direct naar inhoud van Artikel 11 Maatschappelijk
Plan: Bestemmingsplan Graft en De Rijp
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0365.BpGrRikernen2011-VA01

Artikel 11 Maatschappelijk

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel': tevens ondergeschikte dienstverlening, ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca-activiteiten;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - cultuurhistorie'; tevens voor behoud en herstel van cultuurhistorische waarden;
  • d. een begraafplaats, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats';
  • e. een brandweerkazerne, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'brandweerkazerne';

met de daarbij behorende:

  • f. sport- en speelvoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • i. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • j. waterlopen en -partijen.

11.2 Bouwregels

11.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van de in lid 11.1 genoemde voorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan de aangegeven goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' bedragen, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer zijn;
  • c. het aantal dienstwoningen mag niet meer dan het bestaande aantal per bouwvlak bedragen;
  • d. de oppervlakte van niet-inpandige dienstwoningen mag niet meer dan 150 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
  • e. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 3 m te bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
  • f. ingeval van vervangende nieuwbouw blijft de onder 'e' genoemde bestaande afstand als minimale afstand tot de perceelgrens van toepassing.

11.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 50% van het deel van het bouwperceel dat buiten een bouwvlak is gelegen, met dien verstande dat:
    • 1. bij bouwpercelen waarvan de oppervlakte minder dan 500 m² bedraagt ten hoogste 75 m² per bouwperceel dan wel de bestaande oppervlakte, indien deze meer is, mag worden bebouwd;
    • 2. bij bouwpercelen waarvan de oppervlakte meer dan 500 m² bedraagt ten hoogste 100 m² per bouwperceel, dan wel de bestaande oppervlakte, indien deze meer is, mag worden bebouwd;

11.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van hoofdgebouwen mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van sport- en speelvoorzieningen mag niet meer dan 4 m bedragen, met dien verstande dat uitsluitend sport- en speelvoorzieningen zijn toegestaan die functioneren met behulp van zwaartekracht of fysieke kracht van een mens;
  • d. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 8 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

11.3 Nadere eisen

Bij de toepassing van nadere eisen worden de regels als gesteld in artikel 31.2 in acht genomen.

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde dorpsgezicht;

nadere eisen stellen aan de plaats en de omvang van bouwwerken.

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om nadere eisen te stellen aan de plaats en omvang van bouwwerken ter plaatse van gronden die zijn bestemd als 'Waarde - Cultuurhistorie', wordt de monumentencommissie om advies gevraagd.

11.4 Afwijken van de bouwregels

Bij de toepassing van de afwijking van de bouwregels bij een omgevingsvergunning worden de regels als gesteld in artikel 31.1 in acht genomen, voor zover van toepassing.

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 11.2.1, onder 'b' voor een hogere goot- en bouwhoogte, met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 7 m en 11 m mogen bedragen;
  • b. het bepaalde in lid 11.2.1, onder 'e' voor het bouwen van gebouwen tot op de zijdelingse perceelgrens;
  • c. het bepaalde in lid 11.2.1, onder 'a' voor het bouwen van bebouwing buiten het bouwvlak ten behoeve van de bouw van een extra lokaal, met dien verstande dat:
    • 1. de afstand van de nieuwbouw ten opzichte van de omliggende woonpercelen voldoet aan de minimale richtafstanden uit de VNG-publicaties ten aanzien van geluid;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen niet onevenredig aangetast mag worden;
    • 3. er milieutechnisch geen belemmeringen bestaan.

11.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
  • b. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • c. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen ten behoeve van de opslag van goederen en materialen anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van de in lid 11.1 genoemde voorzieningen;
  • d. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  • e. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik) onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
  • f. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van aangebouwde bijgebouwen bij dienstwoningen als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte.