direct naar inhoud van Regels
Plan: Sixhaven
Plannummer: N1114BPSTD
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0363.N1114BPSTD-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0363.N1114BPSTD-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.2 plan:

het bestemmingsplan 'Sixhaven' van de gemeente Amsterdam, stadsdeel Noord.

1.3 aanbouw

Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsvlak

Een op de plankaart aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding.

1.6 aan-huis-gebonden-beroep

Een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner zelf wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 archeologisch monument

Een aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.8 archeologisch onderzoek

Werkzaamheden naar het bodemarchief die ten behoeve van de archeologische monumentenzorg worden uitgevoerd volgens de eisen zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), zoals bedoeld in de Regeling archeologische monumentenzorg, zoals deze geldt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

1.9 archeologisch rapport

Rapportage waarin de archeologische waarde van het terrein waarop de aanvraag betrekking heeft, wordt vastgesteld die naar het oordeel van burgemeester en wethouders/ het dagelijks bestuur voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie als bedoeld in de Regeling archeologische monumentenzorg, zoals deze geldt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

1.10 archeologische verwachting

Waarden waarvan de aanwezigheid in de bodem aannemelijk is of vermoed wordt

1.11 archeologische waarde

Waarden waarvan de aanwezigheid bekend is in de vorm van fysieke overblijfselen in de bodem.

1.12 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.13 bebouwingspercentage

Een in de regels of plankaart aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bestemmingsvlak of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden.

1.14 bedrijf

Inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, groothandel, opslag en/of transport.

1.15 bedrijfsvaartuig

Een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, niet zijnde een zee- of binnenschip, hoofdzakelijk gebruikt of bestemd voor de uitoefening van enig bedrijf of beroep, dan wel voor de uitoefening van sociaal-culturele activiteiten.

1.16 bedrijfsvloeroppervlakte

De totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimten, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieve ruimten en dergelijke.

1.17 beschermd stads- of dorpsgezicht

Een aangewezen gebied als bedoeld in artikel 35 van de Monumentenwet 1988.

1.18 bestaande bebouwing of gebruik

Bebouwing of gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.19 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.20 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.21 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.22 bodemverstoring

Elke vorm van grondverzet.

1.23 boothuis

Een gebouw gebouwd over het water en bereikbaar via het te bevaren water, dat dient voor overdekt onderbrengen van één of meer vaartuigen.

1.24 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.25 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.26 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.27 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.28 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.29 brutovloeroppervlakte (bvo)

De totale oppervlakte van de bouwlagen met inbegrip van de bouwconstructies, magazijnen, dienstruimten, bergingen etc.

1.30 consumentverzorgende dienstverlening

Persoonlijke verzorging van consumenten, waaronder kapperszaken, schoonheidsinstituten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven.

1.31 cultuurhistorische waarde

De fysieke overblijfselen van de historie, zowel bovengronds(gebouwde monumenten) als ondergronds ( archeologie) als het cultuurlandschap met zijn historische landschapselementen als verbinding daartussen.

1.32 dagelijks bestuur

Het Dagelijks Bestuur van het stadsdeel Noord.

1.33 dienstverlening

Het verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek. Onder te verdelen in:

1.34 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.35 geluidbelasting vanwege spoorwegverkeer

De etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke spoorwegverkeer of op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.36 geluidbelasting vanwege wegverkeer

De etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.37 geluidsgevoelige functie

Bewoning of een andere geluidsgevoelige functie (of de gebouwen en terreinen die daartoe dienen) zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.38 groenvoorziening

Ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, plantsoenen, groenvoorzieningen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.39 hoofdgebouw

Een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.40 horeca III

Café (café, bar en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).

1.41 horeca IV

Restaurant (restaurant, koffie-, en theehuis, lunchroom, juicebar en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).

1.42 kampeermiddelen

Een tent, tentwagen, kampeerauto of een caravan, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of een gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.43 jachthaven

Haven met de daarbij behorende grond waarbij overwegend gelegenheid wordt gegeven tot het aanleggen, afmeren of afgemeerd houden van pleziervaartuigen.

1.44 kantoor

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, daaronder tevens begrepen congres- en vergaderaccommodatie.

1.45 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten waarvoor geen meldings- of vergunningsplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoud en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.46 langzaamverkeersroute

Verkeersverbinding, die uitsluitend bedoeld is voor fietsers en voetgangers en vergelijkbare verkeersdeelnemers.

1.47 ligplaats

Een met een schip in het water aan de walkant ingenomen plaats die daartoe als zodanig is aangewezen.

1.48 maatschappelijke dienstverlening

Het verlenen van publieksgerichte diensten op het gebied van overheids-, educatieve, welzijns- (para-)medische, sociaal-medische, levensbeschouwelijke, sociaal-culturele voorzieningen.

1.49 monument

Aangewezen onroerend goed als bedoeld in artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

1.50 nutsvoorziening

Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.51 object

Een voorwerp of vaartuig dat in, op of boven het water is aangebracht of aangemeerd en dat niet behoort tot woonboten, bedrijfsvaartuigen, passagiersvaartuigen en pleziervaartuigen.

1.52 opslag

Het bedrijfsmatig opslaan, verpakken en verhandelen van goederen, niet zijnde detailhandel.

1.53 peil

Onder het peil wordt verstaan:

  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een woonschip: het waterpeil;
  • c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.
1.54 planregels

De regels, deel uitmakende van het bestemmingsplan Sixhaven.

1.55 pleziervaartuig

Een schip, hoofdzakelijk gebruikt en bestemd voor niet-bedrijfsmatige varende recreatie niet zijnde bewoond.

1.56 short stay

Het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan één huishouden voor een aaneensluitende periode van tenminste één week en maximaal zes maanden.

1.57 sluis

Afsluitbare doorlaat tussen wateren met ongelijk peil.

1.58 sluiscomplex

Het complex van sluizen en bijbehorende bedieningsruimten.

1.59 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.

1.60 stroomweg

Een weg die in de Nederlandse wegcategorisering wordt aangemerkt als een weg waarop gemotoriseerd verkeer zo veel mogelijk ononderbroken kan doorstromen.

1.61 terras - onbebouwd

Een buiten de besloten ruimte liggend deel van het (horeca)bedrijf niet zijnde gebouwen waar zitgelegenheid kan worden geboden ten dienste van het (horeca)bedrijf en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.

1.62 uitbouw

Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee hij in functioneel opzicht verbonden is, en dat door de vorm als een afzonderlijke en duidelijk ondergeschikte aanvulling op dat hoofdgebouw onderscheiden kan worden en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.63 verbeelding

Digitale of analoge kaart van het bestemmingsplan met bijbehorende verklaring, waarop de bestemmingen van de in het plan aangewezen gronden, zijn aangegeven.

1.64 verblijfrecreatie

Recreatief buitenverblijven, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, dan wel in bouwwerken, die beschikbaar zijn gesteld voor het houden van recreatief nachtverblijf, niet zijnde een hotel, een pension of woning anders dan een zomerhuis.

1.65 verkeersvoorzieningen

Voorzieningen die een ondersteunende functie hebben op en langs een weg of verblijfsgebied, en die tot doel hebben de verkeersveiligheid te verbeteren, de doorstroming te bevorderen en de verkeerssituatie te verduidelijken. Hieronder moeten in elk geval worden begrepen: rotondes, voet- en fietspaden, bermen, bruggen, viaducten, geluidschermen, bushaltes, parkeervoorzieningen, verkeerslichten, lantaarnpalen en fietsenstallingen.

1.66 watergang

Een werk dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren, en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede begrepen.

1.67 waterkering

Natuurlijke of kunstige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en achterliggende gebied beschermt tegen inundatie.

1.68 waterpeil

Het ter plaatse aan te houden waterpeil.

1.69 waterstaatkundige werken

Werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, uitgezonderd steigers.

1.70 wet

Wet ruimtelijke ordening.

1.71 woning

Een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouden.

1.72 woonark

Een woonschip, niet zijnde een woonboot of een woonvaartuig, dat feitelijk niet geschikt is om te varen;

1.73 woonboot

Een woonschip dat aan de romp en de opbouw herkenbaar is als schip, met een (grotendeels) authentieke karakter.

1.74 woonschip

Een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, dat hoofdzakelijk wordt gebruikt als of is bestemd tot woonverblijf, niet zijnde een object dat valt onder de Woningwet, onder te verdelen in:

  • a. woonark;
  • b. woonboot;
  • c. woonvaartuig.
1.75 woonvaartuig

Een woonschip met een casco dat herkenbaar is als een van origine varend schip, waaronder begrepen een dekschuit, met een gehele of gedeeltelijke opbouw.

1.76 zakelijke dienstverlening

Het verlenen van economische of commerciële diensten aan derden, waarvan de uitoefening geschiedt in een rechtstreeks contact met het publiek, zoals banken, reisbureaus.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 de brutovloeroppervlakte van een gebouw

de bebouwde oppervlakte van de afzonderlijke bouwlagen bij elkaar opgeteld.

2.6 de hoogte van een woonschip

De afstand tussen de waterlijn en het hoogste punt van de woonboot, met uitzondering van ondergeschikte onderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen.

2.7 de breedte van een woonschip

De afstand van de buitenste vaste delen van de woonboot van bakboord naar stuurboord gemeten.

2.8 de lengte van een woonschip

de afstand van de voorkant van het voorste vaste deel tot de achterkant van het achterste vaste deel van de woonboot.

2.9 peil
  • a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  • b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
  • c. ten aanzien van bouwwerken in de bestemming 'Water' dient als volgt te worden gemeten: de hoogte wordt gemeten vanaf het waterpeil.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor Bedrijf - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sluizencomplex met bijbehorende gebouwen en terreinen;
  • b. vaarwegen en voorzieningen ten behoeve van het scheepvaartverkeer;
  • c. fiets- en voetpaden;
  • d. bruggen;

met de daarbij behorende:

  • e. groenvoorzieningen;
  • f. verkeersvoorzieningen;
  • g. water;
  • h. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
3.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan.
3.3 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 3.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksregels:

3.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik dat strijdig is met de bestemmingsomschrijving wordt in elk geval aangemerkt:

  • a. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing voor lig- of afmeerplaatsen van, voor verblijf geschikte al dan niet aan hun bestemming onttrokken woonschepen alsmede bedrijfsvaartuigen of andere objecten te water;
  • b. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing voor aanleg- en terrasvlonders alsmede boothuizen al dan niet in of boven water;
  • c. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing voor kantoorruimte tot meer dan 30% van het vloeroppervlak van de bedrijfsruimte.

Artikel 4 Bedrijf - 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor Bedrijf - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven;
  • b. tuinen en erven

met de daarbij behorende:

  • c. groenvoorzieningen;
  • d. verkeersvoorzieningen;
  • e. water;
  • f. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding maximaal aantal bouwlagen is ten hoogste het aangegeven aantal bouwlagen toegestaan;
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 3 meter bedragen.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Toegestaan gebruik

Tot een gebruik dat in overeenstemming is met de bestemmingsomschrijving wordt in elk geval aangemerkt dat ten aanzien van de in lid 4.1 genoemde functies geldt dat uitsluitend functies zijn toegestaan voor zover zij in de van deze regels deel uitmakende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging' vallen onder milieuhindercategorie A of B.

4.3.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik dat strijdig is met de bestemmingsomschrijving wordt in elk geval aangemerkt:

  • a. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing voor opslag van enigerlei materiaal dat direct zichtbaar is vanaf de openbare weg;
  • b. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing voor zelfstandige kantoorruimte;
  • c. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing voor kantoorruimte tot meer dan 30% van het vloeroppervlak van de bedrijfsruimte.

Artikel 5 Gemengd

5.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor Gemengd aangewezen gronden zijn bestemd voor:

met de daarbij behorende:

  • e. groenvoorzieningen;
  • f. toegangspaden;
  • g. water;
  • h. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding maximale bouwhoogte is ten hoogste de aangegeven bouwhoogte toegestaan.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 3 meter bedragen.
5.3 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 5.1 onder c en d genoemde functies gelden de volgende gebruiksregels:

  • a. de geluidsbelasting mag niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde;
  • b. maximaal 50% van het totale brutovloeroppervlak van het hoofdgebouw mag worden benut voor de functie wonen.

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. fiets- en voetpaden;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. ondergrondse voetgangersverbindingen en vluchtschachten;
  • e. een ondergrondse stroomweg ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding (tu);
  • f. tuinen ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding (t);
  • g. bergingen;
  • h. loopplanken ten behoeve van ligplaatsen voor woonschepen

met de daarbij behorende:

  • i. water;
  • j. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
6.2 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 6.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksregels:

6.2.1 Toegestaan gebruik

Tot een gebruik dat in overeenstemming is met de bestemmingsomschrijving wordt aangemerkt dat:

  • a. uitsluitend de gronden grenzend aan het aanduidingsvlak met de aanduiding (swa-2) ter plaatse van de aanduiding (t) mogen worden gebruikt als tuin ten behoeve van een woonschip, indien deze is toegestaan, waarbij geldt dat een erfafscheiding mag worden opgericht waarvan de bouwhoogte niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  • b. uitsluitend ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding (t) is per woonschip maximaal één berging toegestaan met een maximale oppervlakte van 10 m² en een bouwhoogte van maximaal 2,20 meter.

Artikel 7 Recreatie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Recreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. jachthaven;
  • b. steigers;
  • c. ondergrondse voetgangersverbindingen en vluchtschachten;
  • d. een brug voor voet- en fietsverkeer ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding (br);
  • e. voet- en fietspaden;
  • f. reparatie- en onderhoudsruimten;
  • g. horeca III;
  • h. horeca IV

met de daarbij behorende:

  • i. groenvoorzieningen;
  • j. water;
  • k. verkeersvoorzieningen;
  • l. loopplanken, steigers en afmeervoorzieningen ten behoeve van ligplaatsen voor woonschepen;
  • m. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
7.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 7.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

7.2.1 Hoofdgebouwen
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 1,20 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 3 meter bedragen.
7.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik dat in overeenstemming is met de bestemmingsomschrijving wordt aangemerkt dat ten aanzien van de in lid 7.1 sub g en h genoemde functies geldt dat deze ondergeschikt en ten dienste van de onder lid 7.1 sub a genoemde functie moeten zijn.

Artikel 8 Tuin

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  • b. erven;
  • c. bijbehorende bouwwerken behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen

met de daarbij behorende:

  • d. toegangspaden;
  • e. water;
  • f. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
8.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 8.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

8.2.1 Bijbehorende bouwwerken

Voor de in lid 8.1 sub c genoemde bijbehorend bouwwerken (in de zin van uitbouwen en/of aanbouwen) gelden de volgende bepalingen:

  • a. de brutovloeroppervlakte mag niet meer dan 9 m² bedragen;
  • b. de goothoogte mag niet meer dan 2,50 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer dan 3,50 meter bedragen.
8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen bij voor- en zijtuinen;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen bij achtertuinen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 3 meter. bedragen.
8.3 Specifieke gebruiksregels

Op en onder de in lid 8.1 genoemde gronden geldt de volgende gebruiksregel:

8.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik dat strijdig is met de bestemmingsomschrijving wordt in elk geval aangemerkt het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van het plaatsen van een overkapping grenzend aan de bestemming Verkeer.

Artikel 9 Verkeer

9.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. rijwegen;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. verkeersvoorzieningen;
  • d. een aanlandingsvoorziening voor de aanlanding van een veerpont ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding (sv);
  • e. een ondergrondse stroomweg ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding (tu);
  • f. een ventilatiegebouw ten behoeve van de tunnel

met de daarbij behorende

  • g. groenvoorzieningen;
  • h. water;
  • i. overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
9.2 Bouwregels

Op en onder de in 9.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. voor de bebouwing genoemd in lid 8.1 sub f geldt een maximale bouwhoogte van 22 meter;
  • b. de maximale bouwhoogte voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 6 meter.
9.3 Specifieke gebruiksregels

Op en onder de in lid 9.1 genoemde gronden geldt de volgende gebruiksregel:

9.3.1 Toegestaan gebruik

Tot een gebruik dat in overeenstemming is met de bestemmingsomschrijving wordt aangemerkt dat uitsluitend ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding (tu) een tunnel(mond) ten behoeve van een ondergrondse stroomweg is toegestaan.

Artikel 10 Water

10.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water;
  • b. vaarwater;
  • c. vaarweg ter plaatse van de aanduiding (vw);
  • d. waterstaatkundige werken;
  • e. voorzieningen ten behoeve van het scheepvaartverkeer;
  • f. ondergrondse voetgangersverbindingen en vluchtschachten;
  • g. ligplaatsen voor riviercruiseschepen ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding (lp);
  • h. een aanlandingsvoorziening voor de aanlanding van een veerpont ter plaatse van de aanduiding (sv);
  • i. een ligplaats voor een woonboot, woonark en woonvaartuig, inclusief aan-huis-gebonden-beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten ter plaatse van de aanduidingsvlakken met de aanduiding (swa-1), (swa-2), (swa-3) en (swa-4);
  • j. loopplanken, steigers en afmeervoorzieningen ten behoeve van ligplaatsen voor woonschepen;
  • k. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
10.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 10.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. het bouwen van steigers is in het IJ niet toegestaan;
  • b. het bepaalde in sublid a geldt niet voor steigers binnen de bestemming Recreatie;
  • c. het bepaalde in sublid a geldt niet voor loopplanken, steigers en afmeervoorzieningen ter plaatse van de aanduidingsvlakken met de aanduiding (swa-1), (swa-3) en (swa-4) ten behoeve van ligplaatsen voor woonschepen.
10.3 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 10.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksregels:

10.3.1 Toegestaan gebruik

Tot een gebruik dat in overeenstemming is met de bestemmingsomschrijving wordt aangemerkt:

  • a. uitsluitend ter plaatse van de aanduidingsvlakken met de aanduiding (swa-1), (swa-2), (swa-3) en (swa-4) zijn ligplaatsen ten behoeve van woonboten, woonarken en woonvaartuigen toegestaan;
  • b. ter plaatse van de aanduidingsvlakken met de aanduiding (swa-1), (swa-2), (swa-3) en (swa-4) gelden de volgende maximale maatvoeringen voor woonboten:
    • 1. lengte: 30 meter;
    • 2. breedte: 7 meter;
    • 3. hoogte: de authentieke hoogte van het schip.
  • c. ter plaatse van de aanduidingsvlakken met de aanduiding (swa-1), (swa-2), (swa-3) en (swa-4) gelden de volgende maximale maatvoeringen voor woonarken:
    • 1. lengte: 20 meter;
    • 2. breedte: 7 meter;
    • 3. hoogte: 2,5 meter.
  • d. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding (swa-1), (swa-2), (swa-3) en (swa-4) gelden de volgende maximale maatvoeringen voor woonvaartuigen:
    • 1. lengte: 25 meter;
    • 2. breedte: 5 meter;
    • 3. hoogte: 2,5 meter.
  • e. in afwijking van het gestelde in lid 10.3.1 sub b t/m d mogen woonschepen, die op het moment van het in werking treden van het bestemmingsplan reeds een vergunde ligplaats met afwijkende maatvoering hebben, deze ligplaats blijven innemen tot het moment dat de betreffende woonschepen worden vervangen;
  • f. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding (swa-3) mogen steigers worden opgericht waarbij per woonschip de breedte van de steiger niet meer dan de lengte van het woonschip mag bedragen en de diepte niet meer dan 3 meter mag bedragen;
  • g. ter plaatse van de aanduidingsvlakken met de aanduiding (swa-2), (swa-3) en (swa-4) is per woonschip maximaal één berging toegestaan met een maximale oppervlakte van 10 m² en een bouwhoogte van maximaal 2,20 meter.
10.3.2 Strijdig gebruik

Tot gebruik strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en de woonboot ten dienste van een aan-huis-gebonden-beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot meer dan 40% van het vloeroppervlak van de woonboot;
  • b. een woonschip te gebruiken of laten gebruiken voor opslag als zodanig dan wel ten behoeve van bedrijfs- of handelsdoeleinden;
  • c. de gronden en bebouwing te gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven ten dienste van aanlegsteigers, alsmede boothuizen al dan niet in of boven water.

Artikel 11 Wonen

11.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, waaronder mede begrepen short stay, inclusief aan-huis-gebonden-beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

met de daarbij behorende:

  • b. toegangspaden;
  • c. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
11.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 11.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming met in achtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' is ten hoogste de aangegeven maximale goothoogte toegestaan.
11.3 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 11.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksregels:

11.3.1 Strijdig gebruik

Tot gebruik strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten dienste van een aan-huis-gebonden-beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot meer dan 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw.

Artikel 12 Bedrijf - Voorlopig

12.1 Voorlopige bestemming
12.1.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor Bedrijf - Voorlopig aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. werkterrein;
  • b. ondergrondse voetgangersverbindingen en vluchtschachten;
  • c. voet- en fietspaden

met de daarbij behorende:

  • d. bedrijfsgebouwen;
  • e. verkeersvoorzieningen;
  • f. water;
  • g. bergingen en nevenruimten;
  • h. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
12.2 Geldigheidstermijn voorlopige bestemming

De voorlopige bestemming als bedoeld in lid 12.1 geldt voor ten hoogste vijf jaar, gerekend vanaf de dag van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

12.3 Definitieve bestemming
12.3.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor Bedrijf - Voorlopig aangewezen gronden zijn na het verstrijken van de in lid 12.2 genoemde termijn definitief bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. park;
  • c. plantsoen;
  • d. voet- en fietspaden;
  • e. rijwegen ten behoeve van hulp- en blusdiensten;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. ondergrondse voetgangersverbindingen en vluchtschachten
  • h. speelvoorzieningen;
  • i. verblijfsrecreatie;
  • j. opslag voor reserve sluisdeuren

met de daarbij behorende:

  • k. verkeersvoorzieningen;
  • l. water;
  • m. overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
12.3.2 Bouwregels

Op en onder de in sublid 12.3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat voor gebouwen een maximale bouwhoogte van 6 meter geldt en een brutovloeroppervlakte van 200 m2.

Artikel 13 Waarde - Archeologie 1

13.1 Bestemmingsomschrijving
13.2 Bouwregels
  • a. Voor zover met betrekking tot de in lid 13.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in de wet een archeologisch rapport te overleggen.
  • b. Het bepaalde in lid 13.2 sub a is niet van toepassing op een bodemverstoring indien de bodemverstoring betrekking heeft op:
    • 1. een gebied met een kleinere oppervlakte dan 100 m² of een kleinere diepte dan 0,50 meter onder maaiveld;
    • 2. die het normale onderhoud betreft;
    • 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
  • c. Aan de omgevingsvergunning in lid 13.2 sub a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door de bij omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
13.3 Nadere eisen

Bij omgevingsvergunning kunnen nadere eisen gesteld worden ten aanzien van de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden aangewezen voor Waarde - Archeologie 1, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden zoals bedoeld in lid 13.1 aanwezig zijn, ter bescherming van de in lid 13.1 genoemde archeologische waarden.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen uitsluitend ten dienste van de in 13.1 genoemde primaire bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. Op en onder de in lid 13.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
  • 1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,5 meter onder maaiveld waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
  • 2. het aanbrengen van drainage;
  • 3. het aanleggen en verbreden van wateren;
  • 4. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
  • 5. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  • b. De aanvrager van een vergunning zoals bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
  • c. De onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen de archeologische waarden zoals bedoeld in lid 1 niet onevenredig schaden.
  • d. Aan de onder a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan die voldoet aan door de bij omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • e. Het bepaalde onder a en d is niet van toepassing op een bodemverstoring:
  • 1. die betrekking heeft op een gebied met een kleinere oppervlakte dan 100 m² of een kleinere diepte dan 0,50 meter onder maaiveld;
  • 2. die het normale onderhoud betreft;
  • 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
13.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd de bestemming Waarde - Archeologie 1, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, te wijzigen, in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door één of meerderde bestemmingsvlakken met de bestemming Waarde - Archeologie 1 van de verbeelding te verwijderen of te verkleinen, indien:

  • a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.
     

Artikel 14 Waarde - Archeologie 2

14.1 Bestemmingsomschrijving
14.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 14.1 genoemde gronden mag uitsluitend gebouwd worden ten dienste van de primaire bestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. voor zover met betrekking tot de in lid 14.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch rapport te overleggen;
  • b. het bepaalde in lid 14.2 sub a is niet van toepassing op een bodemverstoring indien de bodemverstoring betrekking heeft op:
    • 1. in de waterbodem met een kleinere oppervlakte dan 10.000 m²;
    • 2. die het normale onderhoud betreft;
    • 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
  • c. aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
14.3 Nadere eisen

Bij omgevingsvergunning kunnen nadere eisen gesteld worden ten aanzien van de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden aangewezen voor Waarde - Archeologie 2, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden zoals bedoeld in lid 14.1 aanwezig zijn, ter bescherming van de in lid 14.1 genoemde archeologische waarden.

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen uitsluitend ten dienste van de in 14.1 genoemde primaire bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. Op en onder de in lid 14.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
  • 1. het uitvoeren van grondbewerkingen met een kleinere oppervlakte dan 10.000 m², waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
  • 2. het aanbrengen van drainage;
  • 3. het aanleggen en verbreden van wateren;
  • 4. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
  • 5. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  • b. De aanvrager van een vergunning zoals bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
  • c. De onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen de archeologische waarden zoals bedoeld in lid 1 niet onevenredig schaden.
  • d. Aan de onder a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan die voldoet aan door de bij omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • e. Het bepaalde onder a en d is niet van toepassing op een bodemverstoring:
  • 1. die betrekking heeft ingrepen in de waterbodem met een kleinere oppervlakte dan 10.000 m²;
  • 2. die het normale onderhoud betreft;
  • 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
14.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd de bestemming Waarde - Archeologie 2, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, te wijzigen, in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door één of meerderde bestemmingsvlakken met de bestemming Waarde - Archeologie 2 van de verbeelding te verwijderen of te verkleinen, indien:

  • a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.

Artikel 15 Waarde - Cultuurhistorie

15.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor Waarde - Cultuurhistorie aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van cultuurhistorische waarden;
  • b. De bestemming Waarde - Cultuurhistorie is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
15.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 15.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen met betrekking tot te beschermen waarden:

  • a. de karakteristieke omgeving van havens, sluiscomplex en waterwegen en de daaraan gelieerde historische bebouwing;
  • b. de aanwezige sterke relatie tussen dit gebied en het water, zowel visueel als functioneel;
  • c. het groene karakter, de bomenrij langs het water en de losse, kleinschalige bebouwing.
15.3 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd de bestemming Waarde - Cultuurhistorie, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, te wijzigen, in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door één of meerderde bestemmingsvlakken met de bestemming Waarde - Cultuurhistorie van de verbeelding te verwijderen of te verkleinen, indien het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.

Artikel 16 Waterstaat - Waterkering

16.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, het in stand houden en het onderhoud van de waterkering met daarbij behorende voorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  • b. De bestemming Waterstaat - Waterkering is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemming(en).

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 17 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 18 Algemene bouwregels

18.1 Toegelaten overschrijdingen

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmings- en/of bouwgrenzen te overschrijden ten behoeve van:

  • a. hijsinrichtingen en ander ondergeschikte delen van gebouwen mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 2 meter voor zover deze de vrije doorgang van het verkeer niet belemmeren;
  • b. stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 meter;
  • c. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,2 meter boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 meter langs een rijweg, 2,4 meter boven een fietspad en 2,2 meter boven een voetpad, voor zover dit fietspad of voetpad geen deel uitmaakt van de bedoelde strook van 1,5 meter.
18.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
  • a. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    • 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    • 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  • b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  • c. Ondergrondse gebouwen zijn niet toegestaan.

Artikel 19 Algemene gebruiksregels

19.1 Algemeen gebruiksverbod

Tot gebruik strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bebouwing ten dienste van:

  • a. het is verboden de in het bestemmingsplan begrepen gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken of in gebruik geven op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of de daarbij behorende regels;
  • b. de gronden en bouwwerken te gebruiken of laten gebruiken of in gebruik geven ten dienste voor inrichtingen en bedrijven als aangewezen in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (Stb. 2010, nr. 143);
  • c. onder verboden gebruik wordt in ieder geval begrepen:
    • 1. automatenhal, prostitutiebedrijf, seksinrichting, geldwisselkantoor, smartshop, transferwinkel, telefoneerinrichting, belhuis, detailhandel in volumineuze goederen, opslag en verkoop van motorbrandstoffen, opslag en verkoop van vuurwerk en/of gevaarlijke stoffen;
    • 2. de opslag en/of stalling van kampeermiddelen, voer- of vaartuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen, en aan hun gebruik onttrokken machines, behoudens gebruik dat strekt tot realisering van de bestemming en gebruik dat voortvloeit uit het normale dagelijkse gebruik en onderhoud dat ingevolge de bestemming is toegestaan;
    • 3. het storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gericht gebruik van de grond.
19.2 Toegelaten milieuhindercategorieën
  • a. Slechts functies die in de van deze regels deel uitmakende 'Staat van Inrichtingen' vallen onder de in de toepasselijke regels aangegeven milieuhindercategorieën zijn toegestaan, tenzij elders in deze regels anders aangegeven.
  • b. Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 19.2 onder a voor het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een functie die:
    • 1. niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging voorkomt en niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen onder de toegestane categorieën;
    • 2. al dan niet na uitbreiding of wijziging in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging valt onder één categorie hoger dan toegestaan, mits de desbetreffende functie niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen onder de toegestane categorieën.

Artikel 20 Algemene afwijkingsregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels van dit bestemmingsplan ten behoeve van:

  • a. geringe afwijkingen welke in het belang zijn van een ruimtelijke en/of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, wegen en anderszins, of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in situering niet meer dan 2 meter bedraagt;
  • b. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen met een maximale bouwhoogte van 6 meter en een maximaal brutovloeroppervlakte van 100 m²;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, vrijstaande muren, geluidswerende en windhinder beperkende voorzieningen, bruggen, duikers en andere waterstaatkundige werken, mits hiertoe niet meer dan 2% van het totale oppervlakte van het plangebied wordt aangewend;
  • d. bouwwerken waarbij de in de regels toegestane maximale bouwhoogte met niet meer dan 1 meter wordt vergroot;
  • e. bouwwerken waarbij de in de regels toegestane maximale bouwhoogte, anders dan bedoeld in c, met ten hoogste 3 meter worden overschreden ten behoeve van lift- en trappenhuizen, centrale verwarmingsinstallaties, schoorstenen, glasbewassingsinstallaties en ventilatie-inrichtingen;
  • f. de op de kaart aangegeven bestemmings- of bouwvlakgrenzen met ten hoogste 3 meter mag worden overschreden ten behoeve van balkons, bordessen, galerijen, luifels, buitentrappen, lift- en trappenhuizen en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen.

Artikel 21 Algemene aanduidingsregels

21.1 wetgevingzone - wijzigingsgebied 1

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding wetgevingzone - wijzigingsgebied 1 kan het bevoegd gezag overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, het plan wijzigen voor wat betreft de bestemming Groen en de bestemming Gemengd, met dien verstande dat:

  • a. het bouwvlak met 50% mag worden vergroot;

Mits aangetoond kan worden dat het (bouw)plan waartoe deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast:

  • 1. noodzakelijk is in het kader van een doelmatige uitoefening van de onder lid 5.1 genoemde functies;
  • 2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • 3. niet leidt tot een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde op de in het (bouw)plan zelf voorziene (geluidsgevoelige) bebouwing als bedoeld in de Wet geluidhinder, dan wel een hogere waarde kan worden vastgesteld;
  • 4. nadere toetsing plaatsvindt in het kader van externe veiligheid;
  • 5. nadere toetsing plaatsvindt in het kader van de monumentenzorg.
21.2 wetgevingzone - wijzigingsgebied 2

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding wetgevingzone - wijzigingsgebied 2 kan het bevoegd gezag overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, het plan wijzigen voor wat betreft de bestemming Water, met dien verstande dat:

  • a. één brug voor langzaamverkeer is toegestaan, mits:
  • 1. de breedte van de brug niet meer dan 6 meter bedraagt in het midden, uitlopend naar maximaal 10 meter ter plaatse van de aanlandingspunten;
  • 2. de minimum vrije doorvaarthoogte 7,2 meter bedraagt vanaf het peil zoals bedoeld in artikel 2.9, in geval van een vaste brug en 2 meter in geval van een beweegbare brug.
21.3 overige zone - ondergronds railtracé
  • a. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding overige zone - ondergronds railtracé zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor ondergronds railtracé en de daarbij behorende voorzieningen, zoals ondergrondse voetgangersverbindingen en vluchtschachten.
  • b. Het bevoegd gezag kan, indien dit in verband met de bebouwing en het waarborgen van de integriteit van de onderliggende railinfrastructuur noodzakelijk is, nadere eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot bouwkundige en bouwtechnische aspecten van de bouwwerken die het betreft en de situering daarvan, waaronder mede begrepen hulpconstructies verband houdende met de uitvoering van de bouwplannen.
  • c. Het bevoegd gezag kan, in het kader van het gestelde onder b, van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen, een of meerdere onderzoeken te overleggen naar de effecten van het bouwplan, waaronder mede begrepen die van hulpconstructies verband houdende met de uitvoering van de bouwplannen, op de (hoofd)draagconstructie van de onderliggende railinfrastructuur.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 22 Overgangsrecht

22.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het gestelde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
22.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
22.3 Persoonsgebonden overgangsrecht woonschip

Het gebruik van een woonschip voor de functie wonen:

  • a. Sixhavenweg 11
    (maximale maatvoeringen: lengte: 16 meter; breedte: 6,5 meter en hoogte: 3,5 meter)

mag slechts worden voortgezet door degenen die daar op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan het woonschip gebruiken als woning.

Artikel 23 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het Sixhaven.