a. Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval begrepen het gebruik van gronden en bebouwing ten dienste van:
1. inrichtingen als aangewezen in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;
2. het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van automatenhallen, seksinrichtingen, raam- resp. straatprostitutie en prostitutiebedrijven, telefoneerinrichtingen of belhuis, geldwisselkantoren en internetcafés;
3. het gebruik van water en aangrenzende gronden ten behoeve van woonboten en andere vaartuigen.
b. De in dit plan begrepen gronden en bebouwing mogen uitsluitend worden gebruikt met inachtneming van de volgende bepalingen:
1. voor zover op gronden mag worden gebouwd en gronden en/of bebouwing mogen worden gebruikt ten behoeve van de in artikel 3, lid 3.1, onder h en i, artikel 4, lid 4.1, onder a tot en met l, met uitzondering van de functie wonen, artikel 6, lid 6.1, onder q en r, artikel 7, lid 7.1, onder o en p, en artikel 12, lid 12.1, sub 12.1.1, onder a genoemde functies, mag dit slechts voor functies die in de van deze regels deel uitmakende Staat van Inrichtingen vallen onder categorie 1, 2 of 3.1;
2. ongeacht het bepaalde onder 1 geldt voor de gronden als bedoeld in artikel 4 dan wel voor de daarbinnen gelegen bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer' dat deze mogen worden gebruikt ten behoeve van de onder artikel 4, lid 4.1, onder b, genoemde functie;
3. ongeacht het bepaalde onder 1 geldt voor de gronden als bedoeld in artikel 4 dan wel voor de daarbinnen gelegen bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'risicovolle inrichting' dat deze mogen worden gebruikt ten behoeve van de onder artikel 4, lid 4.1, onder f, genoemde functie;
4. burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen omtrent afwijking van het bepaalde onder 1 voor het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een functie die:
niet in de 'Staat van Inrichtingen' voorkomt en niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen onder de toegestane categorieën;
al dan niet na uitbreiding of wijziging valt onder één of meer categorieën hoger in de 'Staat van Inrichtingen' dan toegestaan, mits de desbetreffende functie niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen onder de toegestane categorieën.
c. Voor de gronden als bedoeld in artikel 4 en artikel 12 gelden in aanvulling op het bepaalde in artikel 4 en artikel 12 met betrekking tot parkeren de volgende bepalingen:
2. binnen de gronden als bedoeld in artikel 4 en artikel 12 mag een maximaal aantal van 2.175 parkeerplaatsen worden gerealiseerd en in gebruik genomen, waarbij:
i. ten hoogste 845 daarvan mogen worden gerealiseerd en in gebruik genomen binnen de gronden welke zijn gelegen ten noorden van de De Boelelaan;
ii. ten hoogste 1330 daarvan mogen worden gerealiseerd en in gebruik genomen binnen de gronden welke zijn gelegen ten zuiden van de De Boelelaan;
3. de parkeerplaatsen welke zijn gelegen ten noorden van de De Boelelaan mogen uitsluitend worden ontsloten langs de noordzijde van de bebouwing (ACTA) op de Mahlerlaan;
4. van de parkeerplaatsen welke zijn gelegen ten zuiden van de De Boelelaan mag een maximaal aantal van 185 rechtstreeks worden ontsloten op de De Boelelaan;
5. van de parkeerplaatsen welke zijn gelegen ten zuiden van de De Boelelaan mag een maximaal aantal van 430 rechtstreeks worden ontsloten op de Amstelveenseweg;
6. van de parkeerplaatsen welke zijn gelegen ten zuiden van de De Boelelaan dient een minimaal aantal van 712 uitsluitend te worden ontsloten op de Van der Boechorststraat, op een afstand van ten minste 100 meter van de De Boelelaan;
7. parkeergelegenheid ten behoeve van kort parkeren in vorm van op- en afhalen en taxistandplaatsen zijn van de hierboven onder 1 tot en met 6 genoemde beperkingen uitgezonderd.