direct naar inhoud van 4.9 Natuur en landschap
Plan: Herziening van het uitwerkingsplan Ugd-4
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0363.M1005BPSTD-VG01

4.9 Natuur en landschap

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Twee wettelijke regelingen zijn van belang:

  • 1. de Natuurbeschermingswet 1998 (NBW 1998) voor de gebiedsbescherming;
  • 2. de Flora- en faunawet (FFW) voor de soortenbescherming.

Natuurbeschermingswet
Onder de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet 1998) zijn gebieden aangewezen die onderdeel uitmaken van de Europese ecologische hoofdstructuur (Natura 2000 gebieden). Deze gebieden kennen zogenaamde speciale beschermingszones (sbz). Indien een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt in zo'n sbz of in de nabijheid van zo'n sbz moet worden onderzocht of de ontwikkeling de kwaliteit van deze gebieden kan verslechteren of verstoren.

Flora en faunawet
Op grond van de Flora en Faunawet (Ffw) zijn vrijwel alle in het wild en van nature in Nederland voorkomende dieren beschermd. De Ffw bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet en bijbehorend Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (Vrijstellingenbesluit) kent verschillende beschermingsregimes voor diverse soorten.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige beschermde soorten. Dit betekent dat moet worden onderzocht of de Ffw aan de uitvoering van het bestemmingsplan in de weg staat. Dit zal zich voordoen, wanneer de uitvoering van het bestemmingsplan tot ingrepen noodzaakt waarvoor geen vrijstelling geldt of geen ontheffing op grond van de Ffw kan worden verleend.

Voor algemene soorten geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw. Voor overige soorten is geen ontheffing nodig indien de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) een gedragscode heeft goedgekeurd voor het uitvoeren van de werkzaamheden. Voor zover de vrijstellingen en gedragscode niet van toepassing zijn, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing aan te vragen bij LNV. Voor de zwaarst beschermde soorten, de soorten genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn, wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • 1. sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling);
  • 2. er geen alternatief is;
  • 3. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Ecologische hoofdstructuur
Daarnaast zijn waardevolle gebieden uit de ecologische hoofdstructuur beschermd op basis van beleid, zoals het Structuurschema Groene Ruimte, het structuurplan Kiezen voor Stedelijkheid of het provinciale ecologische beleid.

Het plangebied bevindt zich niet in of in de buurt van een speciale beschermingszone, de ecologische hoofdstructuur of andere natuurgebieden. Gebiedsbescherming is daarom niet aan de orde. De voorgestelde ingrepen vinden plaats binnen hoogstedelijk gebied. De binnenterreinen zijn bebouwd c.q. verhard en de, bestaande bebouwing wordt gesaneerd. De ontwikkeling heeft geen negatieve effecten heeft op leefgebieden en daarmee op eventueel voorkomende soorten.

Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Dat betekent dat door zorgvuldig te werken zoveel mogelijk schade aan diersoorten moet worden voorkomen. Zo zal bijv. in geval van aanwezigheid van broedvogels de uitvoering van de werkzaamheden zullen zo worden uitgevoerd dat verontrusting in het broedseizoen wordt voorkomen. Vanuit de Ffw zijn geen beperkingen voor de uitvoering van de werkzaamheden.