direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Duingebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0373.BPDuingebied-C002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De afgelopen jaren is de gemeente bezig geweest met het actualiseren van al haar bestemmingsplannen. In januari 2004 is hiervoor het "Plan van aanpak actualisering bestemmingsplannen gemeente Bergen" door de gemeenteraad vastgesteld. Het onderhavige plangebied is het laatste gebied dat in het kader van de actualiseringsoperatie wordt opgesteld. Het plangebied heeft betrekking op nagenoeg het gehele duin- en strandgebied van de gemeente Bergen en een deel van de Hondsbossche zeewering. Delen van het strand bij Egmond aan Zee en Bergen aan Zee zijn bij de bestemmingsplannen van de betreffende kernen getrokken en zijn dus reeds actueel bestemd. Doel van het plan is om tot een actuele en eenduidige bestemmingsregeling te komen die digitaal beschikbaar is ter vervanging van de in het plangebied vigerende bestemmingsplannen. Voor het plangebied gelden momenteel 8 bestemmingsplannen die ouder zijn dan de wettelijk voorgeschreven 10 jaar en uit dat oogpunt aan herziening toe zijn. Bovendien voldoen de plannen niet meer aan de huidige inzichten en ruimtelijke opvattingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPDuingebied-C002_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied betreft het gehele duingebied van de gemeente Bergen. De westelijk grens van het plangebied ligt ongeveer een kilometer uit de kust. De oostelijke plangrens wordt gevormd door het agrarisch en landelijk gebied van de gemeente. De kernen Egmond aan Zee en Bergen aan Zee zijn niet in dit bestemmingsplan opgenomen, met uitzondering van een stuk strand aan de noordzijde van Bergen aan Zee. In figuur 1.1 is de ligging en precieze begrenzing van het plangebied weergegeven.

1.3 Vigerende regeling

Het bestemmingsplan Duingebied vervangt 8 bestemmingsplannen. In tabel 1.1 is een overzicht opgenomen van de bestemmingsplannen die worden vervangen.

Tabel 1.1 Vigerende bestemmingsplannen

naam plan   vaststelling (raad/b&w)   goedkeuring (GS)   Kroonbesluit (Kroon)  
BP Duingebied
(Schoorl)  
4 januari 1972   13 maart 1973   26 april 1977  
Algemeen bestemmingsplan I
(Bergen N.H.)  
14 augustus 1973   1 oktober 1974 ged. goedgekeurd   27 november 1980
ged. goedgekeurd  
BP Egmond Binnen in hoofdzaken
(Egmond Binnen)  
  december 1953
ged. goedgekeurd  
 
Uitbreidingsplannen in onderdelen Egmond aan Zee (Egmond Binnen)   4 september 1962   17 juli 1962   22 januari 1969  
BP Duingebied
(Egmond Binnen)  
16 mei 1973   16 juli 1974   8 september 1977 ged. goedgekeurd  
BP Duingebied 1e herziening
(Egmond Binnen)  
28 april 1980   22 december 1981   16 januari 1985
ged. goedgekeurd  
BP Landelijk gebied Noord   7 juli 2011   nvt   nvt  
BP Bergen aan Zee   26 september 2013   nvt   nvt  

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 komt allereerst een analyse van het plangebied aan bod, waarbij de ontstaansgeschiedenis, de ruimtelijke structuur en de functionele structuur worden beschreven. Het beleidskader komt aan bod in hoofdstuk 3. In dit hoofdstuk wordt het relevante ruimtelijke beleid van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente beschreven en wordt tevens ingegaan op de relevante wet- en regelgeving. Hoofdstuk 4 behandelt de milieuaspecten. Op basis van de voorgaande hoofdstukken worden in hoofdstuk 5 de planuitgangspunten geformuleerd. In hoofdstuk 6 is de juridische planbeschrijving opgenomen. In dit hoofdstuk is uiteengezet op welke wijze de uitgangspunten zijn vertaald. Tot slot is in hoofdstuk 7 de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven.

Hoofdstuk 2 Analyse van het plangebied

2.1 Ruimtelijke structuur

Het plangebied bestaat grotendeels uit de drie Natura 2000-gebieden: “Schoorlse Duinen” , “Noordhollands Duinreservaat” en de Noordzeekustzone die allen ook onderdeel zijn van de Ecologische Hoofdstructuur. De beide duingebieden en een smalle strook agrarisch en stedelijk achterland vormen een gedeelte van het gebied dat ook wel bekend staat als Noord-Kennemerland.

Schoorlse Duinen

Het gebied Schoorlse Duinen beslaat een strook kalkarme (en plaatselijk kalkrijkere) duinen die ligt tussen Bergen en de Hondsbossche Zeewering. Hier bevinden zich de hoogste duinen van ons land, tot maximaal 54 meter boven zeeniveau. Het is een gevarieerd en uitgestrekt duinlandschap dat reliëfrijk en landschappelijk zeer afwisselend is. Het fundament van de Schoorlse Duinen bestaat uit oude duinen. Deze zijn in vrijwel het gehele gebied overdekt met jongere zandafzettingen en alleen nog te herkennen aan de vorm van de strandwallen. In het westen liggen lagere zeereepduinen, gevolgd door een sterk heuvelachtig landschap met uitgestrekte valleicomplexen, die over een grote oppervlakte zijn begroeid met heide. De binnenduinrand is vrijwel geheel bebost. Een deel van deze bossen zijn oude loofbossen, een ander deel bestaat uit naaldbossen, die gezien de ouderdom en het lokaal voorkomen van zeldzame planten grote natuurwaarde hebben.

De tot vier kilometer brede duinstrook bij Schoorl wordt in het oosten en noorden gekenmerkt door een steile duinrand, die een scherpe grens vormt met het agrarische achterland (bestaand uit weilanden en bollenvelden). Op deze overgang loopt de weg van Bergen naar Camperduin. Bij Camperduin houdt de zeereep op en wordt de beschermende functie overgenomen door de Hondsbossche Zeewering.

Het brede middendeel van het Schoorlse duingebied bestaat uit loopduinen met daartussen uitgestrekte complexen van valleien. De loopduinen zijn te herkennen aan hun steile lijzijde en een afgevlakte loefzijde. In het oostelijke deel van dit middendeel ligt een flink duinmeer, het Vogelmeer, en enkele kleinere duinplasjes. In het westen van het gebied, achter de zeereep, bevindt zich een zone met paraboolduinen en kleinere, uitgestoven valleien.

In het zuidelijk deel lopen de boscomplexen door tot aan het buitenduin. In 1997 is ter hoogte van de Parnassiavallei een kerf aangebracht in de 100-150 meter brede zeereep om zeewaterinvloed tot in de binnenduinen terug te brengen. Bij hoog water krijgt de zee toegang tot de achterliggende, afgegraven Parnassiavallei. Het duin kan vrij stuiven, waardoor kalkhoudend zand uit de zeereep landinwaarts wordt geblazen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPDuingebied-C002_0002.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPDuingebied-C002_0003.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPDuingebied-C002_0004.png"  
 

Figuur 2.1 Natura 2000-gebieden Schoorlse Duinen (linksboven), Noordhollands duinreservaat (rechts) en Noordzeekustzone (linksonder)

Noordhollands Duinreservaat

Het Noordhollands Duinreservaat is een karakteristiek voorbeeld van een Nederlands duinlandschap, zoals dat in de loop der eeuwen ontstaan is als gevolg van een samenloop van geologische, geomorfologische en klimatologische omstandigheden en menselijk handelen. Het is een biologisch, morfologisch, hydrologisch en landschappelijk geheel van duinen met natte en vochtige duinvalleien, duingraslanden, struwelen, bossen en ruigten. Het Noordhollands Duinreservaat bestaat grofweg uit drie landschapstypen, die gezamenlijk een grote variatie aan habitattypen herbergen. In de directe omgeving van de dorpen Egmond, Wijk aan Zee en Bergen bevinden zich enkele van de beste voorbeelden van het zeedorpenlandschap. Het duingebied tussen Wijk aan Zee en Egmond is een typisch voorbeeld van een kalkrijk duinlandschap. Kenmerkend voor Kennemerland en van grote invloed op de duinnatuur is het feit dat in het zuiden het zand veel kalk bevat (tot boven de 10%) en in het noorden weinig (minder dan 1%). Het overgangsgebied ligt tussen Egmond en Bergen. De hoeveelheid kalk bepaalt onder meer of er veel of weinig hei staat en of er veel of weinig struiken groeien. Het duin is dus niet overal hetzelfde. Tussen Egmond en Bergen ligt de beroemde kalkgrens van de Hollandse duinen, het overgangsgebied van het kalkrijke naar het kalkarme duindistrict. De vegetatie weerspiegelt de kalkgehalten in de bodem: in het uiterst noordelijke deel komen kalkarme vegetaties met kraaiheide, kruipwilg, buntgras en dergelijke voor, ten zuiden van Bergen aan Zee overgaand in kalkrijke duingraslanden met duinsterretje en zeedorpenvegetaties, zoals bij Wijk aan Zee en Egmond aan Zee. De Schoorlse duinen is voor een aanzienlijk deel bebost met naaldbos en loofbos. Een klein deel van de binnenduinrand bij Schoorl en Het Woud, en delen van het Bergerbos zijn een zeer oud bos en vinden hun oorsprong in de 16de eeuw.

Sporen van menselijk ingrijpen (akkerbouw) gaan terug tot de 17de eeuw en zijn hier en daar nog waarneembaar. Ook voor die tijd vond akkerbouw plaats in de duinen, maar deze sporen zijn niet meer waarneembaar vanwege de ligging onder het zand.

Noordzeekustzone

Het zandige kustgebied langs de Noordzee bestaat uit kustwateren, ondiepten, enkele zandbanken (onder andere Noorderhaaks) en de stranden van noordelijk Noord-Holland en de Waddeneilanden. Permanent met zeewater overstroomde zandbanken komen met name voor in de buitendelta's van de zeegaten tussen de Waddeneilanden. Deze zandige, dynamische kust is internationaal gezien een zeldzaam biotoop en herbergt lokaal grote hoeveelheden schelpdieren. Mede daardoor vormt het in de winter een belangrijk foerageergebied voor soorten als Zwarte zee-eend en Eidereend. Het gebied is ook een belangrijke kraamkamer voor mariene vissoorten. Het zuidelijke deel van het Natura 2000-gebied (ten zuiden van Petten) is pas eind 2008 aangemeld in Brussel, in het kader van het aanwijzen van zeereservaten op de Noordzee. De Noordzeekustzone loopt vanaf de enkele tientallen meters diepe zee geleidelijk op naar het strand. De begrenzing van het Natura 2000-gebied volgt aan de vastelandskust de laagwaterlijn, op de Waddeneilanden de voet van het duin, en ligt aan de zeezijde op drie zeemijl (ongeveer 5,5 kilometer) voor de kust, op een diepte van ongeveer 20 meter. Deze vooroever bestaat voor het grootste deel uit fijn zand; alleen lokaal vormt grover zand de onderwaterbodem. Het betreft een dynamisch gebied, met hoge stroomsnelheden, sterke schommelingen in zoutgehalten (mede onder invloed van de rivieren) en sterke temperatuurwisselingen gedurende het jaar.

2.2 Cultuurhistorie en archeologie

Cultuurhistorie

Onstaansgeschiedenis

De duinen in de gemeente Bergen bestaan uit strandwallen met resten van oude duinen en deels daar overheen gestoven jonge duinen.

De strandwallen bestaan uit twee groepen: de haak- of stroomwal van Bergen en Schoorl, oost-west lopend en afbuigend naar het noordwesten, en een reeks zandplaten waarop Wimmenum en de Binnen-Egmonden liggen, noord-zuid lopend. De grens tussen beide formaties is de rest van het Zeegat van Bergen, ongeveer ter hoogte van de huidige Zeeweg naar Bergen aan Zee. Deze vormt tevens de grens tussen de kalkrijke en kalkarme duinen.

De jonge duinen zijn gevormd in drie perioden: 800-1000, 1200-1600 en 1700-1900. In Egmond (rond de Adelbertusakker) is de eerste fase vertegenwoordigd. De meeste andere duinen in de gemeente Bergen stammen uit de tweede periode. De duinen van Wimmenum en Bergen waren omstreeks 1500 al redelijk tot rust gekomen; alleen ter hoogte van het Bergerbos heeft het nog in de tweede helft van de 16de eeuw flink gestoven. De duinen van Schoorl zijn tot ver in de 19de eeuw in beweging geweest. Ter hoogte van Bergen aan Zee heeft als gevolg van de Duinenslag van 2 oktober 1799 een grote plaatselijke verstuiving plaatsgehad, die leidde tot de vorming van het Russenduin, bovenop een massagraf van gesneuvelde soldaten.

Tot in de 12de eeuw of later is er in de duinen nog gewoond en op bescheiden schaal geboerd, wat blijkt uit archeologische vondsten en toponiemen als 'Driehuizen' en 'Zevenhuizen'. Vanaf de 16de eeuw hebben vanuit de binnenduinrand duinontginningen en afzandingen plaatsgevonden. De Heereweg tussen Schuilenburg en de grens met Bakkum liep destijds langs de duinvoet. Veel akkers en kleine buitenplaatsen, zoals Tijdverdrijf en Waterrijk, zijn daar aangelegd als rechthoekige 'insteken' in de voorduinen. Onder Egmond is tot ver in de 20ste eeuw nog afgezand. Ook commerciële zanderijen in Bergen (Franschman) en Schoorl (Zandspoor, Hargergat) zijn nog lang in gebruik gebleven.

De duinbebossing is vermoedelijk al in de 16de eeuw begonnen aan de binnenduinrand ('s-Heerenbosch in Bergen). De duinen van Bergen waren in 1798 vrijwel volledig vastgelegd met helm, terwijl de valleien waren beplant met berken en wilgen. Duinakkers waren onder meer de 's-Heerenweide en de Bokkenweide (bezuiden de Verbrande Pan) en het Groenveld (ten westen van Schoorl). De duinakkertjes van Egmond zijn vermoedelijk niet ouder dan de 19de eeuw.

Ontginningsgeschiedenis

Vanaf de 16de eeuw zijn delen van duin herontgonnen. Beweiding (met koeien) en begrazing (met schapen) kwam sporadisch voor; konijnenteelt was tot het begin van de 17de eeuw de voornaamste functie van het duin.

Akkerbouw in het duingebied vond al eeuwen geleden plaats. Voor 1800 kwam ontginning vooral op de hoger gelegen gronden van de binnenduinrand voor. Ongecultiveerd terrein, zogenaamd 'woeste gronden' was het terrein van herders. Vanwege het menselijk handelen in de duinen, zoals het weiden van vee, een hoog gehouden konijnenstand ten behoeve van de jacht en het vergaren van brandstof was er sprake van voortdurende verstuiving in het duingebied. Het landschap voor 1800 bleef hierdoor dynamisch.

Rond 1800 trokken vissersvrouwen bij Egmond aan Zee de duinen in om akkerbouw te bedrijven om zodoende het magere dieet aan te vullen met de inmiddels populair geworden aardappel. Zo ontstond het zogenaamde zeedorpenlandschap. Vanwege kustafslag en ontwatering van het achterland werd de grond steeds droger en daarmee ook steeds beter geschikt voor akkerbouw. Deze akkertjes staan bekend om de naam 'duinlandjes'. Naast aardappelen werden de gronden ook voor doeleinden gebruikt zoals de bloembollenteelt.

Na de WOII, tijdens welke het duingebied verboden gebied was, kreeg de bevolking opdracht om duinakkers weer in gebruik te nemen en te gebruiken voor voedselvoorziening. Vanaf 1964 worden de duinlandjes langzamerhand verlaten. Zowel de bollentelers als de tuinders verplaatsen hun activiteiten naar de binnenduinrand.

Duinlandjes

Akkers in de Hollandse Duinen waren niet uniek. Ook in België en Frankrijk kwamen akekrs in de duinen voor. Het gebruik was in de jaren 30 tot de jaren 60 van de vorige eeuw het grootst. Na het verlaten van de duinlandjes, zijn de beheerders van de duingebieden zich bewust geworden van de cultuurhistorische waarden van de structuren in het duingebied. Uit onderzoek is gebleken dat veel akkercomplexen nog gaaf in het landschap aanwezig zijn. Soms duidelijk zichtbaar, maar vaak ook aan het zicht onttrokken door begroeiing. Een klein deel van de duinlandjes, ten noorden van Egmond aan Zee wordt nog steeds bewerkt.

Restanten WOII

Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog is er een groot aantal militaire bouwwerken aangelegd in de gemeente Bergen. Er hebben veel bijzondere installaties gestaan, onder andere in verband met de luchtoorlog, zoals vliegveld Bergen, twee radionavigatiestations en vier radarinstallaties. Van de installaties resteert weinig. Van de in totaal circa 1000 bouwwerken in de duinen en 300 rond het vliegveld resteert nog circa de helft. In de duinen en langs de kustlijn lag de Atlantikwall met onder andere schuttersputjes, betonnen tankmuren, een tankgracht, drakentanden en zware bunkers. Veel restanten zijn onder het zand gewerkt. Rond het voormalig vliegveld ligt nog circa de helft van het aantal bunkers, één kleine hangar en het poldergemaal. De bunkers liggen soms vrij in het zicht, of zijn bedekt met grond en worden begraasd, soms leveren zij onderdak aan vleermuizen.

Bijzondere militaire bouwwerken zijn:

Koepelbunkertje: gelegen op een duin in Bergen, in 1944 gebouwd voor het oppompen van drinkwater voor het garnizoen.

Bouwwerken radar Wasserman: in de zeereep bij Bergen aan Zee. Mogelijk liggen hier nog twee zware bunkers onder het zand. Het betreft een eerstehulppost en een onderkomen voor een lichte eenheid luchtafweergeschut. Als deze gebouwen nog aanwezig zijn, zijn het de laatste van hun soort in Nederland.

Knooppunt telefoonlijnen Egmond: in Egmond zijn twee van dergelijke knooppunten aanwezig, uitgevoerd als betonnen bunker. In heel Nederland zijn in totaal vier exemplaren bekend.

Waterbeheersing aan de binnenduinrand

Op de overgang van de duinen naar het poldergebied erachter komen duinrellen voor. Deze waterlopen werden gebruikt om water uit de duinen te leiden naar de strandvlaktes. Ze werden gegraven op plekken waar een sterke kwel optrad. Deze lagen al lager en konden daarmee vrij eenvoudig als duinrel worden gebruikt. Later (vanaf de zestiende eeuw) werden de duinrellen vanwege het schone water dat zij vervoerden bepalend voor de situering van onder andere wasserijen & blekerijen, (papier)molens, bierbrouwerijen en buitenplaatsen.

Duinbebossing

Het duingebied was tot in de 16de eeuw grotendeels boomloos. Alleen de duinvalleien in Bergen en ook deels in Wimmenum waren bebost. Om overstuiving van de naastliggende dorpen en landbouwgronden te stoppen werden grote delen van het duin bebost met vooral de Oostenrijkse den (Pinus nigra var. nigra). Het beplanten van de duinen met bomen vond in die periode langs de hele Nederlandse kust plaats.

Men zocht in Nederland al lang naar een methode voor duinbebossing, die even succesvol zou zijn als in Frankrijk, waar woeste duingrond in dennenbos was herschapen. Vooral W.C.H. Staring pleitte vanaf 1855 voor bebossing van de Hollandse duinen en stelde daarbij de Franse duinbebossing als voorbeeld. Hij schrijft in 1862:

“Alle drogredenen, waarmede wij tegenwoordig in Holland het kaal blijven der duinen en het niet veranderen in dennenbossen, horen verdedigen, werden zestig jaar geleden ook tegen de voorstellen ten aanzien der Landes van Brémontier aangevoerd. Laten wij hopen, dat hier de opgroeiende dennen in onze duinen, evenzeer als in de Franse, het nietswaardige van die redeneringen zullen aantonen en dat althans de regering in zover zij daarover te beschikken heeft, het voorbeeld geve met productieve bossen te vormen, waar thans veel geldverslindende duinen zijn."

Zijn pleidooien vonden aanvankelijk weinig gehoor, maar in 1862 kreeg Staring opdracht van de regering om proeven te nemen op het gebied van de duinbebossing. Proefvelden werden aangelegd bij Schoorl, Katwijk, Wassenaar, Schouwen en Scheveningen. Na 1890 kwam het op diverse plaatsen in Nederland tot duinbebossingen met naaldhout. In de 20er en 30er jaren van de 20ste eeuw werd de duinbebossing verder uitgebreid bij wijze van werkverschaffing. Deze bossen zijn nu beeldbepalend in de Bergense duinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPDuingebied-C002_0005.png" 

Figuur 2.2 Duinbos 1880

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPDuingebied-C002_0006.png" 

Figuur 2.3 Duinbos 2006

Het beteugelen van verstuiving is uitstekend gelukt, volgens velen zelfs te goed, aangezien verstuiving een karakteristiek kenmerk is van het dynamische duinlandschap met bovendien grote ecologische betekenis. Vanaf de tweede helft van de 20e eeuw werd ook de recreatieve belevingswaarde van het duinbos hoog gewaardeerd. Anderzijds werden ook de nadelen van het duinbos steeds zichtbaarder. De naaldbomen onderscheppen en verdampen veel regenwater en leiden daardoor tot een versterkte verdroging van het duingebied. Het altijd groene naaldbos vangt bovendien 12 maanden per jaar stikstof op en leidt daardoor tot extra vermesting van de van nature schrale duinen.

Qua houtproductie waren de duinbossen nooit een succes, ondanks de aanvankelijk hoge verwachtingen van Staring. De Oostenrijkse den is in zijn bergachtige herkomstgebied weliswaar goed bestand tegen wind maar de zoute zeewind in de duinen in combinatie met de schrale zandbodems bleek toch een grote groeibelemmering voor deze soort. De in Frankrijk toegepaste Zeeden (Pinus pinaster) kan wel tegen zout maar bleek te vorstgevoelig. Het duinbos bleek bovendien brandgevoelig en door de sterke zeewind traden er veelvuldig draaiingen in het hout op waardoor het ongeschikt werd voor zaaghout.

Tegenwoordig probeert men de verstuiving in het duin weer terug te brengen en de verdroging terug te dringen. Afgebrande duinbossen op voldoende afstand van de dorpen worden daarom niet herplant zodat de natuurlijke duinvegetaties zich kunnen vestigen. De oppervlakte naaldbos wordt eveneens verminderd ten gunste van natuurlijker habitattypen, om aan Natura 2000 doelstellingen te voldoen.

Duinen als waterkering

De huidige markante duinenrij bestaat uit zgn. „Jonge Duinen, ontstaan door grootschalige zandverstuivingen tussen 1000 en 1850. Hierbij werden de strandwallen en Oude Duinen (deels) overstoven. Door de verstuiving van de oude duinen verplaatste de kustlijn naar het westen. Bij de St. Elisabethsvloed van 1421 werden duinen tussen Camperduin en Petten doorgebroken. Na de doorbraak is de Hondsbossche Zeewering aangelegd als dijk achter de steeds smaller wordende duinenrij. De laatste duinen zijn in de loop van de 18de eeuw weggeslagen, waardoor de dijk uiteindelijk een zeedijk werd.

De Jonge Duinen tussen Camperduin en Bergen aan Zee zijn zeer breed en hoog. De Schoorlse Duinen zijn de breedste van Europa (4,5 km) en de hoogste duintop is gelegen achter het dorp Schoorl en is de hoogste duintop van Nederland (54 m). De duinen hebben van oudsher een belangrijke rol in de kustverdediging.

Vanwege deze uitzonderlijk hoge en brede duinen is besloten om hier te experimenteren met een meer dynamische vorm van kustbeheer. De starre, voorheen strak gehandhaafde kustlijn is in 1997 doorbroken met de aanleg van De Kerf op ruim 2 km ten noorden van Bergen aan Zee, hetgeen ook in cultuurhistorisch opzicht als een doorbraak kan worden beschouwd. Daarbij is een gat gegraven in de eerste duinenrij, zodat incidenteel bij springtij en/of storm het zeewater in de achterliggende duinvallei kan stromen. Vele tienduizenden kubieke meters zand werden weggereden richting zandsuppleties. Een gat van 100 meter breed met een 'drempel' van 1,50 meter boven NAP resteerde. In de achterliggende Parnassiavallei werd rond de 18 hectare duinvegetatie afgeplagd en verwijderd. Een kale zandvlakte bleef achter, op een hoogte van 1,90 meter NAP, zodat het zeewater daar –behoudens een enkele extreme situatie– niet zal komen. Het samenspel van stuivend zand en zeewater heeft een nieuwe slufter opgeleverd; een fascinerend dynamisch landschap met een hoge recreatieve belevingswaarde en bijzondere natuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPDuingebied-C002_0007.jpg"

Figuur 2.4 De Kerf

Vijftien jaar na het graven van het gat is door duinvorming de breedte van het gat tot zeker de helft gereduceerd en de drempel is ook meters hoger geworden. Overstromen en inwaaien van zeewater komt weinig meer voor.

Archeologie

Beleidskaart Archeologische verwachtingswaarden

Op basis van verschillende bureauonderzoeken van de Stichting Steunpunt Cultureel Erfgoed Noord-Holland is een algemene beleidskaart opgesteld voor de hele gemeente Bergen, waarin de verschillende archeologische regimes zijn opgenomen. In figuur 2.2 is een uitsnede van deze beleidskaart opgenomen. Voor het hele plangebied is eenzelfde archeologische verwachtingswaarde van toepassing (lichtblauw). Dit regime is vertaald naar de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 4', conform de algemene systematiek binnen de gemeente Bergen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPDuingebied-C002_0008.png"

Figuur 2.5 Uitsnede beleidskaart archeologie

Monumenten

In het plangebied komen drie rijksmonumenten voor, waarvan twee aan het Hargergat te Groet. Hargergat 2 is een stolpboerderij en Hargergat 4 is een voormalige arbeiderswoning. Het derde rijksmonument ligt aan de Staringweg 2 ten zuiden van Egmond aan zee.

Ook zijn er in het landschap nog diverse cultuurhistorische elementen te herkennen. In bijlage 2 bij de toelichting is een lijst opgenomen met de betreffende landschapselementen.

2.3 Functionele structuur

2.3.1 Wonen

Binnen het plangebied komen slechts enkele verspreid liggende burgerwoningen voor en enkele bedrijfswoningen. Het overgrote deel van de woningen staat aan de rand van de kern Bergen en nabij het waterleidingbedrijf Noord-Holland. De overige verspreid over het plangebied gelegen woningen zijn oorspronkelijk dienst- of beheerderswoningen van het duingebied of voormalige duinboerderijen.

2.3.2 Bedrijven

In het plangebied komen twee bedrijven voor, te weten de gaswinninglocatie van TAQA Energy BV. Daarnaast ligt het waterleidingbedrijf PWN in het plangebied. Verder komen op enkele plekken in het plangebied nog zendmasten voor ten behoeve van telecommunicatie.

2.3.3 Toerisme en recreatie

Toeristische en recreatieve functies zijn belangrijk voor de inkomsten en werkgelegenheid van de gemeente. In het rapport "De betekenis van het toerisme voor de gemeente Bergen" (oktober 2006) staat vermeld dat 16% van de totale werkgelegenheid in Bergen afhankelijk is van toerisme. Kust, natuur en kunst en cultuur zijn de belangrijkste trekkers van de gemeente. In het plangebied zijn de kuststrook en het Noord-Hollands duinreservaat de belangrijkste publiekstrekkers.

Duingebied

Het (duin)gebied wordt tevens frequent bezocht door natuur- en landschap gerichte recreanten (waaronder wandelaars). Ook een groeiend aantal mountainbikers (sport) bezoekt dt gebied, hetgeen kan leiden tot confrontaties met de eerstgenoemde groepen.

Strand

Het strand is samen met het duingebied de belangrijkste toeristische en recreatieve element in het plangebied. Zowel in de zomer- als in de wintermaanden wordt het strand bezocht. Het bezoekersaantal verschilt jaarlijks, afhankelijk van de weersomstandigheden. Overige functies in het plangebied zijn afhankelijk van de strandbezoekers. De horeca, detailhandel en verblijfsrecreatie in het plangebied zijn sterk gerelateerd aan de strandrecreatie.

Volgens de keurontheffing van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is er van 15 maart tot 15 oktober seizoensbebouwing toegestaan op het strand. Ondernemers in de gemeente hebben echter behoefte aan verruiming van het seizoen. De verruiming van het seizoen wordt vooral bij de kernen Egmond en Bergen aan Zee mogelijk gemaakt, maar is buiten de kernen in het licht van de Waterwet ongewenst. Wel is binnen het plangebied van dit bestemmingsplan op grond van de Strandnota tussen kilometerpaal 26 en 27,5 en 28,5 en 29,5 jaarrond bebouwing toegestaan. Voor een beschrijving van jaarrondexploitatie wordt verwezen naar paragraaf 3.1.3.

Ontwikkelingen

In verband met het project Kust op Kracht (paragraaf 3.1.2) maakt het bestemmingsplan drie ontwikkelingen mogelijk:

  • De verplaatsing van het sportactiviteitencentrum 'De jongens uit Schoorl' vanaf Heereweg 403 te Camperduin naar het strand in verband met de aanleg van het nieuwe strand voor de Hondsbossche zeewering. De huidige locatie heeft een oppervlak van 648 m² en krijgt op het strand een mogelijkheid van 500 m² met een wijzigingsbevoegdheid voor uitbreiding tot 750 m² waarbij die laatste 250m² alleen voor openbare voorzieningen mag worden ingezet (toilet, kleedruimtes etc);
  • De tweede ontwikkeling betreft het planologisch mogelijk maken (ivm gelijke rechten als De jongens uit Schoorl) van een uitbreiding van het bestaande sportactiviteitencentrum 'Europagaai' van 109 m² tot 500 m² met een aanvullende mogelijkheid voor verdere uitbreiding met 250 m² ten behoeve van openbare voorzieningen (toilet, kleedruimtes etc);
  • De derde ontwikkeling betreft het verplaatsen van het strandpaviljoen 'Luctor et emergo' op het strand van Camperduin naar een locatie op het nieuwe strand voor de Hondsbossche zeewering. De bestaade oppervlakten blijven gehandhaafd.

Verblijfsrecreatie

In het plangebied komen twee verblijfsaccommodaties voor in de vorm van hotels, namelijk Blooming hotel 'De Zandhoeve' aan de Duinweg 5. Beide hotels liggen aan de rand van Bergen. Daarnaast zijn er enkele recreatiewoningen in het duingebied aanwezig. De woningen worden beheerd door Staatbosbeheer.

Recreatie

Overige recreatieve voorzieningen bestaan uit het bezoekerscentrum van Staatsbosbeheer, de borstelbaan(skibaan) Il Primo, de schaapskooi bij de Franschman en een mountainbikeroute van Staatsbosbeheer.

Duinlandjes en recreatieterrein 'Wimmenumerduinen'

Ten noorden van Egmond aan Zee bevinden zich de zogenaamde duinlandjes. Dit gebied wordt sinds 1850 gebruikt voor de teelt van gewassen. Momenteel zijn de duinlandjes nog in gebruik als een bijzondere vorm van volkstuinen. Iets oostelijker is het recreatieterrein 'Wimmenumerduinen' in de centrale vallei 'De Nollen' gelegen, een terrein met 126 recreatiewoningen verspreid in de duinen. Deze recreatiewoningen worden alleen tijdens het zomerseizoen bewoond.

2.3.4 Maatschappelijke en culturele voorzieningen

In het plangebied komt een culturele voorziening voor, het spiritueel centrum Heel en Al nabij de kern Schoorl.

2.3.5 Horeca

Het horeca-aanbod bestaat uit een hotel, strandpaviljoens en enkele verkooppunten. De horecavestigingen zijn geconcentreerd aan het Noordzeestrand, waar een aantal strandpaviljoens is gevestigd. De bekendste horecavoorziening in de duinen is De Berenkuil aan de Schoorlsezeeweg 2.

Voor het plangebied geldt dat jaarrondexploitatie van strandpaviljoens mogelijk is tussen kilometerpaal 26 en 27,5 en 28,5 en 29,5. Meer hierover is beschreven in het gemeentelijk beleid in paragraaf 3.1.3.

2.3.6 Verkeer en parkeren

Auto

Het plangebied ligt grotendeels buiten de bebouwde kom. De belangrijkste wegen binnen het plangebied zijn delen van de Egmonderstraatweg, de Zeeweg en de Hargerstrandweg. De Egmonderstraatweg verbindt de kernen Egmond aan Zee en Egmond aan den Hoef. De weg is gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 50 km/h. De Zeeweg (N510) verbindt de kernen Bergen aan Zee en Bergen en is een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 80 km/h. In het noorden van het plangebied verzorgt de Hargerstrandweg de ontsluiting naar het parkeerterrein bij de duinopgang Hargen aan Zee. Deze weg is gecategoriseerd als erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 60 km/h. Aan de randen van het plangebied verzorgen de gebiedsontsluitingswegen de verbinding met de kernen binnen de gemeente Bergen en de regionale verkeersontsluiting richting de N9 (Den Helder – Amsterdam/Haarlem) en Alkmaar. De belangrijkste wegen aan de randen van het plangebied zijn de Heereweg/Voorweg/Duinweg tussen Schoorl en Bergen en de N511/N512 tussen Bergen, Egmond aan den Hoef en Castricum. De ontsluiting voor autoverkeer is goed.

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Wel zijn op kleine schaal functieveranderingen mogelijk en is er sprake van verplaatsing en uitbreiding van strandpaviljoens. Gezien de aard en omvang van deze ontwikkelingen zal er geen sprake zijn van nieuw verkeer. De uitbreiding van de strandpaviljoens is met name gericht op het optimaliseren van het gebruik en het bieden van betere faciliteiten voor de bezoekers van de stranden. Deze bezoekers zijn reeds op de stranden of in de huidige voorzieningen aanwezig, waardoor er geen sprake zal zijn van extra voertuigbewegingen als gevolg van dit bestemmingsplan. De verkeersdruk op de omliggende wegen zal daarom niet toenemen.

Langzaam verkeer

Het fietsverkeer maakt deels gebruik van dezelfde structuur als het autoverkeer. Langs gebiedsontsluitingswegen binnen het plangebied zijn vrijliggende fietspaden aanwezig. De belangrijkste wegen aan de randen van het plangebied hebben eveneens vrijliggende fietspaden. Op de Heereweg/Voorweg/Duinweg wordt fietsverkeer gemengd met het autoverkeer afgewikkeld. Wel zijn deels fietsstroken voor fietsverkeer aanwezig. Daarnaast zijn diverse recreatieve fietsroutes en wandelpaden binnen het plangebied aanwezig. Diverse fietspaden maken onderdeel uit van het landelijke fietsknooppuntennetwerk. Tevens loopt een langeafstandsfietsroute door het plangebied. De ontsluiting voor fietsverkeer is goed.


Openbaar vervoer

Door en langs het plangebied voert een aantal busdiensten. Het zuidelijk deel van het plangebied wordt aangedaan door een busdienst van Castricum naar treinstation Alkmaar en diverse buurtbussen met een frequentie van 1-2x per uur. Het noordelijk deel van het plangebied wordt aangedaan door busdienst van treinstation Alkmaar naar Julianadorp met een frequentie van 2x per uur per richting. De busdiensten rijden vooral naar de omliggende kernen, maar halteren deels ook binnen het plangebied. In het zomerseizoen is er een directe busverbinding naar Bergen aan Zee. De ontsluiting voor openbaar vervoer is redelijk.

Verkeersveiligheid

De gebiedsontsluitingswegen zijn ingericht conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig. Fietsers hebben veelal een eigen plaats op de weg. Op erftoegangswegen (60 km/h) wordt fietsverkeer gemengd met het gemotoriseerd verkeer afgewikkeld. Daarnaast zijn er veel solitaire fietsvoorzieningen binnen het plangebied. De verkeersveiligheid is in voldoende mate gewaarborgd.

Parkeren

In het plangebied ligt één parkeerplaats die een belangrijke functie vervult voor strandbezoekers. Dit betreft de parkeerplaats bij Hargen aan Zee. Bij alle functies in het plangebied geldt dat in principe op het eigen terrein geparkeerd dient te worden. Er is in de huidige situatie hierbij geen sprake van een tekort aan parkeerruimte. Omdat het bestemmingsplan consoliderend van aard is, zal de parkeerbehoefte als gevolg van dit bestemmingsplan niet toenemen. Wel is er sprake van kleinschalige ontwikkelingen of functieveranderingen, zoals het verplaatsen of vergroten van strandpaviljoens. Zoals gesteld zal dit niet tot extra verkeersbewegingen leiden en zijn de ontwikkelingen vooral gereicht op het optimaliseren van het gebruik en de voorzieningen op de stranden. Mogelijk kan de parkeerbehoefte door het langer verblijf van de strandbezoekers beperkt toenemen. Dit is echter niet te kwantificeren, omdat er geen toegesneden parkeernormen voorhanden zijn. De verwachting is dat, gezien de aard van de ontwikkelingen, er geen sprake zal zijn van een significante toename van de parkeerdruk. Bovendien is er in de huidige situatie geen sprake van een parkeerknelpunt. Er zullen dan ook geen parkeerproblemen ontstaan. De parkeervoorzieningen zijn daarom goed.

2.3.7 Waterhuishouding

Waterhuishouding

In het plangebied wordt het waterbeheer gevoerd door Rijkswaterstaat en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Conform de watertoets is een wateradvies gevraagd aan de waterbeheerder. De resultaten hiervan zijn verwerkt in deze paragraaf.

Beschrijving huidige watersysteem

De bodem van het plangebied bestaat uit grof leemarm zand (jonge duinen, strandwallen en strandvlakten), met een maaiveldhoogte die door de aanwezigheid van duinen sterk varieert van circa NAP +1 m tot circa NAP +47 m. Binnen het plangebied komen de grondwatertrappen III, IV, VI en VII voor. In de tabel is weergegeven wat dit inhoud.

Grondwatertrap   Gemiddelde hoogste grondwaterstand (m-mv)   Gemiddelde laagste grondwaterstand (m-mv)  
III   <0,4   0,8-1,2  
IV   >0,4   0,8-1,2  
VI   0,4-0,8   >1,2  
VII   >1,4   >1,6  

In en rondom het plangebied infiltreert regenwater in de bodem, ten oosten van het plangebied treedt kwel op.

Als gevolg van het verschil in hoogteligging is ook de grondwaterstroming en de afwateringsrichting van het oppervlaktewater oostelijk gericht. Deels stroomt grondwater ook ondergronds af in westelijke richting. Het plangebied maakt onderdeel uit van hogere gronden en is vrijgesteld van peilbesluiten. Het gebied watert onder vrij verval af, binnen het plangebied bevinden zich geen hoofdwatergangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPDuingebied-C002_0009.png"

Figuur 2.6 Bodem en grondwatertrappen in plangebied (www.bodemdata.nl)

Waterkwaliteit

Binnen het plangebied bevindt zich geen oppervlaktewater van betekenis. Het grondwater is zoet, aangezien het gevoed wordt door hemelwater.

Binnen het plangebied liggen wel grondwaterbeschermingsgebieden. De grondwaterbeschermingsgebieden zijn verdeeld in drie zones. Rondom de putten waaruit het grondwater wordt gewonnen, ligt waterwingebied (ook wel de 60-dagen zone genoemd). Rondom het waterwingebied liggen respectievelijk het grondwaterbeschermingsgebied I (25-jaar zone) en grondwaterbeschermingsgebied II ( 100- / 200-jaar zone). Bedreigingen voor de drinkwaterwinning moeten hier worden geweerd en voor andere activiteiten moet een voldoende beschermingsniveau worden bereikt. Dit houdt onder andere in dat bij wijziging en uitbreiding van de bebouwing met bijhorende riolering en parkeerplaatsen een melding moet worden gedaan bij de provincie Noord-Holland. In sommige gevallen moet een ontheffing in het kader van de Provinciale Milieuverordening worden aangevraagd. Dit geldt eveneens voor bijzondere werken, zoals warmtewinning uit grondwater, en mogelijk ook voor infiltratie van regenwater dat in het plangebied valt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPDuingebied-C002_0010.png"

Figuur 2.7 Grondwaterbeschermingsgebieden (Provinciale Verordening Noord-Holland)

Waterkeringen

Het strand, alsmede delen van het duingebied, wordt aangemerkt als primaire waterkering "zandige kust". Deze waterkeringen kennen bepaalde beschermingszones, waarbinnen geen bouw- of graafactiviteiten mogen plaatsvinden. Een waterkering bestaat uit de kernzone, de beschermingszone en de buitenbeschermingszone. In de zandige, dynamische kust zijn deze zones theoretisch, aan de hand van verschillende berekeningen bepaald. De kernzone wordt aan de zeezijde begrensd door de (berekende) duinvoet. Aan de landzijde is dit het grensprofiel, oftewel het profiel dat na duinafslag door zogenaamde ontwerpomstandigheden nog minimaal als waterkering aanwezig dient te zijn. De beschermingszone is aan de zeezijde de afstand waarover het afgeslagen zand zich onder ontwerpomstandigheden verspreidt. Aan de landzijde is het de reservestrook behorende bij een periode van 200 jaar zeespiegelstijging, inclusief het bijbehorende grensprofiel.

Duinrellen

Langs de binnenduinrand stroomde het water vroeger ondergronds en via beken weg naar het lager gelegen land. Sinds het intensieve gebruik door de landbouw zijn bijna alleen nog duinrellen over, deze zijn meestal niet breder dan 1 meter en altijd ondiep.

Het voedselarme water kwelt op in greppels, waarna het uitstroomt in de duinrellen , om vervolgens uit te monden in de poldersloten. Dit water bevriest ‘s winters bijna nooit, omdat het stroomt en een constante temperatuur heeft van ongeveer 10°C.

Er zijn binnen het plangebied ongeveer nog 25 functionele duinrelsystemen aanwezig. Zo loopt een duinrel langs het fietspad door de Groeter- en Grootdammerpolder van Groet naar Schoorl en langs de hele binnenduinrand van Noord- en Zuid-Holland zijn de duinrellen te herkennen aan het stromende water. Achter Catrijp stromen een aantal van deze duinrellen samen in de Catrijpermoor, die in het Noordhollands Kanaal uitmondt. Ook ten noorden van Egmond aan Zee bevindt zich een nog steeds functionerende duinrel. Dit is de laatste duinrel die in het noordelijke duinterrein is overgebleven en ook in natte periodes nog steeds dienst doet.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Beleid

3.1.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Kernwaarden die worden genoemd zijn: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.

Daarnaast verstevigt de SVIR het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte nog meer bij de provincie en gemeenten gelegd. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor het bestemmingsplangebied zodoende zeer beperkt blijft. Het relevante beleidskader wordt gevormd door provincie en vooral de gemeente.

De SVIR geeft wel aan dat unieke cultuurhistorische waarden moeten worden geborgd. Dit zijn bijvoorbeeld het Groenveld bij Schoorl, de Sparrelaan, de karakteristieke pomphuisjes bij de Helmweg, de landschappelijk ontworpen Zeeweg en de duinlandjes ten noorden en zuiden van Egmond aan Zee. Het voorliggende bestemmingsplan voldoet hieraan. De cultuurhistorische waarden worden in het plangebied geborgd doordat deze op te nemen in de bestemmingsregeling. De SVIR staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

AMvB Ruimte (2012)

De nationale belangen uit de SVIR die juridische borging vragen, worden geborgd in de AMvB Ruimte. Deze AMvB wordt in juridische termen aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De AMvB is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Met de AMvB Ruimte geeft het Rijk aan dat ingezet wordt op zuinig ruimtegebruik, bescherming van kwetsbare gebieden en bescherming van het land tegen overstroming en wateroverlast. Gezien de ligging van het plangebied en de aard van het plan (conserverend) vormt het rijksbeleid geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

Nationaal Waterplan 2009-2015

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken, moet water bepalender dan voorheen zijn bij de besluitvorming over grote opgaven op het terrein van verstedelijking, bedrijvigheid en industrie, landbouw, natuur, landschap en recreatie. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven, aanwezige functies en bodemgesteldheid, en andere kenmerken in dat gebied. Speerpunten zijn de duurzame zoetwatervoorziening, schoner water met een natuurlijke inrichting en de waterveiligheid. Belangrijk hierbij is het anticiperen op klimaatveranderingen in plaats van reageren en het voorkomen van afwenteling van knelpunten door toepassing van de drietrapsstrategie eerst vasthouden, dan bergen en dan pas aan- en/of afvoeren van water. Bij het creëren van meer ruimte voor water is combineren met andere functies gewenst en moet zoveel mogelijk worden aangesloten bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Kabinetsstandpunt Anders omgaan met water, waterbeleid in de 21e eeuw (2000)

Dit kabinetsstandpunt, grotendeels gebaseerd op het advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw (WB21), beschrijft de nieuwe aanpak van het waterbeheer, met name in thema's als veiligheid en wateroverlast. Belangrijk is het anticiperen op klimaatveranderingen in plaats van reageren en het voorkomen van afwenteling van knelpunten door toepassing van de drietrapsstrategie eerst vasthouden, dan bergen en dan pas aan- en/of afvoeren van water. Bij het creëren van meer ruimte voor water is combineren met andere functies gewenst en moet zoveel mogelijk worden aangesloten bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Nationaal Bestuursakkoord water (2003)

In dit akkoord tussen kabinet, provincies, waterschappen en gemeenten zijn taakstellende afspraken gemaakt over doelen en maatregelen die nodig zijn om de waterhuishouding in 2015 op orde te hebben en te houden. Hierbij wordt rekening gehouden met klimaatverandering, bodemdaling, zeespiegelstijging en verstedelijking, inclusief de financiële dekking. Conform de gemaakte afspraken is de deelstroomgebiedsvisie Noord-Holland (Noorderkwartier) als sturend principe ingebracht in het nieuwe streekplan voor Noord-Holland Noord.

Beleidslijn kust (2007)

De Beleidslijn kust bestaat uit een beleidsbrief met uitwerking en een toelichting. De brief met de uitwerking hebben gezamenlijk de status van nationaal ruimtelijk beleid. Het rijk zal ruimtelijke plannen hieraan toetsen. De beleidsbrief en uitwerking vormen ook de basis voor een beleidsregel.

De beleidslijn heeft een drieledig karakter. De Beleidslijn kust:

  • verheldert rollen en verantwoordelijkheden van de verschillende overheden in het kustfundament voor de ruimtelijke ordening, waterveiligheid en natuur;
  • geeft een uitleg van het rijksbeleid voor waterveiligheid uit de 3e Kustnota en de Nota Ruimte;
  • bevat een kader vanuit het waterveiligheidsbelang voor toetsing van ingrepen of activiteiten met een ruimtebeslag; het kader is bindend voor het rijk en biedt een handreiking voor andere overheden.

Met deze beleidslijn wil het rijk binnen het vigerend rijksbeleid ontwikkelingen mogelijk maken waar dat verantwoord is, in combinatie met de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de kust. De afweging over de ruimtelijke ontwikkeling vindt vanuit het sturingsprincipe 'decentraal wat kan, centraal wat moet' primair plaats op het niveau van een provincie en een gemeente. Waterschappen passen de Keur toe en hebben daarmee ook zeggenschap over activiteiten en ingrepen in de zones van de waterkering. Over grote projecten van nationaal belang besluit het rijk.

Het toepassingsgebied van de beleidslijn is het kustfundament en de primaire waterkeringen van de Waddenzee en de Eems-Dollard.

De beleidslijn geeft invulling aan verbeterpunten voor de korte termijn uit de evaluatie van de 3e Kustnota: de verheldering van bestuurlijke rolverdeling, van het huidige rijksbeleid voor de kust en een vereenvoudiging van het rijksbeleid voor jaarrond strandpaviljoens. De beleidslijn gaat niet in op de uitwerking van het beschermingsniveau van bestaand bebouwd buitendijks gebied in 13 kustplaatsen. Die toezegging wordt ingevuld via een specifieke uitwerkingsactie, in samenwerking tussen de betrokken overheden en het Expertisenetwerk Waterkeren.

De beleidslijn legt bestaand beleid uit en leidt niet tot nieuwe regels. De beleidslijn grijpt niet in op bestaande bevoegdheden en loopt niet vooruit op nieuwe wetgeving. De beleidslijn bevat geen voorwaarden uit de Keur, aangezien het hier een bevoegdheid en verantwoordelijkheid betreft van het waterschap.

Het kustfundament bestaat uit het geheel van kustzee, strand, zeedijken, dammen en duingebied. In het kustfundament liggen kustplaatsen, havens, industriegebieden, natuurgebieden en waardevolle landschappen.

3.1.2 Provinciaal en regionaal beleid

Structuurvisie Noord-Holland 2040 (2010)

De provincie Noord-Holland heeft in het kader van de Wro een structuurvisie voor de gehele provincie opgesteld. In de structuurvisie Noord-Holland 2040 vormen drie hoofdbelangen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie:

  • 1. ruimtelijke kwaliteit: hiervoor wordt vooral gefocust op behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen om de stad;
  • 2. duurzaam ruimtegebruik: waarbij milieukwaliteiten, behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken, voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting en voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw, visserij en andere economische activiteiten een belangrijke rol spelen;
  • 3. klimaatbestendigheid: voor voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast, schoon drink-, grond- en oppervlaktewater en ruimte voor het opwekken van duurzame energie.

De provincie Noord-Holland wil de Noord-Hollandse (cultuur)landschappen optimaal gebruiken door hun kenmerken te koesteren en te benutten bij nieuwe ontwikkelingen. Nieuwe plannen dienen daarom de ontwikkelingsgeschiedenis, de ordeningsprincipes en bebouwingskarakteristiek van het landschap en de inpassing in de wijdere omgeving als uitgangspunt te hanteren. Om dit te kunnen toetsen, wordt door de provincie een regionaal Beleidskader Landschap en Cultuurhistorie opgesteld.

De kustplaatsen zijn één van de belangrijkste toeristische trekpleisters van Noord-Holland. De concurrentiepositie van de kustplaatsen staat onder druk, omdat ze qua accommodaties, voorzieningen en uitstraling niet altijd de kwaliteit bieden die tegenwoordig wordt gevraagd. De provincie Noord-Holland wil dat de kustplaatsen ook in de toekomst met andere toeristengebieden kunnen concurreren en richt zich op het stimuleren van de verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit en versterking van de identiteit van de badplaatsen.

Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie 2010

De Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vloeit voort uit het Uitvoeringsprogramma van de Provinciale Structuurvisie. In de PRVS worden voor een aantal onderwerpen regels gesteld die door rijksoverheid bij de provincies zijn neergelegd ter verdere uitwerking en/of aanvulling in een provinciale verordening. Op deze wijze komen de rijksregels 'getrapt' in bestemmingsplannen terecht. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:

  • bundeling van verstedelijking en locatiebeleid economische activiteiten;
  • rijksbufferzones;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • nationale landschappen;
  • het kustfundament;
  • het regionale watersysteem.

De regeling die is opgesteld in de PRVS heeft betrekking op de volgende onderwerpen:

  • de aanwijzing van bestaand bebouwd gebied;
  • mogelijkheden, kwaliteitseisen en Ruimte voor Ruimte voor het landelijk gebied;
  • werkfuncties en grootschalige detailhandel in Bestaand Bebouwd Gebied en landelijk gebied
  • de Groene ruimte;
  • de Blauwe ruimte;
  • energie (windturbines).

In het bestemmingsplan dient rekening gehouden te worden met de regels die voor primaire waterkeringen zijn opgesteld. In artikel 28 van de verordening wordt hierop ingegaan. Er is hier een vrijwaringszone opgenomen waarbinnen een bestemmingsplan nieuwe bebouwing of gebruikt anders dan voor bebouwing, uitsluitend mag toestaan onder bepaalde voorwaarden.

Ten aanzien van jaarrond paviljoens is aangegeven waar deze niet zijn toegestaan. In artikel 30 van de PRVS is opgenomen dat gemeenten slechts gronden voor jaarrondpaviljoens aanwijzen voor zover zij niet staan aangegeven op de kaart. Voor het plangebied geldt dat enkele jaarrondpaviljoens zijn toegestaan.

Landschap en Cultuurhistorie

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPDuingebied-C002_0011.png"

Figuur 3.1 Jonge duinen (gestippeld) en strandwallen en strandvlaktenlandschap

In de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie ligt het plangebied binnen de twee landschapstypen jonge duinen en strandwallen en strandvlaktenlandschap (zie figuur 2.2). Voor alle landschapstypen in Noord-Holland geldt de algemene beleidslijn: behoud en ontwikkeling van de kernkwaliteiten van het landschap bij ruimtelijke ontwikkelingen buiten het bestaand bebouwd gebied. Daarnaast zijn de specifieke beleidslijnen per kernkwaliteit zoals beschreven in de Leidraad van toepassing. Het gaat onder andere om de contrasten tussen de lage open strandvlakten en de beboste binnenduinrand, de aardkundige en archeologische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPDuingebied-C002_0012.png"

Figuur 3.2 Aardkundige waarden (donkergroen = duingebied Schoorl, groen = duingebied Noord-Kennemerland, lichtgroen = duingebied Egmond, Wijk aan Zee

Het behoud en de ontwikkeling is vastgelegd in de bestemmingsomschrijving van de bestemming Natuur in het plan gebied. Daarnaast is voor het gehele plangebied een dubbelbestemming voor archeologie opgenomen.

Het Provinciaal Waterplan Noord Holland (2010-2015)

Het Provinciaal Waterplan Noord Holland (2010-2015) is het strategisch plan van de provincie op het gebied van water. De klimaatverandering, het steeds intensievere ruimtegebruik in Noord Holland en de toenemende economische waarde van wat beschermd moet worden, vragen om een herbezinning op het waterbeheer en ruimtelijke ontwikkeling. Het plan is zelfbindend voor de provincie en bevat het beleid voor de periode 2010-2015. Voor de ruimtelijke aspecten heeft het plan de status van een structuurvisie, op basis van de Wet ruimtelijke ordening. In het Waterplan benoemen we de provinciale waterbelangen en de ruimtelijke consequenties. In Noord- Holland zijn ruimtelijke opgaven uit het Waterplan integraal afgewogen bij de vaststelling van de Structuurvisie.

Het Waterplan geeft de provincie,  partners en belanghebbenden duidelijkheid over de strategische waterdoelen tot 2040 en acties tot 2015. Het collegeprogramma 'Krachtig, in Balans' vormt het uitgangspunt. Het motto van het Waterplan is beschermen, benutten & beleven en beheren van water. De totale financiële consequenties zijn op programmaniveau verwoord. De uitvoering van dit plan wordt versterkt en bewaakt door samen met onze partners een uitvoeringsprogramma op te stellen. Het uitvoeringsprogramma zal voor de periode 2010-2015 gelden, Dit programma bevat concrete afspraken per partij en er worden concrete tussendoelen en indicatoren geformuleerd.

Onder het kopje 'Veiligheid buitendijkse gebieden' wordt aangegeven dat, voor bebouwing op het strand zoals seizoens- en 'jaarrond' strandpaviljoens en strandcabines geen beschermingsniveau geldt. Daarnaast is een zonering van het strand vastgesteld voor 'jaarrond' exploitatie van strandpaviljoens. Jaarrond exploitatie van strandpaviljoens is van belang voor de verbreding van het recreatief/toeristische product aan de kust van Noord-Holland. Daarom stimuleert de provincie de mogelijkheid daartoe in de 'ja, mits-zones'.

Tussen kilometerpaal 37.2 en 38.6 is onder voorwaarden jaarrondexploitatie van strandpaviljoens toegestaan. Op het binnen het plangebied opgenomen strand is jaarrondexploitatie dan ook toegestaan.

Waterbeheersplan 2010-2015 Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

In het Waterbeheersplan 2010-2015 beschrijft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier de doelstellingen voor de periode 2010-2015 voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water. Hiermee wil het hoogheemraadschap anticiperen op de voorspelde extra wateroverlast, droogte en het verhoogde overstromingsrisico en het bewerkstelligen van een betere waterkwaliteit.

Beheersplan Waterkeringen 2006-2010 (2006)

In het Beheersplan Waterkeringen wordt het beleid en de randvoorwaarden voor het beheer en onderhoud van alle waterkeringen beschreven, zowel aan de zeezijde als langs alle binnenwateren. Het beheersplan vormt een basis voor de meerjarenplanning en kostenraming van het onderhoud. Hierbij is de veiligheid van het achterland de eerste prioriteit, voor zover mogelijk wordt rekening gehouden met andere zaken.

Strategische Visie Hollandse Kust 2050 (2002)

In de Strategische Visie Hollandse Kust 2050 is geconcludeerd dat op relatief korte termijn maatregelen genomen dienen te worden ter versterking van de zeewering. De zeewering is voor het gedeelte Hondsbossche Zeewering gelegen op het grondgebied van de gemeente Bergen.

Het beheer en onderhoud op dit dijklichaam is door het Rijk overgedragen aan het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

De Hondsbossche en Pettemerzeewering is aangemerkt als Zwakke Schakel, hetgeen inhoud dat het kustvak niet voldoet aan de wettelijk gestelde veiligheidsnormen. Samen met de nieuwe golfrandvoorwaarden, heeft dit ertoe geleid dat op een deel van het dijklichaam tijdelijke versterkingsmaatregelen zijn uitgevoerd.

In opdracht van de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat is een vervolgopdracht uitgevoerd om te bezien wat de meest geschikte verdedigingsstrategie voor dit kustvak zijn. Daarbij zijn drie strategieën onderzocht: consolideren, zeewaarts verdedigen en landwaarts verdedigen. Duidelijk is geworden dat klimaatveranderingen, zeespiegelrijzing en bodemdaling sterke invloed zullen hebben op de kustverdediging. Dit betekent dat nadrukkelijker rekening gehouden moet worden met een reserverings-/vrijwaringszone achter de dijk om toekomstige versterking mogelijk te maken. Deze zone is door het Hoogheemraadschap vastgelegd in het Kustbeheerplan.

Kust op Kracht

Na een intensieve voorbereidingsperiode met verschillende partijen, heeft het college van Gedeputeerde Staten in het 2006 gekozen voor een variant waarbij de Hondsbossche Zeewering voor de komende 50 jaar overslagbestendig wordt gemaakt, zonder daarbij concessies te doen aan de wettelijke veiligheidsnormen. Voor de in de gemeente Zijpe gelegen Pettemerzeewering is een andere keuze gemaakt.

Het definitieve ontwerp is in december 2013 bekend gemaakt. Bij de overslagdijk zal het overslaan van water worden toegestaan. De dijk zal daarvoor aan de zeekant worden versterkt met de aanleg van duinen en een strand. Het binnentalud zal overslagbestendig worden gemaakt om erosie te voorkomen. Voor het uitslaan van het overkomende water zal door het Hoogheemraadschap in de uitwerking van deze variant een oplossing moeten worden gezocht. Eind 2015 moet het versterkingsproject zijn afgerond.

3.1.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Camperduin (2015)

De sportieve strandbezoeker kan zorgen voor een economische impuls voor het strand. De lagune kan een aantrekkende werking hebben op watersportliefhebbers, naast uiteraard de Noordzee. Het bredere strand blijft in de nieuwe situatie bij uitstek geschikt voor sportieve activiteiten, dit geldt met name rond de lagune en het gebied ten noorden en ten zuiden van de van de hoofdstrandopgang. Ook nu zijn twee bedrijven actief met het aanbieden van sportactiviteiten. Het nieuwe strand van Camperduin en Hargen aan Zee biedt daarom ruimte voor twee locaties voor een sportactiviteitencentrum. Deze centra zijn ondersteunend aan de activiteiten op het strand, door een startpunt voor de activiteiten, educatie, openbare douches en lockers, maar ook kleedruimtes. Een sportactiviteitencentrum krijgt geen horecavoorziening. Gezien de functies in een sportactiviteitencentrum wordt een maat van maximaal 750 m2 gehanteerd, waarbij een tweede bouwlaag niet is toegestaan. Van die 750 m² wordt 500 m² gebruikt voor het sportactiviteitencentrum en 250 m² voor openbare voorzieningen. Dit geldt zowel voor het sportactiviteitencentrum in Camperduin als het sprotactiviteitencentrum in Hargen aan Zee.

De maximale oppervlakte van een dakterras is 250 m2 conform het beleid van de Strandnota.

Visie op toerisme en recreatie (2005)

De visie op toerisme en recreatie in de gemeente Bergen geeft de centrale doelstellingen voor toerisme en recreatie weer en dient als leidraad voor het te ontwikkelen beleid en de uit te voeren uitwerkingspunten voor dit beleidsveld.

De visie heeft als belangrijkste doelstellingen:

  • het verhogen van de kwaliteit op het gebied van mobiliteit, ruimtelijke ordening, openbare ruimte, cultuurhistorische beleving en natuur;
  • verlenging van het toeristisch-recreatieve seizoen;
  • efficiënte samenwerking met alle bij het toerisme betrokken partijen;
  • voldoende draagvlak onder de inwoners van Bergen;
  • toerisme meer regionaal benaderen;
  • afstemming van activiteiten en visie met andere werkterreinen (bijvoorbeeld natuur, kunst en cultuur en ruimtelijke ordening), zowel intern als extern;
  • streven naar meer bestedingen van de toerist;
  • behoud en/of versterking van de toeristische positie van de verschillende kernen binnen de gemeente Bergen.

Om deze doelstellingen te bereiken zullen concrete maatregelen worden voorbereid waarbij gebruik gemaakt wordt van de unieke kwaliteiten en potenties van Bergen als geheel (het strand, de duinen en het achterland) en waarbij de aanwezige voorzieningen optimaal worden benut.

Strandnota (2008)

De gemeente Bergen heeft voor het recreatief gebruik van haar kustlijn de strandnota opgesteld. Doel van de strandnota is om aantrekkelijke stranden te creëren voor verschillende doelgroepen, het behouden en/of versterken van het economisch potentieel, natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden en de kwaliteit van de waterkering. In de strandnota wordt in het licht van deze doelstelling helderheid gegeven over het gebruik van het strand door middel van een toekomstvisie, een toetsingskader en een uitvoeringsprogramma. In de toekomstvisie is inzicht gegeven in het gewenste profiel en het daarbij behorende gebruik van de stranden. In het beleidskader zijn de gemeentelijke beleidsregels opgenomen. Op grond hiervan kunnen nieuwe initiatieven worden beoordeeld. Hierbij wil de gemeente Bergen zich met name richten op innovatieve ideeën die uniek zijn voor het strand en de gebruikswaarden van het strand versterken.

Voor de stranden in de gemeente Bergen gelden de volgende uitgangspunten:

  • aantrekkelijke stranden voor verschillende doelgroepen;
  • behoud en versterken van het economisch potentieel;
  • behoud en versterken van natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarde;
  • behoud en verbetering van de kwaliteit van de waterkering.

Concreet betekent dit voor het plangebied dat onder voorwaarden uitbreiding van bestaande bebouwing is toegestaan. Daarbuiten wordt een conserverend beleid voorgestaan. Tussen kilometerpaal 26 en 27,5 en 28,5 en 29,5 is onder voorwaarden jaarrondexploitatie van horecabedrijven toegestaan. Hierbij zijn de eisen van het Hoogheemraadschap van groot belang.

Vertaling bestemmingsplan

Voor de strandpaviljoens die in het plangebied zijn opgenomen, geldt dat enkele jaarrond geëxploiteerd mogen worden. In overleg met het Hoogheemraadschap is de locatie van de strandpaviljoens (afstand tot duinen) vastgesteld. Dit is vertaald naar de bouwvlakken die zijn opgenomen op de plankaart. Voorts is bepaald dat de paviljoens niet-permanent moeten worden gerealiseerd. Dit betekent dat bij (de verwachting op) hoog water de paviljoens in korte tijd verplaats moeten kunnen worden.

De oppervlaktes van de paviljoens zijn afgestemd op de vergunningen die in 2007 zijn afgegeven. Voor de paviljoens is daarbovenop een vergroting van 20% opgenomen. Dit is vertaald naar de verbeelding.

De innovatieve ideeën wil de gemeente ondersteunen. De functies die hieronder vallen kunnen zeer uiteenlopend zijn. De gemeente beoordeelt deze initiatieven afzonderlijk en zal gewenste initiatieven met een aparte juridisch-planologische procedure mogelijk maken.

Welstandsnota (2004)

Voor het gehele grondgebied van de gemeente Bergen heeft de gemeenteraad (juni 2004) een Welstandsnota vastgesteld. In deze nota zijn de criteria beschreven die ten grondslag liggen aan de welstandsbeoordeling bij het beoordelen van bouwplannen. In de nota komen, na een hoofdstuk over het ruimtelijke welstandsbeleid in Bergen, de welstandscriteria aan de orde.

Gemeentelijk Rioleringsplan Bergen (2011)

In het verleden heeft de gemeente Bergen het belang van een goede riolering aan den lijve ondervonden; wateroverlast in 2006 in Egmond aan Zee heeft aangetoond hoe belangrijk een goede riolering is voor welzijn en welvaart van haar burgers. Maar er is meer; riolering beïnvloedt de watersystemen en daarmee de aantrekkelijkheid van de gemeente als woon- en recreatiegebied. Het Gemeentelijke Rioleringsplan is één van de instrumenten om hier op een transparante manier inzicht in te geven.

De gemeente Bergen richt zich in de planperiode 2011-2015 op de volgende thema's:

  • Het implementeren van de verbrede zorgplichten;
  • Het verbeteren van de waterkwaliteit;
  • Het inspelen op klimaat- en duurzaamheidsontwikkelingen;
  • Het verbeteren van de doelmatigheid van rioleringsactiviteiten.

Cultuurhistorische Nota (2009)

De nota beoogt richtinggevend te zijn voor het beleid op het gebied van de nog aanwezige, tastbare cultuurhistorische waarden in het landschap en in de dorpen. Het beleid heeft betrekking op de drie pijlers van de cultuurhistorie: archeologie, landschap en bebouwing. De hoofduitgangspunten van de gemeente zijn:

  • naarmate de ontwikkelingslocatie een grotere cultuurhistorische waarde heeft, wordt de cultuurhistorie eerder in de besluitvorming betrokken; alle betrokkenen weten van te voren waar ze aan toe zijn;
  • bij ruimtelijke ingrepen wordt niet alleen onderzocht welke archeologische, maar ook welke andere cultuurhistorische waarden in het geding zijn;
  • Bergen is rijk aan cultuurhistorie. De cultuurhistorie is belangrijk voor de identiteit binnen de gemeente. Behoud en versterking van de cultuurhistorische waarden van de gemeente Bergen zijn de hoofduitgangspunten in het cultuurhistorische beleid;
  • cultuurhistorie betreft een zaak van de hele samenleving; toegankelijkheid en ontsluiting van de cultuurhistorie is voor bewoners en bezoekers;
  • cultuurhistorie betreft het object in zijn omgeving, maar ook de omgeving als zodanig;
  • de diverse kernen van Bergen hebben elk een eigen karakter of identiteit. De kernen staan niet los van het landschap, maar zijn daarin opgenomen. Het landschap heeft ook een identiteit. Tezamen vormen deze componenten de identiteit van Bergen. In de doelstelling en ambitie wordt geen hiërarchie van de componenten aangebracht, maar een gericht beleid op maat aangehouden.

Voor het onderhavige plangebied zijn met name de aspecten archeologie en het strand waardevol.

Landschapsontwikkelingsplan (2011)

In 2011 heeft de gemeente Bergen het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het belangrijkste doel van het LOP is het behouden, versterken en ontwikkelen van de landschappelijke kwaliteit en samenhang van het buitengebied van de gemeente. Het LOP biedt een kader voor het behoud van bestaande landschapswaarden en sluit aan op de Structuurvisie Landelijk gebied van de gemeente.

De visie richt zich op het behouden en versterken van het duinlandschap, de binnenduinrand en het open polderlandschap.

Voor het plangebied zijn de eerste twee onderdelen van belang. Het LOP staat de volgend visie voor:

  • het behoud en versterken van het duinlandschap met grote natuur- en recreatieve waarden;
  • behouden en versterken van de Binnenduinrand op de oude strandwallen, als oude ontginningsas met een aaneengesloten herkenbaar half open landschap en een grote diversiteit aan functies. Scherpe contrasten tussen de duinen en het open polderlandschap dienen herkenbaar te blijven.

Binnen het LOP wordt ook een visie gegeven op recreatie:

  • het ontwikkelen van recreatieve routestructuren, afgestemd op de draagkracht en belevingswaarde van de drie landschapstypen.

De visie is verder vertaald in een uitvoeringsprogramma. Nieuwe ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan het LOP. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.

Waterplan (2011)

In de periode 2008 -2011 is het regionale waterplan Bergen, Castricum, Heiloo opgesteld. Het plan stelt een kader voor de waterinspanningen die de drie gemeenten en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier verrichten. De maatregelen richten zich vooral op het verbeteren van de samenhang van maatregelen die voortkomen uit de wet en regelgeving en het versterken van de waarden van water.

Het Waterplan geeft een streefbeeld voor de lange en korte termijn. Om dit streefbeeld te halen worden maatregelen benoemd. Voor Bergen gaat het om de volgende maatregelen:

  • Waterberging vergroten, met name in ‘droge’ bergingsgebieden;
  • Ecologische waterkwaliteit verbeteren;
  • Zichtbaarheid en beleving en recreatieve mogelijkheden van water verbeteren.

Actieprogramma natuurbranden

Ondermeer vanwege de natuurbranden in het duingebied van Bergen in de periode 2009 - 2011 heeft de gemeente een actieprogramma natuurbranden opgezet. Dit houdt in dat alle nieuwe ontwikkelingen in het plangebied worden getoetst aan beleid en de regelgeving met betrekking tot fysieke veiligheid. Daarbij kan aan de volgende onderwerpen worden gedacht:

  • Voor gebouwen waar geslapen wordt en waar verminderd zelfredzame personen verblijven worden strengere eisen gesteld;
  • Met betrekking tot de bereikbaarheid voor hulpverleningsdiensten zijn er voor wegen eisen gesteld, zoals minimale afmetingen en bochtstralen;
  • Voldoende beschikbaarheid van bluswater en bluswatervoorzieningen. In het duingebied worden er in het kader van het bestrijden van natuurbranden waterputten geslagen.

3.2 Wet- en regelgeving

3.2.1 Cultuurhistorie en archeologie

Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007)

Wet op de archeologische monumentenzorg/ Verdrag van Malta

Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis in Nederland. Het Verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van deze archeologische waarden. Het Verdrag is geïmplementeerd via de Wet op de Archeologische monumentenzorg. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

Op grond van de aangescherpte regelgeving stellen Rijk en Provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Het Rijk heeft de beleidsuitgangspunten ten aanzien van archeologie neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedere, de Nota Ruimte, de Wijziging van de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie ven OC&W.

In paragraaf 2.2 zijn de uitkomsten van het voor het bestemmingsplan uitgevoerde archeologische onderzoek, beschreven.

Monumentenwet

Monumenten

Het doel van de Monumentenwet 1988 is om monumenten van bouwkunst en archeologie te behouden. Voor wijzigingen van een beschermd monument moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd bij het bevoegd gezag. In het plangebied zijn verschillende monumenten gelegen. In paragraaf 2.2 zijn de monumenten nader beschreven.

In 2009 is gestart met de modernisering van de monumentenwet. Het gaat om drie grote veranderingen:

  • Cultuurhistorische belangen meewegen in de ruimtelijke ordening.
  • Krachtiger en eenvoudiger regels.
  • Herbestemmen van monumenten die hun functie verliezen.

In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

In dit hoofdstuk komen de voor het plangebied relevante milieuaspecten aan bod. Aan de orde komen de uitgangspunten voor het nieuwe bestemmingsplan ten aanzien van de aspecten ecologie, milieubeschermingsgebied voor stilte, luchtkwaliteit, bedrijven en milieuhinder, horeca, externe veiligheid, bodemkwaliteit, duurzaam bouwen, kabels en leidingen en wegverkeerslawaai. Binnen het plangebied zullen beperkt ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Wanneer deze nader geconcretiseerd zijn, zullen de ontwikkelingen in de vervolgprocedure worden getoetst aan de hieronder beschreven uitgangspunten.

4.1 Ecologie

In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit het duingebied van Bergen. Het grootste deel van het plangebied bestaat dan ook uit natuur. Verspreid in het gebied komt wel enige bebouwing voor en zijn enkele akkerlandjes aanwezig.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat binnen de juridische regeling geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen mogelijk zijn. Het plan biedt wel ruimte tot kleinschalige ontwikkelingen. Zo worden de strandpaviljoens 'Luctor et emergo' en het sportactiviteitencentrum 'De jongens uit Schoorl' verplaatst. Het strandpaviljoen komt op het nieuw gerealiseerde strand voor de Hondsbossche Zeewering en het sportactiviteitencentrum komt ten zuiden van de Heereweg (ten zuiden van het strandpaviljoen 'Luctor et emergo'). Verder naar het zuiden krijgt sportactiviteitencentrum 'Europagaai' beperkte uitbreidingsmogelijkheden. Overige kleinschalige ontwikkelingen hebben betrekking op het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. In dit bureauonderzoek is aangegeven waar deze toekomstige (kleinschalige) ontwikkelingen aan dienen te worden getoetst.

Normstelling

Provinciale Verordening

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies.

De provincie Noord-Holland werkt aan de aanleg van het Noord-Hollandse deel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen bekend als Ecologische Hoofdstructuur, EHS). Dit doet zij samen met natuurbeherende organisaties, particuliere terreineigenaren zoals agrariërs, gemeenten en waterschappen. Door het NNN hebben dieren meer ruimte om zich te verspreiden, voedsel te zoeken en soortgenoten te vinden. Hierdoor nemen hun overlevingskansen toe. De ligging van het NNN is vastgelegd in de Structuurvisie. De ecologische ambitie van het NNN is opgenomen in het natuurbeheerplan. Ruimtelijke ontwikkelingen die de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland, natuurverbindingen en weidevogelleefgebieden aantasten, staat de provincie in beginsel niet toe. Hierop kan de provincie een uitzondering maken wanneer de ontwikkeling een groot openbaar belang dient en er geen reële alternatieven zijn. Dit staat toegelicht in artikel 19 en 25 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Als een ingreep wordt toegestaan, moet de initiatiefnemer de (potentiële) natuurwaarden die verloren gaan, op eigen kosten compenseren. Dit uitgangspunt wordt 'natuurcompensatie' genoemd.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten en soorten waarvoor een vrijstelling geldt als volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de activiteit te karakteriseren is als bestendig beheer, onderhoud of gebruik of ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • 1. er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • 2. er geen alternatief is;
  • 3. geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of het plan effecten heeft op de gebieden beschermd onder de Natuurbeschermingswet 1998. Indien significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten moet worden gezocht naar oplossingen in de vorm van mitigerende maatregelen of aanpassingen van het plan. Zijn na verwerking hiervan significant negatieve effecten nog steeds niet uit te sluiten dan kan het plan alleen doorgang vinden als:

  • sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang met inbegrip van redenen van sociale of economische aard;
  • geen alternatieven voorhanden zijn;
  • resterende effecten worden gecompenseerd.

Onderzoek en toetsing

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt deel uit van de Natura 2000-gebieden Schoorlse Duinen, Noordhollands Duinreservaat en de Noordzeekustzone. Het plangebied maakt tevens deel uit van de EHS. De duingebieden vormen een gevarieerd en uitgestrekt duinlandschap dat reliëfrijk en landschappelijk zeer afwisselend is. Een algemene beschrijving van deze gebieden is opgenomen in hoofdstuk 2.

De nieuwe locatie van strandpaviljoen 'Luctor et emergo' is gelegen binnen het Natura 2000-gebied Noordzeekustzone, tevens NNN. De andere locaties zijn buiten de beschermde natuurgebieden gelegen. Direct ten oosten van de locatie ligt het Natura 2000-gebied Schoorlse Duinen, tevens NNN.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPDuingebied-C002_0013.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPDuingebied-C002_0014.png"  

Figuur 4.1: Ligging plangebied t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: provincie Noord-Holland). De drie ontwikkelingslocaties zijn aangegeven met een rode stip.

Het gebied Schoorlse Duinen is in het kader van Habitatrichtlijn aangewezen voor de volgende habitattypen:

  Habitattypen   SVI Landelijk   Doelst. Opp.vl.   Doelst. Kwal.  
H2110   Embryonale duinen   +   >   =  
H2120   Witte duinen   -   >   >  
H2130A   *Grijze duinen (kalkrijk)     =   =  
H2130B   *Grijze duinen (kalkarm)   --   >   >  
H2140A   *Duinheiden met kraaihei (vochtig)   -   = (<)   >  
H2140B   *Duinheiden met kraaihei (droog)   -   =   >  
H2150   *Duinheiden met struikhei     =   =  
H2160   Duindoornstruwelen   +   =   =  
H2170   Kruipwilgstruwelen   +   =   =  
H2180A   Duinbossen (droog)   +   >   >  
H2180B   Duinbossen (vochtig)   -   =   =  
H2180C   Duinbossen (binnenduinrand)     =   =  
H2190A   Vochtige duinvalleien (open water)     =   =  
H2190C   Vochtige duinvalleien (ontkalkt)   -   >   >  
H3260A   Beken en rivieren met waterplanten (waterranonkels)   -   >   >  

Legenda    
SVI Landelijk   Landelijke Staat van Instandhouding
(-- = zeer ongunstig - = matig ongunstig + = gunstig)  
=   Behoudsdoelstelling  
>   Verbeter- of uitbreidingsdoelstelling  
=(<)   Ontwerp-aanwijzingsbesluit heeft 'ten gunste van' formulering  

Het gebied Noordhollands Duinreservaat is in het kader van de Habitat- en Vogelrichtlijn aangewezen voor:

  Habitattypen   SVI Landelijk   Doelst. Opp.vl.   Doelst. Kwal.   Doelst. Pop.  
H2120   Witte duinen   -   >   >      
H2130A   *Grijze duinen (kalkrijk)   --   >   >      
H2130B   *Grijze duinen (kalkarm)   --   >   >      
H2130C   *Grijze duinen (heischraal)   --   >   >      
H2140A   *Duinheiden met kraaihei (vochtig)   -   =   >      
H2140B   *Duinheiden met kraaihei (droog)   -   =   =      
H2150   *Duinheiden met struikhei   +   =   =      
H2160   Duindoornstruwelen   +   = (<)   =      
H2170   Kruipwilgstruwelen   +   = (<)   =      
H2180A   Duinbossen (droog)   +   =   =      
H2180B   Duinbossen (vochtig)   -   =   >      
H2180C   Duinbossen (binnenduinrand)   -   =   =      
H2190A   Vochtige duinvalleien (open water)   -   >   =      
H2190B   Vochtige duinvalleien (kalkrijk)   -   >   =      
H2190C   Vochtige duinvalleien (ontkalkt)   -   >   =      
H2190D   Vochtige duinvalleien (hoge moerasplanten)   -   >   =      
H6410   Blauwgraslanden   --   >   >      
H7210   *Galigaanmoerassen   -   =   =      
Habitatsoorten   
H1014   Nauwe korfslak   -   =   =   =  
H1042   Gevlekte witsnuitlibel   --   >   >   >  
Broedvogels   
A275   Paapje   --   >   >   5  
A277   Tapuit   --   >   >   30  

Het gebied Noordzeekustzone is in het kader van de Habitat- en Vogelrichtlijn aangewezen voor:

Habitattypen   SVI Landelijk   Doelst. Opp.vl.   Doelst. Kwal.   Doelst.
Pop.  
H1110B - Permanent overstroomde zandbanken (Noordzee-kustzone)   -   =   >    
H1140B - Slik- en zandplaten (Noordzee-kustzone)   +   =   =    
H1310A - Zilte pionierbegroeiingen (zeekraal)   -   =   =    
H1310B - Zilte pionierbegroeiingen (zeevetmuur)   +   =   =    
H1330A - Schorren en zilte graslanden (buitendijks)   -   =   =    
H2110 - Embryonale duinen   +   =   =    
H2190B - Vochtige duinvalleien (kalkrijk)   -   =   =    
Habitatsoorten  
H1095 - Zeeprik   -   =   =   >  
H1099 - Rivierprik   -   =   =   >  
H1103 - Fint   --   =   =   >  
H1351 - Bruinvis   --   =   >   =  
H1364 - Grijze zeehond   -   =   =   =  
H1365 - Gewone zeehond   +   =   =   =  
Broedvogels  
A137 - Bontbekplevier   -   =   =   20  
A138 - Strandplevier   --   >   >   30  
A195 - Dwergstern   --   >   >   20  
Niet-broedvogels  
A001 - Roodkeelduiker   -   =   =   behoud  
A002 - Parelduiker   ?   =   =   behoud  
A017 - Aalscholver   +   =   =   1900  
A048 - Bergeend   +   =   =   520  
A062 - Toppereend   --   =   =   behoud  
A063 - Eider   --   =   =   26200  
A065 - Zwarte zee-eend   -   =   =   51900  
A130 - Scholekster   --   =   =   3300  
A132 - Kluut   -   =   =   120  
A137 - Bontbekplevier   +   =   =   510  
A141 - Zilverplevier   +   =   =   3200  
A143 - Kanoet   -   =   =   560  
A144 - Drieteenstrandloper   -   =   =   2000  
A149 - Bonte strandloper   +   =   =   7400  
A157 - Rosse grutto   +   =   =   1800  
A160 - Wulp   +   =   =   640  
A169 - Steenloper   --   =   =   160  
A177 - Dwergmeeuw   -   =   =   behoud  

Het strandpaviljoen 'Luctor et emergo' wordt verplaatst naar het nieuwe strand voor de Hondsbossche Zeewering. In het kader van de kustversterking zijn mitigerende maatregelen genomen om de natuurwaarden die aanwezig waren weer terug te brengen. Daarnaast ontstond door de kustversterking ook nieuwe natuur. Het strandpaviljoen wordt verplaatst en komt voor de drukke strandopgang te liggen. Hier zijn geen beschermde habitattypen aanwezig. Doordat de locatie dichtbij de strandopgang al verstoord is en het een verplaatsing betreft, worden negatieve effecten door verstoring uitgesloten.

De nieuwe locatie van sportactiviteitencentrum 'De jongens uit Schoorl' ligt op het strand bij de bestaande paviljoens. Hier is reeds sprake van verstoring. Bij het sportactiviteitencentrum 'Europagaai' betreft het een bestaande locatie waar alleen beperkte ontwikkelingsruimte wordt geboden. De ontwikkelingsruimte, die op alle 3 de locaties wordt geboden, is bedoeld om de ondersteunende voorzieningen (toiletruimtes, opslagruimte e.d.) te vergroten. Deze ontwikkelingsruimte zal niet leiden tot een toename van het aantal bezoekers. Vermesting/verzuring door een toename van de stikstofdepositie treedt dan ook niet op. Significant negatieve effecten treden niet op. Overige effecten, zoals areaalverlies, verandering van de waterhuishouding en versnippering treden niet op.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van deze ontwikkelingen dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon, www.verspreidingsatlas.nl en www.waarneming.nl).

Het plangebied kent een rijke flora en fauna. Voor een gedetailleerde beschrijving van de soorten die voorkomen in de Natura 2000-gebieden wordt verwezen naar de website van het Ministerie van EL&I. In het plangebied komen ook diverse beschermde soorten voor. In tabel 4.1 is aangegeven welke beschermde soorten hier voor kunnen komen.

Tabel 4.1: Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime (niet limitatief)

  Nader onderzoek nodig bij ontwikkelingen  
Vrijstellings-
regeling Ffw  
tabel 1     mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, vos, haas en konijn

bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker
brede wespenorchis  
nee  
Ontheffings-
regeling Ffw  
tabel 2     blauwe zeedistel, daslook
bijenorchis, gevlekte orchis dennenorchis, harlekijn, moeraswespenorchis, grote keverorchis, vleeskleurige orchis, rietorchis, wilde marjolein, wilde gagel,
eekhoorn  
Ja  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   boommarter   Ja  
    bijlage IV HR   alle vleermuizen
rugstreeppad, zandhagedis  
Ja  
  vogels   cat. 1 t/m 4   bosuil, buizerd, havik, sperwer en boomvalk, wespendief, gierzwaluw en huismus   Ja  

Voor de drie ontwikkelingslocaties geldt verder het volgende:

Vaatplanten

Vanwege de recente aanleg van het strand op de locatie van het strandpaviljoen en de vele betreding op de locaties van de sportactiviteitencentra, wordt de aanwezigheid van beschermde planten, zoals de blauwe zeedistel, hier uitgesloten.

Vogels

De locaties hebben door de relatief grote afstand tot het water geen functie voor vogels, zoals steltlopers. In de duinen kunnen wel algemene broedvogels broeden. Hoewel dit vanwege de bestaande verstoring niet op korte afstand van de locaties zal zijn.

Overige soorten

Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde zoogdieren, amfibieën, vissen, reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

De benodigde werkzaamheden ten behoeve van de ontwikkelingen leiden niet tot aantasting van te beschermen natuurwaarden. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. Tijdens de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden.

Gezien de bovenstaande conclusies staat de Flora- en faunawet, met inachtneming van de voorgestelde maatregelen, de uitvoering van het plan en de ontwikkelingen niet in de weg.

Conclusie

Het aspect ecologie staat de uitvoering van het bestemmingsplan gezien het bovenstaande dan ook niet in de weg.

Het bestemmingsplan maakt naast de drie concrete ontwikkelingen ook indirect (kleine) ontwikkelingen mogelijk. Hieronder is aangeven waar bij deze mogelijke toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Flora- en faunawet wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).

In geval er bij een ontwikkeling sprake is van potentieel leefgebied voor de tabel 2 en 3 soorten en broedvogels met vaste nesten dan is nader veldonderzoek noodzakelijk.

4.2 Milieubeschermingsgebied voor stilte

Het plangebied is in de Provinciale milieuverordening van de provincie Noord-Holland (2001) aangewezen als milieubeschermingsgebied voor stilte. Milieubeschermingsgebieden voor stilte zijn gebieden waar geen verstoring op mag treden als gevolg van geluidsbelasting. Het provinciale beleid is erop gericht om het geluidsniveau in dit gebied te beperken tot maximaal 45 dB(A).

De provincie Noord-Holland wil binnen stiltegebieden geen of slechts een geringe verstoring van de natuurlijke geluiden toestaan, met uitzondering van activiteiten die noodzakelijk zijn en rechtstreeks verband houden met de bestemming of beheer van het terrein. In het plangebied worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die van invloed zijn op het aspect Milieubeschermingsgebied voor stilte. Er wordt geconcludeerd dat het plan verenigbaar is met het provinciale beleid.

4.3 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

NIBM

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.

Onderzoek

Het bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard. Voor de drie ontwikkelingslocaties is er geen sprake van een toename van verkeer. Hierdoor bedraagt het effect op de luchtkwaliteit in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2014 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de N9 (maatgevende doorgaande weg nabij het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 13,7 ìg/m³ voor NO2, 19,3 ìg/m³ voor PM10 en 11,8 ìg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 7,1 dagen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoering van het voorliggend bestemmingsplan.

4.4 Bedrijven en milieuhinder

Normstelling en beleid

In een bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van nieuwe milieugevoelige bestemmingen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is overgenomen uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Bedrijfsinventarisatie

Binnen het plangebied zijn slechts twee bedrijven gelegen. Het gaat hierbij allereerst om de mijnbouwlocatie aan de Hargerstrandweg (gasproductie van TAQA Energy BV). Voor gaswinningslocaties geldt op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009) een richtafstand van 500 m (categorie 5.1) tot een rustige woonwijk i.v.m. het aspect geluid. Omdat de gaswinningslocatie geen gasbehandelingsinstallatie heeft, ligt de activiteit meer in de buurt van die van aardoliewinputten (categorie 4.1) met een richtafstand van 200 m. Daarnaast is aan de Zwarteweg 5 een waterwinninglocatie (Nv PWN waterleidingbedrijf Noord-Holland) gelegen. Voor waterwinbedrijven geldt op basis van de VNG-uitgave een richtafstand van 1.000 m (categorie 5.3) tot een rustige woonwijk i.v.m. het aspect gevaar.

Omdat niet aan de richtafstanden wordt voldaan, worden beide bedrijven met een specifieke aanduiding mogelijk gemaakt. Bij bedrijfsbeëindiging of verplaatsing kan zich op die locatie alleen nog een gelijksoortig bedrijf vestigen, of een bedrijf dat wel voldoet aan de richtafstanden. Op deze manier wordt relevante milieuhinder in de toekomst voorkomen.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect bedrijven en milieuzonering de vaststelling van het plan niet in de weg staat.

4.5 Horeca

Normstelling en beleid

In het plangebied bevinden zich diverse horecavestigingen. Net als bij bedrijvigheid wordt er ook bij horeca naar gestreefd de milieubelasting ter plaatse zoveel mogelijk te beperken door eisen te stellen aan de toelaatbaarheid van de activiteiten. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een Staat van Horeca-activiteiten. De Staat van Horeca-activiteiten bestaat uit een lijst met horeca-activiteiten die in categorieën zijn ingedeeld op grond van de mate van hinderlijkheid. Bij deze indeling is vooral gekeken naar de aspecten geluidhinder en verkeersaantrekkende werking. Een toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten is opgenomen in bijlage 1. In het voorliggende plan is per locatie aangegeven welke categorie horeca-activiteiten algemeen toelaatbaar wordt geacht. Voor strandpaviljoens geldt - conform de Strandnota - dat bedrijven uit ten hoogste categorie 1 toelaatbaar worden geacht. Voor de overige horecavestiging geldt dat ook gezien de kwestbaarheid van het duingebied. Een uitzondering hierop vormt het hotel de Zandhoeve, hier is tot en met categorie 2 toegestaan. In het plangebied worden geen nieuwe horecavestigingen toegestaan.

Horeca-inventarisatie

De binnen het plangebied aanwezige horecabedrijven zijn geïnventariseerd en ingeschaald in de Staat van Horeca-activiteiten. Uit dit overzicht blijkt dat alle binnen het plangebied aanwezige horecabedrijven binnen de algemene toelaatbaarheid vallen.

Horecabedrijven   Straatnaam   Omschrijving   categorie   algemeen toelaatbaar  
Luctor et Emergo   Afgang Hondsbossche trap   strandpaviljoen   1b   1  
Hargen aan Zee   Afgang Hargen aan Zee   strandpaviljoen   1b   1  
Paal 29   Afgang Schoorl aan Zee   strandpaviljoen   1b   1  
Uit de kunst   strand ten noorden van Bergen aan Zee   strandpaviljoen   1   1  
SB Noord   Afgang Noord   strandpaviljoen   1   1  
Badabing   Afgang Noord   strandpaviljoen   1b   1  
Offshore   Afgang van Reenenpaadje   strandpaviljoen   1   1  
Zilverzand   Afgang Middenweg   strandpaviljoen   1b   1  
De Berenkuil   Schoorlsezeeweg 2   restaurant   1b   1  
De Zandhoeve   Duinweg 5   hotel - restaurant   1b   1 en 2  
Il Primo (alleen voor leden vereniging)   Zwarteweg 4   restaurant   1b   1  

4.6 Externe veiligheid

Normstelling en beleid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPDuingebied-C002_0015.png"

Onderzoek

Binnen het plangebied zijn verschillende risicovolle objecten gelegen. Het gaat hierbij allereerst om het Nv PWN waterleidingbedrijf Noord-Holland aan de Zwarteweg 5. Hier vindt winning en distributie van water plaats en opslag van gevaarlijke stoffen. Dit bedrijf is geen Bevi-inrichting. Er is geen PR 10-6 risicocontour bij dit bedrijf aanwezig.

Aan de Hargerstrandweg is daarnaast een mijnbouwlocatie van TAQA Energy BV gelegen. Dit is op dit moment geen Bevi-inrichting. In 2015 wordt het Bevi naar verwachting herzien waardoor mijn bouwinstallaties wel als Bevi-inrichting worden aangemerkt. De PR 10-6 risicocontour is 50 m en komt niet buiten de inrichtingsgrens.

Daarnaast vindt er in het plangebied vervoer van gevaarlijke stoffen plaats door buisleidingen. Het gaat hierbij om:

  • Aardgasleiding AM-2142 (K508-03) van TAQA Energy BV (uitwendige diameter: 12 inch, maximale werkdruk: 101 bar). De PR 10-6 risicocontour is circa 150 m. Het invloedsgebied is circa 200 m.
  • Aardgasleiding AM-2189 (K508-05) van TAQA Energy (uitwendige diameter: 6 inch, maximale werkdruk: 101 bar). De PR 10-6 risicocontour is plaatselijk buiten de leiding gelegen (circa 60 m). Het invloedsgebied is circa 130 m.
  • Aardgasleiding AM-2164 (K508-06) van TAQA Energy BV (uitwendige diameter: 12 inch, maximale werkdruk: 101 bar). De PR 10-6 risicocontour is circa 150 m. Het invloedsgebied is circa 200 m.
  • Aardgasleiding W-571-03 van Gasunie (uitwendige diameter: 4 inch, maximale werkdruk: 40 bar). De PR 10-6 risicocontour is niet buiten de leiding gelegen. Het invloedsgebied is 50 m.

Binnen de PR 10-6 risicocontour van de leiding AM-2142-2 zijn plaatselijk beperkt kwetsbare objecten gelegen, zoals de bedrijfswoningen en de camping De Hondsbos ter hoogte van de rotonde bij de Hargerstrandweg en Heereweg. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de PR 10-6 risicocontour als richtwaarde voor bestaande situaties. Omdat het om bestaande objecten gaat wordt de situatie aanvaardbaar geacht.

Binnen de PR 10-6 risicocontouren van de overige risicovolle objecten zijn in het plangebied geen (beperkt) kwetsbare objecten gelegen. Daarnaast vindt er gezien de omgeving (duingebieden) naar verwachting geen overschrijding van het groepsrisico plaats. De verschillende risicovolle objecten vormen dan ook geen belemmering voor de vaststelling van voorliggende bestemmingsplan.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van het voorliggend bestemmingsplan.

4.7 Bodemkwaliteit

Normstelling en beleid

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Indien een bestemmingsplan een functiewijziging of herinrichting mogelijk maakt dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch bodemonderzoek, te worden verricht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden activiteiten hebben plaatsgevonden met een verhoogd risico op bodemverontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek en conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard. Het is daardoor niet noodzakelijk om de bodemkwaliteit binnen het gehele plangebied vast te stellen. Voor de drie ontwikkelingslocaties is er formeel sprake van functiewijziging. Echter betreffen dit vergelijkbare functies waarbij geen rekening hoeft te worden gehouden met de bodemkwaliteit. Hierdoor is nader onderzoek niet noodzakelijk. Bij een omgevingsvergunning voor bouwen dient wel een actueel verkennend bodemonderzoek overlegd te worden. Ook bij eventuele toekomstige ontwikkelingen zal worden bekeken of ter plaatse verontreinigingen bekend zijn of verdachte activiteiten hebben plaatsgevonden. Indien nodig zal de bodem worden gesaneerd, zodat deze geschikt is voor de nieuwe functie.

Het aspect bodemkwaliteit staat de vaststelling van voorliggende bestemmingsplan niet in de weg.

4.8 Duurzaam bouwen

De gemeente Bergen heeft sinds het midden van de jaren negentig een actief energiebeleid gevoerd. In het Klimaatbeleids- en uitvoeringsplan van Bergen wordt uiteengezet welke ambities de gemeente heeft met betrekking tot klimaatbeleid, welke activiteiten zullen worden uitgevoerd om deze ambities te realiseren en wie welke taken uitvoert. Dit resulteert onder meer in voorlichting en communicatie over duurzaam bouwen aan bedrijven en binnen de gemeente. Bij nieuwe ontwikkelingen in het plangebied dient duurzaam bouwen gestimuleerd te worden.

Het beleid is vooral gericht op de stedelijke omgeving, maar het kan voorkomen dat er bijvoorbeeld bedrijfswoningen vernieuwd worden. In dat geval verdient duurzaam bouwen ook voldoende aandacht.

4.9 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn verschillende aardgasleidingen gelegen. De veiligheidsrisico's van deze leidingen zijn besproken in paragraaf 4.6. Deze leidingen worden met de bijbehorende leidingstrook van 5 m aan beide zijden opgenomen op de verbeelding.

Binnen het plangebied zijn daarnaast verschillende waterleidingen gelegen. Deze leidingen worden ook tezamen met de belemmeringenstrook van 5 m aan beide zijden op de verbeelding opgenomen.

Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.10 Wegverkeerslawaai

Beleid- en regelgeving

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle wegen geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones van bestaande en nieuwe wegen dienen getoetst te worden aan de normen van de Wgh die gelden voor de betreffende nieuwe situatie.

Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (binnen- of buitenstedelijk). De geluidszone ligt aan weerszijden van de weg, gemeten vanuit de kant van de weg. Onder stedelijk gebied wordt verstaan: "het gebied binnen de bebouwde kom, doch met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen zone van een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens" (artikel 1 Wgh).

Binnen het plangebied bevinden zich de volgende gezoneerde wegen: Zeeweg, Egmonderstraatweg en de Hargerstrandweg. Deze wegen zijn buitenstedelijk gelegen en hebben twee rijstroken. De Zeeweg kent een maximumsnelheid van 80 km/h. De Hargerstrandweg heeft grotendeels een maximum snelheid van 60 km/h en de Egmonderstraatweg kent een maximumsnelheid van 50 km/h. Binnen deze geluidszones van deze wegen zijn geen geluidsgevoelige functies aanwezig. De overige wegen in het plangebied zijn gecategoriseerd als erftoegangsweg en derhalve gedezoneerd.

Binnen het plangebied worden ook geen geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt.

Conclusie

De Zeeweg, Egmonderstraatweg en de Hargerstrandweg zijn op basis van de Wet geluidhinder gezoneerd. Binnen de geluidszone van deze wegen worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Toetsing aan de Wet geluidhinder kan derhalve achterwege blijven. Ingevolge de Wet geluidhinder zijn geen vervolgprocedures noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Planuitgangspunten

5.1 Inleiding

Uit de analyse van de bestaande situatie (hoofdstuk 2), het beleidskader en de milieurandvoorwaarden, kan een aantal wensbeelden worden afgeleid vanuit de verschillende (sectorale) aspecten. Deze kunnen tegenstrijdig met elkaar zijn. In het op te stellen bestemmingsplan wordt voor de bestemmingslegging en de bouwmogelijkheden uitgegaan van de bestaande situatie. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan conserverend van aard is. In het plangebied worden ontwikkelingen uitsluitend mogelijk gemaakt indien hierover afzonderlijk besluitvorming heeft plaatsgevonden (bijvoorbeeld naar aanleiding van de Strandnota of de structuurvisie Camperduin). Uiteraard geldt het voorgaande niet voor (kleinere) ontwikkelingen op perceelsniveau. Hoewel het onderhavige bestemmingsplan dus hoofdzakelijk conserverend van aard is, zal de vertaling van de op 5 maart 2015 vastgestelde 'Strandnota voor iedereen' en de structuurvisie Camperduin in dit bestemmingsplan worden meegenomen. Dit wil niet zeggen dat er in de nabije toekomst geen ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. Deze ontwikkelingen zullen middels een eigen/afzonderlijke bestemmingsplanproces hun beslag krijgen.

Een van de ontwikkelingen die mogelijk wordt gemaakt is de vertaling van de verplaatsing van het evenementenbureau De Jongens uit Schoorl vanuit het onderkomen direct achter de dijk van Camperduin. De huidige oppervlakte voor de uitvoering van de activiteiten van De Jongens uit Schoorl bedraagt ongeveer 648 m². Door het project Kust op Kracht is DJUS in een nadeliger positie gekomen doordat de afstand van de locatie van waaruit zij hun activiteiten organiseren naar het strand dusdanig groot geworden is dat het bedrijf verplaatst dient te worden naar het strand van Camperduin. Op strand van Camperduin wordt een nieuw sportactiviteitencentrum voor De Jongens uit Schoorl mogelijk gemaakt van in totaal 500 m². Van deze oppervlakte mag maximaal 500 m² gebruikt worden voor de organisatie van sport- en spelactiviteiten en voor de ontvangst en instructie van deelnemers en de opslag van bijbehorende materialen. Daarnaast mag maximaal 250 m² worden aangebouwd en gebruikt voor openbare voorzieningen zoals openbare toiletten, douches, kleedruimtes en lockers. De verplaatsing van De Jongens uit Schoorl naar het strand van Camperduin genereert geen extra verkeersbewegingen omdat het hier gaat om een verplaatsing van het bestaande bedrijf. De maximaal toegestane oppervlakte van 500 m² voor het sportactiviteitencetrum en de maximaal toegestane oppervlakte van 250 m² voor openbare voorzieningen geldt ook voor het sportactiviteitencentrum in Hargen aan Zee. Voor beide sportactiviteitencentra geldt ook dat zij aan deelnemers aan de door hun georganiseerde activiteiten eten en drinken (niet alcoholisch) mogen leveren.

5.2 Ruimtelijke uitgangspunten

In het algemeen is het toeristische en natuurlijke karakter van het duingebied uitgangspunt voor het bestemmingsplan. Hierna wordt nader ingegaan op enkele aspecten van de ruimtelijke structuur.

5.2.1 Strand

Voor het strand geldt dat de bestaande strandpaviljoens met 20% mogen worden uitgebreid ten opzichte van de afgesloten contracten in 2007, tot een maximum van 750 m². De gemeente wil graag innovatieve initiatieven op het strand stimuleren. Deze initiatieven moeten de aantrekkingskracht van het strand versterken. De initiatieven zullen met een aparte procedure mogelijk worden gemaakt, aangezien het op dit moment onvoldoende duidelijk is welke initiatieven zich zullen aandienen.

5.2.2 Duingebied

In het duingebied komen verspreid enkele bedrijfswoningen, (recreatie)woningen en beheergebouwen voor. De bouw van nieuwe beheergebouwen blijft mogelijk, maar zal in de praktijk alleen noodzakelijk zijn ten behoeve van vervanging van verouderde gebouwen. De bestaande (recreatie)woningen in het gebied mogen blijven bestaan, maar de bouw van nieuwe (recreatie)woningen is uitgesloten.

5.2.3 Waterhuishouding

Vertaling beleid water naar bestemmingsplan

De gemeente en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier streven gezamenlijk naar een duurzaam waterbeheer. Met het oog op de te verwachten klimaatverandering (nattere winters, drogere zomers en intensievere buien), zal op een duurzame wijze met waterbeheer moeten worden omgegaan.

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Vanwege de consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.

Aandachtspunten toekomstige ontwikkelingen

Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Aangezien in het plangebied infiltratie plaatsvindt, zijn maatregelen om wateroverlast te voorkomen nauwelijks relevant. In de duinzoom achter de duinen zijn door het schone kwelwater, afkomstig uit de duinen, goede mogelijkheden voor ontwikkeling van hoge natuurwaarden.

Vanuit het belang van de waterkering is bebouwing in de kustzone in principe ongewenst. Op het strand is, onder voorwaarden, gedurende het hele jaar strandbebouwing (zoals strandpaviljoens, strandhuisjes en strandcabines) toegestaan. Het Hoogheemraadschap bepaalt op welke afstand van de kering en de duinen en onder welke voorwaarden bebouwing is toegestaan. Dit geldt dus naast de bepalingen uit het bestemmingsplan en in dit kader dient een vergunning op grond van de Keur te worden aangevraagd.

5.2.4 Cultuurhistorie en archeologische waarden

Advies voor het plangebied als geheel, archeologieregimes en -criteria

Op basis van verschillende bureauonderzoeken van de Stichting Steunpunt Cultureel Erfgoed Noord-Holland is een algemene beleidskaart opgesteld voor de hele gemeente Bergen, waarin de verschillende archeologische regimes zijn opgenomen. De van toepassing zijnde archeologische regimes zijn vertaald naar de regels door middel van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - IV'.

Bekende archeologische waarden worden verder beschermd vanuit de Monumentenwet. In het plangebied komen verder nog drie oorspronkelijke stolpboerderijen voor. Deze gebouwen mogen niet veranderd worden van vorm. Wel mag, onder voorwaarden, een gebouw gesplitst worden in meerdere woningen.

5.3 Functionele structuur

5.3.1 Horeca en recreatie

Horeca

In het plangebied komt horeca voor in de vorm van een hotel, een restaurant en strandpaviljoens. De horeca is gericht op het toerisme. Het beleid is gericht op behoud en van het bestaande horeca-aanbod.

Voor het plangebied geldt dat jaarrondexploitatie van strandpaviljoens mogelijk is tussen kilometerpaal 26 en 27,5 en 28,5 en 29,5. De eisen van het Hoogheemraadschap zullen daarbij leidend zijn voor de exacte plaatsbepaling van de bebouwing.

Hotels

De in het plangebied voorkomende hotel is aan de oostzijde van het plangebied gelegen. Het algemeen beleid is gericht op behoud en verbetering van het aanbod. Dit beleid is echter vooral gericht op de kernen. Nieuw vestiging in de duinen is niet aan de orde. Het uitbreiden van bestaande vestigingen is mogelijk, mits een en ander ruimtelijk aanvaardbaar is.

5.3.2 Wonen

De woonfunctie is in het plangebied beperkt tot enkele locaties. Tot de woonfunctie dienen ook de aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten gerekend te worden. Uitgangspunt hierbij is dat de woonfunctie primair in stand dient te blijven en dat extra bouwmogelijkheden voor deze functies in beginsel niet zijn toegestaan.

5.3.3 Maatschappelijke en culturele voorzieningen

De bestaande maatschappelijke voorzieningen dienen behouden te blijven. Uitbreiding van het aantal locaties voor maatschappelijke voorzieningen is niet aan de orde.

5.3.4 Verkeer en parkeren

Vanwege de zeer hoge parkeerdruk op de openbare weg geldt dat voor nieuwe ontwikkelingen als voorwaarde wordt gesteld dat voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. Omdat het bestemmingsplan consoliderend van aard is, zijn er geen nieuwe ontwikkelingen waarvoor verantwoording van de parkeerbehoefte nodig is.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Inleiding

In hoofdstuk 5 zijn de planuitgangspunten voor het op plangebied op basis van de ruimtelijke en functionele structuur weergegeven en heeft een afweging plaatsgevonden van eventuele tegenstrijdige belangen. Deze uitgangspunten zijn (juridisch) vertaald naar het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt de doorvertaling van de planuitgangspunten naar de planregels en verbeeldingen verwoord.

6.2 Opzet van de regeling

Onderhavig bestemmingsplan heeft een consoliderend karakter. Gekozen is voor een min of meer gedetailleerde opzet van het plan.

6.3 Planregels

6.3.1 Inleidende regels

Begripsbepalingen

In dit artikel (Hoofdstuk 1, artikel 1) zijn de in de regels gehanteerde begrippen verklaard.

Wijze van meten

In artikel 2 is vastgelegd hoe onder andere hoogte oppervlakte en inhoud moet worden gemeten.

6.3.2 Bestemmingen

Bedrijf

In het plangebied komen twee bedrijven voor. De bedrijven zijn specifiek bestemd omdat het niet gewenst is hier andere bedrijven toe te staan. De bestaande bedrijfsactiviteiten zijn ter plaatse toegestaan. Op de verbeelding zijn ruime bouwvlakken getrokken waarbinnen een maximumbebouwingspercentage bebouwd mag worden. Bij het waterleidingbedrijf zijn de bestaande bedrijfswoningen toegestaan. Ter plaatse van het waterleidingbedrijf zijn ondergronds diverse planologisch relevante waterleidingen gelegen. Deze zijn in zijn algemeenheid mogelijk gemaakt op de locatie van dit waterleidingbedrijf. Om de rechten van deze leidingen te beschermen, is tevens een omgevingsvergunningstelsel opgenomen, die overeenkomt met de regeling zoals opgenomen binnen de dubbelbestemming 'Leiding - Water'.

Horeca

De in het plangebied voorkomende horecagelegenheden bestaan voornamelijk uit hotels, restaurants en strandpaviljoens. De hotels en restaurants worden bestemd voor Horeca. De strandpaviljoens vallen onder de bestemming Recreatie - Dagrecreatie (zie verderop). Hierbij worden de vigerende bouwmogelijkheden overgenomen. Op het perceel is een bouwvlak opgenomen waarbinnen de hoofdgebouwen dienen te worden gerealiseerd.

Cultuur en ontspanning

Deze bestemming is gegeven aan het spiritueel centrum Heel en Al. Wat betreft bouwmogelijkheden is uitgegaan van de vigerende regeling. Daar waar het ruimtelijk mogelijk is, is beperkte uitbreiding toegestaan.

Natuur

De duinen zijn opgenomen in de bestemming Natuur. Deze gronden zijn bestemd voor het behoud van de aanwezige natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Binnen het duingebied zijn verschillende andere kleinschalige, extensieve functies aanwezig. Het betreft hier onder meer recreatiewoningen, spel- en speelvoorzieningen en de duinlandjes. Aangezien deze functies in principe ondergeschikt zijn aan de natuurfunctie, zijn deze met een specifieke aanduiding mogelijk gemaakt. Voor de recreatiewoningen en de duinlandjes zijn specifieke regels opgenomen binnen de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie. Dit betreffen allemaal functies waarbij sprake is van bestaand gebruik.

Recreatie

De bestemming Recreatie is gegeven aan het bezoekerscentrum van Staatsbosbeheer aan de Oorsprongweg 1 in Schoorl. De vigerende regeling is als uitgangspunt genomen. dit betekent dat het gebied bedoeld is voor het bezoekerscentrum en daarnaast voor recreatieve activiteiten in de vorm van sport en spel.

Recreatie - Dagrecreatie 1

Het strand is bestemd voor Dagrecreatie. Bij enkele paviljoens in het plangebied is jaarrond strandexploitatie mogelijk. Deze zijn aangeduid met de aanduiding 'horeca tot en met categorie 1'. Paviljoens die niet jaarrond mogen worden geëxploiteerd zijn aangeduid met een aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 1'. Op de verbeelding wordt tevens een ruim bouwvlak opgenomen waarbinnen de strandpaviljoens zijn toegestaan. De maximale oppervlaktemaat is op de verbeelding opgenomen. Deze is afgestemd op mogelijkheden voor uitbreiding van strandpaviljoens en verkooppunten, zoals voortvloeit uit de Strandnota. De oppervlakte is als volgt tot stand gekomen: strandpaviljoens mogen met 20% mogen worden uitgebreid, tot een maximum van 750 m². Voorts is horeca toegestaan uit ten hoogste categorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten. In de begrippen is voor strandpaviljoens opgenomen dat het een strandpaviljoen is in niet-permanente bebouwing. Hiermee wordt beoogd dat de strandpaviljoens demontabel zijn, zodat ze binnen korte tijd weggehaald kunnen worden, bijvoorbeeld in geval van (extreem) hoog water.

Strandcabines behorende bij strandpaviljoens zijn aangeduid met een aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 2' en voor de strandhuisjeszone van de twee kampeerverenigingen is de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 4' opgenomen. Voor zowel strandcabines en strandhuisjes geldt tevens een maximum aantal.

Sportactiviteitencentra, zowel bestaande als de te verplaatsen (De jongens uit Schoorl) zijn aangeduid met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – 5'. Deze centra zijn jaarrond toegestaan, verder zijn er enkele aanvullende regels van toepassing voor wat betreft oppervlakte en het gebruik.

Botenclubs zijn tot slot aangeduid met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 3'. Ook hier is net als bij de strandpaviljoens een maximale oppervlaktemaat opgenomen.

Recreatie - Dagrecreatie 2

Het grootste gedeelte van de Hondsbossche Zeewering is eveneens bestemd voor Dagrecreatie. Hier zijn echter geen bouwactiviteiten toegestaan en alleen extensieve dagrecreatie is toegestaan.

Recreatie - Verblijfsrecreatie

De recreatiewoningen in het duingebied zijn bestemd als Recreatie - Verblijfsrecreatie. De bouwmogelijkheden zijn beperkt tot wat vergunningvrij is toegestaan. Verder mogen recreatiewoningen niet permanent bewoond worden.

Sport

De skibaan Il Primo heeft de bestemming Sport gekregen. Binnen deze bestemming is de skibaan specifiek bestemd. Een horecavoorziening als onderdeel van het verenigingsgebouw is toegestaan.

Verkeer en Verkeer - Verblijfsgebied

Wegen met een 50 km/h-regime of hoger krijgen de bestemming Verkeer. De overige wegen, overwegend 30 km/h-wegen, krijgen de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied gericht op de beoogde functie en mogelijkheden biedend voor bijvoorbeeld opname van speeltoestellen in woonstraten, of worden mogelijk gemaakt binnen andere bestemmingen (wandel- en fietspaden). Verder vallen grotere parkeerplaatsen binnen deze bestemmingen. Deze zijn wel aangeduid.

Wonen en Wonen - 2

Deze bestemming is bedoeld voor vrijstaande woningen. De regeling is afgestemd op de woonbestemmingen in het landelijk gebied van de gemeente Bergen. Dit betekent dat naast hoofdgebouwen ook erfbebouwing is toegestaan. In de regels is bepaald hoeveel en waar de bebouwing gebouwd kan worden.

Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen de woonbestemmingen zijn tevens bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan zoals erf- en terreinafscheidingen. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevelrooilijn (bij hoekpercelen is er sprake van twee voorgevelrooilijnen) mag niet meer bedragen dan 1 m en voor het overige niet meer dan 2 m. Op voor- en zijtuinen die grenzen aan de weg mogen de afscheidingen dus niet hoger zijn dan 1 m. Afhankelijk van de breedte van de zijtuin die grenst aan een weg, zijn er mogelijkheden voor erf- en terreinafscheidingen van 2 m. De hoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 m.

Voor het splitsen van stolpen geldt een afwijkingsmogelijkheid.

Wonen - 2

De Bestemming Wonen - 2 is opgenomen voor het perceel Heereweg 3 naar aanleiding van een zienswijze. De regeling is nagenoeg gelijk aan de bestemming Wonen, maar wijkt op enkele ondergeschikte punten af.

Aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Binnen de woonbestemming worden mogelijkheden opgenomen voor het uitoefenen van aan-huis-gebonden beroepen. Onder een aan-huis-gebonden beroep wordt verstaan het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, welke door hun beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing wordt uitgeoefend.

Tevens wordt toegestaan dat binnen de woonbestemming onder een aantal voorwaarden kleinschalige bedrijvigheid kan worden uitgeoefend. Het betreft hier activiteiten waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van de milieuwetgeving geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend. Het gaat hier om bedrijvigheid die verenigbaar is met de woonfunctie en welke niet leidt tot aantasting van de woonkwaliteit en welke niet leidt tot parkeeroverlast. Voorbeelden van de toegestane bedrijvigheid is een kapper aan huis, een kunstenaar, bed & breakfast of een kleinschalig ambachtelijk bedrijfje (bijvoorbeeld maken van sieraden). Horeca en detailhandel worden - vanwege de mogelijke negatieve effecten op de omgeving - uitgesloten.

De activiteit dient te worden uitgevoerd door de bewoner van de woning. De oppervlakte die gebruikt mag worden voor een aan-huis-gebonden beroep of kleinschalige bedrijvigheid, is aan een maximum (25% van het woonoppervlak met een maximum van 50 m²) gebonden om te voorkomen dat het woonkarakter wordt verdrongen door de niet-woonfunctie.

Wonen - Duingebied

Naast de recreatiewoningen in het duingebied komen er nog enkele voormalige bedrijfswoningen voor in de duinen. Deze woningen hebben de bestemming Wonen - Duingebied gekregen. De bouwmogelijkheden zijn hiervoor eveneens beperkt tot wat vergunningvrij mogelijk is.

Leiding - Gas

In het plangebied liggen vier verschillende gasleidingen. Deze zijn met een dubbelbestemming op de plankaart aangegeven. Aan weerszijden van de gasleidingen zijn beschermingszones opgenomen. Binnen deze zone is het uitsluitend toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen met een maximale hoogte van 3 m. Tevens is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen voor werkzaamheden in de grond. Een omgevingsvergunning wordt alleen verleend wanneer door de werkzaamheden het belang van de leiding niet onevenredig wordt geschaad.

Leiding - Water

In het plangebied komen verschillende planologisch relevante leidingen voor. Deze leidingen zijn met de dubbelbestemming Leiding - Water op de plankaart aangegeven. Hierbinnen is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor werkzaamheden in de grond. Een omgevingsvergunning wordt alleen verleend wanneer door de werkzaamheden het belang van de leiding niet onevenredig wordt geschaad.

Overigens zijn de planologisch relevante leidingen die gelegen zijn op de locatie van het waterleidingbedrijf niet specifiek aangeduid. Deze zijn in zijn algemeenheid mogelijk gemaakt binnen de bestemming Bedrijf met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 2'. Hierdoor is het mogelijk dat ter plaatse van het waterleidingbedrijf de leidingen worden verlegd, zonder dat hiervoor een procedure hoeft te worden doorlopen.

Waterstaat - Waterkering

Omdat de duinen en de kust onderdeel zijn van de zeewering is ter plaatse van deze gronden de dubbelbestemming Waterstaat-Waterkering opgenomen. Binnen de dubbelbestemming mogen geen nieuwe bouwwerken worden gebouwd. Wel mogen bestaande bouwwerken worden vervangen. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bovenstaande. Hierbij moet worden aangetoond dat het waterstaatsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

Waarde - Archeologie

De archeologische waarden in plangebied worden beschermd door middel van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4. In het plangebied komen de vierde categorie van de archeologieregimes voor (zie paragraaf 5.2.5). De criteria voor het al dan niet uitvoeren van archeologisch onderzoek zijn hierna beschreven.

Waarde - Archeologie 4

Aan dit regime wordt een omgevingsvergunningenstelsel en een bouw- en aanlegverbod met bevoegdheid tot afwijken gekoppeld. Dit houdt onder meer in dat geen archeologisch onderzoek is vereist voor bouwwerken en of grondroerende werkzaamheden die onder de volgende normen vallen:

  • met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m²;
  • met een oppervlakte van meer dan 2.500 m², maar waarvoor geen graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm uitgevoerd hoeven te worden of waarvoor geen heiwerkzaamheden uitgevoerd hoeven te worden;
  • met een oppervlakte meer dan 2.500 m2, waarvoor graafwerkzaamheden of heiwerkzaamheden niet dieper reiken dan 6 m boven NAP.

6.4 Algemene regels

Antidubbeltelregel

Het doel van de antidubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Overschrijding bouwgrenzen

De op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden met kleine bouwdelen. In dit artikel is geregeld hoe groot de overschrijding mag zijn en onder welke voorwaarden.

Bestaande afstanden en maten

In de planregels zijn diverse regelingen opgenomen die aangeven wat maximaal of minimaal toelaatbaar is. Deze regelingen kunnen betrekking hebben op hoogten, breedten, diepten, oppervlakten, afstanden of aantallen. Ruimtelijke overwegingen hebben bepaald welke maat als maximum of minimum is aangegeven. Lang niet alle bestaande situaties voldoen echter aan de betrokken maten.

Met betrekking tot de bestaande maten is als peildatum gekozen voor het moment waarop het bestemmingsplan in werking is getreden. Qua gebruik is dit het eerste moment waarop de gebruiksregels van het bestemmingsplan van toepassing zijn. Wat bouwen betreft is dit het eerste moment waarop nog uitsluitend conform het geldende bestemmingsplan, in casu de daarin vastgelegde maxima en minima, kan worden gebouwd.

Uiteraard geldt de betrokken regeling niet indien een bestaand bouwwerk wordt afgebroken en op een andere plek wordt herbouwd. In dat geval gelden de als maximaal of minimaal gestelde maten onverkort.

Het negeren van deze bestaande maten zou betekenen dat het betrokken gebouw of het betrokken gebruik onder het overgangsrecht valt, met alle gevolgen van dien (alleen gedeeltelijk vernieuwen of veranderen, geen herbouw na calamiteit etc.). Dit is uitdrukkelijk niet de bedoeling. Overgangsrecht is immers alleen aan de orde, wanneer te verwachten is dat het betrokken gebouw gedurende de looptijd van het bestemmingsplan zal worden geamoveerd of wanneer het betrokken gebruik gedurende deze periode zal worden beëindigd.

Het onder het overgangsrecht brengen zou ook tot praktische complicaties leiden, aangezien dan onduidelijk is of - bijvoorbeeld - het gehele gebouw onder het overgangsrecht valt of alleen dat gedeelte waarmee de betrokken maten worden overschreden.

Om dit soort verwikkelingen te voorkomen is een regeling opgenomen die voorkomt dat overgangsrecht van toepassing is, indien de gestelde maxima of minima niet met de bestaande situaties in overeenstemming zijn.

Kap

Er is bepaald dat gebouwen - tenzij alleen een bouwhoogte is aangegeven op de plankaart - afgedekt dienen te worden met een kap. Hiervoor is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen.

Voorts is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om gevelopbouwen boven de maximale goothoogte toe te staan.

Algemene aanduidingsregels

Een deel van het plangebied is een grondwaterbeschermingsgebied. Hiervoor gelden specifieke regels die zijn opgenomen binnen de algemene aanduidingsregels. Bouwen is hier alleen mogelijk onder voorwaarden.

Algemene afwijkingsregels

Voor ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan is een algemene bevoegdheid tot afwijken opgenomen. De onderhavige regeling voorziet in verband met de gewenste duidelijkheid, in een objectieve begrenzing van het toepassingsbereik van de afwijking.

Algemene wijzigingsregel

In dit artikel is een wijzigingsregel opgenomen ten behoeve van kleine overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen.

Overige regels

Voldoende parkeergelegenheid

In het ontwerpplan werd voor de toetsing van de parkeerbehoefte in dit artikel 57 verwezen naar de gemeentelijke bouwverordening. Door de inwerkingtreding van de 'Reparatiewet BZK 2014' (Staatsblad 2014, 458) per 29 november 2014 is de bouwverordening voor dit bestemmingsplan niet meer van toepassing. De regeling van parkeerbepaling in de bouwverordening is daarom materieel overgenomen in dit bestemmingsplan. Een en ander leidt niet tot een inhoudelijke wijziging van de beoogde toetsing. Aan het Besluit ruimtelijke ordening is mede in verband met het intrekken van toetsing aan de bouwverordening de mogelijkheid opgenomen om voor de invulling van de eis van voldoende parkeren in concrete situaties gebruik te maken van beleidsregels (zie artikel 3.1.2 lid 2 onder a Bro), zoals dit ook onder de werking van de bouwverordening mogelijk was.

Werking wettelijke regelingen

In dit artikel is een bepaling opgenomen om de wetgeving te 'fixeren'. Dit betekent dat de wettelijke regelingen waarnaar wordt verwezen blijven gelden zoals zij gelden ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

6.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

Bouwwerken

In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van bouwen neergelegd. Uitbreiding van de bebouwing is slechts mogelijk met een omgevingsvergunning die wordt verleend door het bevoegd gezag.

Gebruik

De eerste drie regels het tweede lid betreffen de (reducerende) overgangsregels met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Hiervan is uitgezonderd strijdig gebruik dat al in strijd was met het voorheen tot dat tijdstip geldende plan en waartegen wordt of alsnog kan worden opgetreden. Dit sluit aan bij de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waaruit blijkt dat, indien de gemeente strijdig gebruik gewraakt heeft, er geen beroep op het overgangsrecht mogelijk is.

Slotregel

Het laatste artikel van de planregels betreft de citeertitel van het onderliggende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Er is in het plangebied geen sprake van bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Er is derhalve besloten geen grondexploitatieplan zoals bedoeld in artikel 6.12 van de Wro op te stellen. Het bestemmingsplan voorziet in actualisatie en herziening van bestaande regelgeving, waarbij het toetsingskader wordt aangepast aan de moderne wet- en regelgeving, nieuw beleid en historisch gegroeide situaties. Derhalve is een uitgebreide financiële onderbouwing niet te geven en ook niet noodzakelijk.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De resultaten uit de inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 Bro worden weergegeven in de Nota van beantwoording inspraak en overleg. De nota is opgenomen in bijlage 3.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken, van 16 september 2014 tot en met 29 oktober 2014, ter inzage gelegen. Binnen deze termijn zijn 10 zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in een zienswijzennota. In deze nota zijn ook diverse ambtshalve wijzigingen opgesomd. De wijzigingen naar aanleiding van de zienswijzen en de ambtshalve wijzigingen zijn verwerkt in het bestemmingsplan. De zienswijzennota is opgenomen in bijlage 4.