direct naar inhoud van 4.4 Ecologie
Plan: Kolenkitbuurt Middengebied
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0363.E1201BPSTD-OH01

4.4 Ecologie

Op het plan is wetgeving met betrekking tot de bescherming van de natuur van toepassing. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).

Gebiedsbescherming

De bescherming van natuurgebieden wordt geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ruimtelijke projecten kunnen niet zonder meer worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden. Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben en of zij verstoring zullen veroorzaken (externe werking). Als sprake is van externe werking dan kan het noodzakelijk zijn dat bij de provincie (bevoegd gezag) een vergunning volgens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet aangevraagd moet worden.

Soortbescherming

Soortbescherming wordt geregeld in de Flora- en faunawet. In deze wet is een aantal planten en dieren aangewezen als beschermd. Deze beschermde organismen mogen niet zonder reden in hun bestaan worden aangetast. Belangrijk is het feit dat beschermde organismen ook buiten natuurgebieden voorkomen. De wet maakt een onderscheid tussen licht en zwaar beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, licht beschermde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet niet. Als negatieve effecten op zwaar beschermde soorten optreden, dient een ontheffing volgens art. 75 van de flora- en faunawet te worden aangevraagd bij het ministerie van LNV. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (groot maatschappelijk belang, in sommige gevallen ook ruimtelijke inrichting en ontwikkeling);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Beoordeling plan

Er bevinden zich geen Vogelrichtlijn-, Habitatrichtlijngebieden of andere beschermde natuurgebieden in de directe omgeving van het Middengebied. Daarmee dient alleen te worden getoets aan de Flora- en faunawet.

Voor het onderhavige bestemmingsplan is een natuurtoets uitgevoerd (Oranjewoud, Quick scan Flora en fauna, onderzoek in het kader van bestemmingsplan, projectnr. 245758, revisie 00, d.d. 12 april 2012).

Kort samengevat is het resultaat van de natuurtoets dat zich ter hoogte van het projectgebied maar in beperkte mate beschermde flora en fauna aanwezig is. Dat er verblijfplaatsen van strikt beschermde vleermuizen op het plangebied voorkomen is niet uitgesloten, dit geldt eveneens voor de huismus en gierzwaluw; vogelsoorten waarvan de verblijfplaats jaarrond zijn beschermd. Om de aanwezigheid van zowel vleermuizen, huismus en gierzwaluw in beeld te krijgen is nader onderzoek noodzakelijk

Er zullen door de sloop en verwijdering van de gebouwen en beplanting negatieve effecten optreden voor een aantal algemene beschermde soorten. Door een zorgvuldige werkwijze en het nemen van mitigerende maatregelen (juist planning) kan schade worden voorkómen en blijven negatieve effecten beperkt. Voor de effecten op de algemene voorkomende, maar beschermde soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Voor de algemene soorten geldt een vrijstelling.

Aangezien op het terrein in het voorjaar diverse broedende vogels zijn te verwachten dient hiermee in de planning en uitvoering rekeningen gehouden te worden. Het kappen van bomen en het verwijderen van struweel dient bij voorkeur in de periode augustus - februari plaats te vinden. Er mag in geen geval begroeiing gedurende het voorjaar verwijderd worden zonder ecologische inspectie vooraf.

Noodzakelijk vervolgonderzoek

Vleermuisonderzoek

Uit de bevindingen van deze natuurtoets blijkt dat op het plangebied vleermuizen kunnen verblijven. Vleermuizen zijn strikt beschermde soorten en staan vermeld op tabel 3 van het Vrijstellingsbesluit en bijlage 4 van de Habitatrichtlijn. Voor deze soorten geldt een zwaar afwegingskader. Om te bepalen of de voorgenomen sloopwerkzaamheden een negatief effect hebben op deze beschermde soorten is het nodig om aanvullend onderzoek uit te voeren en om de aan- of afwezigheid vast te stellen.

Daarnaast is deze kennis noodzakelijk om, indien nodig, met succes een ontheffingsprocedure in het kader van de Flora- en faunawet te doorlopen en om gepaste mitigerende en compenserende maatregelen te kunnen formuleren.

De gebouwen dienen conform het vleermuisprotocol 2012 nader onderzocht te worden op verblijfplaatsen (zomer- kraam- en foerageergebied). Conform dit protocol zijn meerdere onderzoeksronden noodzakelijk in de periode maart - augustus.

Tijdens dit veldbezoek worden de gevels, ramen en grond/bestrating langs de gevels geïnspecteerd op de mogelijke aanwezigheid van sporen (mest/urinestrepen) die duiden op de aanwezigheid van vleermuizen. Bij het schemer gaan vleermuizen uitvliegen uit hun (kolonie-)verblijven. Op dat moment zal worden gekeken of er ook uitvliegende dieren uit de gebouwen komen. Eveneens zal er 's nachts en in de vroege ochtend worden gekeken naar mogelijke trek- en foerageerroutes van vleermuizen in de nabijheid van de te slopen gebouwen.

Voor het waarnemen van de aanwezige vleermuizen dient gebruik gemaakt te worden van een batdetector. De onderzoeken richt zich met name op gebouwbewonende vleermuissoorten, zoals gewone dwergvleermuis en laatvlieger.

Het veldonderzoek wordt uitgevoerd door de Dienst ruimtelijke ordening. De Dienst heeft op grond van de resultaten van het veldonderzoek, zoals is uitgevoerd tot en met september 2012 aangegeven, dat het aannemelijk is dat de Flora- en faunawet geen belemmering vormt voor de uitvoering van het bestemmingsplan. De eindresultaten van het veldonderzoek zullen indien nodig gebruikt worden bij de omgevingsvergunning voor het slopen.

Huismus en gierzwaluw

In het projectgebied zijn broedende huismussen en mogelijk ook gierzwaluwen te verwachten. Een broedvogelkartering in het voorjaar is noodzakelijk om inzicht te krijgen in het aantal. Bij de inrichting en het ontwerp van de bebouwing dient rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van beide soorten door vogelvriendelijke te bouwen en te ontwerpen.