direct naar inhoud van Artikel 20 Water
Plan: Landelijk Gebied Zuid
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0373.BPG09000landgebzui-C003

Artikel 20 Water

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterlopen en -wegen, waterhuishouding, waterberging en vijvers alsmede voor:
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - duinrel': behoud, bescherming en aanleg van duinrellen.

20.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers, bruggen en steigers worden gebouwd met een maximale hoogte van 2 m, met dien verstande dat voornoemde bouwwerken niet zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - duinrel'.

20.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

20.3.1

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - duinrel' is het verboden om zonder een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds;
  • c. het vergraven of dempen van aanwezige waterlopen;
  • d. het aanleggen of aanbrengen van kaden of aanlegplaatsen;
  • e. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen.

20.3.2

Het gestelde in lid 18.3.1 is niet van toepassing op:

  • a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

20.3.3

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden zoals bedoeld in lid 20.3.2 wordt uitsluitend verleend indien uit een advies van de cultuurhistorisch deskundige blijkt dat de cultuurhistorische waarden ter plaatse niet onevenredig worden aangetast.

20.4 Wijzigingsbevoegdheid
20.4.1 Passeerstroken

Burgemeester en wethouders zijn – met toepassing van artikel 3.6 Wro – bevoegd de bestemming van de gronden te wijzigingen ten behoeve van het realiseren van passeerstroken, met dien verstande dat de gronden dienen te zijn verworven.