Plan: | Museumkwartier en Valeriusbuurt |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0363.K1005BPSTD-VG01 |
Nota Locatiebeleid 'Een goede plek voor ieder bedrijf - naar een nieuw locatiebeleid in Noord-Holland'
Op 26 april 2005 is de Beleidsnota met betrekking tot het locatiebeleid voor bedrijven in Noord-Holland vastgesteld. Het locatiebeleid kent de volgende uitgangspunten:
In zijn algemeenheid geldt dat de locaties, die tot een bepaald werkmilieu behoren dienen te worden ingericht met de daarbij passende activiteiten en dat geen activiteiten mogen worden gevestigd die de ontwikkeling van deze passende activiteiten kunnen belemmeren.
Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het provinciale beleid.
Ontwikkelingsplan Economie Regio Amsterdam (OPERA)
Het OPERA (vastgesteld door de Regioraad op 14 december 2004) is opgesteld door 16 ROA-gemeenten. Evenals het RVVP en de hierna beschreven Regionale Woonvisie maakt ook OPERA deel uit van de Regionale Agenda. Het doel van het OPERA is het verkrijgen van een evenwichtige en duurzame economie in de regio Amsterdam. De ontwikkeling van Schiphol, de havens en de kenniseconomie spelen hierbij een belangrijke rol. Verdere economische groei moeten komen door het versterken van het internationaal vestigingsmilieu, het vergroten van de samenhang tussen verschillende economische activiteiten en een betere spreiding van verschillende typen bedrijven over de regio. Het benutten van sterke sectoren als de luchthaven, de haven met bijbehorende industrieën, het toerisme en de zakelijke dienstverlening, moet aan de ambitie bijdragen. Een leidraad hierbij is het zo efficiënt mogelijk gebruiken van de schaarse ruimte en infrastructuur.
Dit beleid heeft geen betrekking op het onderhavige plangebied.
Regionaal detailhandelsbeleid
De stadsregio heeft eigen detailhandelsbeleid (de nota 'Selectieve dynamiek', 2005). De kerngedachte van het beleid is het faciliteren van de marktdynamiek, en dit in evenwicht met het behoud van de bestaande fijnmazige detailhandelsstructuur. Bij ontwikkelingen wordt uitgegaan van ruimtelijke concentratie, en dus geen solitaire vestigingen. Detailhandelsvestigingen buiten het stedelijk gebied zijn niet toegestaan. De stadsregio heeft ook een 'Leidraad Detailhandelsontwikkelingen stadsregio Amsterdam' opgesteld (2006). De leidraad beschrijft vooral het opereren van de regionale commissie winkelplanning, binnen de kaders van het regionaal beleid, en dient vooral om gemeenten te informeren wanneer een initiatief voor advies aan de commissie moet worden voorgelegd.
Het voorliggende bestemmingsplan beschermt de winkelfunctie in het plangebied en is daardoor in overeenstemming met het regionale detailhandelsbeleid.
Nota 'Detailhandel in balans' (2001)
Uitgangspunt bij de ruimtelijke kaders van het Amsterdams detailhandelsbeleid is dat de huidige structuur in grote lijnen gehandhaafd blijft. Dat wil zeggen een krachtig kernwinkelapparaat in de binnenstad, twee subcentra met een regionale uitstraling namelijk 'Boven 't IJ' in Amsterdam-Noord en 'Amsterdamse Poort' in Amsterdam Zuidoost en vier grotere keuzecentra die in potentie consumenten trekken van buiten het directe verzorgingsgebied, namelijk Osdorpplein, Gelderlandplein, Kinkerstraat en Ferdinand Bolstraat en omstreken. De P.C. Hooftstraat en omgeving neemt een bijzondere positie in vanwege de clustering van modewinkels in het hogere marktsegment, waardoor deze omgeving nationale en zelfs internationale aantrekkingskracht heeft.
Er wordt gestreefd naar kwaliteit in plaats van kwantiteit. Voor zowel de grootschalige en perifere detailhandel als de winkelstraten in de wijken geldt dat het onderscheidend vermogen steeds belangrijker wordt om het hoofd boven water te houden en de concurrentie aan te kunnen. Winkelgebieden moeten dienen als sfeervolle en veilige ontmoetingsplaatsen.
De bestemmingsplannen moeten ter versterking van de winkelfunctie in bepaalde gebieden de mogelijkheid bieden tot schaalvergroting. Met name in de 19e en vroeg 20e eeuwse gordel werkt de maximering van het aantal m² beperkend. Door de gemeente wordt gekeken naar mogelijkheden voor schaalvergroting door samenvoeging van winkelpanden of uitbreiding naar binnenterreinen.
Een zwak punt van de winkelgebieden is de bereikbaarheid voor bezoekers en toeleveranciers. Bij de (her)inrichting van winkelcentra moet het algehele verblijfsklimaat betrokken worden, inclusief de bereikbaarheid en het parkeren. Met name in de oude winkelstraten moet een extra inzet gepleegd worden om voldoende parkeerplaatsen beschikbaar te hebben voor winkelend publiek.
Het voorliggende bestemmingsplan is niet gericht op de door de gemeente gewenste schaalvergroting, maar beschermd de kleinschaligheid die nu in het plangebied bestaat. Dit is één van de wezenlijke kwaliteiten van het winkelapparaat in het plangebied. Ook de ruimtelijke (stedenbouwkundige)uitstraling van de kleinschalige winkelpanden is van belang voor de huidige kwaliteit van het gebied.
Nota Hotelbeleid 2007-2010
Op 20 juni 2007 is door het College van Burgemeester en Wethouders de Nota Hotelbeleid 2007-2010 vastgesteld. In deze nota wordt op basis van een analyse van de recente en verwachte toekomstige ontwikkelingen in de hotelmarkt een aantal kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen geformuleerd voor de toekomst. Tevens wordt op basis van een analyse van relevante beleidsaspecten aangegeven welke acties de gemeente in de periode 2007-2010 zal ondernemen om deze doelstellingen te bereiken.
De doelstellingen van de hotelontwikkeling zijn:
Om deze doelstellingen te behalen, neemt de gemeente Amsterdam de volgende acties:
Het stadsdeel heeft zich geconformeerd aan de doelstellingen vanuit de Nota Hotelbeleid 2007-2010. Het voorliggende bestemmingsplan is in lijn met de genoemde doelstellingen van het hotelbeleid.
Rapport Marktruimte detailhandel MRA 2040
In opdracht van de Bestuurlijke KernGroep Metropoolregio Amsterdam (BKG MRA), de Stadsregio Amsterdam en de Provincie Noord-Holland heeft Bureau Stedelijke Planning bv studie gedaan naar de beschikbare marktruimte voor detailhandelsplannen in de Metropoolregio Amsterdam, en naar geschikte criteria voor een kwalitatief beoordelingskader.
De uitgangspositie van de Metropoolregio Amsterdam voor de ontwikkeling van detailhandel is beter dan in de rest van het land. De (economische) positie en groeiverwachting is in de regio beduidend hoger dan elders, de groei van het inwonertal twee maal zo groot als gemiddeld in Nederland, en de leegstand en de winkeldichtheid zijn in de huidige situatie beduidend lager dan gemiddeld. Op grond van een meervoudige berekening van de marktruimte is berekend dat in de Metropoolregio Amsterdam voor ca. 500.000 tot 650.000 m² winkelvloeroppervlak (wvo) uitbreidingsruimte is tot 2020. Dit komt neer op een toename van de winkelvoorraad van circa 17% ten opzichte van de thans in gebruik zijnde meters. In alle regio’s is sprake van uitbreidingsruimte, al zijn er grote regionale verschillen. Zo is de uitbreidingspotentie in Amsterdam fors; circa 40 tot 50% van de totale uitbreidingsruimte is toe te schrijven aan Amsterdam. Binnen de gemeente Amsterdam is in alle stadsdelen sprake van uitbreidingsmogelijkheden voor detailhandel.
Er is in totaal voor bijna 1,2 miljoen m² bvo aan detailhandelsplannen in de Metropoolregio Amsterdam. Ruim de helft hiervan is te betitelen als harde planvoorraad. De gemeente Amsterdam neemt bijna de helft hiervan voor zijn rekening. De harde planvoorraad is met 630.000 m² op het eerste oog ongeveer zo groot als de tot 2020 beschikbare marktruimte. Echter, zowel bij de interpretatie van de planvoorraad
als bij de interpretatie van de marktruimte is een correctieslag noodzakelijk. Voor de planvoorraad heeft dat te maken met de vertaalslag tussen bruto meters en netto meters, met de vertaalslag van alle publieksfuncties naar winkelmeters en met het verdisconteren van verplaatsingsmeters. Voor de marktruimte is een correctieslag nodig omdat we op grond van historische data weten dat slechts een kleine 40% van de groei van het detailhandelsvolume wordt verklaard door de planmatige groei, en ruim 60% door autonome (gesaldeerde) groei van het aantal winkelmeters. Rekening houdend met deze correctie is op het niveau van de Metropoolregio als geheel sprake van een teveel van 80.000 tot 140.000 m² wvo aan harde detailhandelsplannen. In vrijwel alle deelregio’s, gemeenten en stadsdelen overtreft de harde planvoorraad in ruime mate de marktruimte.
Een beperkte marktruimte voor nieuwe detailhandel wil niet zeggen dat er geen ruimte is voor vernieuwing en versterking van het detailhandelsaanbod. Sterker, ook, en vaak juist in gebieden waar sprake is van distributief beperkte mogelijkheden, is vernieuwing noodzakelijk om het aanbod aan de veranderende vraag aan te passen. Dynamiek, uitgelegd als vernieuwing en versterking van het aanbod in de sector, is dus voor de gehele Metropoolregio van het grootste belang, of het nu om een deelregio gaat waar sprake is van ruime ontwikkelingsmogelijkheden voor detailhandel, als om een regio waar in kwantitatief opzicht de mogelijkheden beperkt zijn. Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van vernieuwing annex versterking van het detailhandelsaanbod, komt kwalitatieve argumentatie om de hoek kijken, bovenop een kwantitatieve onderbouwing, een antwoord op de vraag of er voldoende marktruimte is voor het initiatief. Van welk type winkelprojecten gaat een betekenisvolle verbetering van het winkelaanbod uit, en welk type winkelprojecten schieten op dat punt tekort? In het rapport wordt een aanzet gedaan voor het beoordelen van wat kwaliteit is als het gaat om winkelprojecten, en hoe die kwaliteit objectiveerbaar kan worden gemaakt.
In het voorliggende bestemmingsplan is geen significante wijziging van de detailhandelsvoorraad aan de orde. Dit is een conserverend plan dat flexibiliteit biedt voor functies om enigszins uit te breiden of om zich te verplaatsen. Het is daar faciliterend voor, niet initiërend. Het plan is daarom in overenstemming met de uitkomsten van het rapport.
Nota toerismebeleid stadsdeel Amsterdam Oud Zuid 'Meer zien, doen en beleven in Amsterdam Oud Zuid'
In de Nota Toerismebeleid uit juni 2005 wordt het beleid ten aanzien van het toerisme in Oud Zuid beschreven. De hoofddoelen van de Nota Toerismebeleid zijn:
Een subdoel van de Nota Toerismebeleid is:
In totaliteit niet veel meer mensen naar Oud Zuid proberen aan te trekken, omdat de miljoenen mensen die jaarlijks in de omgeving Museumplein komen een uitstekende basis vormen voor toerisme in het stadsdeel. Wel een groter aandeel van de bezoekers met het gewenste profiel aantrekken voor andere, momenteel nog minder goed bezochte, delen van Oud Zuid. Dit veronderstelt het ontwikkelen van de huidige potentie.
De middelen waarmee deze doelen bereikt moeten worden zijn:
De randvoorwaarden die bij het bereiken van de doelen gelden zijn:
Horecabeleid Oud-Zuid 2009
Door de veranderde vrijetijdsbesteding in Nederland is ruimte nodig voor nieuwe trends en ontwikkelingen op het gebied van vrijetijdsvoorzieningen. Door gebrek aan tijd wordt steeds meer gebruik gemaakt van stedelijke voorzieningen (horeca, funshopping, musea, cultuurpodia etc.), waardoor een toenemende behoefte aan voorziening als restaurants, cafés, lunchrooms en winkels met een horecacomponent. Om over een effectief en flexibel kader te kunnen beschikken om op nieuwe trends en behoeften in te kunnen spelen heeft het voormalige stadsdeel Oud-Zuid op 26 november 2009, met instemming van de burgemeester, de nota Horecabeleid Oud-Zuid 2009 vastgesteld.
Doelstellingen voor deze nota zijn een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bewoners en ondernemers, het creëren van aantrekkelijke plekken voor ontmoeting, het ondersteunen van de stedelijke ambitie Amsterdam Topstad en het bijdragen aan de stedelijke doelstelling van spreiding van toerisme.
Belangrijke randvoorwaarde voor het horecabeleid is dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig belast mag worden.
Voor bovengenoemde doelstellingen en randvoorwaarde worden de volgende beleidsmatige keuzes gemaakt. Ter bescherming van het woon- en leefklimaat wordt in de nota:
Voor het creëren van aantrekkelijke plekken van ontmoeting en het versterken van het vestigingsklimaat wordt in de nota:
Ter ondersteuning van stedelijke doelstellingen Amsterdam Topstad en spreiding van toerisme wordt in deze nota:
Horecacategorieën
Voor bestemmingsplannen is in het horecabeleid een nieuwe categorisering ingevoerd. Doel van deze categorie-indeling is om gericht horecabeleid mogelijk te maken, waarbij enerzijds het woon- en leefklimaat kan worden beschermd en anderzijds om gericht wenselijke uitbreiding mogelijk te maken met uitsluiting van ongewenste horeca categorieën. Deze systematiek heeft sinds de invoering van het Horecabeleid De Pijp 2003 goed gewerkt en wordt met deze nota Horecabeleid Oud-Zuid 2009 ingevoerd.
Uitgangspunt van de categorie indeling is de belasting van het woon- en leefklimaat. Horeca van categorie 1 veroorzaakt doorgaans de meeste overlast voor het woon- en leefklimaat, gevolgd door Horeca van categorie 2 en daarna 3. Horeca van categorie 4 veroorzaakt over het algemeen de minste overlast. Deze categorisering vindt zijn grondslag in ruimtelijk en sociaal relevante aspecten als ruimtelijke uitstraling, verkeersaantrekkende werking, invloed op directe (woon)omgeving, geluid- en stank overlast en sociale veiligheid. Een deel van de in de nota voor bepaalde gebieden voorgestelde horecauitbreiding heeft tot doel om het vestigingsklimaat te versterken. Hierbij wordt dan gedacht aan daggerelateerde horeca, zoals lunchgelegenheden en koffiegelegenheden. Om dit verschil in de uitbreidingsvoorstellen naar voren te laten komen, en te waarborgen dat deze horecauitbreiding niet tot een grotere belasting leidt dan bedoeld, wordt hiervoor de horeca van categorie 4 opgesplitst in horecacategorie 4A (restaurants, eetcafé) en 4B (lunchroom, ijssalon, koffiehuis, theehuis, juicebar).
Ondersteunende horeca en culturele horeca
In het horecabeleid worden twee vormen van ondersteunende horeca onderscheiden, namelijk mengformules en additionele horeca. Bij mengformules gaat het om combinaties van bijvoorbeeld winkels met horeca. Hiermee wordt ingespeeld op het veranderde consumentengedrag, zoals recreatief winkelen of funshoppen. Deze mengformules leveren een bijdrage aan een positief vestigingsklimaat voor (startende) ondernemers, omdat mengformules de mogelijkheid bieden om bedrijfsactiviteiten uit te breiden. Dit bevordert de overlevingskansen van bijzondere en specialistische winkels. Dit heeft tot gevolg dat de gevarieerdheid van het winkelaanbod in stand blijft of wordt vergroot. Een mengformule kan bijdragen aan de verlevendiging van de stad en creëert nieuwe plekken voor ontmoeting. Uiteraard heeft het toestaan van een mengformule ook een keerzijde. Het toestaan van (ondergeschikte) horeca-activiteiten in winkels, warenhuizen of consumentverzorgende dienstverlening kan de bedrijfseconomische belangen van de reguliere horeca schaden, het kan overlast voor omwonenden voortbrengen of hinder veroorzaken. Om hinder en onwenselijke concurrentie te voorkomen worden mengformules alleen toegestaan onder bepaalde voorwaarden en worden er beperkingen gesteld aan de omvang.
Bij additionele horeca gaat het om onzelfstandige horeca in instellingen van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke, of godsdienstige aard maatschappelijke, culturele en sportieve voorzieningen, waarbij een deel van het vloeroppervlakte van de voorziening gebruikt wordt voor het tegen vergoeding schenken van dranken en/of verstrekken van spijzen voor directe consumptie. Voorbeelden hiervan zijn: een sportkantine, een foyer in een bioscoop of theater.
Voor veel culturele instellingen is een goede horeca-exploitatie vaak noodzakelijk om de exploitatie financieel mogelijk te maken. De meeste culturele instellingen exploiteren horeca als ondergeschikte horeca op basis van de additionele horeca regeling. Deze regeling stelt, om ongewenste concurrentie te voorkomen, beperkende voorwaarden aan de horeca-exploitatie. Deze beperkingen staan in sommige gevallen een goede culturele exploitatie in de weg. Deze beperkingen kunnen alleen worden opgeheven door zelfstandige horeca voor culturele instellingen mogelijk te maken. Dit kan wanneer een deel van het pand (met een maatschappelijke functie, of bestemming cultuur en ontspanning) voor een deel een horecafunctie krijgt in het bestemmingsplan.
Het Dagelijks Bestuur wil culturele instellingen op het gebied van horeca ruimte geven om een goede culturele exploitatie mogelijk te maken. Daarom zal het bestuur mee werken aan een gedeeltelijke bestemmingverandering binnen de bestemming maatschappelijk of cultuur en ontspanning wanneer deze tot doel heeft de culturele exploitatie te verstevigen en deze voldoet aan de volgende voorwaarden.
Deze gedeeltelijke bestemmingverandering van de maatschappelijke of cultuur functie naar een horecafunctie is vooral geschikt voor culturele instellingen als musea, theaters en filmhuizen.
Uitbreiding horeca
Voor wat betreft het hotelbeleid heeft het stadsdeel zich geconformeerd aan de doelstellingen uit de Nota Hotelbeleid 2007 / 2010 (zie ook paragraaf 3.4.3).