Plan: | Sixhaven |
---|---|
Plannummer: | N1114BPSTD |
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0363.N1114BPSTD-VG01 |
Voor u ligt het bestemmingsplan Sixhaven. Dit bestemmingsplan geeft concrete invulling aan het ruimtelijke beleid voor dit gedeelte van stadsdeel Noord van de gemeente Amsterdam. Het geeft aan op welke gronden welke functies zijn toegestaan en hoe deze gronden bebouwd mogen worden.
Om een aantal redenen is het gewenst en zelfs noodzakelijk een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied Sixhaven op te stellen, namelijk:
Gelet op de huidige wet- en regelgeving is het noodzakelijk een bestemmingsplan in procedure te brengen dat voorziet in een goede eigentijdse planologische en juridische regeling voor het gebied. Het nieuwe bestemmingsplan Sixhaven is in hoofdzaak een conserverend bestemmingsplan. Uitgangspunt daarbij is datgene positief te bestemmen wat onherroepelijk is vergund, en voor het overige de bestaande situatie vast te leggen en de ontwikkelingsruimte op te nemen die gewenst is zoals het opnemen van enkele uitbreidingsmogelijkheden.
Het bestemmingsplan Sixhaven zal de komende tien jaar het toetsingskader zijn voor het verlenen van omgevingsvergunningen.
Uitgangspunten voor dit bestemmingsplan zijn:
Het plangebied omvat het centraal zuidelijke gedeelte van het stadsdeel Noord. Het plangebied wordt globaal als volgt begrensd, in het noorden door het Noordhollandsch Kanaal en de IJ-tunnel ter hoogte van de Reigerweg; in het oosten door de groenstrook langs de Adelaarsweg, de Meeuwenlaan tot het Pontplein en in het verlengde daarvan een deel van het IJ tot de grens met stadsdeel Centrum; aan de zuidkant door het IJ en in het westen door het IJ, de Buiksloterweg vanaf de pontaanlanding, langs de zuidkant van het veerhaventje tot het Noordhollandsch Kanaal ter hoogte van de Reigerweg.
Globale ligging van het plangebied
Voor het plangebied Sixhaven geldt de partiële herziening van het noordelijke gedeelte van het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP) die in 1961 in werking is getreden. Het AUP heeft weliswaar de status van een bestemmingsplan, maar kent geen volledige planologisch-juridische regeling met (bouw)voorschriften. De Amsterdamse bouwverordening heeft daarom een aanvullende werking op het AUP. Daarnaast geldt ter plaatse van het ondergrondse rail tracé van de Noord/Zuidlijn het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn (vastgesteld op 2 september 1998) en de eerste herziening bestemmingsplan Noord-Zuidlijn (vastgesteld op 28 februari 2002) die voorziet in een regeling die in de plaats komt van de niet-goedgekeurde onderdelen van het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn.
Het bestemmingsplan Sixhaven vervangt bovengenoemde bestemmingsplannen voor de gronden die binnen de grens van dit bestemmingsplan gelegen zijn.
Plankaart van de partiële herziening van het noordelijk gedeelte van het AUP
De Gemeenteraad heeft bij besluit van 26 januari 1994, no. 34, de Verordening op de Stadsdelen vastgesteld. Bij deze verordening is onder meer de bevoegdheid tot het vaststellen van bestemmingsplannen aan de stadsdelen overgedragen.
Het plangebied werd aanvankelijk doorsneden door het gebied dat binnen het bestemmingsplan Noord/Zuidlijn valt. Voor de Noord/Zuidlijn moet volgens wettelijke bepalingen eveneens een nieuw bestemmingsplan worden vastgesteld. Gelet op de omvang van het traject en de diversiteit van de omgeving, is het niet gewenst voor het hele traject een nieuw plan vast te stellen. Het traject is opgeknipt in deelgebieden om de planvorming beheersbaar en overzichtelijk te maken. Het tracé van de Noord/Zuidlijn is in 1995 aangewezen als grootstedelijk project. Dat betekent dat de centrale stad regie voert over het gebied. Voor het deel van de Noord/Zuidlijn dat binnen dit bestemmingsplan is opgenomen, is het College van B&W op 10 december 2013 akkoord gegaan met de raadsvoordracht inzake het overdragen van de bestemmingsplanbevoegdheden aan stadsdeel Noord. Het bestemmingsplan is als gevolg daarvan geheel opgesteld onder verantwoordelijkheid van de deelraad van stadsdeel Noord.
Het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (een plankaart) en de planregels en gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting is geen wettelijk onderdeel van het bestemmingsplan, maar wel een belangrijk te raadplegen stuk bij de toepassing en interpretatie van de verbeelding en de planregels.
In hoofdstuk 2 van deze toelichting wordt een beschrijving van het plangebied gegeven. Het derde hoofdstuk behandelt het beleidskader. Hier wordt het ruimtelijke en juridisch-planologisch relevante beleid op Europees, rijks-, provinciaal-, regionaal-, stads- en stadsdeelniveau toegelicht.
Op basis van de voorafgaande hoofdstukken worden in hoofdstuk 4 de uitgangspunten voor dit bestemmingsplan toegelicht. Er wordt ingegaan op de ruimtelijk-functionele aspecten van het plangebied en de positie van het gebied binnen het totaal aan stedenbouwkundige ontwikkelingen van de IJ-oevers.
De omgevingsaspecten die betrekking hebben op het milieu en de veiligheid komen aan de orde in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt uitleg gegeven over de juridische planopzet. Aan de orde komen de keuze van de planvorm en uitleg over de verbeelding en de planregels.
De maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en de handhaving staan centraal in hoofdstuk 7. Dit hoofdstuk bevat ook de inspraakprocedure en het overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (verder te noemen Bro).
Het plangebied Sixhaven maakt deel uit van het oorspronkelijke schiereilandje Volewijck. Deze veertiende-eeuwse landtong stak uit in het IJ en zorgde voor een betere geleiding in de stroming van het water. Het IJ was op dat moment tot aan het einde van de negentiende eeuw onderhevig aan de werking van de getijden. Door de Volewijck werd het IJ beter op diepte gehouden aangezien de getijdenwerking zorgde voor het dichtslibben van vaarwater. De waterloop kende veel van dergelijke eilanden en schiereilanden. Het land werd gebruikt voor veeteelt en op de zuidwestelijke hoek (buiten het plangebied) was het zogeheten 'Galgenveld' gelegen, waar de lichamen van terechtgestelden als afschrikmiddel werden opgehangen.
Vanwege de ligging op het smalste stukje in het IJ was de Volewijck door de eeuwen heen het startpunt van alle verbindingen met Noord-Holland boven 't IJ. Trekschuiten en later de buurtsporen, trams, vrachtboten en bussen vertrokken vanaf dit punt. De stad hief hier vanaf 1662 tol voor het gebruik van de trekvaart naar Purmerend. Het (net buiten het plangebied gelegen) Tolhuys dat hiervoor werd gebouwd was tot aan de negentiende eeuw het enige gebouw op het schiereiland. Het tolhuis deed ook dienst als herberg en werd in de zeventiende eeuw uitgebreid met een nieuwe verdieping. Het lommerrijke gebied rondom het tolhuis werd in de loop der tijd voorzien van een theekoepel, een park en een muziektent waardoor het een populaire recreatieplek voor de stedelingen werd.
Het Tolhuis aan het IJ, 1723
Eén van de belangrijkste ontwikkelingen in de Volewijck is de uitbreiding van de trekvaart tot het Groot Noordhollandsch Kanaal tussen 1819 en 1824. De Volewijck was op dat moment nog duidelijk herkenbaar als schiereiland. De bevaarbaarheid van de Zuiderzee nam gedurende de zeventiende eeuw af en Amsterdam kampte met een dichtslibbende haven. Het graven van een directe verbinding met de Noordzee durfde men destijds nog niet aan en dus werd er gekozen voor een route door Noord-Holland naar Den Helder. Ter hoogte van het IJ bestaat het beginpunt van het kanaal uit een voorhaven en een sluizencomplex met bijbehorende sluismeesters-, sluiswachters en sluisknechtswoningen. Deze bebouwing is grotendeels goed bewaard gebleven. Rondom de toegang tot het kanaal werd ook een tweetal veerhavens aangelegd, waaronder de Buiksloterveerhaven. Via deze veerhaven, die parallel liep aan de Willemsluis, konden reizigers overstappen zonder wachttijd voor de sluizen. De toegang tot het kanaal werd in 1860 uitgebreid met een tweede sluizencomplex, de Willem III sluizen aan de oostzijde van het plangebied. De Buiksloterveerhaven werd in 1866 in gebruik genomen als petroleumhaven en tenslotte in 1926 uitgebreid tot het Buiksloterkanaal.
De Willemssluis in 1834, tien jaar na de opening.
De dempingen en inpolderingen van de gebieden aan weerszijden van de Volewijck, de Buiksloterham en de Nieuwendammerham hebben het huidige karakter van de noordelijke IJ-oever in hoge mate bepaald. Deze inpolderingen vonden halverwege de negentiende eeuw plaats. Het schiereiland Volewijck was daardoor niet langer herkenbaar en raakte gaandeweg bebouwd met industrie en woningen. Het groene karakter, waaronder de bomenrijen langs het kanaal, bleef wel intact. Ook zijn in het verhoogde tracé van de Adelaars- en Buiksloterweg de oude zeedijken aan weerszijden van het kanaal nog herkenbaar.
Het schiereiland Volewijck tussen de beide hammen op een kaart uit 1868
In de loop van de twintigste eeuw is het recreëren grotendeels van het land naar het water verschoven. Het kanaal, dat door de opening van het Noordzeekanaal in 1879 zijn functie grotendeels had verloren, werd steeds vaker voor recreatieve doeleinden gebruikt. Ook het transport binnen de provincie werd meer landgebonden. Rond 1920 werd het terrein tussen beide sluizen als jachthaven ingericht, de Sixhaven. Deze naam dankt de haven aan de voorzitter van de Koninklijke Nederlandse Roei- en Zeilverenging, Baron von Six. De haven, met bijbehorende havenmeesterswoning, werd aangelegd naar een ontwerp van de architecten H.A.J. en J. Baanders.
De aanleg van de IJ-tunnel in 1968 was de eerstvolgende grote infrastructurele ingreep in het plangebied. De aanleg heeft een ingrijpende aantasting van het groene karakter van een deel van de oostelijke oever tot gevolg gehad. Het Willem III-sluizencomplex moest grotendeels wijken voor het tunneltracé. Er bleef slechts een gedeelte van de voormalige schutsluis behouden. De IJ-tunnel zelf en het bijbehorende ventilatiegebouw maken inmiddels op zichzelf ook deel uit van de geschiedenis aangezien de tunnel de enige directe autoverbinding tussen het Centrum en Noord vormt. De aanleg van de Noord/Zuidlijn, vlak naast de Willem I-sluizen is de meest recente ingreep in het plangebied.
Het plangebied is van oudsher de entree van Noord. De groene zone die zich langs het kanaal uitstrekt geeft samen met de kleinschalige lintbebouwing het gebied een landelijke uitstraling. De karakteristieke vrijstaande panden, de monumentale sluizen met de naastgelegen sluiswachterswoningen, de politiepost, het sluismeestershuisje en de havenmeesterwoning in de Sixhaven onderstrepen dat beeld. De ligging op de zonzijde, dichtbij de oude stad en direct aan het IJ geeft het gebied dynamiek wat een interessant contrast vormt met de rustige en gemoedelijke sfeer.
Het plangebied bestaat uit het water van het IJ, het Noordhollandsch Kanaal en de daar gelegen Willemsluizen, de natte en droge delen van de Sixhaven, de Sixhavenweg, een deel van de Buiksloterweg met woonbebouwing en de kunstwerken van de IJtunnel. De bouwhoogte varieert hoofdzakelijk van 1 tot 3 lagen (of deels hoger dan 10 meter).
De beeldbepalende groenstructuur in het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit bomenrijen die sterk verbonden zijn met het kanaal. Het maakt onderdeel uit van de groene scheg die vanaf het IJ via de parken richting Waterland loopt. Verder bevinden zich in het plangebied groenstroken rond de Sixhavenweg, de IJ-tunnel en de jachthaven. Er is een sterke visuele relatie met het water dat zich op verschillende manieren manifesteert. Behalve het grote water van het IJ is er het blauw van het Noordhollandsch Kanaal, de beslotenheid van het havenwater en de insteekhaven ter hoogte van de sluizen.
De wegenstructuur bestaat uit de Buiksloterweg en de Sixhavenweg. Het plangebied wordt (ondergronds) doorsneden door de IJ-tunnel en de Noord/Zuidlijn. In de groene zone langs het Kanaal zijn fietspaden. In het plangebied bevindt zich eveneens de aanlandingspunt van het Buiksloterveer. Ten behoeve van de bouw van de metro van de Noord/Zuidlijn wordt een deel van de verharding in het plangebied gebruikt als bouwplaats. Dit is een tijdelijke situatie die tot 2017 blijft bestaan.
De bebouwing bestaat uit de politiepost, woonhuizen, de sluiswachterswoningen, de sluisknechtswoningen, de sluismeesterwoning en de woning van de havenmeester Sixhaven.
De functionele opbouw van het plangebied wordt vooral bepaald door de aanwezigheid van water- en groenvoorzieningen, waterrecreatieve voorzieningen en de woonfunctie. Verder speelt de verkeersfunctie met bijbehorende voorzieningen een belangrijke rol in het plangebied. De bedrijvigheid in het plangebied is voor het merendeel tijdelijk van aard. Dit betreft het bouwterrein ten behoeve van de aanleg van de Noord/Zuidlijn. Verder bestaat de bedrijvigheid uit kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zoals opslag van goederen.
De karakteristieke bebouwing van de politiepost (Rijksmonument) aan de Buiksloterweg
De monumentale sluiswachterswoningen aan de Buiksloterweg
Het IJ met nog net te zien de havenmeesterwoning aan de Sixhaven
Rijksmonument, de Willemssluizen I
Alle verkeersfuncties komen hier samen
Een groot deel van het plangebied is in eigendom van de gemeente Amsterdam. Het waterperceel waar de watersportvereniging gebruik van maakt is verhuurd, een deel ten westen van het Noordhollandsch Kanaal is in erfpacht uitgegeven.
Het beheer van het Noordhollandsch Kanaal en de Willemssluis is sinds 1995 overgedragen van het Rijk naar de provincie Noord-Holland.
Het ministerie van S&I is bevoegd gezag Scheepvaartverkeerswet (SVW) en Binnenvaartpolitiereglement (BPR) in de hoofdvaarweg van het Noordzeekanaalgebied. De minister heeft, via de Directeur-Generaal Rijkswaterstaat, de directeur van het openbaar lichaam Centraal Nautisch Beheer (CNB) gemandateerd om namens het ministerie van S&I de nautische rijkstaken in het Noordzeekanaalgebied uit te voeren.
Het CNB heeft voor de nautische rijkstaken en de gemeentelijk nautische taken de zorg gemandateerd gekregen voor een veilige, vlotte en milieuverantwoorde afwikkeling van het scheepvaartverkeer in het Noordzeekanaalgebied (aanloopgebied IJmuiden buiten het Sluizencomplex IJmuiden tot boei IJ10/IJ11 te Amsterdam). De Divisie Havenmeester van Havenbedrijf Amsterdam (HA) verzorgt de uitvoering van de taken van het CNB.
Het beleidskader vormt een basis voor de uitgangspunten voor het bestemmingsplan die in hoofdstuk 4 worden beschreven. Het beleidskader is gebaseerd op beleid dat door Europa, het Rijk, de provincie Noord-Holland, de gemeente Amsterdam en het stadsdeel Noord is geformuleerd.
De Europese Kaderrichtlijn Water heeft tot doel landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater te beschermen om:
Deze Europese Kaderrichtlijn Water moet onderdeel zijn van het gemeentelijk beleid en derhalve ook van het ruimtelijk beleid. In dit verband wordt verwezen naar het Nationaal Bestuursakkoord Water, dat op 25 juni 2008 onder andere in verband met de implementatie van deze richtlijn is geactualiseerd. In dit akkoord zijn de inspanningen beschreven om de waterhuishouding tegen de achtergrond van de richtlijn en de nieuwe klimaatscenario's op orde te brengen en te houden.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit beleid opgesteld.
De vaarweg in het IJ maakt deel uit van het Europese net van hoofdwaterwegen, waarop het Europees Verdrag inzake de hoofdwaterwegen die van internationaal belang zijn van toepassing is. Het verdrag heeft tot doel het internationaal vervoer over waterwegen in Europa te vergemakkelijken en doelmatiger en aantrekkelijker te maken. Dit betekent, dat de gebruiksmogelijkheden van de vaarweg voor de scheepvaart moeten worden gewaarborgd en op geen enkele wijze mogen worden beperkt.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit beleid opgesteld.
Het Verdrag van Malta, opgesteld door de Raad van Europa, geeft aan dat archeologische vindplaatsen in de bodem behouden moeten blijven (behoud in situ) door het nemen van planologische maatregelen. De overheid dient ervoor zorg te dragen dat archeologische vindplaatsen op kaarten worden aangegeven zodat ze zichtbaar zijn en er bij het opstellen van bouwplannen en ruimtelijke ordeningsplannen rekening mee kan worden gehouden. Is behoud in situ niet mogelijk, dan zullen de vindplaatsen door middel van een archeologische opgraving moeten worden veiliggesteld (behoud ex situ). Ten aanzien van de financiering geldt het principe van 'de verstoorder betaalt', wat betekent dat degene die het initiatief neemt tot een bodemverstorende activiteit de kosten van archeologisch (voor)onderzoek dient te vergoeden. Tevens dient de verstoorder tijd beschikbaar te stellen voor een (voor)onderzoek. Voor dit bestemmingsplan is archeologisch onderzoek verricht en bestemmingsregels opgesteld die de archeologische verwachtingswaarden beschermen. Verder is dit bestemmingsplan in overeenstemming met het beleid opgesteld.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (vastgesteld op 13 maart 2012) schetst het Rijk ambities tot 2040 en de ruimtelijke doelen, belangen en opgaven tot 2028. De ontwerp SVIR heeft als ondertitel ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig en vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte, de Mobiliteitsaanpak en Randstad 2040. De hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor de middellange termijn (2020/2028) zijn:
De versterking van de ruimtelijk-economische structuur richt zich voor een groot deel op de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports en greenports. Voor deze gebieden worden gebiedsgerichte programma's opgezet. Maar ook op andere fronten wordt gezocht naar een versterkte ruimtelijk-economische structuur, zoals een verbetering van het hoofdnetwerk voor een (duurzame) energievoorziening en ruimte voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via ondergrondse buisleidingen.
Bereikbaarheid is een ander mikpunt van het Rijksbeleid. Daartoe dient onder meer een robuust hoofdnetwerk te worden gerealiseerd. Dit ziet op wegen, het spoor en vaarwegen. Daarbij zet het Rijk tevens in op het beter benutten van onze huidige infrastructuur.
Een veilige leefomgeving blijft ook binnen het nieuwe beleid centraal staan. Daartoe wil het Rijk het milieu verbeteren en ons beschermen tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's. Maar een veilige leefomgeving bestaat uit meer. Daarom richt het Rijk zich bijvoorbeeld ook op de bescherming tegen overstromingen en het behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten binnen ons land. In het ruimtelijk domein zullen beleid en uitvoering voor een nog groter deel dan voorheen de verantwoordelijkheid worden van provincies en gemeenten.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit beleid opgesteld.
De nationale belangen uit de SVIR worden in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) juridisch geborgd. Het omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Het besluit is op 30 december 2011 deels in werking getreden.
Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen.
Voor het plangebied is van belang dat rijksvaarwegen (zoals het IJ) zijn aangewezen als nationaal belang. Ter bescherming van dit belang zijn vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze bestemmingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht. Indien vigerende bestemmingsplannen niet voldoen aan het Barro dan moeten deze binnen drie jaar na inwerkintreding van het besluit zijn aangepast. Dit bestemmingsplan maakt binnen de vrijwaringszone geen nieuwe bestemmingen mogelijk en heeft daarom geen invloed op het functioneren van de rijksvaarweg.
Primaire waterkeringen dienen als waterkering te worden bestemd. Door het plangebied loopt een primaire waterkering. Ter bescherming van het belang van deze waterkering heeft deze de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'.
Het doel van het Nederlandse beleid voor luchtkwaliteit is het beschermen van de bevolking en de natuur tegen de negatieve effecten van blootstelling aan luchtverontreinigende stoffen. Om dit te bereiken staan in de wet zowel emissiedoelstellingen om de milieudruk te verminderen als normen waaraan de luchtkwaliteit moet voldoen. Voor de stoffen zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), ammoniak (NH3) en vluchtige organische stoffen (VOS) zijn verplichte emissiedoelstellingen geformuleerd in het kader van de Europese NEC-richtlijn. Het gaat hierbij om nationale emissieplafonds, waarboven de emissies in Nederland met ingang van 2010 niet mogen uitkomen. In het kader van het Nationaal Milieubeleidsplan 4 zijn voor de emissies van dezelfde vier stoffen inspanningsverplichtingen genoemd die strenger zijn dan de NEC-richtlijn. In paragraaf 5.8 Luchtkwaliteit wordt meer concreet ingegaan op het aspect luchtkwaliteit.
Op 22 december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan vervangt de Vierde Nota Waterhuishouding en de daarop gebaseerde nota's, zoals de 'Nota Anders omgaan met Water' en 'Waterbeleid in de 21ste eeuw'. Deze nota's hebben geen betekenis meer als beleidsdocument. Het beleid van het Nationaal Waterplan is gericht op:
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit beleid opgesteld.
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden, waarmee een achttal wetten is samengevoegd tot één wet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfuncties (zoals de drinkwatervoorziening). De wet biedt de basis voor het stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen. Verder bevat de wet regelingen voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning.
Minstens zo belangrijk is dat zoveel mogelijk activiteiten onder algemene regels vallen. In de regel komt dit neer op een meldingsplicht in plaats van een vergunningenprocedure. Niet alles is in algemene regels vast te leggen en voor deze activiteiten in, op, onder of over watersystemen is er de watervergunning. Personen die een ligplaats hebben of aanvragen moeten tevens een watervergunning aanvragen bij het bevoegd gezag.
Als beheerder van de grote wateren is Rijkswaterstaat dagelijks bezig om het water in goede banen te leiden. Hoe dat gebeurt, staat beschreven in het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren (BPRW). Het BPRW geldt voor de jaren 2010-2015. In het BPRW staat hoe Rijkswaterstaat zijn dagelijkse werk doet als waterbeheerder:
Op 1 september 2004 zijn het nieuwe Luchthavenverkeersbesluit en het Luchthavenindelingbesluit (LIB) van kracht geworden. Het LIB stelt regels over de bestemming en het gebruik van gronden binnen het beperkingengebied zoals dat op de kaart bij dit besluit is aangegeven. Binnen dit beperkingengebied zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen in beginsel niet toegestaan. Bestaande gevoelige objecten zijn, voor zover die objecten rechtmatig aanwezig zijn, wel toegestaan. Los van het beperkingengebied zal er rekening mee moeten worden gehouden dat de geluidshinder van het vliegverkeer gevolgen heeft voor de aantrekkelijkheid van een goed woonmilieu. Daarnaast geeft het LIB ook een bouwhoogtebeperking voor bepaalde gebieden aan. Het gehele plangebied ligt valt binnen de bouwhoogtebeperking maar dit levert geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan (zie paragraaf 5.7 Luchthavenindelingbesluit). De herziening van het LIB wordt eind 2013 vastgesteld. Ten tijde van het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is het nog onduidelijk wat de gevolgen van het toekomstige LIB voor dit bestemmingsplan zullen zijn.
In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe monumenten aangewezen kunnen worden als beschermd monument. De wet heeft niet alleen betrekking op gebouwen en objecten, maar ook op stads- en dorpsgezichten, op archeologische monumenten boven en onder water en op het uitvoeren van archeologisch onderzoek. Ook geeft de Monumentenwet 1988 voorschriften met betrekking tot het 'wijzigen, verstoren, afbreken of verplaatsen' van een beschermd monument. Voor het aanbrengen van veranderingen aan een beschermd rijksmonument is in bijna alle gevallen een monumentenvergunning nodig.
Binnen het plangebied bevinden zich twee Rijksmonumenten: de politiepost en het Willemssluizencomplex. De sluiswachterswoningen staan als gemeentelijk monument geregistreerd. Het plangebied valt in zijn geheel binnen de grens van het beoogd Rijks Beschermd Stadsgezicht. Het is nog onbekend wanneer het wordt aangewezen. In dit bestemmingsplan worden echter geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die een bedreiging kunnen vormen voor de aanwijzing van een beschermd stads- en dorpsgezicht.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) schrijft voor waaraan de gemeentelijke bestemmingsplannen, omgevingsvergunningen en beheersverordeningen moeten voldoen. De regels komen voort uit de ruimtelijke hoofddoelstelling uit de provinciale Structuurvisie. De PRVS stelt regels voor de begrenzing van bestaand stedelijk gebied en zeer restrictieve regels voor verstedelijkingsbeleid in het landelijk gebied. De regels gaan onder andere over (on)mogelijkheden voor:
Voor de Ecologische Hoofdstructuur, de nationale landschappen en de Rijksbufferzones zijn regels opgesteld ter behoud van de kernkwaliteiten van het landschap, de openheid, de weidevogelleefgebieden en het vastleggen van de landbouwhoofdstructuur. Uitwerking van de regels vindt deels plaats in de Beleidsnota Landschap en Cultuurhistorie. De verordening biedt Gedeputeerde Staten ten aanzien van deze regels ontheffingsbevoegdheden. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de PRVS opgesteld.
In het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009 - 2013 heeft de provincie Noord-Holland beleid beschreven over externe veiligheid. Aan de productie, het gebruik, de opslag en het transport (over weg, water, spoor en door buisleidingen) van gevaarlijke stoffen (bijvoorbeeld chloor, ammoniak, benzine, kerosine, LPG/autogas) zijn risico's verbonden. Er bestaat een kleine kans dat deze stoffen vrij kunnen komen waardoor bijvoorbeeld giftige gaswolken of een explosie ontstaat. Ook de risico's vanwege vliegtuigen vallen onder het externe veiligheidsbeleid. Al deze potentiële risicobronnen worden ook wel risicovolle activiteiten genoemd.
Het doel van het beleid is: het beheersen, maar ook minimaliseren voor aanwezigen in de omgeving van risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen en risico's rond luchthavens en het voorkomen van nieuwe knelpuntsituaties.
De mogelijkheden voor het beperken van risico's bestaat uit twee soorten beleid: brongericht of omgevingsgericht. Brongericht beleid is gericht op maatregelen bij de bron en het verminderen van de kans van optreden en het effect van een incident. Omgevingsgericht beleid is gericht op terughoudendheid van het bouwen van kwetsbare bestemmingen in de omgeving van risicovolle activiteiten en transportassen van gevaarlijke stoffen. Om effectief omgevingsbeleid te kunnen voeren is het noodzakelijk inzicht te krijgen in de locaties waar risicovolle objecten zijn en risicovolle activiteiten plaatsvinden. Daartoe heeft de provincie een risicokaart opgesteld. De risicokaart geeft inzicht in de risico's in woon- en werkomgevingen. Op de kaart staan meerdere typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de Rijksoverheid. In paragraaf 5.5 wordt meer concreet ingegaan op de externe veiligheidsaspecten.
In het plangebied zijn vier waterbeheerders (voor de waterkwantiteit en waterkwaliteit) actief. De hoogheemraadschappen Amstel, Gooi en Vecht en het Hollands Noorderkwartier, Rijkswaterstaat en de Provincie Noord-Holland.
Provinciale Staten hebben op 16 november 2009 unaniem het Waterplan vastgesteld. Het opstellen van een waterplan is een wettelijke taak van de provincie. Noord-Holland is een waterrijke provincie omringd door Noordzee, Waddenzee en IJsselmeer. Het garanderen van veiligheid tegen overstromingen vanuit zee en het klimaatbestendig vormgeven van het ruimtegebruik vraagt om een goed waterbeheer. Wonen in Noord-Holland betekent wonen met water. Een goed waterbeheer is dus onmisbaar. Provinciale Staten hebben in het Waterplan twee speerpunten geformuleerd, namelijk de versterking van de Noord-Hollandse Noordzeekust en de economische kant van water.
De Stadsregio Amsterdam is een samenwerkingsverband van zestien gemeenten. De stadsregio werkt onder meer aan verbetering van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de economische ontwikkeling en heeft in dat kader een aantal beleidsnota's opgesteld.
Het Regionaal Verkeer & Vervoerplan (RVVP) uit december 2004 is het beleidskader op het gebied van verkeer en vervoer van de stadsregio Amsterdam. Het is richtinggevend voor de beleidsontwikkeling voor 10 jaar, voor de uitvoering van de exploitatie van het openbaar vervoer en de subsidieverlening op het gebied van infrastructuur en verkeersveiligheid. Dit RVVP is opgesteld binnen de ambities die de stadsregio-gemeenten gezamenlijk hebben geformuleerd. Deze ambities zijn: het creëren van een gezonde, gedifferentieerde economie met internationale concurrentiekracht, het bieden van een goed sociaal klimaat aan de inwoners en het zorgen voor een duurzame leefomgeving. De hoofdlijnen van beleid zijn samen te vatten in een aantal strategieën: een samenhangend netwerk, gebiedsgerichte aanpak, prijsbeleid, duidelijke keuzes voor leefbaarheid en veiligheid en een slagvaardige samenwerking en financiering. Het bestemmingsplan Sixhaven is niet in strijd met de hoofdlijnen van het beleid.
Doel van het Regionaal Actieplan Luchtkwaliteit (RAL) (december 2006) is om in 2015 alle overschrijdingen van de normen voor stikstofdioxide en voor fijn stof (in 2010) te saneren. Het RAL dient eveneens als startdocument voor de bijdrage vanuit de Stadsregio Amsterdam voor dit Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het RAL is een deelprogramma voor het Noordvleugelgebied.
In het RAL wordt ingegaan op de problematiek wat betreft luchtkwaliteit en wordt een toelichting gegeven op de relatie van dit regionaal actieplan met andere plannen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Daarbij wordt een overzicht gegeven van de knelpunten wat betreft luchtkwaliteit, indien de Stadsregio en de gemeenten zelf geen maatregelen nemen. Voorts worden de maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Deze maatregelen zijn onderverdeeld in gemeentelijke maatregelen met (gedeeltelijke) financiële dekking, gemeentelijke maatregelen zonder financiële dekking en regionale maatregelen. In paragraaf 5.8 wordt meer concreet ingegaan op het aspect luchtkwaliteit in relatie tot dit bestemmingsplan.
Het Algemeen Bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) heeft op 26 november 2009 het Waterbeheerplan AGV vastgesteld. In het Waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft het hoogheemraadschap de huidige ecologische en chemische toestand van de waterlichamen binnen haar beheergebied en de maatregelen die worden genomen om deze toestand te verbeteren. Deze taak wordt sterk beïnvloed door de uitgangspunten van de Europese Kaderrichtlijn Water.
De Europese Kaderrichtlijn Water schrijft voor dat in 2015 de chemische en ecologische doelen in grotere wateren (waterlichamen) gehaald moeten zijn. Met goede motivatie is eventuele uitloop hiervoor mogelijk tot 2021 of 2027. Indien noodzakelijk is het mogelijk om de doelen in 2021 te verlagen wanneer blijkt dat deze niet haalbaar of betaalbaar (realistisch) zijn.
De implementatie van de KRW is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten. De KRW gaat uit van een aanpak op het niveau van internationale stroomgebieden. Nederland valt binnen 4 stroomgebieden: de Eems, de Rijn, de Maas en de Schelde. Het beheergebied van AGV valt binnen het stroomgebied van de Rijn-Delta, en wel binnen het deelstroomgebied Rijn-West.
AGV, provincies, gemeenten, Rijkswaterstaat, terreinbeheerders en ook boeren doen al veel aan de verbetering van de ecologische en chemische kwaliteit. Maar er is nog het nodige te doen de komende jaren. Dit blijkt onder meer uit de resultaten van het meetprogramma dat in 2006 is uitgevoerd; de huidige chemische en ecologische toestand is nog niet in overeenstemming met de doelen. In 2007 en 2008 volgde de detailuitwerking van doelen, maatregelen en kosten per oppervlaktewaterlichaam. Dit heeft geleid tot een aantal resultaten die deels worden vastgelegd in Waterplannen van de provincies en deels in het KRW-deel van het Waterbeheerplan van AGV. Het bestemmingsplan Sixhaven is niet in strijd met de hoofdlijnen van het beleid.
De Waterschapswet zegt in artikel 78 dat het waterschap verordeningen mag opstellen voor de "behartiging van aan het waterschap opgedragen taken". In december 2011 is de Keur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) vastgesteld.
De Keur van het AGV is gericht op het beschermen van de wateraan- en -afvoer, de bescherming tegen wateroverlast en overstroming en op het beschermen van de ecologische toestand van het watersysteem.
In de toelichting bij de Keur is aangegeven dat de aanleg van verhard oppervlak in beginsel leidt tot een grotere belasting van het oppervlaktewatersysteem en/of rioleringssysteem, omdat pieken in de regenafvoer minder worden afgevlakt door infiltratie. Bij nieuwbouw in stedelijk gebied, verdichting in bestaand stedelijk gebied of de aanleg van wegen is sprake van verharding van gebieden waar voorheen water in de bodem kon worden geborgen. De toename van de belasting van het oppervlaktewatersysteem moet daarom worden gecompenseerd door de initiatiefnemer. Dat betekent dat het watersysteem na de realisering van de verharding niet zwaarder belast mag worden dan voordien. Op grond van artikel 16, onder a, van de Keur is het verboden om in stedelijk gebied meer dan 1.000 vierkante meter verharding aan te brengen of het verhard oppervlak met 1.000 vierkante meter te laten toenemen. Het bestuur van het waterschap kan ontheffing verlenen van deze verbodsbepaling.
Het algemeen bestuur heeft op 14 oktober 2009 het Waterbeheersplan 4 HHNK (WBP4) vastgesteld. In het Waterbeheersplan 2010-2015 'Van veilige dijken tot schoon water' beschrijft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier de doelstellingen voor de periode 2010-2015 voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water. Deze taken worden de komende periode sterk beïnvloed door de klimaatverandering en de uitgangspunten van de Europese Kaderrichtlijn Water. Het bestemmingsplan Sixhaven is niet in strijd met de hoofdlijnen van het beleid.
In november 2009 heeft het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) een nieuwe Keur 2010 vastgesteld die op 1 januari 2010 in werking is getreden. In deze Keur is een aantal wijzigingen aangebracht ten opzichte van de vorige Keur. Een belangrijke wijziging is de verplichting tot het uitvoeren van compenserende maatregelen bij verhardingstoenames groter dan 800 m². Het bestemmingsplan is met in achtneming van de Keur (uit 2009) opgesteld.
Met de Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam' (17 februari 2011) legt Amsterdam zichzelf, inclusief de stadsdelen, regels op waar ruimtelijke plannen aan moeten voldoen. Amsterdam heeft zichzelf onder meer voor de opgave gesteld te verdichten en tegelijk het omliggende landschap open te houden. Dat leidt tot belangrijke uitgangspunten: het groen in en rond de stad vraagt om stevige bescherming, terwijl andere delen van de stad optimaal worden benut. Verdichting leidt ook tot (geleidelijke) transformatie en toenemende menging. Dat vergt veel van de bestaande infrastructuur en openbare ruimte. Respect voor de rijkdom aan cultuurhistorische schatten van Amsterdam is hierbij een belangrijke voorwaarde.
De centrale ambitie van de Structuurvisie is dat Amsterdam zich verder ontwikkelt als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool. Intensivering van het grondgebruik in de stad biedt aan tal van mensen woon- en werkruimte. Het betekent extra draagvlak voor voorzieningen, extra investeringen in de openbare ruimte en in recreatief gebruik van water en groen en efficiënter omgaan met energie en vervoer zodat buiten de stad minder landschap hoeft te worden aangetast. De ambitie is om 70.000 woningen en bijbehorende voorzieningen toe te voegen tot 2040, een intensiever gebruik van de haven en huidige bedrijventerreinen te realiseren en ruimte te maken voor waterberging.
Voor het plangebied voorziet de Structuurvisie in nieuwe ontwikkelingen, deze zullen echter pas in een later stadium plaatsvinden. Op dat moment worden ze ook planologisch-juridisch mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan is verder in overeenstemming met de Structuurvisie opgesteld.
Op 11 februari 2009 heeft de Amsterdamse gemeenteraad ingestemd met het short stay beleid van het college van Burgemeester en Wethouders. Ruimte bieden aan huisvesting voor expats en bescherming van de woningmarkt staan daarbij voorop. Het nieuwe beleid maakt het mogelijk voor eigenaren om woningen voor dit doel te onttrekken aan de woningvoorraad. Het aanbieden van dergelijke woonruimte is van belang voor de (inter-)nationale economische positie van Amsterdam. Eén van de beleidsuitgangspunten is dat het vergunningenstelsel voor short stay niet geldt voor nieuwbouwwoningen die na 1 januari 2008 worden opgeleverd. Short stay is hier zonder woningonttrekkingsvergunning mogelijk. Wel moet het gebruik van de woning voor short stay passen binnen het kader van het bestemmingsplan.
In het voorliggende plan is in alle bestemmingen waar (ook) "wonen" is toegestaan tevens "short stay" toegestaan.
De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen:
In het Plan gemeentelijke watertaken Amsterdam 2010-2015 staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld, mede in het licht van de te verwachten klimaatverandering. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert, en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Dit plan is hiermee een zgn. verbreed gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Met dit plan voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer is opgenomen.
Tot 2008 had de gemeente de zorgplicht voor doelmatige inzameling en transport van afvalwater. De zorg voor de riolering is sinds 1 januari 2008 verbreed tot de bovengenoemde drie zorgplichten. Dit is het eerste Plan gemeentelijke watertaken waarin de drie zorgplichten zijn opgenomen. Het plan volgt op het op 22 juni 2004 door het college van Burgemeester en Wethouders vastgestelde Afvalwaterplan Amsterdam 2005-2009. Dit bestemmingsplan is met in achtneming van het Plan gemeentelijke watertaken Amsterdam 2010-2015 opgesteld.
De centrale doelstelling van het Waterplan Amsterdam 'Water - het Blauwe Goud van Amsterdam' (2001) is het realiseren van een ecologisch gezond en veilig functionerend watersysteem met een hoge belevingswaarde, dat evenwichtig en duurzaam wordt gebruikt en dat de identiteit van Amsterdam als waterstad versterkt. Het Waterplan Amsterdam buigt zich over vier thema's: ruimtelijke structuur en kwaliteit van het water, functies en gebruik van het water, onderhoud en beheer en beperken van grondwateroverlast. Het streefbeeld voor 2030 is zo uitgewerkt, dat het aansluit op de doelstellingen uit de Europese Kaderrichtlijn Water.
In het Ontwikkelingsbeeld Amsterdam-Noord 2040 (vastgesteld in 2010) wordt het gewenste ruimtelijk beeld van het stadsdeel in 2040 beschreven. Stadsdeel Noord wordt uitgebouwd tot een levendig en veelzijdig stadsdeel. De visie is één van de bouwstenen geweest voor de Structuurvisie Amsterdam 2040. Naast een beschrijving van de voorgestane ruimtelijke ontwikkeling en bijbehorende bouwprojecten, worden condities genoemd die van belang zijn voor de toekomst van het stadsdeel Noord. De belangrijkste condities betreffen het verbeteren en uitbreiden van de diverse vervoersnetwerken en het versterken van de attractiviteit van het stadsdeel Noord door de water- en groenstructuur te verbeteren.
Op 1 juli 2013 is de Erfgoedverordening stadsdeel Noord in werking getreden. De strekking van de verordening is dat bouwkundige veranderingen aan of sloop van beschermde gemeentelijke monumenten voorafgegaan moeten worden door een vergunning van het bevoegd gezag. Voorts maakt de verordening het mogelijk dat stads- en dorpsgezichten kunnen worden beschermd.
Binnen het plangebied bevinden zich twee Rijksmonumenten: de politiepost en het Willemssluizencomplex. De sluiswachterswoningen staan als gemeentelijk monument geregistreerd. Van twee andere gebouwen (de havenmeesterwoning en het luchtventilatiegebouw van de IJ-tunnel wordt overwogen deze als gemeentelijk monument aan te wijzen).
Het plangebied valt in zijn geheel binnen de grens van het beoogd Rijks Beschermd Stadsgezicht. De planning hiervan is nog onduidelijk. In dit bestemmingsplan worden echter geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die een bedreiging kunnen vormen voor de aanwijzing van een beschermd stads- en dorpsgezicht.
Voor plangebed Sixhaven is conform het beleid een historisch-ruimtelijke analyse uitgevoerd waarvan de conclusies zijn opgenomen in de plankaart en de planregels.
De Welstandsnota Amsterdam-Noord is in 2009 vastgesteld. De nota is niet zozeer een beleidsinstrument, maar meer een toetsingskader dat de welstandscriteria omvat voor aansluiting en inpassing van bouwplannen in de bestaande bouw. De stedenbouwkundige randvoorwaarden uit het bestemmingsplan vormen de basis voor de welstandscriteria. Voor de delen van het Sixhavengebied die in de toekomst zullen worden aangewezen als beschermd stadsgezicht van rijkswege is in de welstandsnota een strikt kader vastgelegd.
De Nota Woonschepenbeleid (door de Deelraad vastgesteld in 1991) gaat uit van handhaving van het huidige bestand aan woonschepen en van planologisch inpasbare ligplaatsen. De ligplaats, vorm en omvang van het woonschip zullen in principe positief bestemd worden in het bestemmingsplan. Ook zal het walgebruik worden geregeld, voor die situaties waar dat ruimtelijk mogelijk en gewenst is. De Nota Woonschepenbeleid is in 1991 door de Deelraad vastgesteld. Enkele hoofdpunten van dit beleid zijn:
De Nadere Regeling Woonboten is op 7 juli 1998 door het Dagelijks Bestuur van stadsdeel Noord vastgesteld. In de Nadere Regeling Woonboten is opgenomen dat het verboden is, zonder vergunning van het bevoegd gezag, een ligplaats in te nemen, een woonboot te vervangen of te verbouwen. Voorts zijn er onder andere maximum afmetingen, vrijstellingsmogelijkheden en een weigeringsgrond opgenomen.
De hoofddoelstelling van deze notitie die in 2004 is vastgesteld is de handhaving van woonboten en andere vaartuigen waar dat nodig is. Voor woonboten betekent dit dat er een einde komt aan nieuwe aanwas en dat het woonbotenbestand wordt teruggebracht naar een legaal woonbotenbestand dat ook planologisch ingepast kan worden. In het kader van de aanleg van de Noord/Zuidlijn zijn acht woonschepen verplaatst, een vijftal is aan de oostkant van het Sixhavengebied gebleven en drie worden teruggeplaatst binnen de jachthaven als de werkzaamheden zijn afgesloten. Voor de woonschepen is in dit bestemmingsplan een bestemmingsregeling opgenomen.
Het Horecabeleidsplan 2007-2015 'Voor elk wat wils' is op 5 oktober 2007 vastgesteld door de Deelraad.
Het beleid houdt vast aan de doelstellingen van het Horecabeleidsplan 1996. Dat wil zeggen verbreding van het horeca-aanbod, evenwichtig vestigingspatroon en tegengaan van overlast. Wel wordt nadrukkelijker ingegaan op de gewenste en noodzakelijk geachte ontwikkeling van nieuwe horeca in stadsdeel Noord.
Het stadsdeel wil gewenste horecaontwikkelingen stimuleren of in voorkomende gevallen zelfs op gang brengen, waardoor wonen, werken, winkelen en toeristisch of recreatief verblijf in stadsdeel Noord aantrekkelijker worden en horecavoorzieningen kunnen bijdragen aan de sociale samenhang en aan een goed contactennetwerk van burgers en bedrijfsleven. Daarom wordt in ruimtelijke vernieuwingsplannen structureel aandacht besteed aan ruimte voor nieuwe horeca. Ook in nieuwe bestemmingsplannen is horeca een nadrukkelijk aandachtspunt.
In dit bestemmingsplan is dit beleid vertaald door het opnemen van de mogelijkheid één of twee horecavestigingen te realiseren in het plangebied. In de bestemmingsregels is horeca beperkt tot de categorie III en IV dat wil zeggen een restaurant, lunchroom of theehuis is toegestaan binnen de bestemming Gemengd en binnen de bestemming Recreatie is naast zowel horeca IV ook horeca III toegestaan. Dit betreft het clubhuis van de watersportvereniging.
In de Nota Groen Amsterdam Noord 2010-2014 komen alle facetten aan bod van het openbaar groen van het stadsdeel Noord, zoals behoud en verbetering van de groene karakteristiek, het voorkomen van verdere aantasting en het verbeteren van de kwaliteit van de openbare (groene) ruimte. De groenstructuur van het stadsdeel wordt in hoofdzaak gevormd door zes grote groengebieden: de 'groene voegen'. Ze vormen de verbinding met Waterland en daarmee ook voor het grootste deel de ecologische en groenstructuur van het stadsdeel Noord.
De belangrijkste groene beleidsuitgangspunten zijn:
De beleidsvisie “Van barrière tot band” (2002) geeft aan dat de Noordhollandsche Kanaalzone in de loop van de tijd ontwikkeld moet worden tot één grote parkenzone met allure, gekwalificeerd in de termen samenhang, openbaarheid, toegankelijkheid, bereikbaarheid en kwaliteit. De zone vormt de hoofdroute (de “groene loper”) vanuit de stad naar het metropolitaan landschap. In de beleidsvisie is verder opgenomen dat er geen ligplaatsen voor woonschepen zijn toegestaan in het Noordhollandsch Kanaal.
In dit beleidskader, uit 2002, worden de uitgangspunten weergegeven waaraan aanvragen voor het afmeren van schepen langs de Noordelijke IJ-oever kunnen worden beoordeeld.
Een belangrijk uitgangspunt is dat schepen het attractieve, weidse beeld van Noord versterken en ondersteunen. De schepen moeten zowel ruimtelijk als functioneel inpasbaar zijn. Dit betekent dat de maximale afmetingen van de schepen beperkt zijn en dat de schepen activiteiten moeten brengen die de dynamiek en levendigheid van Noord in positieve zin versterken. Verder moet het aanmeren van schepen in overeenstemming zijn met de al in gang gezette ruimtelijke en economische ontwikkelingen aan de Noordelijke IJ-oever. Tot slot is het belangrijk dat bij de beoordeling van aanvragen ook het walprogramma wordt betrokken en dat het om schepen gaat die niet alleen kunnen varen, maar dat ook doen. Dit om betonnen bakken met opbouw of vierkante dozen buiten de 'deur' te houden. In dit bestemmingsplan worden ligplaatsen voor de riviercruiseschepen mogelijk gemaakt.
Stadsdeel Noord heeft een eigen Waterplan opgesteld in samenwerking met de drie waterbeheerders van het stadsdeel Noord, namelijk het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK), Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) en Rijkswaterstaat (RWS). Het Waterplan is op 15 maart 2006 vastgesteld door de Deelraad en in mei-juni 2006 door de Hoogheemraadschappen vastgesteld en onderschreven door RWS. Het Waterplan Amsterdam-Noord is een uitwerking van het gemeentelijk beleid vastgelegd in het Waterplan Amsterdam.
Doel van het Waterplan Amsterdam-Noord is om aan te geven welke initiatieven en acties er in de komende jaren in stadsdeel Noord in gang worden gezet om de waterkwaliteit te verbeteren en de waterstructuur toekomstbestendig te maken. In stadsdeel Noord wordt gestreefd naar:
Speciaal aandachtsgebied daarbij is de relatie tussen water en de geplande ruimtelijke ontwikkelingen.
Het Nat Structuurplan “Noordzeekanaalboezem-Oost (2010) is een nadere uitwerking en concretisering van het Waterplan Amsterdam en vormt de visie en onderlegger voor het thema water voor de ontwikkelingen in het plangebied. Voor 2016 moet er nog een 18-tal woonboten rond de Sixhaven op de riolering worden aangesloten. Dit loopt samen met de herinrichting van de haven en het afronden van de Noord/Zuidlijn.
De parkeernota is op 26 maart 2008 door de Deelraad vastgesteld. Het doel van de parkeernota is:
Voor het plangebied Sixhaven worden geen knelpunten benoemd of specifieke maatregelen noodzakelijk geacht. In het gebied zijn twee blauwe zones en een deel waar geen betaald parkeerregiem geldt.
De nota 'Laat de fiets niet links liggen' is op 13 juni 2007 door de Deelraad vastgesteld. In deze nota worden de verandering of nadere uitwerkingen ten opzichte van 'Hoofdnet Fiets in Amsterdam-Noord' beschreven. Door het plangebied loopt de fietsroute Noordhollandsch Kanaal Westzijde. Voor deze route worden, voor zover binnen het plangebied gelegen, geen verbeterpunten genoemd. In het bestemmingsplan is wel een reservering opgenomen voor een voetgangers- en fietsbrug.
Het bestemmingsplangebied Sixhaven maakt geografisch onderdeel uit van de noordelijke IJ-oevers waar de laatste decennia een transformatie van werkgebied naar gemengd hoogstedelijk woon/werkgebied plaatsvindt. Hoewel deze transformatie aan beide zijden van het plangebied in meer of mindere mate in volle gang is, geldt dit voor het Sixhavengebied niet. Dit heeft onder andere te maken met de reeds bestaande groene entreefunctie van het gebied en de aanwezigheid van monumentale panden en bouwwerken. Het bestemmingsplan is grotendeels conserverend van aard, maar biedt ook mogelijkheden het groene karakter te versterken waardoor het gebied nog beter toegankelijk wordt. In onderstaande paragrafen wordt ingegaan op de ruimtelijk-functionele en stedenbouwkundige aspecten van het gebied.
De belangrijkste ontwikkeling binnen het plangebied van het bestemmingsplan Sixhaven is de afronding van de bouwactiviteiten die samenhangen met de aanleg van de Noord/Zuidlijn en de oplevering van het bouwterrein. Daarbij hoort ook het opnieuw inrichten van het deel van het plangebied dat onderdeel is van het bouwterrein. Grosso modo wordt dat terug gebracht in de oorspronkelijke toestand en worden delen van het terrein die tijdens de bouwactiviteiten afgesloten waren weer openbaar toegankelijk.
Het grootste deel van het bouwterrein heeft een voorlopige bestemming “Bedrijf”, die na oplevering kan worden omgezet in een definitieve groene, recreatieve bestemming. Diverse invullingen worden daarbij open gehouden, waaronder een park en een terrein voor verblijfsrecreatie. Op het terrein zal de opslag van de reservesluisdeuren door Provincie Noord-Holland worden gehandhaafd.
Naar de haalbaarheid en wenselijkheid van de meest optimale definitieve bestemming wordt de komende tijd nader onderzoek gedaan.
Er is gekozen om de 5 woonschepen, die in het kader van de bouwactiviteiten van de Noord/Zuidlijn zijn verplaatst naar de oostzijde van de Sixhaven, niet terug te plaatsen naar de westzijde van de besloten havenkom van de Sixhaven. Hierdoor ontstaat binnen de havenkom ruimte om het steigerplan van de Sixhaven te herschikken, waarmee adequater ruimte kan worden geboden aan de passanten die tijdens het seizoen de Sixhaven aandoen. De jachthaven heeft de bestemming "Recreatie". In de jachthaven is ruimte opgenomen voor terugplaatsing van drie woonschepen (die eveneens verplaatst waren, i.c. naar de Nieuwerdammerkade en één elders binnen de Sixhaven). Overige in het plangebied aanwezige vergunde woonschepen zoals de schepen die in de voormalige schutssluis zijn gelegen, worden in dit bestemmingsplan opgenomen. De overige functies op het jachthaventerrein blijven gehandhaafd. Dit zijn jachthavengerelateerde voorzieningen zoals het havenkantoor, werkplaatsen voor onderhoud en het clubhuis (horeca III of IV). Naast een clubhuis is een restaurant en/of (eet)café in het plangebied gewenst om de toegankelijkheid en het openbare karakter te verbeteren.
De voormalige havenmeesterwoning heeft een gemengde bestemming gekregen om een publieke functie zoals een restaurant, lunchroom of theehuis (horeca IV) mogelijk te maken. Ook een maatschappelijke of een consumentverzorgende dienstverlenende functie is toegestaan. Ten aanzien van horeca wordt er naar gestreefd de milieubelasting voor omliggende woningen zoveel mogelijk te beperken door eisen te stellen aan de toelaatbaarheid van de activiteiten. In het bestemmingsplan is de horecacategorie binnen de bestemming 'Gemengd' beperkt tot horeca IV, dat wil zeggen dat een restaurant, lunchroom of koffie-, en theehuis is toegestaan. In de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering' zijn richtafstanden opgenomen die gelden binnen een gemengd gebied. De richtafstand die geldt tussen een bedrijf met milieucategorie 2, waaronder horeca IV valt, en een woning is 10 meter. De afstand tot de ligplaatsen voor woonschepen die binnen de functieaanduiding specifieke vorm van water 'swa-4' (binnen de bestemming 'Water') zijn toegestaan bedraagt 19 meter en tot de functieaanduiding 'swa-3' bedraagt de afstand 50 meter. De gemeente is eigenaar van het pand en zal bij selectie van een exploitant en huurder rekening houden met de gevoelige en kwetsbare locatie. Zie ook paragraaf 5.10.2 over verkeer en parkeren. Bovendien doorloopt de woning een procedure voor aanwijzing tot gemeentelijk monument. Na het verkrijgen van deze status zal bij het in gebruik nemen van het pand rekening moeten worden gehouden met de monumentale waarden.
Aan de westzijde van de monding van het Noordhollandsch Kanaal wordt ruimte geboden voor ligplaatsen voor riviercruiseschepen. Deze faciliteit wordt gezien als een bijdrage aan het verlevendigen van het gebied. De bestaande woningen en kleine bedrijfsruimten worden opgenomen in dit bestemmingsplan en conform het huidige gebruik bestemd.
Het (rijks)monumentale schutsluizencomplex is positief bestemd en wordt de komende jaren verder opgeknapt en gerenoveerd. Het noordelijk gelegen werkterrein van de sluizen wordt voorlopig als zodanig bestemd totdat de werkzaamheden zijn afgerond en de definitieve bestemming 'Groen' kan worden gerealiseerd.
De ontwikkelambities voor het gebied zijn de komende planperiode niet groots. Het groene karakter wordt gewaardeerd. Wel wordt de toegankelijkheid van het gebied verbeterd. Op korte termijn door verbetering van de bestaande langzaamverkeerroute door het gebied, o.a. over de sluisdeuren. Het sluiswachtershuisje is inmiddels vervangen door nieuwbouw. Voor de voormalige havenmeesterwoning wordt voorzien in een gemengde bestemming om een kleinschalige publieke invulling mogelijk te maken die aansluit bij het openbare karakter van het gebied.
De haalbaarheid van een langzaam verkeerbrug over het Noordhollandsch Kanaal, zuidelijk van de schutsluizen wordt onderzocht. Voor de aanleg van de brug is een ruime reservering opgenomen, zodat gedurende de planperiode hier nog de precieze situering voor gezocht kan worden. De brug kan uitsluitend via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt.
Inleiding
Dit hoofdstuk geeft op sectorale onderwerpen een nadere toelichting door een uitleg te geven van een aantal omgevingsaspecten, waaronder externe veiligheid, luchtkwaliteit, geluidshinder, water, archeologie en ecologie in relatie tot de eigenschappen van het plangebied, de randvoorwaarden die volgen uit de omgevingsaspecten en de geformuleerde uitgangspunten voor het bestemmingsplan.
Dit bestemmingsplan ziet toe op een regeling voor al bestaande bebouwing en functies. Omdat het gaat om reeds aanwezige functies en bebouwing, wordt met name de algemene situatie in het plangebied beschreven.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen aan te worden getoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging moet verkennend bodemonderzoek uit worden gevoerd.
Uit beschikbare bodemgegevens (www.bodemloket.nl) blijkt dat in het gehele plangebied bodemonderzoeken zijn uitgevoerd waarbij óf geen vervolgonderzoek noodzakelijk is óf nog in procedure zijn. De bodem in het plangebied is matig verontreinigd (Toplaag: Klasse 3 matig verontreinigd).
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet, indien nodig, de bodem gesaneerd worden. Bij bestaande situaties hoeft er niet gesaneerd te worden.
In het kader van bodem zijn geen belemmeringen te constateren voor het bestemmingplan Sixhaven.
In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe monumenten aangewezen kunnen worden als beschermd monument. De wet heeft niet alleen betrekking op gebouwen en objecten, maar ook op stads- en dorpsgezichten, op archeologische monumenten boven en onder water en op het uitvoeren van archeologisch onderzoek.
De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), vastgesteld in december 2006, is eigenlijk een wet tot wijziging van de Monumentenwet 1988. Het heeft gezorgd voor de implementatie van het verdrag van Valetta. In 1992 heeft Nederland dit Europese verdrag getekend ter bevordering van de bescherming van het archeologisch erfgoed.
Op 31 mei 2011 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het wetsvoorstel modernisering monumentenzorg (MoMo), waarbij de Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wijzigen. Met dit wetsvoorstel verandert het volgende:
Het nieuwe vergunningsvrije regime wordt opgenomen in het Bor (Besluit omgevingsrecht) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro):
Daarnaast leidt de MoMo op 1 januari 2012 tot een wijziging van artikel 3.6.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. In de toelichting van een bestemmingsplan moet dan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Dit bestemmingsplan voldoet aan deze eis.
Het karakter van de Volewijk wordt in belangrijke mate gekenmerkt door de duidelijk herkenbare waterwegverbindingen uit de 19de en begin 20ste eeuw en door de pontverbinding over het IJ. Verder heeft de directe omgeving -op het IJ-tunneltracé na- een open en groen, idyllisch karakter, dat nauw aansluit bij het oorspronkelijk landelijke karakter van Noord. Door de tamelijk lage walkanten is er in de gehele strook steeds goed zicht op het water van het kanaal dat daardoor een belangrijke rol speelt in het karakter van dit gebied.
Het archeologische erfgoed bestaat uit voorwerpen en structuren die in de bodem bewaard zijn. Deze materiële overblijfselen vormen een onderdeel van onze leefomgeving. Het beleid voor het archeologisch erfgoed heeft dan ook veel raakvlak met dat van de ruimtelijke ordening. Voor optimale integratie van de archeologie in de ruimtelijke ordening heeft het rijk o.a. de Monumentenwet 1988 en de Wet ruimtelijke ordening aangepast.
Om het bewustzijn van het Europese erfgoed te vergroten hebben de Europese ministers van Cultuur in 1992 het Verdrag van Valletta opgesteld (ook bekend als het Verdrag van Malta). Een van de voorwaarden om dit te bereiken is dat het Europese archeologische erfgoed voor toekomstige generaties beschikbaar blijft.
In Nederland wordt aan dit uitgangspunt invulling gegeven door behoud van archeologisch erfgoed in de bodem (in situ) tijdens de planontwikkeling mee te wegen. Als behoud in de bodem (bijvoorbeeld door middel van technische maatregelen of planaanpassing) geen optie is, dan worden archeologische resten opgegraven (behoud ex situ). De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan, dat bodemverstoring tot gevolg heeft, is verantwoordelijk voor de planologische en de financiële inpassing van het archeologisch onderzoek.
In de Monumentenwet is een bepaling (artikel 38a lid 1) opgenomen dat in elk bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten monumenten. Met ‘monument’ wordt hier een (onbeschermd) archeologisch monument bedoeld, ofwel alle terreinen
welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun
cultuurhistorische waarde (art. 1 Monumentenwet). Ook bevat de Monumentenwet een verplichting om toevalsvondsten te melden (de zgn. meldingsplicht, artikel 53 van de gewijzigde monumentenwet 1988).
De gemeente Amsterdam vindt het belangrijk dat archeologie vroegtijdig in ruimtelijke ordeningsprocessen wordt geïntegreerd. Hiermee worden twee doelen gediend. Ten eerste een efficiënte voortgang en kostenbeheersing van bouwprocessen. En ten tweede een kwalitatief goed en stadsbreed uniform beheer van het archeologische erfgoed. Op basis van de resultaten uit het archeologisch bureauonderzoek wordt bepaald of in het bestemmingsplan regels met betrekking tot archeologie moeten worden opgenomen. De Monumentenwet biedt een tweetal mogelijkheden (artikelen 39-40) die Bureau Monumentenzorg Amsterdam (BMA) heeft uitgewerkt in de modelregels archeologie.
Binnen het plangebied bevinden zich twee rijksmonumenten: het Willem-I sluizencomplex en de voormalige politiepost aan de Buiksloterweg; één gemeentelijk monument: de sluiswachterswoningen aan de Buiksloterweg; en twee monumenten die nog in overweging worden genomen: de havenmeesterwoning en het luchtventilatiegebouw van de IJ-tunnel (zie Hoofdstuk 2).
Het plangebied wordt naar alle waarschijnlijkheid aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht van rijkswege. Bescherming van het stads- en dorpsgezicht dient op grond van de Monumentenwet plaats te vinden door middel van een bestemmingsplan. Het is niet bekend wanneer het voorstel voor de aanwijzing ingediend wordt. Vooruitlopend op de aanwijzing is in dit bestemmingsplan een regeling opgenomen die rekening houdt met het toekomstige beschermd stads- en dorpsgezicht van rijkswege, zodat er na de aanwijzing geen nieuw bestemmingsplan hoeft te worden gemaakt. De opgenomen regeling is in overleg met Bureau Monumenten & Archeologie Amsterdam opgemaakt.
Een inhoudelijke en ruimtelijke specificatie van de archeologische verwachtingen volgt uit een historisch-topografische analyse die BMA heeft uitgevoerd (zie bijlage Archeologisch bureauonderzoek Plangebied Sixhaven Stadsdeel Noord, BMA, november 2011).
Op basis van de historisch-topografische inventarisatie (zie hoofdstuk 3 van het onderzoek) zijn binnen het plangebied Sixhaven materiële overblijfselen te verwachten die samenhangen met de gebruiksgeschiedenis van de middeleeuwse ontginningsfase tot in de 19ste eeuw. Dit leidt tot een verwachtingskaart van archeologische materiële neerslag voor het plangebied.
Kaart 1. Archeologische verwachtingszones op basis van historisch-topografische inventarisatie
De verwachtingen worden gekoppeld aan de huidige toestand van het terrein en mogelijk opgetreden bodemverstoringen. De clustering van de verwachtingszones resulteert in een beleidskaart met daarop drie zones met bijbehorende specifieke beleidsmaatregelen. In Amsterdam gelden elf beleidsvarianten, zoals de uitzondering van archeologisch onderzoek bij bodemingrepen kleiner dan 10.000 m2 of ondieper dan de 19de of 20ste eeuwse ophogingen. In de praktijk komen per plangebied meestal twee tot zes varianten voor.
Dit bestemmingsplan kent de volgende beleidszones met bijbehorende specifieke beleidsmaatregelen (hierna: beleidsvarianten):
Voor het gehele plangebied geldt dat ook in geval geen archeologisch vooronderzoek vereist is en er toch archeologische overblijfselen ouder dan 50 jaar bij bouwwerkzaamheden aangetroffen worden, deze bij de gemeente aangemeld dienen te worden, zodat in gezamenlijk overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.
Figuur 2. Archeologische beleidszones op basis van de archeologische verwachtingen
Monumentale waarden c.q. objecten behoeven geen bescherming in het bestemmingsplan, omdat ze worden beschermd door de Monumentenwet 1988, de Monumentenverordening Amsterdam-Noord en de Commissie voor Welstand en Monumenten.
In het kader van cultuurhistorie, monumentenzorg en archeologie zijn geen belemmeringen te constateren voor het bestemmingplan Sixhaven.
Natuurbeschermingswet 1998
Onder de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet) zijn gebieden aangewezen die onderdeel uitmaken van de Europese ecologische hoofdstructuur, de Natura 2000 gebieden genaamd. Indien een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt in of in de nabijheid van een Natura 2000 gebied moet worden onderzocht of de ontwikkeling de kwaliteit van het gebied kan verslechteren of verstoren. Indien het bestemmingsplan de kwaliteit van een Natura 2000 gebied kan verslechteren of verstoren dient er een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet te worden aangevraagd.
Flora- en faunawet 2002
In april 2002 is de Flora- en faunawet (Ffwet) van kracht geworden. Op grond van deze wet zijn vrijwel alle in het wild en van nature in Nederland voorkomende dieren, beschermd. De Ffwet bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen.
Bij vrijwel alle ingrepen moet met door Flora- en faunawet beschermde soorten rekening worden gehouden. De beschermde soorten zijn met behulp van tabellen onderverdeeld in verschillende niveaus van bescherming.
Eens per tien jaar worden er Rode lijsten opgesteld. Hierop komen soorten die om verschillende redenen sterk in aantal achteruitgaan. Voor het Ministerie van LNV zijn de rode lijsten mede richtinggevend voor het te voeren natuurbeleid. Het Ministerie stimuleert dat bij bescherming en beheer van gebieden rekening wordt gehouden met de Rode-lijst-soorten, en dat zo nodig en zo mogelijk aanvullende soortgerichte maatregelen zullen worden genomen.
Voor het bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt voor welke soorten er mogelijk ontheffing van de Flora- en faunawet moet worden aangevraagd en onder welke voorwaarden deze naar alle waarschijnlijkheid verkregen zal worden.
Hoofdgroenstructuur Amsterdam
In de structuurvisie van Amsterdam 2040 (vastgesteld in 2011) is de Hoofdgroenstructuur opgenomen. Voor functiewijzigingen, die buiten de vastgelegde kaders vallen moet advies worden gevraagd aan de Technische Advies Commissie Hoofdgroenstructuur. Eventuele wijzigingen kunnen aan de Gemeenteraad worden voorgelegd.
De strook aan de westzijde langs de voorhaven van het Noordhollandsch Kanaal ligt in de Hoofdgroenstructuur van de Gemeente Amsterdam en is aangewezen als groentype Corridor met het karakter van een park- of natuurstrook. Vanwege de betekenis voor planten en dieren mogen dergelijke plekken niet (verder) worden doorsneden met infrastructuur of anderszins hun kwaliteit als groene route annex ecologische verbindingszone verliezen. Als er privétuinen binnen de corridors vallen dan mogen deze niet worden verhard. De groene route is aantrekkelijk voor wandelaars en fietsers en geeft goed zicht op de (nauwelijks toegankelijke) ecologische verbindingszone. Inpasbare voorzieningen in de groene route zijn bijvoorbeeld op kleinschalige en op de natuur gerichte elementen zoals een picknicktafel, bankjes, informatiebord of vogelkijkscherm.
Het plangebied voor het onderhavige bestemmingsplan is niet opgenomen in de Natuurwaardenkaart van Amsterdam. Dit omdat het om een stedelijk gebied gaat. Er komen voor Amsterdamse begrippen algemene soorten voor. Voor dit bestemmingsplan is een natuurtoets (zie bijlage) uitgevoerd. In dat onderzoek is nagegaan of er vanuit de natuurwetgeving consequenties zijn voor het plan. Voor dit gebied gaat het vooral om de Flora- en faunawet. Wijziging van gebruik van de jachthaven kan echter ook van invloed zijn op het Natura2000-gebied IJ- en Markermeer. Indien negatieve effecten door uitbreiding van recreatief varen verwacht worden, is nader onderzoek naar de effecten nodig.
Het bestemmingsplan is overwegend conserverend van karakter. Nieuwe ontwikkelingen worden niet mogelijk gemaakt. In het plangebied komen een aantal beschermde dier- en plantensoorten voor. Voor een aantal (beschermde) soorten geldt dat ook kleine ingrepen van invloed kunnen zijn op hun duurzaam voortbestaan.
Voor de meeste broedvogels geldt dat de nesten alleen gedurende de broedperiode beschermd zijn. Nesten van gierzwaluwen zijn echter het hele jaar beschermd. Voor vogels is het niet mogelijk om een ontheffing voor het verwijderen van vaste verblijfplaatsen te krijgen. Er zullen voldoende mitigerende en compenserende maatregelen moeten worden getroffen om de populaties in stand te houden.
Op de kademuren van de voormalige schutsluis Willem III groeien muurplanten. Hiervan is de tongvaren beschermd door de Flora- en faunawet. Indien bij de werkzaamheden aan kademuren gewerkt wordt volgens de gedragscode van de Gemeente Amsterdam is een ontheffing van de Flora- en faunawet voor beschermde muurplanten niet nodig.
Door de aanwezigheid van een goed foerageergebied in het plangebied en in de omgeving is er een kans dat er verblijfplaatsen voor vleermuizen in daarvoor geschikte gebouwen aanwezig zijn. Een aantal gebouwen in het plangebied is geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen of vogels. Geschikte gebouwen bevinden zich langs de Buiksloterweg bij de Willem I-sluizen. Bij sloop of grote renovatie van gebouwen is hier dan ook vrijwel altijd nader onderzoek nodig. Dit betekent dat er in de periode dat vleermuizen actief zijn - van april tot oktober - meerdere keren gekeken moet worden.
In het plangebied bevindt zich een opslagterrein voor bouwmaterialen voor de aanleg van de Noord/Zuidlijn. De bestemming is voorlopig en zal in de definitieve fase een groene bestemming krijgen. Bij de inrichting en het beheer van de openbare ruimte kan rekening gehouden worden met de biotoopeisen van vleermuizen en vogels. Dit kan door inheemse boom-, struik, en plantensoorten te gebruiken en deze af te stemmen op de voedselbehoefte, zodat er in alle seizoenen voedsel aanwezig is.
Dit bestemmingsplan is eveneens voorgelegd aan de Technische Advies Commissie Hoofdgroenstructuur (TAC) in verband met de toetsing aan de Structuurvisie, specifiek aan de Hoofdgroenstructuur van de gemeente Amsterdam. De TAC constateert dat het plan inpasbaar is in de Hoofdgroenstructuur. Vanwege het conserverende karakter van het bestemmingsplan bestaat er geen strijdigheid met de beleidsdoelen die in de Structuurvisie zijn geformuleerd voor het gedeelte van het plangebied dat tot de Hoofdgroenstructuur behoort.
Uit de toetsen blijkt dat in het kader van natuur en landschap geen belemmeringen zijn te constateren voor het bestemmingplan Sixhaven.
Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's bij productie, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Binnen externe veiligheid zijn de volgende aspecten te onderscheiden: externe veiligheidsaspecten van inrichtingen en buisleidingen, transport van gevaarlijke stoffen over de weg en het water, en vuurwerkopslag.
Het IJ is een belangrijke vaarweg die de status van hoofdtransportas heeft; het vormt de verbinding tussen zeehavens en het achterland. Het Rijk zet in op het stimuleren van vervoer via water in plaats van weg. Het functioneren van de hoofdtransportas mag door nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen niet worden belemmerd.
In het kader van goede ruimtelijke ordening dient aandacht besteed te worden aan de veiligheid langs vaarwegen. Vlot en veilig scheepsvaartverkeer dient beschermd te worden. Bebouwing langs vaarroutes kunnen immers zichtlijnen voor scheepvaart belemmeren. Langs de Noordzeekanaal en het IJ bevinden zich walradars, die schepen via radarsignalen kunnen monitoren. Bebouwing langs het IJ mag deze radars ook niet verstoren. Nieuwe bebouwing langs de oever dient ook beschermd te worden tegen scheepvaart die uit de koers kan raken.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Voor risicovolle inrichtingen is de normstelling gebaseerd op het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), dat op 27 oktober 2004 in werking is getreden. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. Voorbeelden van deze risicovolle bedrijven zijn LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties en chemische fabrieken.
Het Bevi bevat de normstelling op het gebied van externe veiligheid van inrichtingen en richt zich daarbij op de aspecten vergunningverlening en ruimtelijke ordening. Ook bedrijven waarop het Bevi niet van toepassing is, kunnen risico's voor de omgeving met zich meebrengen.
Voor nieuwe situaties geldt voor het PR, op basis van de nota 'Omgaan met risico's', in principe een norm van 10-6 per jaar en voor bestaande situaties 10-5 per jaar. Voor het GR noemt deze nota als norm:
Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen
In augustus 2004 is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen in de Staatscourant gepubliceerd. In deze circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en wegen opgenomen.
Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Het ministerie werkt aan het Basisnet voor vervoer van gevaarlijke stoffen. In het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) worden voor dit Basisnet - in lijn met het Bevi - de risiconormen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico vastgelegd.
Het Btev zal voor bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 meter van een transportroute, een verantwoording GR gaan verplichten. Deze verantwoording mag achterwege blijven indien:
Wel moet in alle gevallen binnen het invloedsgebied de mogelijkheden tot hulpverlening en zelfredzaamheid worden beschreven en moet de brandweer om advies worden gevraagd.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Met ingang van 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Op basis van het Bevb moet bij de vaststelling van een bestemmingplan, op grond waarvan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar object bij een buisleiding wordt toegelaten, een grenswaarde van 10-6 per jaar in acht worden genomen. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde.
Op basis van het Bevb moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten, tevens het GR in het invloedsgebied van de buisleiding worden verantwoord.
Indien:
kan een deel van de verantwoording GR achterwege worden gelaten. Dat betreft specifiek artikel 12, eerste lid, onderdelen c t/m e van het Bevb waarin maatregelen ter beperking van het GR worden onderzocht.
Voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan, stelt het bevoegd gezag het bestuur van de regionale brandweer in de gelegenheid om in verband met het GR advies uit te brengen over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en over de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied van de buisleiding.
Op grond van het Bevb is het tevens verplicht om in bestemmingsplannen de ligging van buisleidingen weer te geven. Hierbij wordt ook een belemmerende strook (strekkende tot 5 meter aan weerszijden) meegenomen, waarbinnen geen bouwwerken mogen worden opgericht. Verder dienen bestemmingsplannen een vergunningstelsel op te nemen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden binnen de belemmerende strook die de integriteiten en werking van de buisleiding kunnen verhinderen.
Besluit risico's zware ongevallen
Op 19 juli 1999 is het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo 1999) in werking getreden als uitvloeisel van de Seveso II richtlijn van de Europese Unie. Het Brzo 1999 stelt eisen aan het veiligheidsbeleid van bedrijven die op grote schaal met gevaarlijke stoffen werken. Doelstelling is het voorkomen en beperken van ongevallen met gevaarlijke stoffen. Daartoe moeten bedrijven onder meer over een veiligheidsbeleid en een veiligheidsbeheerssysteem beschikken. Sommige bedrijven moeten daarnaast ook nog een veiligheidsrapport opstellen en indienen bij de overheid.
Vuurwerkbesluit
Op 1 maart 2002 is het Vuurwerkbesluit in werking getreden. Het besluit vervangt het Vuurwerkbesluit wet milieugevaarlijke stoffen en het Reglement gevaarlijke stoffen. Het nieuwe besluit maakt onder meer onderscheid tussen consumenten- en professioneel vuurwerk, hanteert strikte veiligheidsafstanden voor vuurwerkbedrijven in relatie tot de bebouwde omgeving en stelt scherpere eisen aan de opslag van vuurwerk.
Hoogspanningsverbinding en straalpaden
Hoogspanningsleidingen veroorzaken elektromagnetische stralingen. Straalpaden dienen ter bescherming van telecommunicatieverbindingen. Binnen deze gebieden gelden beperkingen voor wat betreft bouwhoogten.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), bevat sinds oktober 2012 een nieuwe titel 2.1 over rijksvaarwegen. Hiermee wordt het rijksbeleid ten aanzien van veiligheid op rijksvaarwegen wettelijk verankerd. De regeling houdt het volgende in.
Het Barro bepaalt dat langs rijksvaarwegen zogenaamde vrijwaringszones zijn de breedte waarvan afhankelijk is van het type vaarweg. Binnen deze vrijwaringzone kan alleen een nieuwe bestemming toegestaan worden mits door de nieuwe bestemming:
Bevi bedrijven
Er zijn in of nabij het Sixhavengebied geen Bevi bedrijven aanwezig, waardoor er op grond van externe veiligheid geen ruimtelijke beperkingen van het plan zijn.
Transport gevaarlijke stoffen over het water
Door het plangebied loopt de hoofdvaarweg door het IJ. Voor de vaarweg kan mogelijk in de toekomst een plasbrandaandachtsgebied van 25-30 meter gaan gelden vooruitlopend op het BTEV (Besluit Transport Externe veiligheid).
Door AVIV is een deelonderzoek externe veiligheid vaarwegen verricht voor de Kop van het Java-eiland (projectnummer 091533 d.d. 9 december 2009). De conclusies luiden als volgt:
De gegevens uit dit onderzoek zijn vanwege dezelfde vaarbewegingen toepasbaar op plangebied Sixhaven. In het plan wordt niet in nieuwbouw voorzien, maar staat wel deels nieuwe functies toe in de voormalige havenmeesterwoning. Het groepsrisico blijft beperkt: deze overschrijdt de oriëntatiewaarde niet en ook 0,1 maal de oriëntatiewaarde wordt niet bereikt.
Maatregelen ter beperking van het groepsrisico zijn in het plan opgenomen door stedenbouwkundige aspecten te betrekken. Zo is uitbreiding van het bouwvlak uitsluitend onder voorwaarden via een wijzigingsbevoegdheid toegestaan. In het plangebied zijn verder geen functies aanwezig die speciaal bedoeld of geschikt zijn voor doelgroepen die verminderd zelfredzaam zijn.
Bronmaatregelen zijn niet te treffen in het kader van onderhavige ruimtelijke procedure en worden om die reden dan ook niet nader beschouwd. Voor het gehele IJ-gebied is door Brandweer Amsterdam - Amstelland een advies uitgebracht dat als bijlage 3 aan deze toelichting is gevoegd.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Binnen het plangebied bevinden zich geen buisleidingen.
Besluit risico's zware ongevallen
Er zijn geen Brzo bedrijven in of nabij het plangebied
Vuurwerkbesluit
Er is in het Sixhavengebied geen verkooppunt van vuurwerk
Hoogspanningsverbinding en straalpaden
In en nabij het plangebied lopen geen hoogspanningsleidingen. Er bevinden zich geen straalpaden in het plangebied.
Nautische veiligheid
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe bebouwing mogelijk die de zichtlijnen van scheepvaart belemmert en/of walradar verstoort.
Geluidshinder kan ontstaan door verschillende activiteiten. In de Wet geluidhinder (Wgh) en de Wet milieubeheer (Wm) zijn geluidsnormen opgenomen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Deze normen geven de hoogst acceptabele geluidsbelasting bij geluidsgevoelige functies zoals woningen.
Bij het bepalen van de maximaal toegestane geluidsbelasting maakt de Wet onderscheid tussen bestaande situaties en nieuwe situaties. Nieuwe situaties zijn nieuw te bouwen geluidsgevoelige functies of nieuwe geluidhinder veroorzakende functies.
In het navolgende wordt nader ingegaan op de aspecten industrielawaai, railverkeerslawaai en wegverkeerslawaai.
Industrielawaai
Op grond van artikel 40 Wet geluidhinder moet een geluidszone worden vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die 'in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken'. Dit zijn inrichtingen en bedrijven als aangewezen in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (Stb. 2010, nr. 143), de zogenaamde grote lawaaimakers. Dergelijke inrichtingen worden geacht zoveel lawaai te (kunnen) veroorzaken, dat de wijde omgeving ervan zeer zwaar belast wordt.
Het plan voorziet niet in de realisering van een geluidsgevoelige bestemming in de zin van de Wgh en valt buiten enige geluidszone van een industrieterrein.
Railverkeerslawaai
Het plangebied ligt deels binnen de wettelijke geluidzone van het spoor, zodat voor dit aspect toetsing aan de Wet geluidhinder behorende besluiten nodig is. Binnen de zone is akoestisch onderzoek verplicht als nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen zijn gepland zoals woningen, scholen en medische voorzieningen.
In voorliggend bestemmingsplan zijn de bestaande woonschepen en woonbebouwing positief bestemd. De voormalige havenmeesterwoning wordt deels bestemd voor de functie wonen. Naar aanleiding hiervan is onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting vanwege het spoor, ter plaatse van het Centraal Station. De onderzoeksresultaten laten zien dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden.
Wegverkeerslawaai
Op grond van artikel 74 Wet geluidhinder bevinden zich van rechtswege langs alle wegen geluidszones waarbinnen de geluidsbelasting vanwege de weg aan het gestelde in de wet dient te worden getoetst. Dit geldt niet voor wegen:
De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken.
Tabel Breedte van geluidszones langs autowegen
Aantal rijstroken | geluidszones buitenstedelijk gebied | geluidszones stedelijk gebied | |
Weg met één of twee rijstroken | 250 meter | 200 meter | |
Weg met drie of vier rijstroken | 400 meter | 350 meter | |
Weg met vijf of meer rijstroken | 600 meter | - |
Bron: artikel 74 Wet geluidhinder
Geluidsgevoelige bouw | Voorkeursgrenswaarde dB(A) | Maximaal toelaatbare geluidsbelasting dB(A) | Maximaal toelaatbare geluidsbelasting dB(A) | ||
Buitennorm | Buitennorm | Binnennorm | |||
Woning | 48 | 63 | 33 | ||
Scholen a | 48 | 63 | 28 (theorielokalen) | ||
33 (vaklokalen) | |||||
Medische voorzieningen b | 48 | 63 | 28 (onderzoeks- en behandelruimten) | ||
33 (huisvesting, recreatie- en conversatieruimten) |
a basisscholen, scholen voor voortgezet onderwijs, instellingen voor hoger beroepsonderwijs inclusief gymnastieklokalen
b algemene, categorale en academische ziekenhuizen, evenals verpleeghuizen en andere gezondheidsgebouwen
Een deel van het plangebied valt binnen de geluidszone van de Buiksloterweg. Binnen deze geluidszone worden geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen toegestaan. De bestaande bebouwing mag gehandhaafd blijven.
In het kader van industrielawaai, railverkeerslawaai en wegverkeerslawaai zijn geen belemmeringen te constateren voor dit bestemmingplan.
Met het Luchthavenindelingbesluit (LIB) wordt in kaartmateriaal een zogenaamd beperkingengebied vastgesteld. Het LIB bevat voor dat beperkingengebied regels waarbij beperkingen zijn gesteld ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van gronden, voor zover die beperkingen noodzakelijk zijn met het oog op de veiligheid en de geluidsbelasting in verband met de nabijheid van de luchthaven Schiphol.
Het oorspronkelijke LIB stamt uit 2002 en is op 31 augustus 2004 gewijzigd in werking getreden. Het LIB is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gebaseerd is op de Wet Luchtvaart.
Het LIB duidt een beperkingengebied aan en deze betreffen:
Bij de eerste twee voornoemde typen van beperkingen zijn in ieder geval gronden aangewezen die niet gebruikt dan wel bebouwd mogen worden ten behoeve van woningen, of andere in het besluit aangewezen gronden.
In de Wet Luchtvaart is bepaald dat bijvoorbeeld bij de vaststelling van het bestemmingsplan het LIB in acht moet worden genomen.
Het plangebied ligt geheel binnen het beperkingengebied van het LIB voor wat betreft de maximale bouwhoogte van objecten in, op of boven de grond in verband met de veiligheid van het luchthavenverkeer.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt het echter niet mogelijk bouwwerken met een dergelijke bouwhoogte op te richten. Om die reden is het bestemmingsplan niet in strijd met het LIB en zijn er in het kader van het LIB dus geen belemmeringen te constateren voor dit bestemmingplan. De herziening van het LIB is voorzien voor einde 2014. Ook als de nieuwe maximale bouwhoogten (70 meter) worden vastgesteld, zijn er geen belemmeringen voor voorliggend bestemmingsplan.
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in onder meer de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
Ook projecten die 'niet in betekende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van 1,2 µg/m³ NO2 of PM10) als 'niet in betekende mate' wordt beschouwd.
Om versnippering van nibm-projecten in meerdere nibm-projecten te voorkomen is een anticumulatie artikel opgenomen. Deze heeft betrekking op aan elkaar grenzende of in elkaars directe nabijheid gelegen bedrijfslocaties, kantoorlocaties, woningbouwlocaties of locaties voor inrichtingen of infrastructuur die (samengevat) worden gerealiseerd die gebruikmaken van dezelfde ontsluitingsinfrastructuur en die aan elkaar grenzen of in elkaars nabijheid zijn gelegen (tot een maximum van 1.000 meter). In het Besluit nibm is bepaald dat deze locaties als één locatie worden gezien. Dit is om te voorkomen dat grote projecten in kleine stukjes worden opgedeeld die allemaal onder de nibm-regeling zouden kunnen vallen.
In het voorliggende bestemmingsplan worden ligplaatsen voor woonschepen opgenomen die niet eerder in een bestemmingsplan zijn opgenomen. Ondanks het feit dat de ligplaatsen reeds lange tijd aanwezig zijn, is planologisch gezien sprake van een toename van ligplaatsen en daarmee is sprake van een toename van het aantal ritten per woonschip. Het plan kan invloed hebben op de luchtkwaliteit in het gebied en daarom moet worden gekeken of het kan worden beschouwd als een nibm-project.
Uitgaande van een worst case scenario, dat wil zeggen dat rekening is gehouden met alle ligplaatsen voor woonschepen in het plangebied in relatie tot de daarmee samenhangende maximale totale aantal motorvoertuigbewegingen per etmaal van het zogenaamde weekdaggemiddelde dat dit met zich meebrengt, moet worden geconstateerd dat er sprake is van extra verkeer maar dat deze bijdrage van extra verkeer onder de grens van 1,2 µg/m³ NO2 of PM10 blijft waardoor deze bijdrage van extra verkeer als nibm moet worden beschouwd en geen extra onderzoek noodzakelijk is.
Hoewel het bestemmingsplan voornamelijk conserverend van aard is wordt de mogelijkheid opgenomen voor de realisatie van een horecavestiging. Om te voorkomen dat deze ontwikkeling als losse nibm-project wordt beschouwd waardoor cumulatie optreedt van nibm-projecten, is ook gekeken of deze ontwikkeling bovenop de in het plan opgenomen ligplaatsen een zodanige bijdrage van extra verkeer oplevert dat deze niet als nibm kunnen worden beschouwd. Ook in deze situatie is uitgegaan van een worst case scenario, dat wil zeggen dat rekening is gehouden met een maximaal aantal te realiseren gebouwen van één tot twee in relatie tot de daarmee samenhangende maximale totale aantal motorvoertuigbewegingen van het zogenaamde weekdaggemiddelde dat dit met zich meebrengt. Geconcludeerd kan worden dat ook hier sprake is van extra verkeer maar dat deze bijdrage van extra verkeer onder de grens van 1,2 µg/m³ NO2 of PM10 blijft waardoor deze bijdrage van extra verkeer als nibm moet worden beschouwd waardoor geen extra onderzoek noodzakelijk is. In de praktijk zal bovendien dit verkeer voornamelijk bestaan uit voet- en fietsverkeer. De parkeermogelijkheden en bereikbaarheid zijn dermate beperkt dat niet verwacht kan worden dat dit leidt tot meer autoverkeer. Bovendien zijn de wegen voor autoverkeer geen doorgaande wegen, zodat alleen sprake is van bestemmingsverkeer. Daarentegen bestaat de intentie de doorgaande routes voor voet- en fietsverkeer te verbeteren.
In het kader van luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen te constateren voor dit bestemmingplan.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r.. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wm en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.
Om te bepalen of het bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, is het programma getoetst aan de Nederlandse en Europese wetgeving. In het bestemmingsplan zijn geen activiteiten opgenomen die voorkomen op de C/D-lijst. De ontwikkelingen liggen niet in en op zeer geruime afstand ten opzichte van een gevoelig gebied, zoals de ecologische hoofdstructuur of een Natura 2000-gebied, in dit geval het Markermeer en IJmeer. Bovendien heeft het bestemmingsplan een conserverend karakter en voorziet niet in activiteiten die grote negatieve effecten hebben op het milieu.
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. Nieuw element daarin is de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Ingevolge het gewijzigde artikel 2, vijfde lid, onder b, van het Besluit m.e.r. zijn de drempelwaarden voor m.e.r-beoordelingsplichtige activiteiten indicatief. Het gaat om die activiteiten die wel worden genoemd in kolom 1 van de D-lijst, maar die in omvang blijven onder de drempelwaarden zoals aangegeven in kolom 2 van de D-lijst. Dit betekent dat ook onder de m.e.r.-beoordelingsnorm zoals opgenomen in kolom 2, moet worden gemotiveerd waarom geen m.e.r. noodzakelijk is. Als toetsingskader daarvoor gelden de selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling (M.e.r.-richtlijn (85/337/EG)). Daarbij wordt gekeken naar de kenmerken van de activiteit, de plaats ervan in relatie tot de omgeving, en naar de potentiele effecten. Indien op basis van toetsing aan die criteria niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben, dient in ieder geval een m.e.r.-beoordeling met toepassing van de artikelen 7.16 tot en met 7.19 Wm te worden gedaan.
Dit bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die kunnen worden aangemerkt als een aangewezen activiteit waarvoor op grond van de C- en D-lijst een m.e.r.-plicht geldt.
Van belang voor dit bestemmingsplan is dat ook voor activiteiten die onder de ondernorm voor de m.e.r.-beoordelingsplicht een vorm van milieueffectbeoordeling moet plaatsvinden. Zoals eerder opgemerkt heeft dit bestemmingsplan een conserverend karakter aangezien de functies c.q. activiteiten als het ware opnieuw worden vastgelegd in dit bestemmingsplan. De ontwikkelingsmogelijkheden die in het bestemmingsplan zijn opgenomen, zijn allen - maar ook samen - gering van omvang. Daarnaast blijkt dat er geen sprake is van gebruik van natuurlijke hulpbronnen, productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder als ook risico van ongevallen. En er vindt evenmin cumulatie van overlast plaats. Bovendien hebben de functies c.q. activiteiten die in het bestemmingsplan worden toegestaan geen belangrijke (grote) nadelige gevolgen voor het milieu op grond waarvan het opstellen van een mer noodzakelijk is.
Voor dit bestemmingplan bestaat op grond van deze conclusies geen plicht tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
Het locatiebeleid is in 2008 vastgesteld als aanvullend toetsingskader op het structuurplan 'Kiezen voor stedelijkheid (2003)'. Bij de vaststelling van de Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam' komt het structuurplan uit 2003 te vervallen. De daarbij behorende aanvullende toetsingskaders zijn, al dan niet na (gedeeltelijke) herziening en actualisering, in de Structuurvisie geïntegreerd. Eén daarvan betreft de nota 'Locatiebeleid Amsterdam' (2008).
In het locatiebeleid staat de toepassing van het principe 'de juiste functie op de juiste plek' centraal. Daarnaast legt het locatiebeleid parkeernormen voor kantoren en bedrijven vast. Het autogebruik wordt, ten gunste van een betere doorstroming voor het zakelijke en noodzakelijke verkeer, teruggedrongen. Tevens wordt het gebruik van het openbaar vervoer gestimuleerd. Het doel van de juiste functie op de juiste plek is het optimaal benutten van de schaarse ruimte en het garanderen van een goede bereikbaarheid. Hierdoor wordt het niet-noodzakelijke autoverkeer beperkt.
Met functie worden hier functies in de brede zin bedoeld, bijvoorbeeld kantoren, bedrijven, voorzieningen, winkels, hotels, onderwijsinstellingen, leisure. Met de juiste plek wordt bedoeld de locatie die geschikt is volgens de Structuurvisie 2040 en overige relevante beleidsnota's.
Het parkeerbeleid van de gemeente Amsterdam is verwoord in de nota 'Parkeren is Manoeuvreren' (Parkeernota Amsterdam, april 2001). Het parkeerbeleid bepaalt in belangrijke mate de bereikbaarheid van een stedelijk gebied en is daarmee mede bepalend voor de economische en sociaal-culturele vitaliteit. Het gemeentelijk beleid richt zich primair op het tegengaan van niet-noodzakelijk autogebruik. Gestreefd wordt naar het concentreren van arbeids- en bezoekersintensieve functies op goed per openbaar vervoer en fiets bereikbare locaties. Ter wille van een goede bereikbaarheid per auto blijft het stellen van een maximum aantal parkeerplaatsen onvermijdelijk.
Er is voor gekozen om de huidige parkeernormen voor kantoren en bedrijven te blijven hanteren. Dit houdt in een parkeernorm voor kantoren en bedrijven van 1:250 m2 bvo op A-locaties en 1:125 m2 bvo op B-locaties. A-locaties bevinden zich rondom de belangrijkste NS-stations (CS, Sloterdijk, Zuid en Bijlmer) en B-locaties zitten in de directe omgeving van ringlijn/metrolijnstations en overige NS-stations of liggen binnen het tram/busnetwerk.
Echter daarnaast wordt de mogelijkheid gegeven om in bepaalde gevallen van deze vaste normen te kunnen afwijken. Flexibele toepassing van parkeernormen kan alleen als de luchtkwaliteit en de intensiteit/capaciteit van het wegennet dit toelaten. Dit zijn harde randvoorwaarden.
Voor overige niet-woonfuncties (bijvoorbeeld leisure, hotels, congresruimten en winkels) worden de zogenaamde CROW-parkeercijfers gehanteerd. Dit zijn op de praktijk gebaseerde kencijfers, die zijn ontwikkeld als hulpmiddel bij het berekenen van het aantal aan te leggen parkeerplaatsen bij een bepaalde voorziening.
Voor de woonfunctie zijn geen normen of richtlijnen opgenomen. Stadsdelen of de centrale stad in geval van grootstedelijke gebieden, kunnen zelf deze normen voor wonen opnemen in hun parkeerbeleid of vastleggen in grondexploitatie of erfpachtcontract. Deze normen worden niet centraal geregeld, aangezien de parkeernorm in hoge mate afhankelijk is van de locatie en het type woning.
Het volgende is geconstateerd in of nabij het plangebied van dit bestemmingsplan:
In het kader van verkeer en parkeren zijn geen belemmeringen te constateren voor dit bestemmingplan.
Op grond van artikel 3.1.6, lid b van het Bro moet in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen over de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is de zogenaamde waterparagraaf.
Deze waterparagraaf moet inzicht geven in de wijze waarop het waterbeleid is vertaald naar de verbeelding (plankaart) en de regels van het bestemmingsplan. Daarbij wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop bij het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Er wordt aandacht besteed aan de volgende onderdelen:
De waterparagraaf geeft ook een weergave van de watertoets. Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten, zoals veiligheid, wateroverlast, riolering, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur.
Een deel van het plangebied valt onder het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) waarvan het beheer wordt uitgevoerd door Waternet; een klein deel (het noordoosten van het plangebied) valt onder Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). De provincie Noord-Holland beheert het Noordhollandsch kanaal. Rijkswaterstaat is op grond van de Waterwet verantwoordelijk voor het waterkwantiteits-, waterkwaliteits- en het waterstaatkundig beheer van de Noordzeekanaalboezem.
Overzicht van de verantwoordelijke waterbeheerders (waterkwaliteit en waterkwantiteit). Primaire waterkering Waterlandse zeedijk.
Legenda: groen= HHNK; geel= AGV; blauw= RWS; rood= provincie NH
In deze waterparagraaf wordt ingegaan op het watertoetsproces en wordt verantwoording afgelegd over de wijze waarop relevante waterhuishoudkundige aspecten zijn meegenomen bij de ruimtelijke planvorming. Hierbij komen de volgende onderwerpen aan de orde:
In onderhavig bestemmingsplan speelt water een belangrijke rol, maar op een geheel andere wijze. Er is niet of nauwelijks sprake van toename van verharding of nieuwbouw, terwijl de huidige watergangen worden gehandhaafd, waardoor er geen veranderingen in de waterhuishouding optreden en het systeem gehandhaafd blijft.
Oppervlaktewater en watercompensatie
Het oppervlaktewater maakt deel uit van de Noordzeekanaalboezem met een streefpeil van NAP -0,40 m, behalve het Noordhollandsch Kanaal ten noordoosten van de Willemsluizen: hier is een boezempeil van NAP -1,56 m. Eventuele veranderingen in het watersysteem moeten gecompenseerd worden in hetzelfde watersysteem. Grote ontwikkelingen die een significante invloed hebben op het watersysteem leiden tot overleg met de waterbeheerder(s) in het kader van de watertoets, waarbij wordt bekeken welke compenserende maatregelen er uitgevoerd moeten worden. Ten aanzien van de ontwikkelingen die indirect zijn bestemd in dit bestemmingsplan wordt opgemerkt dat hierbij geen verplichting tot het uitvoeren van compenserende maatregelen geldt aangezien er geen verharding plaatsvindt of: het verhardingstoenames betreft die minder dan 1000m² (zie keur AGV) en 800 m² (zie keur HHNK) betreffen. De zeer geringe verhardingstoename is toe te schrijven aan eventuele bergingen voor de woonschepen en het vrijwel ontbreken van nieuwbouw (daken zijn verhard). Van wegverbreding of extra fietspaden is geen sprake. De bestemming “bedrijf-voorlopig” krijgt na het gebruik als tijdelijk bouwterrein een groen en recreatief karakter, bij voorkeur onverhard of met halfverharding.
Waterkeringen
In het plangebied Sixhaven ligt een primaire waterkering die in het bestemmingsplan moet worden opgenomen. Op de verbeelding is het waterstaatswerk, dit is breder dan het fysieke waterstaatswerk, als dubbelbestemming Waterstaat-Waterkering aangeduid. De kering is eigendom van en in beheer bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK), de Willemsluizen die deel uitmaken van de waterkering worden beheerd door de provincie Noord-Holland.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) geeft regels (artikelen 29 en 30) voor zowel de waterkeringen zelf als voor het aanliggende gebied. Beide zijn nodig om de waterkerende functie van dijklichamen zelf te beschermen (waterveiligheidsbelang) als wel om bestaande of toekomstige reconstructies van regionale en primaire waterkeringen (dijkverhogingen, dijkverleggingen of anderszins) of andere ruimtelijke ontwikkelingen niet onmogelijk te maken. Het is aan het bevoegd gezag om te bepalen welke functies aan weerzijden van de dijk mogelijk zijn.
In de Keuren van waterschappen AGV en HHNK staan regels over hoe er met het water en alles er omheen omgegaan moet worden. Bijvoorbeeld over leidingen in of onder dijken, het bouwen van steigers en het schonen van sloten. De Keur geeft met verboden aan welke activiteiten in de buurt van water en waterkeringen (dijken) niet zijn toegestaan. Daarnaast geeft de Keur met geboden aan welke onderhoudsverplichtingen eigenaren en gebruikers van wateren en waterkeringen hebben. Ondergrondse bouwwerken zijn niet toegestaan in het Keurprofiel van de waterkering.
Binnen het waterstaatswerk gelden verschillende beperkingen voor onder andere bouwactiviteiten en ontgravingen, die in de Keur van het desbetreffende hoogheemraadschap zijn vastgelegd. Om deze reden is alleen een bestemmingsomschrijving verbonden aan de dubbelbestemming aangezien de regelgeving hieromtrent bij een ander bevoegd gezag ligt en niet bij het stadsdeel. Op de verbeelding (plankaart) is de waterkering aangegeven conform het profiel uit de legger. Deze zone is breder dan de fysieke waterkering als zodanig.
Fragment uit Leggerkaart HHNK d.d. 8-10-2008
Grondwater
Waternet voert namens de gemeente Amsterdam de grondwaterzorgplicht uit. Het grondwater mag tijdens de realisatie en tijdens de exploitatiefase van het werk niet onacceptabel stijgen of dalen. Het is daarom niet toegestaan ondergrondse constructies te bouwen, tenzij de initiatiefnemer een grondwaterberekening laat uitvoeren waarmee kan worden aangetoond dat de effecten van het werk op de grondwaterstand acceptabel zijn.
Het is van groot belang deze invloed te beperken, gezien de mogelijk grote nadelige gevolgen, Enerzijds gaat dit om wateroverlast, zoals water in kelders en kruipruimten en te hoog grondwater voor de bomen. Anderzijds kan wateronderlast ontstaan: te laag grondwater, dat kan leiden tot bijvoorbeeld het droogvallen en rotten van houten paalfunderingen. Het uitvoeren van de grondwaterberekening moet zowel voor de realisatiefase als voor de exploitatiefase. Het is raadzaam om op basis van een globaal plan een grondwater berekening te maken. De globale effecten op het grondwater zijn dan bekend zodat er een beeld ontstaat van maatregelen die de initiatiefnemer moet nemen om eventuele negatieve effecten tegen te gaan. De voorkeursvolgorde van maatregelen voor de exploitatiefase zijn:
De gemeentelijke grondwaternorm voor kruipruimteloos bouwen, is dat ten hoogste eens in de twee jaar een grondwaterstand mag optreden van 50 cm onder maaiveld, met een overschrijding van maximaal vijf aaneengesloten dagen. Bij bouwen met kruipruimte geldt een strengere norm van 90 cm onder maaiveld. In dit bestemmingsplan gaan we daarom uit van kruipruimteloos bouwen.
In de huidige situatie verloopt het maaiveld van circa NAP +1 m aan de zuidzijde van het gebied, naar circa NAP +1,5 m aan de Sixhavenweg, en vervolgens weer omlaag naar circa NAP +0,0 m aan de noordrand van het gebied. Aan de grondwaternorm van 50 cm lijkt vrijwel overal te worden voldaan. Er is een situatie van inzijging van het ondiepe (freatische) grondwater naar het diepe grondwater (eerste watervoerend pakket); dit is gunstig voor de grondwaterstanden (houdt het grondwater relatief laag). De bodem is echter niet overal gelijk van opbouw: op sommige plekken is opgehoogd met zand, terwijl bij andere direct onder maaiveld klei wordt aangetroffen. Hierbij bestaat altijd kans op lokale grondwaterproblemen. Daarom is het verstandig om uit te gaan van de norm voor kruipruimteloos bouwen (50 cm onder maaiveld). Dit betekent dat nieuwbouw in het gebied kruipruimteloos wordt uitgevoerd. Andere bouwwijzen zijn voor risico van de initiatiefnemer; deze kan er niet van uitgaan dat de grondwaterstand hier laag genoeg voor is. Kelders dienen sowieso waterdicht te worden uitgevoerd.
De waterdoorlatendheid van de kades en oevers heeft een effect op het grondwater. Bij de vervanging van een kade/oever dient er een kade/oever voor terug te komen, die minstens even waterdoorlatend of waterdoorlatender is dan de oorspronkelijke kade/oever. Dit voorkomt ongewenste stijgingen van de grondwaterstand en grondwateroverlast.
Waterkwaliteit
In algemene zin is het verboden activiteiten of initiatieven te ontplooien die een verslechtering van de oppervlaktewaterkwaliteit tot gevolg hebben. Verder is het van belang om regenwater zo schoon mogelijk te houden door bronmaatregelen te treffen.
Hemelwater
Het hemelwater wordt buiten het centrum en de oude wijken van Amsterdam afgevoerd middels een gescheiden stelsel. Het hemelwater gaat dan via een hemelwaterriool naar het oppervlaktewater, terwijl het vuilwaterriool naar de RWZI afvoert. Het hemelwater mag bij minder drukke wegen, fiets- en voetpaden rechtstreeks worden geloosd op het oppervlaktewater. “Breed Water – Plan gemeentelijke watertaken 2010-2015” geeft hiervoor richtlijnen.
In plaats van een hemelwaterriool, is het mogelijk een duurzamer alternatief te maken door “afkoppeling” van hemelwater van het riool. Het hemelwater wordt dan anders afgevoerd, bijvoorbeeld in de vorm van een open goot. Een andere mogelijkheid is hemelwater van verharde oppervlakken te verzamelen en te laten infiltreren in bermen. Deze laatste mogelijkheid is het meest duurzaam, omdat het hemelwater van kortdurende piekbuien vertraagd tot afvoer komt, waardoor het ontvangende watersysteem minder zwaar wordt belast. Het groene deel van de Sixhaven biedt hiervoor mogelijkheden.
Door de klimaatveranderingen zal de kans op water op straat bij zeer hevige buien toenemen. In de ruimtelijke inrichting moet daarom worden nagedacht waar het water tijdelijk geborgen kan worden bij dergelijke buien, bijvoorbeeld in groenstroken of aan de zijranden van de weg.
In het kader van de diverse wateraspecten zijn geen belemmeringen te constateren voor dit bestemmingplan.
Het plan is gemaakt conform de Wro en conform met behulp van RO-Plan, een softwarepakket waarmee bestemmingsplannen digitaal en volgens de standaard van het Handboek Amsterdamse bestemmingsplannen kunnen worden getekend en voorzien van de bijbehorende regels. Daarnaast is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld volgens SVBP 2012.
Het bestemmingsplan is door particulieren te raadplegen op internet. Bij het aanklikken van een bestemming met de muis verschijnen de voorschriften die erop van toepassing zijn in beeld. Op deze wijze wordt het bestemmingsplan toegankelijker voor particulieren. Daarnaast is zoals gebruikelijk een 'papieren plan' beschikbaar dat geraadpleegd kan worden.
Op een analoge kaart worden de bestemmingen gevisualiseerd, in de digitale versie worden de bestemmingsregels direct gekoppeld aan de betreffende gronden en spreekt men niet langer over een plankaart, maar een 'digitale verbeelding' van de bestemmingsregels.
Waar de overige hoofdstukken van deze bestemmingsplantoelichting de achtergronden van het bestemmingsplan belichten, geeft de volgende paragraaf een toelichting op de bestemmingsplanregels. Uitgelegd wordt wat de bedoeling en strekking is van de verschillende onderdelen van de regels. Daartoe worden in dit hoofdstuk de regels per artikel toegelicht.
De regels vormen samen met de verbeelding (plankaart) het juridische deel van het bestemmingsplan, dat wil zeggen het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. De verbeelding heeft een functie van visualisering van de bestemmingen.
De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemming en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven. Op basis van het beleid en de gebiedsbeschrijving zijn vervolgens de uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.
Het voorliggende bestemmingsplan bevat enige mate van flexibiliteit. Op ondergeschikte punten kan namelijk worden afgeweken door middel van een omgevingsvergunning. De afwijkingen moeten daarbij aan een aantal criteria voldoen: de toetsingscriteria. Naast afwijkingsmogelijkheden per specifieke bestemming is er een aantal algemeen geldende afwijkingen opgenomen.
De bestemmingen zijn geregeld in de artikelen die zijn opgenomen in hoofdstuk 2 van de planregels; deze regelen de toegelaten functies en de bijbehorende bouw- en gebruiksmogelijkheden. De planregels zijn aangevuld met omschrijvingen van de in de regels gebruikte begrippen en met een regeling voor wat betreft de wijze van meten (zie hoofdstuk 1 van de planregels).
De Algemene regels zijn terug te vinden in hoofdstuk 3 van de planregels. Hoofdstuk 4 tenslotte bevat de overgangs- en slotregels.
Bestemmingsomschrijving
Elke bestemming begint met het omschrijven van de bestemming. De bestemmingsomschrijving geeft weer wat er binnen de bestemming is toegestaan. In dit bestemmingsplan is er voor gekozen om aan de hand van voorkomende functies vast te stellen wat de aard van de bestemmingsomschrijving is. De bestemmingsomschrijving richt zich op het gebruik van gronden voor een bepaald doel en schept tevens het kader voor de bestemming met bijbehorende regels. Het maakt duidelijk wat er op de gronden binnen de bestemming is toegestaan en begrenst daarmee het gebruik van de gronden.
Bouwregels
De bouwregels zijn opgesteld voor bouwwerken die binnen een bestemming zijn toegestaan. Per bestemming is aangegeven welke soorten bouwwerken zijn toegestaan. De bouwregels zijn verdeeld naar soorten bouwwerken. Het uitgangspunt van de bouwregels is dat de bouwwerken worden gestuurd ten aanzien van de plaatsing op het bouwperceel. De bouwregels geven sturing aan de maatvoering van de toegestane bouwwerken. In de bouwregels zijn maximummaten aangegeven, uitgesplitst in onder meer goothoogte en bouwhoogte.
Nadere eisen
In enkele bestemmingen zijn nadere eisen opgenomen. Nadere eisen bieden de mogelijkheid om sturing te geven aan de situering en de afmeting van bouwwerken. Door in de planregels een aantal voorwaarden op te nemen waaraan kan worden getoetst, kunnen nadere eisen de mogelijkheid bieden om tot een goede afstemming te komen met de omgeving. Het is een extra instrument dat het bevoegd gezag de mogelijkheid geeft om in een concreet geval meer sturing aan de situering en afmeting van bouwwerken te geven dan in eerste instantie door de regels mogelijk is gemaakt. Er vindt een inperking plaats van datgene wat in de bestemmingsplanregels mogelijk is. Door het opnemen van objectieve voorwaarden waaraan moet worden getoetst, bieden de planregels voldoende rechtszekerheid voor degene aan wie de nadere eisen worden opgelegd. Door het opnemen van nadere eisen kunnen de bij de bestemmingsregels gegeven rechten legitiem worden ingeperkt, waarbij de in de nadere eisen opgenomen objectieve voorwaarden voldoende rechtszekerheid bieden. Het bevoegd gezag moet de inperking voldoende motiveren.
Specifieke gebruiksregels
Bij enkele bestemmingen is een bepaling opgenomen die bepaald gebruik van gronden en gebouwen verbiedt. Het algemene gebruiksverbod, dat inhoudt dat er sprake is van strijdigheid met de bestemmingsbepaling. Een bestemming bevat een op die bestemming afgestemd aantal specifieke genoemde gebruiksverboden. Om onduidelijkheden te voorkomen is er een zo breed en volledig mogelijke wijze van het woord 'gebruiken' opgenomen. Onder gebruiken wordt tevens verstaan: 'laten gebruiken' of 'in gebruik geven'. In deze bepaling is aangegeven wat in ieder geval onder strijdig gebruik moet worden verstaan. Dit houdt in dat het niet een volledige opsomming is. Ook ander gebruik, dat van een bestemmingsomschrijving afwijkt, moet als strijdig gebruik worden getypeerd. De bepaling beperkt zich uitdrukkelijk tot dat gebruik dat in ieder geval strijdig is.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
In de bestemming Waarde-Archeologie 1 en 2 is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen. De omgevingsvergunning richt zich op werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden. In deze vergunning is een aantal concrete werkzaamheden opgenomen. Er wordt bijvoorbeeld onder verstaan het aanleggen van voet- en fietspaden, maar ook het dempen van aanwezige waterlopen. De concrete inhoud van de omgevingsvergunning is afgestemd op de betreffende bestemming. De omgevingsvergunning is opgenomen ter bescherming van de bij de dubbelbestemming aangegeven bestemmingsomschrijving. Er hoeft geen omgevingsvergunning te worden aangevraagd voor werken, geen gebouwen zijnde en werkzaamheden die behoren tot het normale onderhoud, gebruik of beheer.
Wijzigingsbevoegdheid
Het opnemen van wijzigingsbevoegdheden in het plan is gebaseerd op artikel 3.6 Wro. In elke bestemming is de afweging gemaakt welke wijzigingsbevoegdheden passend zijn voor de betreffende bestemming. Aan elke wijzigingsbevoegdheid die in een bestemmingsplan is opgenomen zijn voorwaarden verbonden waaraan moet zijn voldaan. Ook bij de wijzigingsbevoegdheden is de koppeling gelegd met de voorwaarden zoals die worden toegepast bij ontheffingsmogelijkheden. De te volgen procedure bij de uitvoering van een wijzigingsbevoegdheid is in de Wro vastgelegd. De Wro verklaart in artikel 3.9a, lid 1 afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Ten behoeve van de uitoefeningen van een wijzigingsbevoegdheid wordt een wijzigingsplan opgesteld. In dit wijzigingsplan wordt weergegeven hoe de voorwaarden waar aan de wijziging moet voldoen zijn toegepast.
De in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheden geven geen directe rechten aan belanghebbenden. Het zijn bevoegdheden die kunnen worden uitgeoefend door het bevoegd gezag. Wel is het zo dat belanghebbenden een verzoek tot wijziging kunnen indienen bij het bevoegd gezag. Deze dient zo'n verzoek te toetsen aan de voorwaarden die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Daarna neemt het bevoegd gezag een gemotiveerd besluit waarin uiteen wordt gezet hoe het tot het besluit is gekomen. Het bevoegd gezag heeft geen verplichting om op een verzoek tot wijziging positief te besluiten, omdat het een bevoegdheid is die door het bevoegd gezag wordt uitgeoefend. Het bevoegd gezag dient zijn besluiten wel te motiveren.
In het bestemmingsplan is een aantal algemene regels opgenomen. Deze algemene regels gelden voor elke bestemming die is opgenomen in de planregels.
Algemene aanduidingsregels
Deze regels zijn opgenomen als aanvulling op de bestemmingen die al op de gronden zijn gelegen. Zij vullen de planregels van de betreffende bestemming aan. Met deze aanvullende regels moet uitdrukkelijk rekening worden gehouden, omdat zij zijn opgenomen ter bescherming van een voor de gronden specifieke functie.
Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is bepaald gebruik uitgesloten. Dit gebruik is uitgesloten voor alle bestemmingen die in het plan zijn opgenomen. Dit is tevens de reden waarom de uitsluiting van dit gebruik in algemene regels is neergelegd.
Algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels
Voor deze regels geldt hetzelfde als wat hierboven is beschreven ten aanzien van de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden die zijn opgenomen in de bestemmingsregels. Echter plaats van het plan waarin ze zijn opgenomen bepaald de werking ervan. In dit geval geldt dat ze van toepassing zijn ten behoeve van alle bestemmingen die in het plan zijn opgenomen.
Overgangsrecht
De formulering van het overgangsrecht is opgenomen in het Bro.
In deze paragraaf worden de niet voor zichzelf sprekende en bijzondere juridische aspecten van de bestemmingsbepalingen toegelicht. Het beleid wordt niet toegelicht, maar de wijze van regelen.
Artikel 1 Begrippen
Dit artikel geeft, in alfabetische volgorde, een omschrijving van een aantal begrippen die in de regels wordt gebruikt. Hiermee wordt formeel vastgelegd wat wel en wat niet onder het betreffende begrip moet worden verstaan. Dit artikel is dus primair bedoeld om begrippen duidelijk te begrenzen en niet om de gedachten achter de gebruikte termen uit te leggen. Daarvoor is juist deze toelichting bedoeld. In deze toelichting worden gehanteerde begrippen waar nodig uitgelegd.
Ligplaatsen voor woonschepen worden in de bestemmingsomschrijving van de bestemming 'Water' vermeld. In het onderhavige artikel wordt het begrip 'woonschip' omschreven, namelijk een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, dat hoofdzakelijk wordt gebruikt als of is bestemd voor woonverblijf, niet zijnde een object dat valt onder de Woningwet. Een woonschip is onder te verdelen in een woonark, een woonboot en een woonvaartuig. Een woonschip is dus het allesomvattende begrip.
De term 'ligplaatsen voor woonschepen' en voor 'woonschepen' is voorgeschreven in de SVBP2012 en van deze omschrijving mag niet afgeweken worden. Echter in de beleidsstukken van het stadsdeel wordt een andere terminologie gebruikt. Zo is in bijvoorbeeld de 'Nadere Regeling Woonboten' het begrip 'woonboot' het allesomvattende begrip. Volgens de 'Nadere Regeling Woonboten'' is een woonboot onder te verdelen in een woonschip, woonvaartuig en een woonark.
Bij vergelijking van de diverse begrippen uit de SVBP2012 en de 'Nadere Regeling Woonboten' blijkt dat de begrippen 'woonvaartuig' en 'woonark' nagenoeg dezelfde omschrijving bevatten. Alleen de begrippen 'woonboot' en 'woonschip' bevatten niet dezelfde omschrijving. De omschrijvingen worden juist omgedraaid. Voor een goede interpretatie moet hier dus worden opgelet.
Artikel 2 Wijze van meten
Met dit artikel wordt aangegeven op welke wijze moet worden beoordeeld in hoeverre een initiatief past binnen de minima en maxima die door de overige regels worden aangegeven.
Artikel 3 Bedrijf - 1
De bestemming 'Bedrijf - 1' betreft het complex van de Willemsluizen. Voor het sluiscomplex zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals hekwerken toegestaan. Uitzondering daarop is het sluishuisje waarvoor een bouwvlak is opgenomen. Het terrein ten westen van de sluis valt eveneens binnen deze bestemming, omdat de gronden eigendomsrechtelijk bij het sluizencomplex horen. Voet- en fietspaden zijn toegestaan.
Artikel 4 Bedrijf - 2
De bedrijfsmatige activiteiten in dit deel van het plangebied worden conserverend bestemd. Gezien de menging van wonen en werken (waarbij het wonen de belangrijkste functie is) wordt er van uitgegaan dat bedrijven toelaatbaar zijn die vallen in categorie A en B van de Staat van bedrijfsactiviteiten. Als toegestaan gebruik wordt opslag aangemerkt, behalve als de tuinen en/of erven zichtbaar zijn vanaf de openbare weg.
Artikel 5 Gemengd
De voormalige havenmeesterwoning krijgt een gemengde bestemming. Functies als horeca IV (restaurant, lunchroom of theehuis), maatschappelijke (met uitzondering van geluidgevoelige functies) en consumentverzorgende dienstverlening zijn toegestaan. Deze mogelijkheid is opgenomen, omdat het Sixhavengebied onderdeel uitmaakt van de Noordelijke IJ-oever die de laatste decennia transformeert naar een hoogstedelijk gemengd woon-werkgebied. Daarnaast is de woonfunctie tot maximaal 50% van het brutovloeroppervlak toegestaan.
Artikel 6 Groen
Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Daarnaast mag worden voorzien in voet- en fietspaden. Ten behoeve van de ligplaatsen voor woonschepen gelegen in de voormalige Willem III schutssluis mogen de gronden tevens voor tuinen en erven en bijgebouwen worden gebruikt ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'tuin'. In de regels is opgenomen dat maximaal één bijbehorend bouwwerk (in de zin van een berging) per woonboot dan wel een woonark mag worden opgericht. De strook langs de westzijde van het Noordhollandsch Kanaal is naast een groene route (Hoofdgroenstructuur) eveneens een ecologische verbindingszone.
Artikel 7 Recreatie
De jachthaven gelegen aan de Sixhavenweg is bestemd als 'Recreatie'. Op het terrein zijn bouwwerken toegestaan met een gezamenlijk maximale bouwoppervlakte van 750 m2. De toegestane bouwhoogte is maximaal 6 meter. De functies die zijn toegestaan betreffen jachthaven gerelateerde functies zoals reparatie- en onderhoudswerkzaamheden. Daarnaast is horeca (clubhuis) toegestaan met een onbebouwd terras. Binnen de bestemming zijn eveneens voet- en fietspaden toegestaan.
Artikel 8 Tuin
Deze gronden zijn bestemd voor voor-, zij-, en achtertuinen, erven en bijbehorende toegangspaden behorende bij de aangrenzende bebouwing.
Artikel 9 Verkeer
Alle gronden met een nadrukkelijke (hoofd)verkeersfunctie zijn bestemd voor het verkeer. Het bestemmingsgebied omvat niet alleen de betrokken rijwegen, maar ook de doorgaande voet- en fietspaden, verkeers- en groenvoorzieningen, taluds en nutsvoorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer-1' bevindt zich het aanlandingspunt van de bestaande veerpont. De Buiksloterweg (voor zover gelegen binnen het plangebied) en de Sixhavenweg betreffen wegen met 1x1,5 rijstrook.
In dit bestemmingsgebied zijn zowel kleine gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Zoals energie- en communicatievoorziening, verkeersborden, lantaarnpalen, straatmeubilair, de afvalverzameling en gebouwen ten behoeve van de waterhuishouding en het openbaar vervoer. De toegestane afmetingen van deze gebouwen zijn gebaseerd op de afmetingen die vergunningsvrij zijn toegestaan. De maximale hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, heeft met name betrekking op de hoogte van lantaarnpalen en verkeerssignalen. De aanduiding 'tunnel' in lid 9.1 sub e ziet toe op het volgende. In een klein deel van het plangebied ligt het tracé van de IJ-tunnel. Ter bescherming van deze ondergrondse weg is geen bebouwing toegestaan met uitzondering van het bestaande ventilatiegebouw. Voor dit gebouw is een bouwvlak opgenomen.
Artikel 10 Water
De bestemming Water betreft alle wateren binnen het plangebied met uitzondering van het vaarwater van de jachthaven dat binnen de bestemming Recreatie valt. Onder de functie water moet tevens worden verstaan waterberging en -huishouding, waterlopen, waterwegen en watergebonden activiteiten. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer-1' bevindt zich het aanlandingspunt van de bestaande veerpont.
De ligplaatsen voor woonschepen zijn op de verbeelding aangeduid met aanduidingsvlakken. De ligplaatsen zijn uitsluitend te gebruiken zoals aangeduid met de functieaanduiding en omschreven in de regels. Tevens zijn loopplanken ten behoeve van de ligplaatsen voor woonschepen toegestaan. Bij de ligplaatsen voor woonschepen mag maximaal één berging per woonschip worden opgericht.
Ligplaatsen voor de riviercruisevaart zijn toegestaan in het water aan de westzijde van het Noordhollandsch Kanaal ter plaatse van de aanduiding.
Ter plaatse van het Noordhollandsch Kanaal is een aanduidingsvlak opgenomen ten behoeve van de functie brug voor voetgangers- en fietsverkeer. De aanduiding is ruim opgenomen, zodat binnen de planperiode nog naar de optimale situering van de brug kan worden gezocht.
Binnen deze bestemming is eveneens een aanduiding opgenomen ten behoeve van de vaarweg voor het (internationale) scheepvaartverkeer op het IJ.
Artikel 11 Wonen
De bestemming Wonen betreft de bestaande woonbebouwing. De maximale bouwhoogten zijn op de verbeelding weergegeven.
bijbehorend bouwwerk (voormalige aanbouwen/uitbouwen en bijgebouwen)
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) maakt geen onderscheid in aanbouwen/uitbouwen en bijgebouwen. Binnen de bestemmingsregels is de terminologie en systematiek van de Wabo verwerkt. Wanneer het wenselijk is dat bepaalde regels alleen betrekking hebben op bijgebouwen dan wel aanbouwen/uitbouwen, dan is dit expliciet in de regels opgenomen.
Bij aan-huis-gebonden-beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in combinatie met wonen geldt dat het stadsdeel het wenselijk vindt om een aan-huis-gebonden-beroep dan wel kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis mogelijk te maken. Dit is een laagdrempelige vorm om een nieuw bedrijfje op te starten. Voorkomen moet worden dat dergelijke aan huis verbonden activiteiten uitgroeien tot grotere bedrijven. Als de maximaal toegestane vloeroppervlakte van hoofdgebouw, te weten 40%, niet meer volstaat voor het aan-huis-gebonden-beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten dan mogen deze niet meer aan huis worden uitgeoefend. Het stadsdeel zal derhalve nooit een uitbreiding van het maximaal toegestane vloeroppervlak van het hoofdgebouw, te weten 40%, toestaan. Als een grotere vloeroppervlakte van het hoofdgebouw benodigd is, dan zal de onderneming moeten verhuizen naar een geschikte locatie. Deze regeling is dus duidelijk bedoeld als 'opstapmogelijkheid' voor startende en/of jonge ondernemingen of zeer kleinschalige ondernemingen.
Artikel 12 Bedrijf - Voorlopig
Deze bestemming betreft het werkterrein dat tijdelijk ten behoeve van de bouw van de Noord/Zuidlijn is aangelegd. De opslag van materiaal, de tijdelijke bouwweg en de bouwwerken ten behoeve van het personeel zullen tot 2017 aanwezig blijven. De ondergrondse voetgangersverbindingen en vluchtschachten die voor de metro zijn aangelegd zijn ook binnen de definitieve bestemming toegestaan. Binnen de definitieve bestemming zijn naast groenvoorzieningen, voet- en fietspaden en voorzieningen ten behoeve van verblijfsrecreatie toegestaan. Rijwegen zijn opgenomen voor hulp- en blusdiensten.
Artikel 13 Waarde - Archeologie 1 en artikel 14 Waarde - Archeologie 2 (dubbelbestemmingen)
Daar waar mogelijk sprake is van archeologische waarden is een dubbelbestemming met daarin een regeling ter bescherming van mogelijke archeologische waarden voor het enerzijds het bouwen en anderzijds het roeren van grond zonder dat sprake is van bouwen door middel van het vereiste van een omgevingsvergunning.
Een dubbelbestemming legt beperkingen op aan de onderliggende (hoofd)bestemmingen. Zij gaat voor de regels van de onderliggende bestemming, wat betekent dat de bepalingen van de bestemmingen uitsluitend van toepassing zijn, voor zover zij niet strijdig zijn met de bepalingen van de dubbelbestemmingen. Dit artikel vloeit voort uit de verplichting die de in 2007 in werking getreden Wamz oplegt ten aanzien van de bescherming van archeologische waarden. Dit stelsel beoogt te voorkomen dat de te beschermen archeologische waarden teloor gaan. Conserveren in de bodem staat hierbij voorop, maar ook het doen van opgravingen is een mogelijkheid om archeologische waarden zeker te stellen. Het bevoegd gezag verleent de vereiste aanlegvergunning indien dit zich verdraagt met de mogelijk aanwezige te beschermen waarden. In de praktijk komt het er veelal op neer dat de aanlegvergunning kan worden verleend indien het noodzakelijke archeologisch onderzoek voorafgaand aan de werkzaamheden is afgerond en er geen belemmeringen zijn geconstateerd.
Voor zover de op de verbeelding aangegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, gelden:
Artikel 15 Waarde - Cultuurhistorie (dubbelbestemming)
Het plangebied zal naar alle waarschijnlijkheid worden aangewezen als beschermd stadsgezicht van rijkswege. De planning hiervan is nog onduidelijk. Vooruitlopend op de aanwijzing biedt dit artikel een regeling die rekening houdt met het toekomstige beschermd stadsgezicht van rijkswege.
Doel van dit artikel is het beschermen van de stedenbouwkundige waarden die zijn beschreven in de voorgenomen aanwijzing van het beschermd stadsgezicht Amsterdam-Noord. De inhoud is tot stand gekomen na overleg met Bureau Monumenten en Archeologie.
Voor zover de op de verbeelding aangegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, gelden:
Artikel 16 Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemmingen)
Deze dubbelbestemming is gelegd op de primaire waterkeringen en bijbehorende beschermingszones in het plangebied. Ingevolge de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) moeten zowel primaire als secundaire waterstaatswerken (deze is breder dan het fysieke waterstaatswerk als zodanig) in het bestemmingsplan worden verwerkt zowel op de verbeelding als in de regels. In dit bestemmingsplan wordt hieraan voldaan door het waterstaatswerk op de verbeelding aan te duiden met deze dubbelbestemming en in de regels hieromtrent een bestemmingsomschrijving op te nemen.
Voor het overige zijn de regels van de Keur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier van toepassing.
Voor zover de op de verbeelding aangegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, gelden:
Artikel 17 Anti-dubbeltelregel
Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.
Artikel 18 Algemene bouwregels
In deze regel wordt geregeld dat bepaalde overschrijdingen van de bouwregels zijn toegestaan.
Artikel 19 Algemene gebruiksregels
In deze regel worden de algemene regels omtrent gebruik vastgelegd. Naast het algemene gebruiksverbod om de gronden en opstallen in strijd met de bestemming te gebruiken, is een aantal activiteiten uitgezonderd.
Artikel 20 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel worden algemene afwijkingsregels opgesomd. Er kan voor gebouwen van nutsvoorzieningen en elektriciteitsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken en dergelijke worden afgeweken van de regels. Ook kan van de regels worden afgeweken voor geringe afwijkingen en tevens mag de in de regels toegestane maximale bouwhoogte worden overschreden in bepaalde gevallen. Hetzelfde geldt voor de op de verbeelding aangegeven bestemmings- of bouwgrenzen. Ook mogen de in de regels toegestane maximale bouwhoogte worden overschreden met ten hoogste 1 meter.
Artikel 21 Algemene aanduidingsregels
Eén wetgevingzone - wijzigingsgebied is gelegd op de bestemming Gemengd en een klein deel van de aanliggende gronden met de bestemming Groen. Het bevoegd gezag kan met een wijzigingsbevoegdheid het bouwvlak binnen de bestemming Gemengd, onder voorwaarden, met 50% vergroten als dit nodig blijkt voor een doelmatige uitoefening van de functies die deze bestemming mogelijk maakt.
Een tweede wetgevingzone - wijzigingsgebied geeft het gebied aan waarbinnen via een wijzigingsbevoegdheid een brug ten behoeve van fietsers en voetgangers is toegestaan.
Het tracé van de Noord/Zuidlijn is op de verbeelding weergegeven met een gebiedsaanduiding. De regeling hiervoor is opgenomen in dit artikel en omschreven als 'overig - ondergronds railtracé' waarvoor geldt dat behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), deze mede bestemd is voor ondergronds railtracé en de daarbij behorende voorzieningen.
Artikel 22 Overgangsrecht
De overgangsregel is evenals de anti-dubbeltelregel overgenomen uit de standaardregels uit het Bro.
Er is persoonsgebonden overgangsrecht opgenomen ten aanzien van de woonboot binnen de bestemming 'Recreatie', waarbij het gebruik van de ligplaats voor de woonboot:
slechts mag worden voortgezet door degenen die daar op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan de woonboot gebruiken als woning.
Overigens is het weghalen van de woonark dan wel pleziervaartuig ten behoeve van het normale onderhoud toegestaan.
Artikel 23 Slotregel
De slotregel geeft de officiële benaming van dit bestemmingsplan weer evenals de datum van vaststelling door de Deelraad.
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Bro is het voorontwerp bestemmingsplan verzonden aan:
Hieronder is aangegeven welke instanties hebben gereageerd en een inhoudelijke reactie hebben gegeven. De instanties die geen bericht gestuurd hebben, worden niet genoemd.
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK)
Samengevat vraagt het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier aandacht voor de volgende punten:
Beantwoording:
Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaalgebied (CNB)
Het CNB heeft als volgt gereageerd:
Beantwoording:
Haven Amsterdam
Haven Amsterdam heeft gereageerd op de volgende punten:
Brandweer Amsterdam-Amstelland
Samengevat vraagt de brandweer aandacht voor de volgende punten:
Bureau Monumenten & Archeologie (BMA)
BMA merkt in haar reactie het volgende op:
Beantwoording:
Burgemeester en Wethouders van Amsterdam
Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam merkt naar aanleiding van het voorontwerp bestemmingsplan, kort samengevat, het volgende op:
Beantwoording:
Samen met het bestemmingsplan kunnen exploitatieplannen (ex. artikel 6.12 Wro) worden vastgesteld. Op basis van een exploitatieplan kunnen (plan)kosten worden verhaald. Een exploitatieplan hoeft niet opgesteld te worden bij een bestemmingsplan met enkel conserverende bestemmingen of wijzigingsbevoegdheden. Een exploitatieplan hoeft ook niet opgesteld te worden als het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is, door middel van bijvoorbeeld anterieure overeenkomsten of als het stadsdeel eigenaar is van de gronden is het kostenverhaal verzekerd via het erfpachtstelsel. Dit bestemmingsplan is overwegend conserverend van aard en de gronden zijn in erfpacht uitgegeven. Een exploitatieplan is daarom niet nodig. Er kan dan ook worden gesteld dat onderhavig bestemmingsplan in financieel-economische zin uitvoerbaar is.
Er is sprake van handhaving, indien er werkzaamheden of activiteiten plaatsvinden die in het kader van de bestemmingsregels niet toelaatbaar zijn. De onderstaande uitgangspunten zullen daarbij worden aangehouden:
Aan een langere periode van niet-handhaving kunnen door de betrokkenen geen rechten worden ontleend.