direct naar inhoud van 6.4 Externe veiligheid
Plan: Osdorperweg e.o.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0363.Q0906BPSTD-VG02

6.4 Externe veiligheid

6.4.1 Algemeen

Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's bij de productie, opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen.

In het plangebied van de Osdorperweg en omgeving zijn geen inrichtingen aanwezig waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd of opgeslagen. Ook valt het plangebied niet onder de risicocontouren van transportassen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Wel zijn in het plangebied een groot aantal leidingen aanwezig en een gasopvangstation aan de Ookmeerweg 269.

Leiding   Soort stof   Beheerder   Diameter buis   Max. werkdruk  
W-534-01   Gas   Gasunie   16 inch (406.4 mm)   40 bar  
W-534-24   Gas   Gasunie   12 inch (323.9 mm)   40 bar  
A-561   Gas   Gasunie   30 inch (762 mm)   66,2 bar  
ASP-RK-09 / 08   Kerosine   KIWA   16 inch   40 bar  
NPM   Koolstofdioxide (CO2)   VWS Pipeline Control   26   21 bar  
Persleiding rioolgemaal Halfweg   Huishoudelijk afvalwater   Hoogheemraad-schap van Rijnland   31,5-50 cm   circa 4,1 tot 4,2 bar  
Waterleidingen   2 x drinkwater
2x ruwwater  
Waternet   800 mm
700 mm  
 


Zo wordt het plangebied doorsneden door verschillende aardgastransportleidingen, een brandstofleiding en CO2-leiding, een rioolpersleiding, en een aantal grote waterleidingen. Deze leidingen hebben een risicozone met een toetsingsafstand.

Op de verbeelding zijn de leidingen met hun zakelijk rechtstrook vermeld. De leidingen met stroken hebben een dubbelbestemming 'Leiding' gekregen. Binnen deze zones is geen bebouwing toegestaan zonder toestemming van de leidingbeheerder. Ook grondbewerkingen zijn zonder toestemming van de leidingbeheerder niet toegestaan.

6.4.2 Regelgeving

Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi)

Voor risicovolle inrichtingen is de normstelling gebaseerd op het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), dat op 27 oktober 2004 in werking is getreden. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. Voorbeelden van deze risicovolle bedrijven zijn LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties en chemische fabrieken.

Het Bevi bevat de normstelling op het gebied van externe veiligheid van inrichtingen en richt zich daarbij op de aspecten vergunningverlening en ruimtelijke ordening. Ook bedrijven waarop het Bevi niet van toepassing is, kunnen risico's voor de omgeving met zich meebrengen. Voor nieuwe situaties geldt voor het PR (plaatsgebonden risico), op basis van de nota Omgaan met risico's, in principe een norm van 10-6 per jaar en voor bestaande situaties 10-5 per jaar. Voor het GR (groepsgebonden risico) noemt deze nota als norm:

  • I. 10-5 voor een ongeval met meer dan 10 dodelijke slachtoffers;
  • II. 10-7 voor een ongeval met meer dan 100 dodelijke slachtoffers;
  • III. 10-9 voor een ongeval met meer dan 1000 dodelijke slachtoffers;
  • IV. enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de norm).


Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken ) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Wet vervoer gevaarlijke stoffen

De Wet vervoer gevaarlijke stoffen (1996) regelt de wijze van vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, per spoor en over de binnenwateren; hierin is onder andere vastgelegd welke stoffen behoren tot de categorie 'gevaarlijke stoffen' en dat het transport binnen de bebouwde kom zoveel mogelijk dient te worden vermeden (art. 11). In deze wet is ook vastgelegd dat gemeenten zelf de route voor gevaarlijke stoffen mogen aanwijzen (art. 18, lid 1). Om bij ruimtelijke ontwikkelingen het vervoer van gevaarlijke stoffen te laten voldoen aan de externe veiligheidsnormen moet het bevoegd gezag rekening houden met het plaatsgebonden risico en het groeprisico.

Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen

In augustus 2004 is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen in de Staatscourant gepubliceerd. In deze circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en wegen opgenomen.

Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico nog buiten deze 200 meter strekken.

Circulaire Zonering langs hoogdrukaardgasleidingen

Het beleid voor ondergrondse buisleidingen is vervat in de circulaires “Zonering langs hogedruk aardgasleidingen” (1984) en “Voorschriften zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1, K2 en K3 categorie” (1991).

De circulaire beoogt aan te geven op welke wijze een verantwoorde zonering toegepast kan worden langs nieuwe tracés van aardgastransportleidingen en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bestaande aardgastransportleidingen.

Uit veiligheidsoverwegingen is het van belang een afstand aan te houden tot gebouwen of plaatsen waar frequent en/of langdurig personen verblijven. Deze afstand is in principe zodanig dat daarbuiten de invloed van de leiding op de omgeving verwaarloosbaar mag worden geacht (de toetsingsafstand).

Planologische, technische en economische overwegingen kunnen echter leiden tot kleinere afstanden. In die gevallen gelden, afhankelijk van de kwetsbaarheid van de omgeving binnen de invloedszone, regels waaraan zowel de leiding als de omgeving dienen te voldoen (de bebouwingsafstand). Als maat voor de kwetsbaarheid geldt de aard van de omgeving binnen de invloedszone. Hierbij zijn van belang de dichtheid van de woonbebouwing, de aanwezigheid van bijzondere objecten en het gebruik van het gebied, bijvoorbeeld voor recreatie.

Afhankelijk van druk en diameter gelden verschillende bebouwings- en toetsingsafstanden). De afstand die, in verband met de bescherming en het beheer van de leiding, minstens moet worden aangehouden ten opzichte van andere functies, wordt bepaald door de zakelijk rechtstrook. Binnen deze afstand is in beginsel geen enkele vorm van bebouwing toegestaan.

De zakelijk recht zones zijn met een dubbelbestemming op de verbeelding weergegeven. Binnen de dubbelbestemming zijn er geen bouwmogelijkheden en is voor grondbewerkingen een aanlegvergunning nodig waarbij er wordt getoetst door de leidingbeheerder.

Het kabinet heeft op 9 februari 2007 ingestemd met een nieuwe aanpak van buisleidingen. Zo komt er een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Buisleidingen. Daarin werkt de regering de wet verder uit. Deze AMvB zal regels gaan stellen voor risico's en zonering langs buisleidingen, het opnemen van voorschriften in bestemmingsplannen, technische eisen, het aanwijzen van een toezichthouder, melding van incidenten en beschikbaarheid van noodplannen. Het ontwerpbesluit van de AMvB is 19 augustus 2009 naar de Eerste en Tweede Kamer gestuurd.

De minister heeft verzocht om reeds vooruit te lopen op de AMvB Buisleidingen.

Door het plangebied lopen diverse leidingen. De kans op en de gevolgen van mogelijke ongevallen zijn te berekenen in een risicoanalyse. Met de risicoanalyse is voor elke willekeurige locatie langs de leidingen, het risico voor de omgeving te berekenen.

De risico's worden onderverdeeld in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):

Het PR richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de te realiseren basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten. Het wordt uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon op een plaats in de omgeving van een risicovolle activiteit zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van door die activiteit veroorzaakte calamiteit. Een kans op overlijden van 1 op de miljoen per jaar (PR=10-6) wordt aanvaardbaar geacht. De PR 10-6 is een harde grenswaarde welke niet mag worden overschreden. Het PR wordt “vertaald” als een risicocontour rondom de risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten mogen liggen.

Het GR is bedoeld voor het beperken van de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR is een maat voor de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en van een daardoor veroorzaakte calamiteit. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het aantal maximaal aanwezige personen, de z.g. oriënterende waarde (OW). Het gaat om een richtwaarde. Het bevoegd gezag mag, mits afdoende gemotiveerd, van deze richtwaarde afwijken (de verantwoordingsplicht). De verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, dus ook als de OW niet wordt overschreden.

In 2009 is een risicoberekening naar de gastransportleidingen in het plangebied uitgevoerd door de KEMA (66912979-GCS 09-50416 09-11-24 RPC). Uit de resultaten van dat onderzoek blijkt dat het plaatsgebonden risico overal kleiner is dan de wettelijke norm (10 tot de macht -6).

Ook de normen voor het groepsrisico blijven overal onder de oriënterende waarde. Zelfs in Osdorp temidden van de dichte bebouwing blijft het groepsrisico binnen de oriëntatiewaarde (het 'worst case-scenario).

Verder bevindt zich aan de Ookmeerweg 269 een gasdrukregel- en meetstation. Volgens tabel 2 van hoofdstuk 4 van de NEN 1059, dient de minimale bebouwingsafstand voor 'Woningen' en 'objecten categorie I' 25 meter en voor 'objecten categorie II' 4 meter te bedragen bij stations boven de 40.000m3/hr.

Het gaat hierbij om nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Hier dient rekening mee te worden gehouden bij afwijkingen van het bestemmingsplan. Ruimtelijke ontwikkelingen die passen in het bestemmingsplan zijn toegestaan.

Er dient rekening te worden gehouden met de geluidsemissie van het station ter plaatse. In de nabije omgeving van het gasregelstation zijn geen woningen aanwezig. Hierdoor zullen er geen problemen kunnen optreden aangaande geluidsbelasting. De risicoberekening naar de gastransportleidingen is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Door het plangebied loopt ook een kerosineleiding (ASP-leiding). De beheerder van deze leiding is KIWA. KIWA heeft aangegeven dat zij op dit moment bezig zijn met het uitvoeren van berekeningen voor het groepsgebonden risico. Het stadsdeel en KIWA houden contact over de voortgang van deze berekeningen zodat indien mogelijk de uitkomsten meegenomen kunnen worden in het bestemmingsplan.

Vooralsnog kunnen er geen berekeningen worden uitgevoerd.

Voor het plaatsgebonden risico wordt een zone rondom de leidingen opgenomen in het bestemmingsplan.

Daarnaast loopt er door het gebied een CO2-leiding (koolstofdioxideleiding). VWS Pipecontrol is de beheerder van de koolstofdioxideleiding die in het plangebied ligt. De beheerder heeft aangegeven dat er nog geen rekenmodellen beschikbaar zijn voor een leiding met koolstofdioxide. Daarom is het op dit moment niet mogelijk om voor deze leiding berekeningen op basis van de AmvB Buisleidingen uit te voeren.

Voor het plaatsgebonden risico wordt een zone rondom de leidingen opgenomen in het bestemmingsplan.

Tot slot heeft de Brandweer Amsterdam-Amstelland in december 2009 een advies afgegeven inzake de externe veiligheid. Op basis van de input van de Gasunie en het stadsdeel hebben zij voor de hogedruk aardgastransportleidingen vastgesteld dat het groepsrisico onder de oriënterende Waarden blijft. Het advies van de brandweer is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Besluit risico's zware ongevallen

Op 19 juli 1999 is het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo 1999) in werking getreden als uitvloeisel van de Seveso II richtlijn van de Europese Unie. Het Brzo 1999 stelt eisen aan het veiligheidsbeleid van bedrijven die op grote schaal met gevaarlijke stoffen werken. Doelstelling is het voorkomen en beperken van ongevallen met gevaarlijke stoffen. Daartoe moeten bedrijven onder meer over een veiligheidsbeleid en een veiligheidsbeheerssysteem beschikken. Sommige bedrijven moeten daarnaast ook nog een veiligheidsrapport opstellen en indienen bij de overheid.