het bosrijke gedeelte, de watergangen en in en bij de bebouwing zijn natuurwaarden aanwezig. Vanuit de heidegebieden zijn ook zeker beschermde soorten te verwachten die gebruik zullen maken van het plangebied. Hierbij kan men denken aan grondgebonden zoogdieren, vleermuizen en vogels.

Beoogde ontwikkelingen

Het voorliggende bestemmingsplan is consoliderend van aard. Dit betekent dat geen concrete ontwikkelingen bekend zijn en worden opgenomen in het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan biedt echter wel ruimte aan woningbouw. In dit bureauonderzoek wordt aangegeven waar bij een nadere uitwerking van deze ontwikkelingsruimte rekening mee moet worden gehouden.

Toetsingskader

Beleid

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is in Noord-Holland in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.

Normstelling

  • Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

  • Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebieden

Delen van het plangebied zijn gelegen in de EHS, zoals de Hondenhei. Ten noordwesten van het plangebied ligt het beschermd natuurmonument Tafelberg-/Blaricummerheide.

afbeelding "i_NL.IMRO.0376.BPVillageb2013-1144_0011.png"

Figuur B1 Beschermde natuurgebieden (bron: provincie Noord-Holland)

Soorten

Het plangebied bestaat voor een groot deel uit woningen in een bosrijk gebied met enkele waterpartijen en de Goyergracht. De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven.

Vaatplanten

De laanbeplanting, de bermen en groenstroken binnen het plangebied bieden groeiplaatsen aan de beschermde brede wespenorchis. In en langs de waterpartijen zijn naar verwachting groeiplaatsen van de beschermde zwanenbloem en dotterbloem aanwezig. Het ruige plantsoen in het plangebied biedt groeiplaatsen aan de beschermde grote kaardenbol. Mogelijk dat ook de zwaarder beschermde daslook en gele helmbloem in het plangebied voorkomen.

Zoogdieren

Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, aardmuis, veldmuis, dwergmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, bunzing, mol, egel, eekhoorn, en konijn.

Gezien de aanwezigheid van oude dikke bomen met holtes en bebouwing, zijn vaste verblijfplaatsen van boom- en gebouwbewonende vleermuizen binnen en nabij het plangebied te verwachten. Bovendien zijn meer algemene vleermuissoorten als rosse vleermuis (kolonie), gewone dwergvleermuis en laatvlieger in het onderzoeksgebied (binnen de betreffende kilometerhokken) waargenomen (Kapteyn, 1995). Het plangebied fungeert als foerageergebied. De lanen en Goyergracht kunnen onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen.

Amfibieën

Algemene amfibieën als bruine kikker, groene kikker complex, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen, in kelders en als voortplantingsplaats in de waterpartijen.

Voor de meer kritische soorten als rugstreeppad en heikikker is te verwachten dat deze soorten vooral voorkomen op de Hondenhei en de nabijgelegen Blaricummerheide.

Reptielen

Reptielen zijn soorten die met name voorkomen in de natuurgebieden (heidegebieden). Volgens RAVON komen hazelworm, levendbarende hagedis en ringslang voor in of nabij het plangebied. Voor alle reptielen geldt echter dat vaste verblijfplaatsen waarschijnlijk alleen aanwezig zijn binnen het nabijgelegen natuurgebied de Blaricummerheide en dat ze alleen zwervend in het plangebied voorkomen.

Vogels

In het plangebied broeden verschillende vogelsoorten van bos, water en tuin, zoals sperwer, holenduif, turkse tortel, ransuil, bosuil, boompieper, winterkoning, roodborst, heggemus, gekraagde roodstaart, zanglijster, merel, braamsluiper, spotvogel, tuinfluiter, zwartkop, tjiftjaf, goudhaan, fitis, bonte vliegenvanger, staartmees, glanskop, matkop, kuifmees, zwarte mees, koolmees, gaai, boomkruiper, boomklever, spreeuw, huismus, vink en goudvink.

Vissen

In de Goyergracht komt waarschijnlijk de kleine modderkruiper voor. Zwaarder beschermde soorten worden hier niet verwacht.

Overige soorten

Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten in het plangebied. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In de onderstaande tabel staat aangegeven welke beschermde soorten in het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze soorten vallen.

Tabel B2.1 Beschermde soorten in het plangebied en het beschermingsregime

  Nader onderzoek nodig bij concrete ontwikkelingen  
Vrijstellingsregeling Ffw   tabel 1     grote kaardenbol, brede wespenorchis, zwanenbloem en dotterbloem

bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, aardmuis, veldmuis, dwergmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, bunzing, mol, egel en konijn

bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en groene kikker complex  
nee  
Ontheffingsregeling Ffw   tabel 2     daslook en gele helmbloem kleine modderkruiper
eekhoorn
levendbarende hagedis  
Ja  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   hazelworm, ringslang   Ja  
    bijlage IV HR   alle vleermuizen
rugstreeppad, heikikker  
Ja  
  vogels   cat. 1 t/m 4   sperwer, bosuil, ransuil, en huismus   Ja  

Toetsing

Gebiedsbescherming

Gezien het feit dat hier sprake is van een consoliderend plan worden er geen concrete ingrepen mogelijk gemaakt die een negatief effect hebben op het beschermde natuurmonument de Tafelberg-/Blaricummerheide of de EHS. De mogelijkheden die worden geboden voor woningbouw betreft verspreid liggende percelen, waar het gaat om de realisatie van 1 woning. Deze ontwikkelingsmogelijkheden zijn dermate beperkt van omvang dat negatieve effecten op het beschermde gebieden kunnen worden uitgesloten.

Soortbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Ffw nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend.

Aangezien het bestemmingsplan consoliderend van aard is, worden geen concrete ontwikkelingen voorzien en kunnen negatieve effecten op beschermde soorten worden uitgesloten.

Het bestemmingsplan biedt echter wel ontwikkelingsruimte waar in de toekomst gebruik van kan worden gemaakt. Bij deze toekomstige ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met het volgende:

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Flora- en faunawet wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
  • Voorafgaand aan een concrete ontwikkeling dient bepaald te worden of sprake is van potentieel leefgebied van tabel 2 en 3 soorten en broedvogels met vaste nesten. In dat geval is nader veldonderzoek noodzakelijk.

Conclusies

De Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het bestemmingsplan gezien voorgaande niet in de weg.