direct naar inhoud van 3.3 Landbouw
Plan: Landelijk Gebied Zuid
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0373.BPG09000landgebzui-C003

3.3 Landbouw

In deze paragraaf wordt op alle ontwikkelingsrichtingen ten aanzien van de agrarische bedrijven ingegaan. Daarbij komen de volgende onderwerpen aan de orde:

  • grondgebruik;
  • bescherming waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie;
  • bouwvlakken;
  • nieuwvestiging;
  • aanpassing en vergroting bouwvlak;
  • bouwmogelijkheden;
  • verbetering van de productieomstandigheden;
  • nevenactiviteiten;
  • vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen: toelaatbaarheid vervolgfuncties;
  • duurzaamheid.

3.3.1 Grondgebruik

Het overgrote deel van het plangebied bestaat uit agrarische gronden. Het gaat hierbij met name om grondgebonden veehouderijen en bloembollenteelt. De bloembollenteelt vindt met name in het zuidelijk deel van het plangebied plaats. Het noorden en midden van het plangebied is hoofdzakelijk in gebruik voor de grondgebonden veehouderij. Slechts sporadisch komt in het plangebied een andere productietak voor dan bollenteelt en grondgebonden veehouderij. Het betreft enkele kwekerijen, een glastuinbouwbedrijf en een enkele paardenfokkerij.

Uit de Structuurvisie vloeit voort dat het wenselijk is de verscheidenheid in het agrarisch grondgebruik (grondgebonden veehouderij versus bollenteelt) te handhaven. Daarnaast zijn delen van de agrarische gronden (met name in gebruik voor grondgebonden veehouderij) gelegen binnen of in de nabijheid van de Ecologische Hoofdstructuur of (andere) natuurbestemmingen. Voor deze agrarische gronden ligt omzetting naar een natuurbestemming, bij vrijwillige beëindiging van het ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf, in de rede. Op basis van het voorgaande is er een onderverdeling gemaakt in drie agrarische bestemmingen waarvan de ligging grofweg is aangeduid in figuur 3.2. In het figuur zijn ook de gronden betrokken die niet agrarisch gebruikt worden, zoals de Taqa locatie aan de Bergerweg, andere bedrijfslocaties en woon- en recreatiepercelen. Uiteraard hebben deze gronden een bij het gebruik passende bestemming gekregen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG09000landgebzui-C003_0006.jpg"

Figuur 3.2 Overzicht agrarische bestemmingen en natuur

Agrarisch-Bollenconcentratiegebied (A-BC)

Deze bestemming is toegekend aan de agrarische gronden gelegen binnen het bollenconcentratiegebied zoals aangeduid in de gemeentelijke Structuurvisie en de Provinciale verordening. De gronden met de bestemming Agrarisch-Bollenconcentratiegebied blijven bestemd voor de bollenteelt; uitbreiding van de bollenteelt is mogelijk binnen dit gebied. In de Structuurvisie is aangegeven dat de afwisseling tussen bollenteelt en weidegebieden gewenst is op enkele plekken. Dit betekent dat binnen het bollenconcentratiegebied in algemene zin ook grondgebonden veehouderij is toegestaan. Andere productietakken, behoudens bestaande uitzonderingen, zijn niet toegestaan.

Agrarisch-Landschapsbehoud (A-LB)

Deze bestemming is toegekend aan de agrarische gronden gelegen binnen het bollenconcentratiegebied zoals aangeduid in de gemeentelijke Structuurvisie en de Provinciale verordening. De gronden met de bestemming Agrarisch-Bollenconcentratiegebied blijven bestemd voor de bollenteelt; uitbreiding van de bollenteelt is mogelijk binnen dit gebied. In de Structuurvisie is aangegeven dat de afwisseling tussen bollenteelt en weidegebieden gewenst is op enkele plekken. Dit betekent dat binnen het bollenconcentratiegebied in algemene zin ook grondgebonden veehouderij is toegestaan. Andere productietakken, behoudens bestaande (planologische) uitzonderingen, zijn niet toegestaan.

Agrarisch-Natuurontwikkeling (A-NO)

Deze bestemming is toegekend aan de gronden, met name weidegronden, die onderdeel uitmaken van de gebieden die in de Structuurvisie zijn aangewezen voor natuurontwikkeling/ecologische hoofdstructuur. De gronden zijn nog in gebruik bij agrarische bedrijven, maar bij bedrijfsbeëindiging is omzetting naar de bestemming Natuur gewenst. Binnen deze bestemming is uitsluitend grondgebonden veehouderij toegestaan, met uitzondering van enkele bestaande andere bedrijven, waaronder enkele bollenteeltbedrijven. Omzetting naar een andere productietak (dan grondgebonden veehouderij) is behoudens bestaande (planologische) uitzonderingen, zijn niet toegestaan.

3.3.2 Bescherming waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie

In het gehele plangebied komen waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie voor. Verderop in deze paragraaf wordt nader ingegaan op de verschillende voorkomende waarden. Het voorgaande betekent dat de agrarische gronden binnen alle drie de bestemmingen mede bestemd zijn voor deze landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden. Bescherming van deze waarden vindt enerzijds plaats door het opnemen van de verplichting van een omgevingsvergunning voor bepaalde werken en werkzaamheden. Anderzijds is daar waar afwijking of wijziging binnen de planregels aan de orde is, aangegeven dat rekening dient te worden gehouden met deze waarden. Tot slot zijn voor enkele aspecten (archeologische waarden, duinrellen, stolpen, dijken/polderwegen, molens) specifieke regels opgenomen in de vorm van een dubbelbestemming of aanduiding.

3.3.3 Maïsteelt/ruwvoedeerteelt

Voor de agrarische bedrijfsvoering heeft ruwvoederteelt (onder andere maïsteelt) een aantal belangrijke voordelen. Maïsteelt kan als aanvulling dienen op de ruwvoederwinning op het eigen agrarisch bedrijf. Als bestanddeel van veevoeder kan maïs het mineralenoverschot op bedrijfsniveau terugdringen. Ook kan maïs voor graslandverbetering zorgen (hiervoor wordt jaarlijks een beperkt deel van het grondoppervlak gescheurd en met maïs ingezaaid. Elk jaar is een ander perceel grasland aan de beurt). Voor de functies natuur en landschap is aan de teelt van maïs een aantal bezwaren verbonden. Ten opzichte van het grondgebruik als grasland, heeft de teelt van maïs een groter bestrijdingsmiddelenverbruik. Dit beïnvloedt de kwaliteit van bodem en water, wat indirect zijn doorwerking heeft op de ecologische waarden. Maïs heeft (gedurende vier maanden) consequenties voor de openheid van het landschap. Ook broeden de kritische weidevogelsoorten (zoals grutto en tureluur) niet op maïsland. Door de bij ruwvoederteelt noodzakelijke peilverlagingen en het scheuren van grasland kunnen archeologische waarden worden vernietigd. Bovendien worden graslanden na het scheuren en maïsteelt vanuit ecologisch oogpunt minder waardevol.

Bij het vaststellen van de Structuurvisie eind 2010, is door de gemeenteraad besloten dat er overleg met de sector zal plaatsvinden, op basis van het maïsconvenant van de gemeente Castricum. Vooruitlopend op de uitkomsten van dit overleg is het gewenst om ruwvoederteelt uit te sluiten, behoudens ter plaatse van de percelen waar het reeds plaatsvindt. Voorts mag ruwvoederteelt uitsluitend ten behoeve van het eigen agrarisch bedrijf plaatsvinden. Het voorgaande is in de planregels voor de agrarische bestemmingen als zodanig verwerkt.

3.3.4 Nieuwvestiging

Het plan biedt geen mogelijkheid voor nieuwvestiging van agrarische bedrijven op locaties waar nog geen bouwvlak aanwezig is. Gezien de landbouwstructuur van het gebied en het aantal agrarische bedrijfscomplexen dat vrijgekomen is (VAB's) en in de toekomst vrij zal komen, is een dergelijke mogelijkheid niet noodzakelijk. Een nieuw agrarisch bedrijf vestigen op bestaande agrarische bouwvlakken blijft wel mogelijk. In de gemeentelijke Structuurvisie is de mogelijkheid voor nieuwe agrarische bedrijven niet geheel uitgesloten, maar omdat ook daarin de wens is uitgesproken in eerste instantie bestaande bouwvlakken te gebruiken, kent dit bestemmingsplan geen algemene regeling voor nieuwvestiging. Indien dit desondanks aan de orde is, zal hiertoe een afzonderlijke planologische procedure worden gevoerd binnen de kaders van de Structuurvisie en het daarop voortbordurende Landschapsontwikkelingsplan.

3.3.5 Bouwvlakken

In het bestemmingsplan krijgen alle bestaande agrarische bedrijven een agrarisch bouwvlak toegewezen. Voor het bepalen welke agrarische bedrijven nog in bedrijf zijn, is gebruikgemaakt van het vigerende bestemmingsplan, van beschikbare gegevens en de uitkomsten van de inventarisatie. Dit betekent dat niet alleen volwaardige en deeltijd agrarische bedrijven een bouwvlak toegewezen krijgen, maar ook agrariërs die hun bedrijf aan het afbouwen zijn of afgebouwd hebben, maar die ter plaatse nog wonen en veelal op niet-volwaardige wijze agrarische activiteiten zijn blijven uitvoeren. In een enkel geval is er inmiddels reeds sprake van een woonbestemming. In die gevallen wordt met een aanduiding op de verbeelding aangegeven dat sprake is van een voormalig agrarisch bedrijfscomplex.

Het plangebied is in de provinciale Structuurvisie aangewezen als gebied voor gecombineerde landbouw en voor bollenconcentratiegebied. In deze gebieden mogen bouwvlakken van maximaal 1,5 ha mogelijk worden gemaakt. Ook in de gemeentelijke Structuurvisie wordt een maximale omvang van bouwvlakken van 1,5 ha genoemd. De gemeente heeft er, vanwege de grote landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden van het gebied, voor gekozen om de bouwvlakken uit de vigerende bestemmingsplannen over te nemen. Vergroting van de bouwvlakken is onder voorwaarden mogelijk middels planwijziging tot 1,5 ha. Hierbij wordt de noodzaak van vergroting getoetst en wordt bovendien rekening gehouden met de in het gebied voorkomende waarden en het Landschapsontwikkelingsplan. Via afwijking van het bestemmingsplan is het toegestaan – onder dezelfde voorwaarden als bij planwijziging – de agrarische bouwvlakken te overschrijden.

De vorm van de bouwvlakken is eveneens overgenomen uit de vigerende bestemmingsplannen, tenzij een planologische procedure voor verandering van het bouwvlak is doorlopen.

3.3.6 Bouwmogelijkheden

Agrarische bouwvlakken mogen, met inachtneming van de van toepassing zijnde bebouwingsregels, in principe volledig worden bebouwd. Bebouwing vindt bij recht plaats; er is dus geen nadere afweging nodig. Wel dient er sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf.

Om recht te doen aan het uitgangspunt van bebouwingsconcentratie, dienen de bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning, mestsilo's en overige bijgebouwen binnen het bouwvlak te worden opgericht. Hetzelfde geldt voor mestbassins, paardenbakken en kuilopslag. Een uitzondering is gemaakt voor sleufsilo's en gaas- en boogkassen.

Voor de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen wordt een algemene regeling opgenomen, uitgaande van de vigerende regelingen. Omdat de regelingen van de voormalige gemeente Bergen en de voormalige gemeente Egmond onderling verschillen, is uitgegaan van de meest ruime regeling. Voor de hoogten van bedrijfsgebouwen is voorts aangesloten op de regeling uit het bestemmingsplan Landelijk Gebied Noord om zoveel mogelijk uit te gaan van dezelfde rechten. Dit betekent het volgende:

  • goothoogte bedrijfsgebouwen 7 m, bouwhoogte bedrijfsgebouwen 10 m;
  • goothoogte bedrijfswoningen 5 m, bouwhoogte bedrijfswoningen 8 m;
  • silo's (voedersilo's, warmtebuffers) bouwhoogte 15 m.

Paardenbakken voor hobbymatig gebruik zijn binnen het bouwvlak bij recht toegestaan, met een maximale oppervlakte van 800 m². Lichtmasten bij paardenbakken zijn niet toegestaan.

Binnen de agrarische bouwvlakken is per bedrijf een bedrijfswoning toegestaan, tenzij dit in het vorige bestemmingsplan al was uitgesloten (doorgaans omdat er sprake is van een bouwvlak dat behoort bij een elders gelegen bouwvlak/bedrijf waarbij reeds een bedrijfswoning aanwezig is). Dit betekent feitelijk dat nieuwe 1e agrarische bedrijfswoningen niet zijn toegestaan, omdat ieder bedrijf reeds beschikt over een 1e bedrijfswoning. Een 2e agrarische bedrijfswoning wordt niet toegestaan, tenzij deze reeds (legaal) aanwezig is. In de regels is daarom een uitzondering gemaakt voor bestaande 2e bedrijfswoningen.

Een agrarische bedrijfswoning mag een maximale inhoud van 650 m³ hebben inclusief aan- en uitbouwen. Deze maximale inhoud is ruimer dan in de vigerende bestemmingsplannen (450 m³ in de voormalige gemeente Bergen en 600 m³ in de voormalige gemeente Egmond), maar is gelijk aan de maximale inhoudsmaat in het plangebied Landelijk Gebied Noord. Voor de toegestane erfbebouwing bij de bedrijfswoning (hier worden dus niet de bedrijfsgebouwen bedoeld) gelden voorts aanvullende regels. Deze regels zijn afgestemd op alle overige recente bestemmingsplannen in de gemeente Bergen. Het gaat dan om de toegestane oppervlakte, de toegestane goot- en bouwhoogten en de verschijningsvorm (bijvoorbeeld een verplichte kap) van aan- en uitbouwen en bijgebouwen.

3.3.7 Huisvesting seizoensarbeiders

De provincie Noord-Holland heeft beleid ontwikkeld voor de huisvesting van seizoensarbeiders. De agrariërs in het plangebied hebben ook behoefte aan beleid voor de huistvesting van seizoensarbeiders bij het eigen bedrijf. De gemeente Bergen sluit aan bij het beleid en de wijze van verwerken in het bestemmingsplan zoals de gemeente Castricum dat heeft gedaan. Huisvesting van seizoensarbeiders bij het eigen bedrijf is toegestaan onder de voorwaarden dat:

  • dit noodzakelijk is in het kader van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte op het betreffende agrarische bedrijf;
  • uitsluitend werknemers worden gehuisvest die binnen het eigen agrarisch bedrijf werkzaam zijn;
  • per bedrijf maximaal 6 personen worden gehuisvest;
  • de maximale gezamenlijke oppervlakte 187,5 m2 van bestaande bebouwing bedraagt waarbij minimaal 12,5 m2 per persoon geldt;
  • de huisvesting plaatsvindt gedurende maximaal 9 maanden per jaar;
  • er geen zelfstandige woonruimte ontstaat;
  • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

3.3.8 Verbetering van de productiemogelijkheden (werken werkzaamheden/aanleggen)

Voor de agrarische sector is het van belang dat de productieomstandigheden zo optimaal mogelijk zijn. Een agrariër zal een afweging maken of de kosten van het verbeteren van de productieomstandigheden lonen. Tegelijkertijd kan verbetering van de productieomstandigheden ten koste gaan van natuur, landschap en cultuurhistorie. De gemeente heeft de mogelijkheid om de werken die nodig zijn om de productieomstandigheden te verbeteren nader af te wegen via een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden. Daarnaast is voor de dubbelbestemmingen ten behoeve van archeologische waarden en ten behoeve van aanwezige leidingen en waterkeringen (zie hiertoe hoofdstuk 4) aangegeven voor welke werkzaamheden eveneens een omgevingsvergunning is vereist.

Bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de beoogde ingreep wordt bezien of de ingreep leidt tot onevenredige schade of dat door het stellen van nadere voorwaarden voorkomen kan worden dat schade wordt toegebracht.

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming. Dat betekent dat de reguliere agrarische bedrijfsvoering niet wordt belemmerd door het van toepassing zijnde instrumentarium.

3.3.9 Nevenfuncties bij agrarische bedrijven

Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor landbouw met een verbrede doelstelling. Het ontwikkelen van nevenactiviteiten op het agrarisch bedrijf kan extra inkomsten opleveren, waardoor het bedrijf ook op langere termijn duurzaam kan worden voortgezet en er minder sprake is van afname van het aantal bedrijven. Behoud van agrarische bedrijven is van belang voor het beheer en onderhoud van het agrarisch cultuurlandschap, de instandhouding van het agrarische karakter van de bedrijfsgebouwen en de economische vitaliteit. Nevenfuncties kunnen tevens bijdragen aan een positieve ontwikkeling van de recreatieve sector, zorg of natuurbeheer wat eveneens bijdraagt aan de economische vitaliteit en behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied.

De toelaatbaarheid van nevenfuncties wordt in belangrijke mate bepaald door de effecten die nevenfuncties (kunnen) hebben op hun omgeving. Het begrip omgeving wordt hier breed opgevat. Zo zijn in de afweging de effecten van nevenfuncties op de volgende aspecten meegewogen bij de toelaatbaarheid:

  • natuur en landschap;
  • het erf;
  • omliggende agrarische bedrijven;
  • de verkeersaantrekkende werken/wegenpatroon;
  • natuur en landschap;
  • de woon- en leefomgeving.

In de praktijk blijkt dat effecten van nevenfuncties zich vaak beperken tot het boerenerf. Natuur en landschap worden in de regel niet verstoord. Omliggende agrarische bedrijven kunnen worden beperkt door milieugevoelige nevenfuncties, bijvoorbeeld bij verblijfsrecreatieve nevenfuncties op beperkte afstand van omliggende bedrijven.

In tabel 3.1 is weergeven welke agrarisch verwante en niet-agrarische functies als nevenactiviteit aanvaardbaar zijn binnen de verschillende agrarische bestemmingen:

  • Agrarisch - Bollenconcentratiegebied, Agrarisch - Landschapsbehoud;
  • Agrarisch - Natuurontwikkeling.

Vanwege de ligging in de nabijheid van de bestemming Natuur/de Ecologische Hoofdstructuur, is een nadere afweging per geval binnen de bestemming Agrarisch - Natuurontwikkeling veelal wenselijk.

De gezamenlijke productieomvang van de niet-agrarische nevenfuncties moet een ondergeschikt deel blijven vormen van de totale productieomvang van het betreffende agrarische bedrijf. Om het begrip ondergeschiktheid toetsbaar te maken en te waarborgen, zijn per nevenfunctie maximale oppervlaktematen genoemd.

Voorwaarden nevenfuncties

Voor een aantal functies (aangeduid met 'V' in de tabel) is op voorhand niet te zeggen of de nevenfunctie wel of niet toelaatbaar is. Dit hangt onder meer af van de specifieke locatie, de aard van de activiteit en de verkeersaantrekkende werking. De volgende voorwaarden worden gesteld:

  • nevenfuncties dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  • bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden in de omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • er mag geen sprake zijn van een onevenredige vergroting van de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking, dit in relatie tot de functie van de weg waaraan het bedrijf is gelegen;
  • bij het ontwikkelen van een niet-agrarische nevenfunctie dient, voor zover relevant, zorg te worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing, een en ander met inachtneming van het Landschapsontwikkelingsplan;
  • parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden binnen het bouwvlak.

Kleinschalige horecavoorzieningen worden alleen toegestaan als ondergeschikt onderdeel van de in de tabel opgenomen recreatieve nevenfuncties en overige dienstverlening. Om deze reden zijn deze activiteiten niet apart in de tabel opgenomen.

Tabel 3.1 Nevenfuncties bij agrarische bedrijven

  Bestemming   maximaal aantal m²  
  A-BC   A-LB   A-NO   bedrijfsvloeroppervlak   gebruik van onbebouwde gronden  
agrarisch verwante bedrijfsactiviteiten            
verkoop aan huis van streekeigen producten   º   º   º   100   -  
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij)   º   º   º   100   -  
agrarisch natuur- en landschapsbeheer   º   º   º   -    
Paardenhouderij/paardenpension   V   V   V   200   -  
recreatieve functies / agrotoerisme            
kleinschalig kamperen   V   V   V   100   4.500  
bed & breakfast   V   V   V   100   -  
overige dienstverlening            
sociale nevenfunctie (resocialisatie, therapie, kinderopvang, zorgboerderij)   V   V   V   200   -  
natuur- en milieueducatie, bezoekboerderijen, rondleidingen   V   V   V   100   -  

º Toelaatbaar.

V Alleen toelaatbaar onder voorwaarden (via afwijking).

* Niet toelaatbaar

- Niet van toepassing.

Bouwmogelijkheden nevenfuncties

Voor nevenfuncties is de maximale toegestane oppervlakte aangegeven in tabel 3.1. Door deze maximum maat wordt voorkomen dat teveel nieuwe bebouwing wordt opgericht, die later mogelijk benut gaat worden voor niet aan het landelijk gebied gerelateerde activiteiten. Via afwijking kan in incidentele gevallen hiervan worden afgeweken.

Voor gebruik van een nevenfunctie die niet in een gebouw plaatsvindt, is aangegeven welke oppervlakte maximaal mag worden benut voor nevenfuncties.

De activiteiten die in tabel 3.1 zijn genoemd, dienen binnen het bouwvlak plaats te vinden. Uitzondering hierop is agrarisch natuurbeheer. Bovendien dienen nevenfuncties te allen tijde ondergeschikt te zijn aan de hoofdfunctie. Gezien het ruimtebeslag van sommige nevenfuncties, is het denkbaar dat de omvang van het bouwvlak niet toereikend is. Er kan in dat geval gebruik worden gemaakt van de flexibiliteitsbepalingen in het bestemmingsplan om het bouwvlak te overschrijden, dan wel te vergroten.

In het plangebied wordt bed & breakfast als nevenfunctie via afwijking mogelijk gemaakt. Bij deze nevenfunctie moet worden gedacht aan de verhuur van enkele kamers, waarvoor een deel van de bestaande gebouwen is verbouwd. Per kamer wordt uitgegaan van een maximaal oppervlak van 25 m².

Bij de sociale nevenfunctie, waaronder zorgfuncties, wordt ervan uitgegaan dat er enkel sprake is van dagopvang en dat er geen sprake is van nachtverblijf.

Bij kleinschalig kamperen zijn maximaal 15 kampeermiddelen per terrein toegestaan.

3.3.10 Niet-agrarische vervolgfuncties bij voormalige agrarische bedrijven

Ook in de komende planperiode zal waarschijnlijk een aantal agrarische bedrijven in het plangebied worden beëindigd. De vrijkomende bedrijfscomplexen in buitengebieden zijn met name in trek voor bewoning, niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, recreatie en zorg. Naast negatieve effecten (risico van aantasting van ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid), kan het toestaan van nieuwe economische dragers ook belangrijke kansen bieden voor het actief begeleiden van krimp: verbeteren van de economische vitaliteit en leefbaarheid van het landelijk gebied. De gemeente staat positief tegenover deze ontwikkeling en omschakeling van de agrarische bestemming naar een zogeheten vervolgfunctie is onder voorwaarden mogelijk.

Beleid

Op 26 juni 2007 heeft de gemeenteraad een beleidslijn vastgesteld voor voormalige en vrijkomende agrarische bebouwing.

Vervolgfuncties

In de nieuwe bestemmingsplannen van Bergen, zo ook in het onderhavige bestemmingsplan, worden niet-agrarische vervolgfuncties toegestaan na beëindiging van agrarische bedrijven. De mogelijke vervolgfuncties zijn wonen (inclusief een beroep-aan-huis en hobbyboeren), recreatieve functies, pensions, zorgboerderijen en bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Aan functiewijziging is - conform de door de gemeenteraad vastgestelde beleidslijn - een aantal voorwaarden verbonden die er onder andere voor moeten zorgen dat de bestaande stedenbouwkundige, landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische kwaliteiten en karakteristieken van het gebied niet worden geschaad/aangetast en dat een nieuwe functie op een uit milieu- en verkeersoogpunt goede plek wordt gevestigd. Ten opzichte van het bestemmingsplan Landelijk Gebied Noord is voor de toetsing van de landschappelijke voorwaarden het nadien tot stand gekomen Landschapsontwikkelingsplan als toetsingskader toegevoegd.

Bouwmogelijkheden en saneringsregeling

Met betrekking tot een nieuwe functie voor agrarische bedrijfscomplexen, dient in beginsel gebruikgemaakt te worden van de bestaande gebouwen. Nieuwe gebouwen zijn in principe niet toegestaan. Indien er ten minste 1.000 m² bedrijfsgebouwen aanwezig is en voorts alle bedrijfsbebouwing wordt gesloopt tot het maximum dat is toegestaan als erfbebouwing bij woningen, kan onder voorwaarden een extra woning worden toegestaan. Er dient dan wel een beeldkwaliteitplan te worden opgesteld. Andere voorwaarden zijn onder andere dat er niet gebouwd mag worden op het achtererf, dat milieuaspecten moeten worden meegewogen en dat derden niet (onevenredig) in hun belang mogen worden aangetast.

Terugbouwregeling

Op percelen die (eerder) aan de agrarische functie zijn onttrokken en een woonbestemming hebben, zijn in de regel meer bijgebouwen aanwezig dan volgens de erfbebouwingsregeling bij woningen is toegestaan. Voor deze gevallen is een terugbouwregeling vastgesteld. Dit houdt in dat indien alle bebouwing wordt gesloopt 50% in de vorm van bijgebouwen mag worden teruggebouwd.

Regeling hobbyboeren

Het voorgaande geldt niet voor hobbyboeren omdat deze een functie hebben voor het in stand houden van het landschap. Indien er sprake is van een hobbyboer (op ten minste 1,5 ha grond aansluitend aan het woonperceel vinden hobbymatige agrarische activiteiten plaats met een omvang van tenminste 4 Nederlandse grootte eenheid (Nge)) mag de oppervlakte van bijgebouwen maximaal 1% van de gronden bedragen tot een maximum van 300 m².