direct naar inhoud van Artikel 12 Waarde-Archeologie - 1
Plan: Kop Weespertrekvaart
Plannummer: U0902BPGST
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0363.U0902BPGST-OH01

Artikel 12 Waarde-Archeologie - 1

12.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voorWaarde-Archeologie - 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. doeleinden ter bescherming en veiligstelling van archeologische waarden;
  • b. de bestemming "Waarde-archeologie" is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, tenzij anders bepaald onder 3;
  • c. daar waar dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:
    • 1. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 14;
    • 2. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 12.
12.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 12.1 genoemde gronden mag worden gebouwd ten dienste van de primaire bestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  • a. voor zover met betrekking tot de in lid 12.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een bouwvergunning als bedoeld in de Woningwet een archeologisch rapport te overleggen;
  • b. aan de onder a, genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • c. het bepaalde onder a en b, is niet van toepassing op een bodemverstoring:
    • 1. die betrekking heeft op een gebied met een kleiner oppervlak dan 100 m2 en een kleinere diepte dan 2,00 meter onder maaiveld;
    • 2. die het normale onderhoud betreft;
    • 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het in werking treden van dit plan.
12.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter bescherming van de in lid 12.1 genoemde archeologische waarden nadere eisen te stellen aan de situering van de bouwwerken, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden zoals bedoeld in lid 12.1 aanwezig zijn.

12.4 Aanlegvergunning
  • a. Op en onder de in lid 12.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 2,00 meter onder maaiveld of indien het water betreft dieper dan de waterbodem, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen,
    • 2. egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
    • 3. het aanbrengen van drainage;
    • 4. het aanleggen en verbreden van wateren;
    • 5. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
    • 6. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
    • 7. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  • b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op een bodemverstoring:
    • 1. die betrekking heeft op een gebied met een kleiner oppervlak dan 100 m2 en een kleinere diepte dan 2,00 meter onder maaiveld;
    • 2. die het normale onderhoud betreft;
    • 3. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het in werking treden van dit plan.
  • c. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien de aanvrager van een aanlegvergunning een archeologisch rapport overlegt.
  • d. Indien uit het archeologisch rapport blijkt dat door de werken of werkzaamheden het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad, wordt de onder a genoemde vergunning geweigerd.
  • e. Aan de onder a genoemde vergunning kunnen onder meer de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • f. De in onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 12.1 genoemde primaire bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden.
  • g. De onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen de archeologische waarden zoals bedoeld in lid 12.1 niet onevenredig schaden.