Plan: | Bestemmingsplan Eenhoorn I |
---|---|
Plannummer: | M1207BPSTD |
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0363.M1207BPSTD-OH01 |
Het Wateradvies voor het Eenhoorngebied (voor zowel bestemmingsplangebied Eenhoorn I en Eenhoorn II) is door het Ingenieursbureau Amsterdam (IBA) opgesteld (Wateradvies Eenhoorn. Technische onderbouwing van de waterparagraaf in het bestemmingsplan, 4 mei 2011). Het advies is als bijlage 20 bij deze Toelichting gevoegd.
In het advies wordt aangegeven welke mogelijkheden het lokale bodem- en watersysteem bieden voor grondwater, oppervlaktewater en hemelwaterafvoer. Het uitgangspunt is om duurzaam waterbeheer te bereiken. De bevindingen en adviezen van dit wateradvies Eenhoorngebied zijn als volgt samen te vatten.
Hemelwaterafvoer
Het Eenhoorngebied bevat nu diverse functies. Het is de bedoeling dat het langzaam tot een woongebied transformeert. Het gebied wordt sterk gefaseerd ontwikkeld. Daarbij krijgt een aantal kavels nieuwe bebouwing. Uitgangspunt is dat deze alle onderkelderd worden in maximaal één laag.
Door toevoeging van groen en water kan een prettiger woon-/werkklimaat ontstaan. Het uitgangspunt is om een duurzaam waterbeheer te bereiken. De ambitie is een goede beleving van water in de openbare ruimte, door water een zichtbaar onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte. De voorkeur ligt bij een duurzaam en robuust hemelwaterafvoersysteem.
Oppervlaktewater
In het gebied is nu geen oppervlaktewater aanwezig. Het Eenhoorngebied bevindt zich in de Watergraafsmeerpolder, waarin een oppervlaktewaterpeil (streefpeil) van NAP -5,50 m wordt gehandhaafd. De dichtstbijzijnde polderwatergangen liggen circa 100 m ten zuidoosten van het gebied, langs de Kamerlingh Onneslaan op de locatie Prins Bernhard Park / Intratuin. Aan de noordzijde van het gebied ligt de Ringvaart Watergraafsmeerpolder: dit is een boezemwater met een waterpeil van NAP – 0,40 m. Het Eenhoorngebied ligt in een overgangsgebied tussen het hoge en het lage waterpeil. Een effect hiervan is dat het grondwater van hoog naar laag stroomt.
De Keur AGV stelt dat bij een verhardingstoename van meer dan 1.000 m² in stedelijk gebied compenserend oppervlaktewater moet worden aangelegd, ter grootte van 10% van de verhardingstoename. In plaats van oppervlaktewater kan ook een alternatieve hemelwaterberging worden aangelegd, bijvoorbeeld een groen dak of een bassin. Het water moet aangelegd worden in hetzelfde watersysteem: in dit geval in de Watergraafsmeerpolder met waterpeil NAP – 5,50 m. Tevens moet water dat gedempt wordt 1 op 1 in hetzelfde watersysteem worden teruggebracht.
Voor het Eenhoorngebied is voor de te ontwikkelen kavels het groene oppervlak uitgerekend. Het groene (onverharde) oppervlak in het plangebied neemt toe met circa 2.292 m² (0,23 ha). Per saldo neemt het verhard oppervlak dus af met 0,23 ha. Demping van watergangen is bij het Eenhoorngebied niet aan de orde. Er is daarom geen wateropgave.
Waterkeringen
De Ringdijk Watergraafsmeer is een directe secundaire waterkering. De verschillende zones van de waterkering zijn vastgelegd in de legger van hoogheemraadschap AGV. Binnen de verschillende zones gelden de verboden van de Keur. Een belangrijk verbod is dat er niet gegraven mag worden in het keringprofiel. Dit betekent ook dat ondergrondse bouwwerken voldoende afstand moeten bewaren.
Grondwater
De grondwaterstanden in een natte tijd variëren in het plangebied tussen 0,15 en 1,4 meter onder het maaiveld, volgens de metingen in freatische peilbuizen. De lokaal hoge grondwaterstanden hebben niet geleid tot meldingen van grondwateroverlast door de gebruikers van het plangebied.
Voor nieuw te ontwikkelen gebieden met kruipruimteloos bouwen, geldt als norm dat de grondwaterstand niet hoger mag komen dan 0,50 m onder het maaiveld, met ten hoogste eens in de twee jaar een overschrijding gedurende maximaal vijf dagen. Als gebouwd wordt met kruipruimte, is een lagere grondwaterstand noodzakelijk. De grondwaternorm is dan 0,90 m onder maaiveld.
De gemeentelijke grondwaternorm heeft als doel om het grondwatereffect van ruimtelijke ontwikkelingen te toetsen. Daarbij moet zowel gekeken worden naar het effect op de bestaande omgeving, als de grondwaterstanden die optreden in het te ontwikkelen gebied.
Er is voor het gebied een grondwatermodel opgesteld. De modelresultaten zijn getoetst aan de grondwaternorm. De conclusie is dat het niet mogelijk is om in het plangebied met kruipruimte te bouwen. Daarnaast zal de bouw van (waterdichte) kelders leiden tot grondwaterstijgingen in de bestaande omgeving. Dit is een verslechtering van de huidige situatie. Elke grondwaterstijging moet worden voorkomen. Dit kan op meerdere manieren. Het kleiner maken van de kelders of half verdiept uitvoeren, verkleint de effecten, maar leidt nog steeds tot stijgingen in de omgeving. De regel is om de geplande ondergrondse constructies grondwaterneutraal uit te voeren. Dit kan bijvoorbeeld door een grondverbetering onder de kelder aan te brengen. Hierbij is door Waternet als randvoorwaarde gesteld dat geen opbarsting mag optreden ten gevolge van het volledig doorbreken van de ondoorlatende laag met de grondverbetering. Kelders dienen in ieder geval waterdicht uitgevoerd te worden. In artikel 22.2 is regelgeving met betrekking tot ondergronds bouwen opgenomen.