direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Sloterdijk
Plannummer: B1105BPGST
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0363.B1105BPGST-VG02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

In de jaren tachtig is het concept 'Teleport' in de gehele wereld in de markt gezet als een gebied waarin de nadruk zou liggen op de toen opkomende telematica. Teleport als belangrijk telematicacentrum is nooit echt tot realisatie gekomen. De ontwikkelingen op ICT-gebied gingen namelijk veel sneller dan ooit gedacht in de tachtiger jaren. De nadruk van Teleport is gaandeweg verschoven van de ICT naar de kantorenmarkt. In het gebied zijn veel overheidsinstellingen aanwezig zoals de Belastingdienst, het GVB, de FNV en het UWV. Ook KPN en een aantal kleinschaliger kantoren hebben zich in het gebied gevestigd.

Het begrip Teleport als telematicagebied dekt de lading niet meer. Daarom is besloten dit deel van de stad de naam Sloterdijk te geven. Een naam die historisch verankerd is in de omgeving en verwijst naar de naam van het station.

Sloterdijk (Teleport) is een monofunctioneel kantorengebied geworden. Overdag wordt het plangebied weliswaar goed gebruikt – er werken ca. 20.000 mensen – maar 's avonds na kantoortijd is er niets te doen. Omdat de schaarse en enigszins weggestopte lunchcafés aan het einde van de middag sluiten, hebben werknemers en reizigers weinig redenen om ook ná kantoortijd in Sloterdijk te blijven. De leegstand van het gebied bedroeg 19% in 2011, niet meer dan in de overige kantoorgebieden in Amsterdam. Een deel van de kantoren is echter grootschalig met de daarbij behorende grootschalige gebruikers. Wanneer één van deze gebruikers vertrekt, of minder ruimte nodig heeft, kan het leegstandspercentage substantieel toenemen, dit vormt dus een bedreiging voor het gebied.

Toch vormen deze omstandigheden óók een kans; door de huidige situatie kunnen de gemeente en marktpartijen op een nieuwe manier nadenken over het gebied. Toevoegen van nieuwe functies is altijd een grote wens geweest van werkgevers, werknemers en bezoekers zodat er meer levendigheid ontstaat, zowel tijdens als na kantooruren. Financieel was dit echter moeilijk. Door het inwisselen van de nog niet gerealiseerde kantoormeters voor een veelheid aan bestemmingen en gebruiksmogelijkheden wordt er echter financieel ruimte gecreëerd. In die zin biedt de crisis nieuwe mogelijkheden voor Sloterdijk om van monofunctioneel naar multifunctioneel gebied te transformeren.

Mengen van functies is waar het om draait de komende jaren in Sloterdijk. De grote, conventionele kantoren zoals die nu in het plangebied staan, zullen worden aangepast aan de eisen van de kenniseconomie. Omdat de grens tussen wonen en werken vervaagt, groeit de behoefte aan andere plaatsen zoals bibliotheken, parken, hotellounges of restaurants, waar mensen elkaar kunnen treffen voor zakelijke aangelegenheden.

De verwachting is dat gebouwen veel meer zullen gaan bestaan uit kleine, flexibele werkunits, met extra voorzieningen als kinderopvang en horeca. Daarbij zullen de binnentuinen van deze kantoorgebouwen, bijvoorbeeld de mooie tuin bij het voormalige KPN-kantoor, kunnen functioneren als WiFi-gedekte buitenplaatsen waar mensen elkaar op mooie dagen kunnen ontmoeten en kunnen werken.

Wonen is een belangrijke toevoeging in het gebied, hierdoor neemt de levendigheid na kantooruren toe. Sloterdijk biedt hiervoor kwaliteiten: woningen op een uitstekend bereikbare en betaalbare plek.

Waar in een eerder stadium het projecteren van de woonfunctie in dit plangebied niet zonder meer tot de mogelijkheden leek te behoren, is dit inmiddels wel mogelijk. Deze ontwikkeling vindt zijn oorsprong in een aantal factoren. In het verleden is een quick scan uitgevoerd naar de mogelijkheden voor woningbouw in het plangebied. Deze quick scan was echter slechts een verkennend onderzoek en gaf geen volledig beeld van de belemmerende factor geluid die in het plangebied speelt. Daarnaast is er in de quick scanfase niet gekeken naar eventuele geluidsreducerende maatregelen aan de bron en eventuele maatregelen die aan woningen gerealiseerd kunnen worden. Het concreet inzoomen op de mogelijk belemmerende omgevingsaspecten levert nu echter een positieve uitkomst op. Daaraan hebben met name de diverse wijzigingen van de Wet geluidhinder (waardoor andere geluidsnormen en meet- en rekenmethoden zijn gaan gelden), en motie nr. 46 'Bestrijding leegstand kantoren' (bij transformatie van kantoren naar wonen zijn alleen de minimale wettelijke eisen ten aanzien van geluid verplicht) een positieve bijdrage geleverd.

De openbare ruimte is al deels aangepast, met de introductie van wonen en verblijven neemt de noodzaak tot goede verbindingen met de omgeving toe. Hiervoor wordt ingezet op een aantal essentiële knooppunten waardoor het centrumstedelijk gebied en het groen in de Brettenzone optimaal bereikbaar zijn. In plaats van een eiland in de groene scheg wordt Sloterdijk onderdeel van de stad.

Uiteindelijk moet Sloterdijk door het mengen van functies als wonen, werken en recreëren zijn omgevormd tot een levendig, aantrekkelijk en toekomstbestendig stuk stad. Daarnaast zullen zij in Sloterdijk kunnen wonen en winkelen, naar school gaan of naar een congres. Ze kunnen er lekker eten in een restaurant, naar het openluchttheater gaan, een concert bijwonen of sporten. Een dergelijk stuk stad zal met voorzieningen die de unieke sfeer van het plangebied versterken, ook op bewoners uit de wijde omgeving aantrekkingskracht uitoefenen.

Ten tijde van het wijzigen van de naam van Teleport, zijn reeds diverse onderzoeken uitgevoerd. In deze onderzoeken zal veelal nog de namen Teleport of Sloterdijk Stad gebruikt zijn.

1.1.1 Crisis- en herstelwet

De Crisis- en herstelwet beoogt een versnelling in de ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke projecten te bewerkstelligen, teneinde bij te dragen aan de bestrijding van de economische crisis.

Hiertoe zijn tijdelijke wijzigingen in de ruimtelijke procedures (bijvoorbeeld het bestemmingsplan) van toepassing verklaard op verschillende soorten projecten. Zo zijn bijvoorbeeld de behandelingstermijnen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verkort en is het belanghebbende begrip aangepast. De projecten waarvoor dit geldt zijn opgenomen in bijlage I en II van de Crisis- en herstelwet.

In bijlage I van de Crisis- en herstelwet is als categorie van gevallen onder andere genoemd de 'ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 of afdeling 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden'. Voorliggend bestemmingsplan, welke een woonmilieu van studenten- en starterswoningen mogelijk maakt, moet worden gezien als een onderdeel van deze categorie.

1.2 Doel van dit bestemmingsplan

Alle beoogde ruimtelijke ontwikkelingen en ambities in Sloterdijk zijn in dit bestemmingsplan opgenomen. Dit plan vervangt het geldend planologisch kader, vanaf het moment dat dit plan in werking treedt. Dit bestemmingsplan heeft het karakter van een globaal eindplan. Dat wil zeggen dat het direct na in werking treding een bouwtitel kan bieden, er gaan geen uitwerkingsplannen aan vooraf. Op basis van dit bestemmingsplan kan, nadat deze in werking is getreden, voor aanvragen die in het plan passen direct een omgevingsvergunning worden verleend.

Er zijn voor alle kavels meng-bestemmingen beoogd, die in ieder geval op kavel-niveau een uitruil van functies mogelijk maken. Omdat er enerzijds al veel details vastliggen en er anderzijds flexibiliteit geboden wordt door de meng-bestemmingen, ligt ten opzichte van ander plantypen, een globaal eindplan het meest voor de hand.

1.3 Bevoegdheden

Westpoort, waarvan het plangebied onderdeel uitmaakt, behoort niet tot een stadsdeel. Derhalve worden de bevoegdheden met betrekking tot dit gebied uitgeoefend door de centrale stad. Het bevoegde bestuursorgaan voor het vaststellen van dit bestemmingsplan is de gemeenteraad van Amsterdam.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan Sloterdijk bestaat uit de verbeelding en planregels met de daarbij behorende toelichting. Op de verbeelding is de beoogde bestemming in het plangebied weergegeven. Deze bestemming is gerelateerd aan de in de planregels opgenomen juridische regeling. De verbeelding en de planregels vormen samen de bestemmingsplanregeling zoals deze door de gemeenteraad wordt vastgesteld. De toelichting geeft de achtergronden (relevant beleid, resultaten van onderzoeken) en de onderbouwing bij de bestemmingsplanregeling.

In de hoofdstukken 2 en 3 van deze toelichting worden respectievelijk het plankader en het algemeen beleidskader weergegeven. In hoofdstuk 4 volgt een beschrijving van het ruimtelijke en stedenbouwkundige kader. In de hoofdstukken 5 tot en met 18 worden de achtergronden bij de bestemmingsplanregeling beschreven. In hoofdstuk 19 wordt uitgelegd op welke wijze dit is vertaald in juridische zin. In hoofdstuk 20 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid, en in hoofdstuk 21 tot slot op de maatschappelijke uitvoerbaarheid. In dat laatste hoofdstuk zal een beschrijving worden gegeven van de uitkomsten van het overleg met de artikel 3.1.1 Bro-instanties. Daarnaast wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

Hoofdstuk 2 Plankader

2.1 Beschrijving en ligging van het plangebied

Ligging in de stad
Het plangebied Sloterdijk ligt ten westen van de ring A10 west, ten zuiden van de haven Westpoort en ten noorden van de Haarlemmerweg. De uitlopers van het kantoren- en bedrijvengebied worden aan de westkant begrensd door de Seineweg. Voorbij de Seineweg begint de ruwe, groene wereld van de Bretten en iets verderop Spaarnwoude. Het plangebied Sloterdijk ligt dus letterlijk aan de rand van de stad, in de Brettenscheg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1105BPGST-VG02_0001.png"

Plangrens bestemmingsplan
Aan de noordkant wordt een groot gedeelte van het gebied begrensd door de Basisweg, met als uitzondering hierop één kavel ten noorden van de Basisweg (uiterste noordoosten). Deze kavel is meegenomen in het plangebied omdat deze, ten gevolge van de verdeling Haven/Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Amsterdam, anders geen actueel planologisch kader zou krijgen. De rest van het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de spoorlijn Haarlem-Amsterdam en sluit aan op de plangrens van Sloterdijk II.
Aan de oostkant vormt de A10 globaal de begrenzing van het plangebied. Aan de zuidkant wordt het plangebied begrensd door de Haarlemmervaart en de sportvelden van sportpark Spieringhorn. De grens van het bestemmingsplan is hier gelijk aan de grens van het stadsdeel West en het grootstedelijk gebied Westpoort. Aan de westzijde vormt de Seineweg de grens van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1105BPGST-VG02_0002.png"

Huidige situatie
In het plangebied ligt station Amsterdam Sloterdijk. Dit NS-Station vormt het kruispunt tussen de spoorlijn Amsterdam-Haarlem en de spoorlijn Amsterdam-Schiphol. De verbinding Noord Holland-Schiphol, de Hemboog, is hier de afgelopen jaren bijgekomen. Daarnaast heeft de Ringlijn (metrolijn tussen Amsterdam Zuidoost en Amsterdam-West) een halte in dit NS-Station. Tenslotte bevindt zich op het Carrascoplein een bus- en tramstation met lokale en regionale verbindingen. 

Een zeer groot gedeelte van het plangebied bestaat uit spoorwegareaal. Beeldbepalend zijn de hoge spoor- en metroviaducten.

Het gebied direct rond het station Sloterdijk wordt nu vooral door kantoren gekenmerkt. Het gebied bestaat momenteel uit een combinatie van grootschalige gebruikers en verzamelgebouwen voor kleinschalige gebruikers. Ook is er een beperkt aantal horecafuncties gevestigd. Op iets grotere afstand van het station zijn ook verschillende scholen (Hout- en Meubileringscollege, TIO en ROC) aan de Arlandaweg.

Langs de Naritaweg zijn kleinschalige kantoorfuncties gesitueerd, een klimhal, een schotelantenne en het CBR.

De bestaande gebruikers van het plangebied Sloterdijk zijn in de eerste plaats de ca. 20.000 mensen die hier werken. Daarnaast kent station Sloterdijk 50.000 passagiersbewegingen per dag, waarmee het tot een van de drukste vervoersknooppunten van de regio behoort. Momenteel maken mensen uit de omliggende stadsdelen en de regio veelvuldig gebruik van station Sloterdijk, maar slechts weinigen van hen maken gebruik van de omgeving van het station.

Mengen is waar het om draait de komende jaren in Sloterdijk. Dit kan op twee manieren;

  • Transformeren van leegstaande kantoorgebouwen.
    Leegstaande kantoren kunnen goed gebruikt worden voor het huisvesten van andere, nieuwe functies die bijdragen aan een gemengd stedelijk programma;
  • Toevoegen van nieuw programma met diverse functies.
    In het centrum van het plangebied zijn diverse lege kavels waar nieuw programma toegevoegd kan worden waardoor de diversiteit van Sloterdijk toeneemt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1105BPGST-VG02_0003.png"

Door de centrale ligging van het station Sloterdijk wordt het plangebied opgedeeld in vier kwadranten met elk hun eigen kenmerken. De kwadranten ten noorden van het spoor bestaan uit grootschalige kantoorgebouwen die vrij op de kavel staan. Hierin zijn grote gebruikers gevestigd. Voorbeelden hiervan zijn het UWV en het voormalig KPN-gebouw. Bijna de gehele zone ten noorden van het spoor is al bebouwd, er zijn hier maar heel beperkt uitgeefbare kavels beschikbaar. Om te mengen zal hier vooral gekeken moeten worden naar de transformatiemogelijkheden van bestaande gebouwen.

De kwadranten ten zuiden van het spoor bestaan uit lagere gebouwen geplaatst in een gridstructuur. Deze gebouwen hebben een kleinere korrelgrootte en in veel gevallen worden deze gebouwen ook gehuurd door meerdere gebruikers. Voorbeelden hiervan zijn Tauro en Aristo. In dit kwadrant is op dit moment al sprake van (een beperkt) aantal voorzieningen; drie horecagelegenheden en scholen zijn hier al aanwezig. Hier is al een vorm van functiemenging op kleine schaal ontstaan.

In dit kwadrant, tussen het Carrascoplein en de Radarweg én op het Orlyplein zijn nog lege kavels beschikbaar waar nieuwe functies kunnen worden toegevoegd.

De meest zuidelijke rand, de rand langs de Haarlemmervaart, bestaat uit veel kleinschaliger gebouwen met elk een eigen architectuur. Kenmerk is de vrije ligging op de kavels en het extensieve ruimtegebruik. Wanneer hier een kantoorgebruiker vertrekt kan het gebouw getransformeerd worden naar andere functies.

In het zuidwestelijk deel van het plangebied is een op zichzelf staand, naar binnen gericht gebied ontwikkeld waar zich in eerste instantie veel callcenters hebben gevestigd. Architectonisch vormt dit één geheel. Deze gebouwen lenen zich goed voor woningbouw vanwege de beschutte ligging. Ten westen van de Radarweg zijn ook nog een aantal lege kavels beschikbaar waar nieuwe functies kunnen worden toegevoegd. Op één van deze kavels bestaan concrete plannen voor studentenhuisvesting, op een andere voor de vestiging van een hotel.

Probleem van het gebied is dat het vaak als 'eiland' wordt ervaren. Gebruikers komen vaak in het hart binnen; via het station. Automobilisten komen via de Radarweg of de Kimpoweg en parkeren in garages onder de gebouwen. Voor voetgangers en fietsers blijkt Sloterdijk echter slecht vindbaar te zijn. Het gebied is in de huidige situatie niet voldoende verbonden met de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1105BPGST-VG02_0004.png"

2.2 Geschiedenis van het plangebied

Het plangebied ligt voor een groot gedeelte in de voormalige Achter Sloterdijker Polder en voor een kleiner deel in het voormalige IJ, na 1875 de Groote IJpolder. De Achter Sloterdijker Polder behoorde in het verleden tot de ambachtsheerlijkheid Sloten. De eerste ontginning van de polders in dit gebied vond in de 10de/11de eeuw plaats. Teneinde het veen te ontwateren groef men vanaf de hoger gelegen veenruggen een reeks van evenwijdige sloten naar bestaande veenrivieren. De ontginning van het gebied rond Sloterdijk, waarvan een gedeelte binnen het plangebied valt, is vanuit westelijke en oostelijke richting vanaf de veenrivier de Slochter begonnen. Aan de kopse kant van de rivier werden boerderijen op terpen gebouwd en ontstond de voor het veenlandschap typerende lintbebouwing. De aanleg van perceelsloten zorgden ervoor dat het natte veengebied ontwaterd werd waardoor geschikt akkerland ontstond. Als bijkomend gevolg van de ontwatering daalde het maaiveld en werd de grond weer natter. Aangezien de akkers bloot kwamen te staan aan overstromingsgevaar werden ter bescherming achter- en zijkaden aangelegd. Ondanks deze maatregelen zette de vernatting van de percelen zich door. Daarom bracht men nieuwe stroken in cultuur. Bij de verlenging van de kavels schoof ook vaak de bewoning op. Uit het feit dat belasting werd betaald in veel veendorpen waaronder Sloten en Osdorp, blijkt dat aan het einde van de 11de eeuw het veengebied hier grotendeels ontgonnen en bewoond was.
De Achter Sloterdijker polder (ook wel Vennerpolder geheten) lag tussen de Spaarndammerdijk en de Haarlemmertrekvaart en is in 1645 aangelegd. Ten noordoosten van de Spaarndammerdijk was de Overbraker Buitenpolder gelegen. Dit was een stuk buitendijks land beschermd door een zomerdijk en een pad, de Ringweg. De polders hadden een agrarische bestemming.

De grootschalige ontginning van het veenlandschap in de Late Middeleeuwen heeft geleid tot een continu proces van bodemdaling. Hierdoor kreeg de getijdenwerking van de zee vrij spel in de (binnen)waterhuishouding en overstroomde het veenweidegebied regelmatig. Het zeewater kon via het aangelegde slotenstelsel tot diep in het achterland binnendringen. De overstromingen leidden tot een voortgaande erosie van het veen en ook tot verbreding van het IJ. Om verder landverlies tegen te gaan, gaven de graven van Holland in het begin van de 13de eeuw opdracht tot de aanleg van een zeedijk langs de gehele kust van het IJ. Aan de zuidzijde werd de kustwering gevormd door een aangesloten lint van de Spaarndammerdijk, de Haarlemmerdijk, de Zeedijk en de Diemerzeedijk. Langs de dijk vond bewoning plaats, in elk geval vanaf de 15de eeuw, maar mogelijk al direct na de aanleg van de dijk.
In het noorden van het plangebied is op de kaart van Visscher ten noorden van de Spaarndammerdijk een stuk buitendijks land te zien, dat de inlaag heet. Dit gebied tussen twee dijken was het resultaat van een landinwaartse verlegging van de oorspronkelijke zeedijk die sterk bedreigd werd of niet meer te houden was. Het voorland dat zo ontstond diende ter bescherming van het nieuwe dijklichaam tegen de zee. Om het waterniveau binnen de polders op peil te houden werden sloten gegraven die afwaterden op veenrivieren zoals de Slochter. Vanaf de 17de eeuw werden watermolens geplaatst aan speciaal aangelegde molenweteringen. De molenwetering is in de 19de eeuw opgenomen in het slotenstelsel van de polder.

Op de plek waar de Slochter de Spaarndammerdijk doorkruiste ontstond het dorp Sloterdijk (ook wel Sloterdam genaamd doordat er in de IJ-oever een afdamming in de Slochter werd geplaatst). Sloterdijk was voor het midden van de 15de eeuw nog geen dorp maar een buurt. Toen vanwege de buitendijkse haven aan het IJ in 1465 door Philips van Bourgondië privilege werd verleend een waag te mogen houden voor het wegen van goederen, had dit gevolgen voor het karakter van Sloterdijk. De waag werd bij Slooterdam gebouwd en lag binnendijks aan de Slochter, die in het IJ uitmondde. De scherpe bocht die de dijk hier maakt, duidt op een oude dijkdoorbraak waarvan de Slochter aan de westzijde van het dorp een overblijfsel vormde. Door de toegenomen bedrijvigheid breidde de bewoning zich uit tot een dorp, dat 'Sloterdijk' ging heten. Vooral landbouwproducten werden uit de dorpen Sloten en Osdorp via het Slotermeer naar Sloterdijk vervoerd om vandaar via de haven verscheept te worden. Het dorp groeide en omstreeks 1479 kreeg het een kerk. Na het beleg van Haarlem werd de kerk in 1573 verwoest door de Geuzen. In de 1664 werd de Petruskerk in zijn huidige vorm herbouwd. In de 17de eeuw raakte zowel de haven als de sloot naar Sloterdijk zodanig verzand dat het dorp de toegang tot het IJ verloor.
De kronkelige dijk was tot de aanleg van de Haarlemmertrekvaart in 1631 vanuit Amsterdam de belangrijkste landroute naar Haarlem. Vanwege de slechte staat van de landverbinding over de Spaarndammerdijk werd tussen Amsterdam en Haarlem vooral over het water gereisd. De route was niet ongevaarlijk en stormen leidden regelmatig tot schipbreuk. In 1632 werd door de steden Haarlem en Amsterdam samen de Haarlemmertrekvaart een jaagpad aangelegd, zodat het personenvervoer niet langer via de gevaarlijke en lange verbinding over het IJ hoefde te lopen. Voor het goederentransport bleef men gebruik maken van het IJ.
In 1839 vertrok voor het eerst een trein van de gemeente Sloten naar Haarlem. Dit eerste spoortraject van Nederland liep evenwijdig aan de Haarlemmertrekvaart. Na voltooiing van de Haarlemmertrekvaart werden aan de noordzijde twee watermolens gebouwd. De molen die het dichtst langs de spoorbaan stond brandde in 1928 af door vonken uit een stoomlocomotief. Besloten werd de molen te vervangen door een motorgemaal. Deze werd in de jaren 60 van de twintigste eeuw afgebroken in verband met de aanleg van het westelijke havengebied.

Na de drooglegging van delen van het voormalige IJ-watergebied in 1875 door de Amsterdamsche Kanaal Maatschappij werd het gedeelte ten noorden van de Spaarndammerdijk in beslag genomen door de Groote IJpolder. In 1848 werden Sloten, Sloterdijk, Osdorp en de Vrije Geer zelfstandige gemeentes. Hier kwam een einde aan met de annexatie door Amsterdam in 1921. Op dat moment was het nog hoofdzakelijk een landelijk gebied. Aan het landelijke karakter van het plangebied kwam pas in de tweede helft van de 20ste eeuw een eind. Vanaf de jaren '50 van de vorige eeuw volgde de realisering van de westelijke tuinsteden volgens het Algemeen Uitbreidingsplan uit 1934. De polders werden onderdeel van het verstedelijkingsproces van Amsterdam. Ten behoeve van de aanleg hiervan zijn de polders rond Sloterdijk opgehoogd met een zandpakket variërend van 1 tot 4 meter dik afkomstig uit de hiervoor uitgebaggerde Sloterplas. In 1955 werd begonnen met de afbraak van een gedeelte van het oude dorp Sloterdijk (bestaande uit ongeveer 56 huizen) voor de bouw van treinstation Sloterdijk en de aanleg van de aansluitingsweg naar de Coentunnel. Met de bouw van het station verdween het bebouwde dorpsgezicht van Sloterdijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1105BPGST-VG02_0005.png"

Sloop van het dorp Sloterdijk in 1955

Het gebied ten westen van het resterende deel van het dorp Sloterdijk werd in de jaren tachtig van de 20ste eeuw gezien als een belangrijk nieuw nevencentrum van Amsterdam.

In 1983 werd het nieuwe treinstation Sloterdijk aangelegd ten westen van de ringweg. Rond de spoorlijnen konden groeiende en nieuwe bedrijven worden opgevangen. In 1986 kreeg Sloterdijk een station in drie niveaus toen ook de nieuwe Schiphollijn werd geopend. Om te voorkomen dat verschillende typen bedrijven versnipperd over de stad terecht zouden komen, werd een thematische indeling per gebied vastgelegd. Voor het gebied rondom het station zag men goede kansen voor de toen opkomende en veelbelovende telematicasector, wat de naam 'Teleport' verklaart. In 1997 kwam de metro-ringlijn 50 naar Sloterdijk. Hiervoor is het gebied integraal opgehoogd rondom het station waardoor er weinig sporen van de geschiedenis zijn behouden. In 2003 is het Hemboogstation, een directe verbindingsboog tussen de Zaanlijn en de Westtak van de Ringspoorbaan Amsterdam, geopend. Door deze boog kunnen treinen uit Noordelijk Noord-Holland rechtstreeks naar Schiphol rijden, zodat reizigers niet meer hoeven over te stappen op station Sloterdijk.

2.3 Voorgaand planologisch kader

In het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan vigeerden tot het moment van in werking tredende volgende bestemmingsplannen (in hun geheel of gedeeltelijk):

  • 1. Bestemmingsplan "Amsterdam Teleport" (Vastgesteld: 17 april 1996; Goedgekeurd: 3 december 1996; Onherroepelijk 9 maart 1999);
  • 2. Bestemmingsplan "Amsterdam Teleport Eerste Herziening" (Vastgesteld: 19 juli 2000; Goedgekeurd: 9 januari 2001; Onherroepelijk: 20 februari 2002);
  • 3. Bestemmingsplan "Haven en Recreatiegebied West" (Vastgesteld: 21 juni 1978; Goedgekeurd: 18 september 1979; Koninklijk Besluit: 23 december 1987).

Omdat de beoogde ontwikkelingen niet passen in deze bestemmingsplannen, is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan zal de opgesomde bestemmingsplannen geheel of gedeeltelijk vervangen.

Vooruitlopend op het voorliggende bestemmingsplan zijn aan aantal projecten middels separate procedures in voorbereiding. De voornaamste staan hieronder weergegeven:

  • 1. Hotel Busitel III. Dit project betreft de transformatie van een kantoor naar een hotel. Voor dit project is een Projectbesluit ex artikel 3.10 van de Wro doorlopen;
  • 2. Hotel Orly Plaza. Dit project betreft de transformatie van een kantoor naar een hotel. Voor dit project is een Projectbesluit ex artikel 3.10 van de Wro doorlopen;
  • 3. Tram Carrascoplein. Dit project betreft het plaatsen van een historische tram op het Carrascoplein t.b.v. het gebruik als een horecagelegenheid. Voor dit project is een Projectbesluit ex artikel 3.10 van de Wro doorlopen;
  • 4. Busstation Orlyplein. Dit project betreft de verplaatsing van het bus- en tramstation van het Orlyplein naar het Carrascoplein. Voor dit project is een Projectbesluit ex artikel 3.10 van de Wro doorlopen;
  • 5. Orly Centre. Dit project betreft de transformatie van een deel van een kantoor naar extended stay. Voor dit project is een procedure op grond van artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3 Wabo (opvolger projectbesluit) doorlopen.

De hierboven genoemde projecten, waarvoor vooruitlopend op het voorliggende plan een ruimtelijk besluit genomen is, worden in het voorliggende plan opgenomen, ofwel positief bestemd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities tot 2040 en de ruimtelijke doelen, belangen en opgaven tot 2028. De SVIR heeft als ondertitel ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig en vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte, de Mobiliteitsaanpak en Randstad 2040. De hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor de middellange termijn (2020/2028) zijn:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De versterking van de ruimtelijk-economische structuur richt zich voor een groot deel op de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports en greenports. Voor deze gebieden worden gebiedsgerichte programma's opgezet. Maar ook op andere fronten wordt gezocht naar een versterkte ruimtelijk-economische structuur, zoals een verbetering van het hoofdnetwerk voor een (duurzame) energievoorziening en ruimte voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via ondergrondse buisleidingen.
Bereikbaarheid is een ander mikpunt van het Rijksbeleid. Daartoe dient onder meer een robuust hoofdnetwerk te worden gerealiseerd. Dit ziet op wegen, het spoor en vaarwegen. Daarbij zet het Rijk tevens in op het beter benutten van onze huidige infrastructuur.
Een veilige leefomgeving blijft ook binnen het nieuwe beleid centraal staan. Daartoe wil het Rijk het milieu verbeteren en ons beschermen tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's. Maar een veilige leefomgeving bestaat uit meer. Daarom richt het Rijk zich bijvoorbeeld ook op bescherming tegen overstromingen en behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten binnen ons land.
In het ruimtelijk domein zullen beleid en uitvoering voor een nog groter deel dan voorheen de verantwoordelijkheid worden van provincies en gemeenten.

3.1.2 Amvb Ruimte

De nationale belangen uit de SVIR worden in de Amvb Ruimte juridisch geborgd. Deze Amvb Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als: Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het besluit is op 30 december 2011 deels in werking getreden. Het omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Deze onderwerpen zijn niet aan de orde in het voorliggende bestemmingsplan.

De uitbreiding van de ruimtelijke ordeningsregels Barro is op 1 oktober 2012 in werking getreden. Deze uitbreiding betreft rijksregels ten aanzien van de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet, de veiligheid rond rijksvaarwegen, de verstedelijking in het IJsselmeer, de bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en de toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Deze uitbreiding van het Barro heeft voor wat betreft het voorliggende plan uitsluitend consequenties voor wat betreft de binnen het plangebied gelegen primaire waterkering.

3.1.3 SER ladder

Per 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) op enkele onderdelen gewijzigd. Zo is een aantal digitale eisen voor ruimtelijke plannen gewijzigd en verbeterd. Een andere wijziging is de toevoeging van een artikellid aan artikel 3.1.6 Bro. In artikel 3.1.6, lid 2 Bro is nu voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden.

Artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt:

“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.”

De voorgaande systematiek is niet nieuw en werd voorheen de SER-ladder genoemd. Het Rijk adviseerde dit afwegingskader al op enkele beleidsterreinen zoals bij bedrijventerreinen. De SER-ladder is ook in enkele beleidsregels overgenomen. Nu wordt deze systematiek algemeen voorgeschreven bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen en deze wordt ook wel de 'ladder voor duurzame verstedelijking' genoemd.

In het regionale samenwerkingsverband 'Platform Bedrijven en Kantoren' (Plabeka), stemmen de provincies Noord-Holland en Flevoland samen met de Stadsregio Amsterdam en de gemeenten vraag en aanbod van bedrijfslocaties zo goed mogelijk op elkaar af. Overschotten aan de aanbodzijde leidden in 2007 reeds tot het schrappen en faseren van 3,5 miljoen m² aan niet op de vraag afgestemde kantoorplannen. Door transformatie vond onttrekking van 0,5 miljoen m² kantoorgebouwen van de kantorenmarkt plaats. Deze ingrepen op de kantorenmarkt waren echter niet genoeg om het tij te keren. In 2011 zijn opnieuw afspraken gemaakt om in het planaanbod van kantoren en bedrijventerreinen te schrappen en worden verouderde bedrijventerreinen geherstructureerd en bestaande kantoren herontwikkeld tot duurzame kantoorconcepten of voor andere functies.

In onderhavig bestemmingsplan wordt de transformatie van een monofunctioneel kantorengebied naar een multifunctioneel gebied met diverse functies mogelijk gemaakt. Dit om het gebied Sloterdijk te verlevendigen en te behoeden voor nog meer leegstand in de kantoren. Om het gebied te verlevendigen heeft de gemeente de wens om meer functiemenging in het gebied mogelijk te maken, zoals werken, wonen, onderwijs, detailhandel, horeca en andere voorzieningen ter ontspanning. Deze wens wordt gedeeld door werkgevers, werknemers en bezoekers in het gebied. Er is vraag naar meer levendigheid in het gebied, zowel tijdens als na kantooruren.

In hoofdstuk 4 van dit bestemmingsplan wordt nader ingegaan op de noodzaak van de transformatie van het plangebied en het toevoegen van de verschillende functies.

3.1.4 Vierde Nationaal Milieubeleidsplan

In het Vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4) licht het kabinet het te voeren milieubeleid toe. Het milieubeleid moet bijdragen aan een gezond en veilig leven in een aantrekkelijke leefomgeving te midden van een vitale natuur zonder de mondiale biodiversiteit aan te tasten of natuurlijke hulpbronnen uit te putten. Het NMP4 wil een eind maken aan het afwentelen van milieulasten op de generaties na ons en op mensen in arme landen. De nota is geen allesomvattend milieubeleidsplan, daarom blijft het NMP 3 grotendeels van kracht. Het NMP4 kijkt verder vooruit (beleidshorizon is 2030) dan de voorgaande NMP's en betrekt de wereldwijde dimensie van het milieuvraagstuk erbij.

Het NMP richt zich op drie soorten problemen:

  • hardnekkige oude problemen die alleen kunnen worden opgelost door de externe milieukosten door te berekenen in de prijzen;
  • bekende knelpunten die in een nieuwe vorm de kop opsteken, zoals externe veiligheid en gezondheidsrisico‘s van chemische en biologische vervuiling en straling;
  • nieuwe problemen als gevolg van de technologische innovatie die bestaande knelpunten oplost, maar vaak onvermoede nieuwe problemen schept; het gaat niet alleen om de verschijnselen zelf (zoals schaalvergroting, biotechnologie, aantasting van de atmosfeer enzovoort), maar ook om de steeds complexere interactie van deze verschijnselen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

Provinciale Staten van Noord-Holland hebben op 21 juni 2010 de Structuurvisie NH 2040 en de daaronder vallende Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie vastgesteld. Op grond van artikel 2.2 van de Wro is de provincie Noord-Holland verplicht een structuurvisie op te stellen. In de structuurvisie staat dat compacte, hoogwaardige en bereikbare steden omringd door aantrekkelijk recreatief groen datgene is waar de provincie Noord-Holland de komende dertig jaar op in zet.

In de structuurvisie geeft de provincie aan welke belangen een rol spelen bij de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. Hierbij gaat het om ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De provincie wil steden optimaal benutten, landschappen open houden en ruimte bieden aan economie en woningbouw. De provincie Noord-Holland streeft naar verdere stedelijke verdichting en helpt gemeenten bij het optimaliseren van het gebruik van bestaand bebouwd gebied. Vooral daar waar het gaat om stationsomgevingen voor bus en trein, bedrijventerreinen, ondergronds bouwen en hoogbouw.

Het plangebied van dit bestemmingsplan valt op de plankaart van genoemde structuurvisie in een "Metropolitaan stedelijk gebied en regionale kernen". Het beleid ten aanzien van dergelijke gebieden is:

  • innovatief ruimtegebruik;
  • intensiveren en herstructureren;
  • mengen van wonen en werken;
  • kwalitatieve verbetering;
  • kennisintensieve en creatieve milieus.

Het voorliggende plan is een invulling van dit beleid.

Voorts is het plangebied van dit bestemmingsplan op de plankaart van de structuurvisie aangeduid als "Regionaal HOV". Het beleid ten aanzien daarvan is:

  • ontwikkelen van een samenhangend regionaal OV-net;
  • optimaal aansluiten op andere netwerken zoals transferia en P+R-plaatsen.

Het voorliggende plan is een invulling van ook dit beleid.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Noord-Holland

Tegelijkertijd met de structuurvisie is de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) in werking getreden (november 2010).
De Verordening bevat algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen. Met het inwerking treden van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening is het streekplan als beleidsdocument en de goedkeuringsvereiste voor gemeentelijke bestemmingsplannen komen te vervallen. Voor het streekplan is de structuurvisie in de plaats gekomen, echter deze is uitsluitend zelfbindend voor de provincie. Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid naar gemeenten toe, heeft de provincie de beschikking gekregen over de zogenaamde provinciale verordening. Deze verordening is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen of projectbesluiten. Wel zal hierin duidelijk het provinciaal belang naar voren moeten komen. Het uitgangspunt daarbij is dat de bevoegdheden ter doorwerking van het ruimtelijk beleid zoveel mogelijk proactief worden ingezet en het provinciale beleid daarbij zoveel mogelijk eenduidig wordt geregeld.

Waar in het streekplanbeleid ruimte bestaat voor nadere afwegingen of in de bewoordingen beleidsruimte voor maatwerk aanwezig is, is in deze verordening gebruik gemaakt van het instrument ontheffing door GS of – in een enkel geval- nadere regels door GS. Hierdoor wordt de verordening flexibeler ten behoeve van maatwerk situaties. De verordening richt zich op de inhoud van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij niet alleen om de inhoud in strikt juridische zin, maar ook om eisen aan de toelichting.

3.2.3 Milieubeleidsplan 2009-2013

In het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009 - 2013 heeft de provincie Noord-Holland beleid beschreven over externe veiligheid. Aan de productie, het gebruik, de opslag en het transport (over weg, water, spoor en door buisleidingen) van gevaarlijke stoffen (bijvoorbeeld chloor, ammoniak, benzine, kerosine, LPG/autogas) zijn risico's verbonden. Er bestaat een kleine kans dat deze stoffen vrij kunnen komen waardoor bijvoorbeeld giftige gaswolken of een explosie ontstaat. Ook de risico's vanwege vliegtuigen vallen onder het externe veiligheidsbeleid. Al deze potentiële risicobronnen worden ook wel risicovolle activiteiten genoemd

3.2.4 Detailhandel- en leisurebeleid Noord-Holland

Het Detailhandel- en Leisurebeleid Noord-Holland is op 9 februari 2009 vastgesteld. Het is de ambitie van de provincie Noord-Holland om toe te werken naar een Noord-Hollandse detailhandel- en leisurestructuur die zich kenmerkt door vitaliteit, dynamiek, concurrentiekracht, kwaliteit en onderscheidend vermogen. Kortom, een vitaal, aantrekkelijk en evenwichtig winkel- en leisureaanbod, dat goed aansluit op de behoeftes van de bewoners van en de bezoekers aan Noord- Holland. En een stimulerend en gezond vestigingsklimaat, dat ondernemers prikkelt en ruimte biedt voor ontwikkelingen en initiatieven die de bestaande detailhandelsstructuur versterken. De uitgangspunten van dit beleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Noord-Holland 2040. In artikel 6 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie zijn regels opgenomen onder welke voorwaarden een bestemmingsplan kan voorzien in grootschalige perifere detailhandel.

Belangrijk is dat nieuwe ontwikkelingen niet mogen leiden tot ernstige verstoring van de bestaande winkelstructuur in de regio. Daarbij moeten nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen bijdragen aan verbetering van het kwaliteitsniveau en versterking van het onderscheidend vermogen van winkelgebieden.

Onder leisure wordt verstaan alle grootschalige voorzieningen waar tegen betaling een vrijetijdsbesteding voor de consument wordt geboden. Het gaat om grootschalige, commerciële voorzieningen die planmatig zijn opgezet en een (boven)regionale functie vervullen. Culturele voorzieningen, zoals theaters en musea, worden buiten beschouwing gelaten. Ook horeca, verblijfsaccommodatie en evenementen vallen buiten de definitie.

Detailhandelsontwikkelingen groter dan 1.500 m² vloeroppervlak (buiten bestaande winkelcentra) en groter dan 5.000 m² vloeroppervlak (binnen bestaande centra) zijn grootschalige detailhandelsontwikkelingen die regionale afstemming behoeven. Voor leisure beschouwt de provincie voorzieningen die ten minste 100.000 bezoekers per jaar trekken, of ten minste 1.000 zitplaatsen hebben, als grootschalig.

Nieuwe initiatieven moeten regionaal worden afgestemd. Gemeenten moeten grootschalige plannen ter advisering voorleggen aan de regionale adviescommissies detailhandel en leisure.

In het Detailhandels- en Leisurebeleid Noord-Holland wordt de volgende stroomschema gehanteerd:

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1105BPGST-VG02_0006.png"

In het onderhavige bestemmingsplan wordt de mogelijkheid gecreëerd om 5.200 m² bvo aan detailhandelsvoorzieningen in het plangebied Sloterdijk te vestigen dit is inclusief het reeds gerealiseerde detailhandelsaanbod in station Sloterdijk van circa 800 m² bvo. In dit bestemmingsplan is de mogelijkheid opgenomen om het aantal m² aan detailhandelsvoorzieningen in het station te vergroten tot maximaal 1.000 m² bvo. In het plangebied mag 1 supermarkt gerealiseerd worden van maximaal 1.000 m² bvo en overige vestigingen mogen niet groter zijn dan 300 m² bvo. De supermarkt mag alleen gerealiseerd worden samen met de realisatie van woningen in het plangebied.

Op 11 januari 2013 heeft de Regionale Adviescommissie Detailhandel Noord-Holland Zuid (RAC NHZ) advies uitgebracht over de ontwikkeling van 5.200 m² bvo detailhandel in het plangebied Sloterdijk. De RAC NHZ onderschrijft de reeds eerder uitgebrachte Amsterdamse en regionale adviezen. De RAC NHZ ziet geen bovenregionale effecten op de detailhandelstructuur die aanleiding zouden vormen voor een andere afweging dan de Regionale en Amsterdamse Commissie Winkelplanning hebben gemaakt.

Tevens worden in Sloterdijk voorzieningen mogelijk gemaakt met een maximale bvo van 100.000 m² bvo. Deze voorzieningen betreffen detailhandel, horeca I, horeca II, horeca III en horeca IV, dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening, culturele voorzieningen, sportvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van ontspanning en vermaak (leisure). Culturele voorzieningen, sportvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van ontspanning en vermaak zijn in het gehele plangebied toegestaan met een maximale oppervlakte van 15.000 m² bvo. Daarbij worden de grotere voorzieningen ten behoeve van ontspanning en vermaak alleen toegestaan ten noorden van het spoor Amsterdam-Haarlem en in het westen van het plangebied aan de Naritaweg, met een maximale oppervlakte per vestiging van 5000 m² bvo. Kleinschalige voorzieningen (niet groter dan 750 m² bvo) ten behoeve van ontspanning en vermaak mogen zich overal vestigen en passen daarmee ook in het woongebied.

In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de ruimtelijk-functionele aspecten van het plangebied en wordt onderbouwd waarom 5.200 m² bvo detailhandel en voorzieningen ten behoeve van ontspanning en vermaak mogelijk worden gemaakt in dit bestemmingsplan.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Metropoolregio Amsterdam

De Metropoolregio Amsterdam is het informele samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in de noordvleugel van de Randstad. Belangrijk kenmerk van de metropoolsamenwerking vormt het feit dat dit gebeurt op vrijwillige basis. De democratische legitimatie van besluiten vindt plaats in de Staten en Raden van de aangesloten gemeenten en provincies.
Het versterken van de concurrentiepositie, nationaal en internationaal, vormt de rode draad binnen de metropoolsamenwerking. Om in de Europese top mee te kunnen blijven spelen, is de gezamenlijke ambitie gericht op het creëren van een hoogwaardig, veilig en duurzaam leef- en woonmilieu voor bedrijven, bewoners en bezoekers, nu en straks. Door in te zetten op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden die omringd worden door recreatief groen moet het vestigingsklimaat aantrekkelijk blijven.
Rond de beleidsvelden verkeer en vervoer, economie, verstedelijking, landschap en duurzaamheid zijn drie regionale bestuurlijke overlegorganen geformeerd. De samenwerking in metropoolverband levert de regio bovendien structureel meer kracht en zeggenschap op richting het Rijk.

3.3.1.1 Plabeka

Het Platform Bedrijven en Kantoren (Plabeka) is in 2005 opgericht. In dit regionale samenwerkingsverband stemmen de provincies Noord-Holland en Flevoland samen met de Stadsregio Amsterdam en de gemeenten vraag en aanbod van bedrijfslocaties zo goed mogelijk op elkaar af.

In Plabeka vindt de regionale afstemming plaats over de kwantiteit en kwaliteit van werklocaties. Het doel van Plabeka luidt als volgt:
Het creëren van voldoende ruimte en kwaliteit van werklocaties (kantoren, bedrijventerreinen, zeehaventerreinen) voor een evenwichtige economische ontwikkeling om daarmee een bijdrage te leveren aan de versterking van de (internationale) concurrentiepositie van de Metropoolregio en het verbeteren van het regionale vestigingsklimaat voor het bedrijfsleven.

Uitvoeringsstrategie 2010-2040
Het regionale werklocatiebeleid is vastgelegd in de Uitvoeringstrategie Plabeka 2010-2040 'Snoeien om te kunnen bloeien'. Dit document is door de betrokken bestuurders uit de Metropoolregio Amsterdam (MRA) op 23 juni 2011 vastgesteld.

Ondanks de ingrepen, zoals afgesproken in de eerste Uitvoeringsstrategie 2007-2030, bleek uit de monitor dat er op de kantorenmarkt in de MRA nog steeds geen evenwichtige balans tussen vraag en aanbod gerealiseerd was. De leegstand bleef onverminderd hoog en de vraag naar kantoorruimte bleef achter bij de prognoses. Ook de uitgifte van nieuwe bedrijventerreinen bleek lager dan voorzien. Hierdoor is besloten de Uitvoeringsstrategie te actualiseren.

Overschotten aan de aanbodzijde leidden in 2007 reeds tot het schrappen en faseren van 3,5 miljoen m² aan niet op de vraag afgestemde kantoorplannen. Door transformatie vond onttrekking van 0,5 miljoen m² kantoorgebouwen van de kantorenmarkt plaats. Deze ingrepen op de kantorenmarkt waren echter niet genoeg om het tij te keren.

In de Uitvoeringsstrategie 2010-2040 zijn opnieuw afspraken gemaakt om in het planaanbod van kantoren en bedrijventerreinen te schrappen en worden verouderde bedrijventerreinen geherstructureerd en bestaande kantoren herontwikkeld tot duurzame kantoorconcepten of voor andere functies. Het resultaat van deze Uitvoeringsstrategie is dat in de MRA in totaal voor 1,9 miljoen m² planaanbod kantoren en 514 ha planaanbod bedrijventerreinen worden geschrapt of uitgefaseerd tot na 2040.

3.3.2 Stadsregio Amsterdam

De Stadsregio Amsterdam is een samenwerkingsverband van zestien gemeenten. De stadsregio werkt onder meer aan verbetering van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de economische ontwikkeling en heeft in dat kader een aantal beleidsnota's opgesteld.

3.3.2.1 Detailhandelsbeleid Stadsregio Amsterdam

De ambitie van de Stadsregio Amsterdam is om een dynamische en fijnmazige detailhandelsstructuur in de stadsregio Amsterdam te realiseren.

Een belangrijk speerpunt van het regionaal detailhandelsbeleid is tot op heden altijd de keuze voor een fijnmazige detailhandelsstructuur geweest. Een fijnmazige detailhandelsstructuur zet de leefbaarheid centraal en gaat uit van de behoefte van inwoners om dichtbij huis –op aanvaardbare afstand- hun aankopen te kunnen doen. Behoud van een fijnmazige detailhandelstructuur blijft een centraal uitgangspunt van het detailhandelsbeleid. Dat impliceert dat afspraken nodig zijn die de huidige structuur in stand houden of verder versterken:

  • vasthouden aan het op aanvaardbare afstand hebben van winkels in dagelijkse artikelen;
  • vasthouden aan terughoudendheid ten aanzien van nieuwe (perifere) locaties waar (grootschalige) detailhandel is toegestaan;
  • vasthouden aan terughoudendheid ten aanzien van brancheverruiming op bestaande perifere locaties;
  • vasthouden aan het weren van food van bedrijventerreinen en perifere winkellocaties;
  • versterking van bestaande winkelgebieden staat centraal;
  • weidewinkels zijn niet toegestaan.


Om deze ambitie te realiseren, zet de Stadsregio in op een aantal speerpunten:

  • terughoudendheid in het toevoegen van nieuwe meters:
    Een situatie van grote leegstand voor detailhandel is onwenselijk. Leegstand heeft een negatief effect op de leefbaarheid en werkt onveiligheid in de hand. De Stadsregio is terughouden in het toevoegen van nieuwe detailhandelsmeters. Meer aandacht moet gegeven worden aan het 'nieuw voor oud'- principe: in bepaalde gebieden alleen nieuwe detailhandel toestaan als bestaande meters die niet goed functioneren uit de markt worden gehaald.
  • meer ruimte voor kwaliteit:
    Het is niet zozeer dat er meer winkels nodig zijn in de stadsregio Amsterdam, maar het is wel belangrijk om ruimte te laten voor extra kwaliteit. Het is echter niet gemakkelijk om 'kwaliteit' te definiëren als het om detailhandel gaat. Kwaliteit is een toevoeging van iets nieuws aan het bestaande aanbod in een winkelgebied en versterking van de identiteit van een winkelgebied- en dus de aantrekkingskracht van het gebied op de doelgroep. Of een nieuwe doelgroep aantrekt. Kwaliteit toevoegen met geheel nieuwe winkelgebieden kan alleen als het de detailhandelstructuur versterkt, er voldoende vraag is naar het nieuwe winkelgebied en het een duurzame ontwikkeling is.
  • maatwerk op de perifere locaties:
    Brancheverruiming van perifere locaties heft het probleem van lastige handhaving op, maar zal ook de structuur van dorps-, buurt- en wijkcentra, en uiteindelijk ook van binnensteden en stadsdeelcentra aantasten. Brancheverruiming op perifere locaties is maatwerk en vergt zodoende per locatie een goede analyse van de gevolgen. Daarbij staat de vraag centraal voor welke problemen dit een oplossing zou moeten bieden en welke kansen dit biedt voor een versterking van de detailhandelstructuur. Daarnaast moet brancheverruiming op de perifere locaties wel binnen de ruimtelijke aspecten van ligging en bereikbaarheid passen. PDV/GDV-ontwikkelingen moeten vooral op subregionaal niveau goed bekeken worden en onderdeel uitmaken van subregionale afstemming: daar waar de uitwisselbaarheid tussen de verschillende perifere locaties groter en relevanter is dan voor het hele Stadsregiogebied. In de evaluatie van 2008 is de aanbeveling geformuleerd om brancheverruiming per situatie te beoordelen, maar dat hier zeer voorzichtig mee om wordt gesprongen en actief wordt afgestemd. De huidige branchering blijft daarmee in stand, maar voor perifere locaties is meer maatwerk mogelijk.
  • proactief acquisitiebeleid:
    Voor het op peil brengen van het aanbod van detailhandel in de Metropoolregio Amsterdam behoort het voeren van een proactief acquisitiebeleid voor detailhandel tot de mogelijkheden. Hierbij kan gedacht worden aan een Detailhandelloods, vergelijkbaar met de functie van Hotelloods of Kantorenloods. Een detailhandelloods stelt een lijst op met formules/ketens die de bestaande winkelgebieden zouden kunnen versterken.


Op 27 november 2012 is onderhavig bestemmingsplan en de toevoeging van detailhandel in het plangebied besproken in de Regionale Commissie Winkelplanning (RCW). Het uitgangspunt van de Stadsregio Amsterdam is: 'het versterken van de bestaande winkelgebieden in de regio en de regionale detailhandelstructuur'. De voorgestelde toevoeging van 5.200 m² bvo winkelfunctie op Sloterdijk hebben na verwachting geen negatieve effecten op de detailhandelstructuur van de regio.

De aanbevelingen van de Amsterdamse Commissie Winkelplanning zijn adequaat in het bestemmingsplan verwerkt. De RCW acht dat het nu voorliggend bestemmingsplan, past binnen het beleid van de Stadsregio Amsterdam en wordt gezien als een versterking van de regionale detailhandelstructuur.

De RCW heeft een positief advies gegeven op het opnemen van maximaal 5.200 m² bvo detailhandelsvoorzieningen in het bestemmingsplan Sloterdijk.

3.3.2.2 Regionale woonvisie

De Regionale Woonvisie (december 2004) is het beleidskader op het gebied van volkshuisvesting voor de zestien gemeenten in de Stadsregio Amsterdam voor de komende tien jaar. Het geeft richting aan de programmering en prioriteiten op het gebied van wonen. Centraal staat in de Woonvisie de opgave tot het bouwen van voldoende woningen en dus het op gang brengen van de nieuwbouw en de herstructurering. Dit plan beoogt mede uitvoer te geven aan de woningbouwopdracht van Amsterdam.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en duurzaam'

Met de Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam' (17 februari 2011) legt Amsterdam zichzelf, inclusief de stadsdelen, regels op waar ruimtelijke plannen aan moeten voldoen. Amsterdam heeft zichzelf onder meer voor de opgave gesteld te verdichten en tegelijk het omliggende landschap open te houden.

De centrale ambitie van de Structuurvisie is dat Amsterdam zich verder ontwikkelt als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool. Intensivering van het grondgebruik in de stad biedt aan tal van mensen woon- en werkruimte. Het betekent extra draagvlak voor voorzieningen, extra investeringen in de openbare ruimte en in recreatief gebruik van water en groen en efficiënter omgaan met energie en vervoer, zodat buiten de stad minder landschap hoeft te worden aangetast. De ambitie is om 70.000 woningen en bijbehorende voorzieningen toe te voegen tot 2040, een intensiever gebruik van de haven en huidige bedrijventerreinen te realiseren en ruimte te maken voor waterberging. Dat leidt tot belangrijke uitgangspunten: het groen in en rond de stad vraagt om stevige bescherming, terwijl andere delen van de stad optimaal worden benut. Verdichting leidt ook tot (geleidelijke) transformatie en toenemende menging. Deze ontwikkeling wordt getypeerd als "Haven-Stad". In de toekomst wordt Sloterdijk de schakel tussen het havengebied, Haven-Stad en de aan de zuidzijde gelegen stadsdelen West en Nieuw West.

Over het voorliggende plan is in de Structuurvisie het volgende opgenomen. Gelet op ontwikkelingen op de kantorenmarkt is heroriëntatie op de (stedelijke) functie van het plangebied in de komende jaren aan de orde. Het doorbreken van de monofunctionaliteit is daarbij een voor de hand liggende mogelijkheid: verkleuring van werkgebied naar verblijfsgebied. Voor de komende jaren is een invulling
van sommige plekken met tijdelijke functies zoals bijvoorbeeld studentenhuisvesting, een goede mogelijkheid.

In de structuurvisie wordt voor het gebied Teleport (Sloterdijk) de mogelijkheid voor hoogbouw gestimuleerd omdat het een belangrijk knooppunt van openbaar vervoer bevat:

Met name rond knooppunten van openbaar vervoer ontwikkelden zich de afgelopen decennia gebieden met een grote dynamiek en ontwikkeldruk. Hier worden representatieve, goed bereikbare situaties ten volle benut en ontstonden internationale gemengde milieus. In de afgelopen decennia werden hoogbouwensembles en –clusters, zoals op de Zuidas, de Omval, het Arenagebied, Teleport en Overhoeks prominent zichtbaar in het stedelijk landschap.

Zelfs nu de bouw van nieuwe kantoren afneemt, neemt verdichting in deze gebieden desondanks toe, door toevoeging van wonen en voorzieningen, eveneens in hoogbouw. Ook wonen profiteert namelijk van de gunstige ligging van deze gebieden ten opzichte van de binnenstad, goed bereikbaar via het fijnmazige tramnet en een goed verzorgd fietsnet, in combinatie met de directe nabijheid van het rijkswegenstelsel, waardoor ook gebieden buiten de stad snel bereikbaar zijn.

Op de plankaart van de Structuurvisie staat het plangebied van het voorliggende plan aangegeven als een gebied voor "werken" en ten zuiden van het spoor als een gebied voor "wonen-werken", met een "Hoofd OV-knooppunt" en een "P+R". Gezien het bovenstaande is het voorliggende plan in overeenstemming is met de Structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1105BPGST-VG02_0007.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1105BPGST-VG02_0008.png"

3.4.2 Sociaal Structuurplan 2004-2015 "Wat Amsterdam beweegt"

Het Sociaal Structuurplan 2004-2015 "Wat Amsterdam beweegt" (2005) is het inhoudelijk kader voor de sociale pijler, met als hoofdlijn 'dynamiek' als drijvende kracht en katalysator voor de stad Amsterdam, met drie hoofddoelstellingen:

  • 1. investeren in grootstedelijke dynamiek, zodat Amsterdam een creatieve kennis- en dienstenstad wordt, die in de concurrentiestrijd tussen (inter)nationale vestigingsmilieus een sterke en onderscheidende positie inneemt;
  • 2. investeren in menselijk kapitaal, zodat zoveel mogelijk Amsterdammers zich persoonlijk kunnen ontwikkelen en zelfstandig, volwaardig en actief, en zo nodig met gerichte ondersteuning en participeren in de samenleving via werk en scholing, via sport en bewegen, vrijetijdsactiviteiten en cultuur, en via zorg, welzijn en dienstverlening;
  • 3. investeren in een leefbare omgeving, zodat juist in een moderne en multiculturele omgeving als de Amsterdamse, algemene noties over het samenleven gedeeld, onderhouden en, waar nodig, worden beschermd, en dat deze drie hoofddoelstellingen op programmatische wijze worden uitgewerkt in zes themahoofdstukken, te weten:
    • a. kennisstad (onderwijs en kenniseconomie);
    • b. werkende stad (werk en inkomen);
    • c. culturele stad (kunst, cultuur en creatieve industrieën);
    • d. sportieve stad (vrije tijd en sport);
    • e. zorgzame stad (zorg, welzijn en dienstverlening);
    • f. veilige stad ((sociale) veiligheid).

In het plangebied Sloterdijk wordt uitgebreid voorzien in bovenstaande uitgangspunten.

3.4.3 Nota Locatiebeleid Amsterdam

Het locatiebeleid is in 2008 vastgesteld als aanvullend toetsingskader op het structuurplan 'Kiezen voor stedelijkheid (2003)'. Bij de vaststelling van de Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam' komt het structuurplan uit 2003 te vervallen. De daarbij behorende aanvullende toetsingskaders zijn, al dan niet na (gedeeltelijke) herziening en actualisering, in de Structuurvisie geïntegreerd. Eén daarvan betreft de nota 'Locatiebeleid Amsterdam' (2008).
In het locatiebeleid staat de toepassing van het principe 'de juiste functie op de juiste plek' centraal. Naast de verdeling van functies legt het locatiebeleid parkeernormen voor kantoren en bedrijven vast. Het autogebruik wordt, ten gunste van een betere doorstroming voor het zakelijke en noodzakelijke verkeer, teruggedrongen. Tevens wordt het gebruik van het openbaar vervoer gestimuleerd. Het doel van de juiste functie op de juiste plek is het optimaal benutten van de schaarse ruimte en het garanderen van een goede bereikbaarheid. Hierdoor wordt het niet-noodzakelijke autoverkeer beperkt.
Met functie worden hier functies in de brede zin bedoeld, bijvoorbeeld kantoren, bedrijven, voorzieningen, winkels, hotels, onderwijsinstellingen, leisure. Met de juiste plek wordt bedoeld de locatie die geschikt is volgens de Structuurvisie 2040 en overige relevante beleidsnota's.

In onderstaande schema wordt aangegeven welke functies in welke gebieden passend zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1105BPGST-VG02_0009.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1105BPGST-VG02_0010.png"

Sloterdijk (Teleport) is een metropolitaan kerngebied. In dit gebied zijn veel functies mogelijk, waaronder bijvoorbeeld hotels, grote congresruimten, grootschalige voorzieningen en gebouwde leisurevoorzieningen (ontspanning en vermaak) die veel publiek trekken. In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op de functies die in het plangebied Sloterdijk worden toegestaan.

Er is voor gekozen om de reeds eerder gehanteerde parkeernormen voor kantoren en bedrijven te blijven hanteren. Dit houdt in een parkeernorm voor kantoren en bedrijven van 1:250 m² bruto vloeroppervlak op A-locaties en 1:125 m² bruto vloeroppervlak op B-locaties.

A-locaties zijn de gebieden rondom de vijf belangrijkste NS stations (Centraal Station, Amstelstation, station Sloterdijk, station Zuid en station Bijlmer ArenA) en B-locaties zijn locaties in de directe omgeving van ringlijn/metrolijnstation en overige NS stations of gelegen binnen het fijnmazige netwerk van trams en bussen.
Op C-locaties, die goed via het hoofdnet auto zijn ontsloten, gelden geen parkeernormen voor bedrijven. De vestiging van kantoren wordt op C-locaties ontmoedigd.
Voor overige niet-woon functies (bijvoorbeeld leisure, hotels, congresruimten, winkels) kunnen de Amsterdamse parkeerkerncijfers als hulpmiddel worden gebruikt. Deze zijn gebaseerd op de CROW-cijfers. Voor de woonfunctie zijn geen normen of richtlijnen in het locatiebeleid opgenomen. Stadsdelen of de centrale stad in geval van grootstedelijke gebieden, kunnen zelf deze normen voor wonen opnemen in hun parkeerbeleid of vastleggen in grondexploitatie of erfpachtcontract. Deze normen worden niet centraal geregeld, aangezien de parkeernorm in hoge mate afhankelijk is van de locatie en het type woning.

De parkeernorm voor bedrijven en kantoren dient in bestemmingsplannen voor A- en B-locaties te worden vertaald in de 'regels'. Dit geldt eveneens voor de ruimtelijke onderbouwing bij een projectbesluit. In paragraaf 6.6 wordt nader ingegaan op het locatiebeleid en het parkeren in het plangebied Sloterdijk.

3.4.4 Kantorenstrategie Amsterdam

De kantorenstrategie Amsterdam (vastgesteld door de gemeenteraad op 14 juli 2011) geeft richting aan de rol van de gemeente op de kantorenmarkt om de leegstand terug te brengen tot een acceptabel niveau en de toenemende verversing en de geringe uitbreiding van de kantorenvoorraad vorm te geven. De gemeente wil hiermee bijdragen aan het herstellen van het evenwicht op de kantorenmarkt op termijn. De kantorenstrategie richt zich niet alleen op de planvoorraad, maar vooral ook op de bestaande voorraad. Op stedelijk en projectniveau worden maatregelen en kaders benoemd die bijdragen aan:

  • het stimuleren en faciliteren van herontwikkeling om de kwaliteit van de bruikbare kantorenvoorraad op peil te houden,
  • het stimuleren en faciliteren van transformatie en sloop van in onbruik geraakte kantoren om de omvang van de bestaande kantorenvoorraad te verkleinen en
  • de reductie en temporisering van de planvoorraad voor nieuwbouw in overeenstemming met de lagere toekomstige ruimtebehoefte.

Per saldo zal hierdoor de totale kantorenvoorraad in omvang af dienen te nemen en er weer zicht komen op een 'normaal' leegstandspercentage. Het doel is een continue toekomstbestendige kantorenvoorraad die voldoende ruimte biedt aan de uiteenlopende vraag van huidige en potentiële kantoorondernemingen. In deze kantorenstrategie worden verschillende maatregelen beschreven om het evenwicht tussen vraag en aanbod voor de kantorenmarkt te herstellen en de overmaat aan leegstand op te lossen.

Teleport (Sloterdijk) is in de kantorenstrategie aangewezen als krimpgebied. De belangrijkste opgave in de krimpgebieden vormt het per saldo terugdringen van de aanwezige kantorenvoorraad. Voor krimpgebieden is daarmee een belangrijke rol weggelegd bij het op stedelijk niveau herstellen van het evenwicht tussen vraag en aanbod op de kantorenmarkt. De nadruk ligt daarom op het onttrekken van bestaande kantoren door transformatie en sloop.

Kantorenstrategie: Marktconforme Kantorenvoorraad
In de kantorenstrategie werd er nog van uit gegaan dat vervangende nieuwbouw in de krimpgebieden mogelijk is. Verdichting bij herontwikkeling en ook ruilverkaveling zijn hierbij kaders die ingezet kunnen worden, maar moet passen binnen het algemene uitgangspunt om de omvang van de totale kantorenvoorraad te beperken. Er mogen dus per saldo minder kantoormeters gerealiseerd worden op een locatie dan er onttrokken worden. Dit geldt eveneens voor het tot ontwikkeling brengen van nog aanwezige planaanbod.

De hoofdlijnen van de kantorenstrategie dienen nog nader uitgewerkt, aangevuld en geïmplementeerd te worden. Hiervoor is de notitie “Kantorenstrategie: Marktconforme Kantorenvoorraad” opgesteld. Eén van de actiepunten die in deze notitie nader uitgewerkt wordt is het nader afstemmen van de gemeentelijke planvoorraad van kantoren op een niveau dat aansluit bij een realistische marktsvraag.

In de kantorenstrategie is een maximaal te handhaven aanbod voor kantoren tot 2040 vastgesteld. Voor Teleport (Sloterdijk) is dit maximaal 20.000 m² bvo. Van deze 20.000 m² bvo liggen er geen bindende afspraken met ontwikkelaars of eindgebruikers.

Verwacht wordt dat 127.000 m² bvo kantoorruimte van het totaal maximaal te handhaven planaanbod in Amsterdam niet zal worden gerealiseerd. De gemeente heeft, ondanks alle reducties in de afgelopen jaren, nog steeds meer planaanbod dat de markt verwacht wordt te kunnen absorberen. Om tot een marktconform en daarmee afzetbaar planaanbod kantoren te komen is een reductie van minimaal 193.000 m² bvo en maximaal 486.000 m² bvo aan kantoorruimte nodig.

Om aan deze reductie te kunnen voldoen is besloten om het planaanbod van 20.000 m² bvo op Teleport (Sloterdijk) te laten vervallen. Dit betreft nieuwbouw op de nog lege kavels in het plangebied.

3.4.5 Nota Hotelbeleid 2007-2010

Op 20 november 2007 is door het college van Amsterdam de Nota Hotelbeleid 2007-2010 vastgesteld. In deze nota wordt beargumenteerd waarom behoefte is aan 9.000 extra kamers voor het jaar 2015. Daarnaast wordt een aantal uitgangspunten voor de ontwikkeling van extra hotels benoemd. Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van hotels mogelijk op een aantal locaties in het plangebied.

3.4.6 Beleidsnotitie short stay

Op 12 juli 2012 heeft de Amsterdamse gemeenteraad ingestemd met het vernieuwde beleid voor shortstay in Amsterdam. Kern van het nieuwe beleid is dat het college kiest voor een beleid dat uitnodigend is voor aanbieders van shortstay met een vergunning met een minimum aan voorwaarden, maar waarbij de leefbaarheid voldoende is geborgd. Uitgezonderd in gebieden waar de druk op de leefbaarheid groot is, wordt shortstay overal mogelijk gemaakt zonder quotum. Ook wordt het mogelijk gemaakt om met meerdere huishoudens in een shortstay woning te verblijven met een maximumbezetting van de woning door één huishouden of vier personen die niet tot één huishouden behoren. Zo kunnen naast een huishouden bijvoorbeeld ook meerdere niet tot één huishouden behorende collega's gebruik maken van de accommodatie. Door uit te gaan van een maximum van vier personen wordt voorkomen dat ongewenste “pensionachtige” activiteiten onder de noemer van shortstay plaatsvinden.

In het voorliggende bestemmingsplan is in alle bestemmingen waar (ook) "wonen" is toegestaan tevens "short stay" toegestaan. In de begripsbepalingen van de planregels is opgenomen wat precies onder short stay verstaan moet worden.

3.4.7 Windvisie

Met de Windvisie (vastgesteld op 19 september 2012) neemt Amsterdam het initiatief om meer windmolens in Amsterdam te realiseren. Amsterdam streeft naar een efficiënte, duurzame energieopwekking, waar Amsterdammers ook economisch van kunnen profiteren. De Windvisie laat zien dat er op dit moment in de stad kansen zijn om genoeg windmolens te realiseren om een derde van de Amsterdamse huishoudens van duurzaam opgewekte elektriciteit te voorzien. In de Windvisie worden, aanvullend op de haven waar nu al 36 windmolens staan, gebieden aangewezen waar de ontwikkeling van windenergie kansrijk is. Het vaststellen van de Windvisie is een uitwerking van de Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch Sterk en Duurzaam'. Het is nog geen beslissing om de windmolens meteen te gaan bouwen. Na vaststelling van de Windvisie worden gebieden nader uitgewerkt.
In aansluiting hierop is de Windvisie Westpoort opgesteld. Het college heeft ingestemd met deze visie. De Windvisie Westpoort geeft een beeld van de ruimtelijke mogelijkheden en beperkingen voor windmolens in Westpoort. Hieraan zijn in de visie ordeningsprincipes en spelregels gesteld. Omdat het nog om zoeklocaties gaat en niet om concrete locaties, zijn in voorliggend bestemmingsplan geen regels opgenomen die windmolens mogelijk maken.

3.4.8 Detailhandelsbeleid 'Amsterdam Winkelstad: Een kwaliteit aan winkelgebieden 2011-2015'

Op 23 mei 2012 heeft de gemeenteraad van Amsterdam de ruimtelijke detailhandelsbeleidsnota "Amsterdam Winkelstad: Een kwaliteit aan winkelgebieden 2011-2015" vastgesteld. De eerste hoofddoelstelling is het koesteren en verder versterken van het gevarieerde winkelmilieu van Amsterdam. Hierdoor wordt de aantrekkingskracht op (nieuwe) bewoners en zakelijke en toeristische bezoekers vergroot. Tweede hoofddoelstelling is het versterken en borgen van de fijnmazige structuur van winkelgebieden met aanbod in dagelijkse artikelen. Zo blijven deze winkelgebieden op aanvaardbare afstand toegankelijk voor bewoners.

Met het nieuwe detailshandelbeleid spant de gemeente zich in om de delicate, broze balans tussen een gevarieerd en vernieuwend winkelmilieu enerzijds en het kunnen doen van de dagelijkse boodschappen dicht bij huis anderzijds zoveel mogelijk in tact te houden.

Het nieuwe beleid sluit op veel punten aan bij het vorige beleid, omdat het vorige beleid redelijk succesvol was. De leegstand bijvoorbeeld is over de hele linie nog relatief laag. De regionale afstemming wordt gecontinueerd. Wel zijn er andere accenten gelegd. Zo wordt in het nieuwe beleid gestimuleerd dat er meer grotere winkelunits komen in sommige winkelgebieden. Terughoudendheid blijft van kracht met betrekking tot brancheverruiming op perifere winkellocaties.

Het nieuwe detailhandelsbeleid maakt onderdeel uit van de Structuurvisie Amsterdam 2040 Economische Sterk en Duurzaam (17 februari 2011) en het Amsterdams Ondernemers Programma 2011-2014 (AOP). De laatste is op 9 november 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. Daarin wordt gesteld dat ondernemers voor Amsterdam een belangrijke motor voor de economie vormen. Ruimte voor ondernemerschap is een belangrijke randvoorwaarde. Goede vestigingsvoorwaarden worden bepaald door diverse ruimtelijke en omgevingsfactoren. Dit geldt ook voor de detailhandel. De Amsterdamse detailhandel omvat in 2010 ruim 36.000 directe banen (bijna 7% van de werkgelegenheid). Niet alleen zorgt de detailhandel zelf voor veel (directe) werkgelegenheid, ook de horeca en de toerismebranche profiteren op hun beurt van winkelende bezoekers. Daarnaast maakt detailhandel het bezoekmotief en het vestigingsklimaat aantrekkelijker, hetgeen toeristen, allerhande bedrijven en mensen kan motiveren naar Amsterdam te (willen) komen. Het nieuwe detailhandelsbeleid vergroot de kwaliteit aan winkelgebieden in Amsterdam en biedt de beste garantie om de werkgelegenheid in de detailhandel te behouden en te vergroten.

Op 17 april 2012 is onderhavig bestemmingsplan en de toevoeging van detailhandel in het plangebied besproken met de Commissie Winkelplanning Amsterdam. Op 16 mei 2012 heeft de commissie haar advies uitgebracht. De Commissie is van oordeel, zoals reeds in haar eerdere adviezen van 2005 en 2007 uitgesproken, dat een omvang van 5.200 m² bvo aan detailhandelsvoorzieningen in het plangebied voldoende is om enerzijds te voorzien in de behoefte van de huidige en toekomstige gebruikers van het gebied en anderzijds te voorkomen dat de functie van aanpalende winkelgebieden als Plein '40-'45 en Bos en Lommerplein onnodig worden ondermijnd. Deze 5.200 m² bvo is inclusief de reeds bestaande detailhandel in het station. Het bestemmingsplan is overeenkomstig het advies van de Commissie Winkelplanning vormgegeven.

Hoofdstuk 4 Het ruimtelijk kader

4.1 Sloterdijk, de stand van zaken

Er is een nieuwe gebiedsstrategie voor Sloterdijk gemaakt die bestaat uit verschillende onderdelen: een ruimtelijk programmatische strategie, een uitvoeringsstrategie, een financiële strategie en een communicatiestrategie. Deze strategieën samen vormen de leidraad voor de toekomst van Sloterdijk. Het uitgangspunt hierbij is het transformeren van Sloterdijk van een monofunctioneel kantorengebied naar een gemengd stedelijk gebied met alle daarbij behorende functies. Zie voor de gebiedsstrategie bijlage 1 Gebiedsstrategie Sloterdijk.

Dit hoofdstuk beschrijft de ruimtelijke programmatische strategie en de daarbij behorende ruimtelijke randvoorwaarden. Bovendien komt in dit hoofdstuk het programma aan de orde. De uitvoerings- en financiële strategie komen aan de orde in het hoofdstuk economische uitvoerbaarheid.

4.2 Ruimtelijk programmatische strategie

Drie ruimtelijk programmatische pijlers bepalen de geleidelijke verandering van Sloterdijk naar een gemengd stedelijk gebied. De pijlers zijn: variëren, verblijven en verankeren.

Variëren
Essentieel voor de toekomst van Sloterdijk is het doorbreken van de monofunctionaliteit. Er is sprake van een diversificatieopgave, er zal een goede mix moeten ontstaan tussen wonen, werken en recreëren.

De eerste kansen liggen in de transformatie van leegstaande kantoorgebouwen ten behoeve van studentenhuisvesting, extended stay, hotels en kleinschalige startende bedrijvigheid.

Bovendien kunnen tijdelijke functies op onbebouwde kavels of leegstaande kantoorgebouwen ook een bijdrage leveren aan de diversificatie van het gebied.

Toevoegen van woningen (in eerste instantie aan de zuidzijde van het spoor) zorgt voor een ander milieu en nieuwe gebruikers met andere wensen. Ook zorg, onderwijs, cultuur en ontspanning en vermaak zijn functies die op Sloterdijk mogelijk gemaakt, en zelfs gestimuleerd, moeten worden.

Voor de verandering van een monofunctioneel gebied naar een gemengd stedelijk gebied is de functiemix, de verhouding tussen de verschillende functies, essentieel. De komende 10 jaar zal het gebied veranderen. Van een vulling met circa 90% kantoren wordt het in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt dat het gebied kan veranderen naar een verhouding met circa 60% kantoren en 40% overige functies. De mix is vastgelegd in een programma wat behoort bij de gebiedsstrategie.
afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1105BPGST-VG02_0011.png"
Huidig programma

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1105BPGST-VG02_0012.png"
Programma 2023

Er is bij de uitwerking van de variatie in dit bestemmingplan rekening gehouden met de huidige situatie van het gebied. De schaal van de bebouwing aan de noordzijde van het spoor is heel anders dan de schaal van de bebouwing aan de zuidzijde van het spoor. Aan de noordzijde is er sprake van grootschalige gebouwen met één grote gebruiker terwijl aan de zuidzijde veel kleinere gebouwen staan die vaak door meerdere gebruikers gehuurd worden. Hierdoor leent de noordzijde van het spoor zich veel beter voor hotels en andere grootschalige ontwikkelingen. Aan de zuidzijde van het spoor is menging van woningbouw met kleinschaliger voorzieningen meer vanzelfsprekend.

Verblijven
Met het toevoegen van andere functies dan kantoren wordt het veel aangenamer om te verblijven in het gebied dan op dit moment het geval is. Hiervoor is het essentieel dat de openbare ruimte, de dagelijkse omgeving, prettig en aantrekkelijk is. De komende jaren wordt aandacht besteed aan de verbetering van de sociale veiligheid, heldere bewegwijzering, het verbeteren van het fietsparkeren rondom het station, het verbeteren van het autoparkeren en het creëren van ontmoetingsplekken.

Daarnaast is het uitgangspunt om het groen van het Westerpark en de Brettenzone het kantorengebied binnen te halen waardoor de beleving van het groen kan veranderen en er prettige verblijfsplekken kunnen ontstaan. Zowel het Orlyplein als het Carrascoplein moeten een inrichting krijgen waardoor ze een aangenaam reis- en verblijfplek vormen. Door duidelijke keuzes te maken in de openbare ruimte krijgt elke plek zijn eigen identiteit.

Verankeren
Sloterdijk is ontworpen als een geïsoleerd gebied wat vooral verbonden was door middel van dataverkeer. De fysieke en maatschappelijke verbindingen met de omgeving zijn niet optimaal en dat zorgt ervoor dat Sloterdijk niet goed vindbaar is voor voetgangers en fietsers. In de gebiedsstrategie wordt ingezet op het verbeteren van de oost-westverbinding Molenwerf-Arlandaweg-Sportpark Spieringhorn en op de noord-zuidverbinding Orlyplein-Radarweg-Burgemeester Fockstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1105BPGST-VG02_0013.png"

Door in te zetten op deze verbindingen en een aangename plek te creëren op het Orlyplein zal er meer uitwisseling met de omgeving zijn. Mensen kunnen het gebied Sloterdijk dan gemakkelijker vinden en gebruik maken van de (nog te vestigen) voorzieningen. Hierdoor zal het gebied niet alleen aantrekkelijk zijn voor reizigers of bewoners, maar ook voor omwonenden waardoor Sloterdijk onderdeel van het stedelijk leven wordt.

4.3 Ruimtelijke randvoorwaarden

Knooppuntontwikkeling
De trend van stedelijke ontwikkeling is dat stations, maar ook andere (semi-) publieke gebouwen, steeds belangrijker worden in de stad. Het zijn geen plekken meer die zich puur op het reizen richten en die verder geen functie hebben. De stations van de toekomst worden weer belangrijke ontmoetingsplekken die steeds beter aan de stad gekoppeld worden. Stations worden plekken van reizen én verblijf.

Rondom het station Sloterdijk wordt een hoge dichtheid en veel functiemenging mogelijk gemaakt. Hierdoor ontstaat niet alleen een intensief gebruik van de ruimte, het levert bovendien een bijdrage aan het zo duurzaam mogelijk omgaan met gebieden. Door deze dichtheid kan bijvoorbeeld uitwisseling van energie (dag- en nachtritmes) plaatsvinden.

Hoge dichtheid en functiemenging rondom het knooppunt (het station) kan gerealiseerd worden door middel van hoogbouw. Aanvullende hoogbouw is mogelijk op de kavels die nu nog niet bebouwd zijn in het plangebied Sloterdijk. Vooral op het Orlyplein zal dit een toevoeging zijn op het stationsgebied.

Het vernieuwen van het stationsgebouw is de komende jaren niet aan de orde. Kleine aanpassingen die noodzakelijk zijn voor het goed functioneren van het station (zoals de zuidelijke entree naar het bus- en tramstation op het Carrascoplein en een oplossing voor het fietsparkeren) moeten wel op korte termijn gerealiseerd worden. Ook wordt er nagedacht over een uitbreiding van het station aan de zijde van het Orlyplein. Hierin kunnen dan (commerciële) voorzieningen gerealiseerd worden. Deze ingrepen hebben tot doel om de reiziger en gebruiker van het gebied beter te bedienen. De mogelijkheid voor een uitbreiding van het station aan de zijde van het Orlyplein is meegenomen in dit bestemmingsplan.

Hoogbouw
Sloterdijk is een van de weinige locaties binnen Amsterdam waar, binnen de grenzen van het Luchthavenindelingbesluit (Schiphol) zeer hoge hoogbouw mogelijk is. Uit diverse studies (Hoogbouweffectrapportage bestemmingsplan Teleport 1996 en Windhinderonderzoek 2006) naar mogelijke torenlocaties is gebleken dat, mits goed ingepast en met een slanke verschijningsvorm, hoge bebouwing in Sloterdijk voorstelbaar is.

De nieuwe torens zijn een aanvulling op de bestaande hoge gebouwen in Sloterdijk. De toevoeging van grootschalige gebouwen is een voortzetting van de al bestaande stedenbouwkundige invulling van het plangebied Sloterdijk en sluit goed aan op de grootschaligheid van het omliggende havengebied.

Direct aan het stationsplein is in de toekomst de mogelijkheid om twee hoge torens te realiseren. Gelet op de realiseerbaarheid van deze torens binnen de planperiode, is alleen de toren op het zuidelijk deel van het Orlyplein in dit bestemmingsplan meegenomen. De torens die hier gerealiseerd kunnen worden zijn hoger dan de bestaande torens waardoor het hart van het gebied gemarkeerd wordt. Niet meer de torens langs de A10 en de Basisweg zijn dan dominant maar de nieuwe torens bij het station bepalen de skyline. Op kavel E is de mogelijkheid om een gebouw van 180 meter op te richten. Voor de kavels J, N en O zijn bouwhoogtes tot 90 meter toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1105BPGST-VG02_0014.png"

Voor Sloterdijk geldt dat voor bebouwing aan de oostzijde van het spoor Sloterdijk-Schiphol geen hoogbouweffectrapportage opgesteld hoeft te worden. Voor bebouwing hoger dan 60 meter ten westen van het spoor moeten de effecten van deze hoogbouw onderzocht worden. In hoofdstuk 14 Hoogbouweffecten wordt hier nader op ingegaan.

Stedelijke structuur
Het plangebied Sloterdijk is verdeeld in vier kwadranten die van elkaar gescheiden worden door de infrastructuur. Ten noorden van het spoor Amsterdam-Haarlem liggen twee kwadranten die gekenmerkt worden door grootschalige bebouwing met daarbinnen semi-openbare terreinen. De twee kwadranten ten zuiden van het spoor Amsterdam-Haarlem bestaan uit kleinschaliger bebouwing van circa 3.000-10.000 m² bvo. Deze bebouwing is grotendeels in een grid gerealiseerd: gesloten bouwblokken met duidelijke rooilijnen in een helder stratenpatroon.

Voor de nieuwe bebouwing is het de wens het gridpatroon met gesloten bouwblokken voort te zetten. Ten eerste omdat hierdoor gemakkelijker een oplossing geboden kan worden aan de geluidsbelasting, ten tweede omdat hierdoor een duidelijke begrenzing tussen privé en openbaar gebied ontstaat.

Langs de Radarweg, Arlandaweg, Barajasweg, Plesostraat en Changiweg is een stevige stedelijke wand gewenst. Hier is bouwen in de rooilijn van de kavel verplicht. Deze rooilijn wordt zoveel mogelijk in verticale zin doorgezet. Dit bevordert het verblijfsklimaat in de straten.

Ter plaatse van de kavels N, O en J wordt een gemiddelde bouwhoogte van 6 à 8 bouwlagen voorgesteld. De hoogte van de bebouwing kan variëren tussen 20 tot 40 meter.

Binnen de stedenbouwkundige structuur van Sloterdijk moet er ruimte zijn voor flexibiliteit. De ontwikkeling van het gebied zal een tijd vergen en daarom is het belangrijk dat er verschillende invullingen mogelijk zijn. Alleen hierdoor kan er een toekomstbestendige stad gemaakt worden.

De korrelgrootte in het plangebied moet daarom variabel zijn: er moet ruimte zijn voor verschillende functies en daarmee een diversiteit aan gebruikers. Dit kan op twee manieren:

  • Door het hanteren van een kleine korrel, vergelijkbaar met de pakhuizen uit de 18e eeuw. De pakhuizen naast elkaar kunnen elk een andere functie herbergen. Hierdoor ontstaat een grote mate aan variëteit, op straatniveau en daarboven.
  • Door het toepassen van solids waarbij op elke verdieping een andere functie gehuisvest kan worden.

Wenselijk is om een kleine korrel te hanteren. Dit geeft ruimte aan groepen individuele bouwers (particulier opdrachtgeverschap) of kleine ontwikkelaars. Kavel O is hiervoor met name geschikt. Grootschalige ontwikkelingen op één kavel, één bouwblok, zijn meer geschikt als solids en moeten dusdanig flexibel gebouwd worden dat het mogelijk is deze in de toekomst anders in te delen.

Uiteindelijk zal Sloterdijk er qua functies uitzien als een gemêleerd stuk stad met menging op verschillende niveaus.

Drie bouwzones

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1105BPGST-VG02_0015.png"

  • De plintzone, tot 8-10 meter: Deze zone bestaat in principe uit de onderste 2 bouwlagen, tot 8-10 meter hoog. De bepalingen van minimale voorzieningen in de plintzone hebben tot doel om langs de hoofdroutes van Sloterdijk een interessante mix van functies te waarborgen. Het peil van de begane grondlaag is daardoor gekoppeld aan het peil van de betreffende straat, bijvoorbeeld de Radarweg. De diepte van de plintzone is in principe beperkt tot 15 tot 20 meter. Privé groen wordt ook in sommige enveloppen vastgesteld d.m.v. percentages per kavel én is flexibel tussen bepaalde bandbreedtes.
  • De middenzone, van 8-10 meter tot 20-40 meter: De hoogte van deze zone varieert van 4 tot 7 bouwlagen. De bepalingen in de middenzone hebben tot doel om de gewenste wand- en blokvorming te waarborgen.
  • De topzone: Deze zone heeft betrekking op de torens in het plangebied. De bepalingen in de topzone hebben tot doel om de gewenste hoogbouwsilhouet van het plangebied Sloterdijk te waarborgen en tegelijkertijd een optimaal windklimaat te faciliteren. De hoogte van de topzone varieert per kavel én is flexibel tussen bepaalde bandbreedtes. De maximumhoogte is vastgesteld vanuit de relatie met de overige torens en vanuit de windhinder onderzoek. De enveloppen van de torens zijn bewust ruimer bepaald om te voorkomen dat de contouren van de torens nu al tot in detail gedefinieerd zijn.

Plinten
De plinten van de gebouwen langs de Radarweg en aan het Orlyplein spelen een essentiële rol in dit stedenbouwkundige plan. In deze plinten dienen zo veel mogelijk publieksfuncties te worden gesitueerd. Op die manier wordt het karakter van de Radarweg als stadsstraat benadrukt en ontstaat er levendigheid. Dit komt de sociale veiligheid in het gebied ten goede. In de plintzone zijn naast voorzieningen ook hoofdentrees en foyers van de kantoren, hotels of andere functies gewenst.

De plintzone bestaat uit ten minste één laag en, waar mogelijk, uit twee lagen. De plintzone dient zoveel mogelijk flexibel te zijn, dankzij open plattegronden en hoge verdiepingshoogte, zodat meerdere soorten voorzieningen zich kunnen vestigen. Entrees van garages of opslagruimtes mogen niet in de plintzone aan de hoofdwegen worden opgenomen. Gestreefd wordt om de plinten (ook van bestaande gebouwen) langs de Radarweg te vullen met voorzieningen.

Flexibel bouwen
Uitgangspunt is dat in het plangebied de gebouwen zo veel mogelijk flexibel gebouwd worden zodat er verschillende soorten functies in het gebouw gehuisvest kunnen worden. Hierdoor worden de gebouwen zo toekomstbestendig mogelijk.

Experimenteel karakter
Sloterdijk is een uniek gebied. De goede kenmerken die het gebied op de kaart zetten, zouden behouden moeten worden. Het gaat dan om de bijzondere infrastructuur en het vooruitstrevende karakter.

De infrastructuur is bijzonder vanwege de verschijningsvorm: de grootschaligheid en de stapeling, (drie)dubbellaags, geven het gebied een on- Nederlandse uitstraling. Veel bezoekers uit het buitenland zijn onder de indruk van het decor van treinen, metroviaducten en snelwegen die het plangebied Sloterdijk het uiterlijk geven van Tokio in Amsterdam. Ook het station is bijzonder, een kruisstation op verschillende niveaus zoals verder in Nederland niet te vinden is.

Deze grootschalige infrastructuur moet benadrukt worden in plaats van ontkend. Hierdoor onderscheidt Sloterdijk zich van andere gebieden in de metropool Amsterdam. Eén van de manieren om de infrastructuur nog meer tot de verbeelding te laten spreken is het aanlichten van de betonstructuren. De kolommen, fly-overs en wellicht ook de glazen overkappingen komen dan nog meer tot hun recht. Sloterdijk wordt nu al door fotografen gebruikt als inspiratiebron voor futuristische foto's.

Sloterdijk (Teleport) is ooit opgezet als een experimenteel gebied wat zich kon meten met de rest van de wereld. Dit experimenteel en innovatief karakter kwam vooral onder de grond tot uitdrukking in de aanleg van het netwerk van kabels en leidingen die zorgden voor verbindingen met de hele wereld.

Nu zou het gebied ook weer op de kaart gezet moeten worden als vooruitstrevend en experimenteel. Het gebied wil niet doorsnee worden, maar ruimte bieden aan spontane en uitdagende ideeën. Dit gebied is geen historisch decor, het kan best een stootje hebben. Het experiment kan hier plaatsvinden. De enige spelregel is dat een initiatief, hoe groot of klein ook, bijzonder is en dat het tot de verbeelding spreekt, dat mensen het willen zien, dat stadsbewoners verleid worden eens te komen kijken, luisteren en ruiken.

Dit experimentele karakter moet naar voren komen in de architectonische vormgeving van de nieuwe gebouwen, het hergebruik van de leegstaande gebouwen én het soort functies in het gebied. Dit geldt ook voor de tijdelijke functies waarbij het uitgangspunt is dat die steeds weer wisselend en uitdagend zijn.

Tijdelijkheid
In het hart van het gebied, nabij het station, zijn nog diverse lege kavels. In de huidige economische tijd is het niet waarschijnlijk dat deze kavels op korte termijn gevuld worden. Daarom wordt ingezet op tijdelijke invulling van deze lege kavels. Er is ruimte voor spontane en uitdagende ideeën, het experiment kan hier plaatsvinden. Het doel van deze (tijdelijke) functies en evenementen is dat deze als een vliegwiel werken voor de ontwikkeling van het plangebied Sloterdijk en in de tussentijd dit gebied overdag en 's-avonds zoveel mogelijk levendig en veilig houden. Dat gebeurt al op verschillende manieren in de openbare ruimte en in leegstaande kantoren. In 2012 zijn de volgende resultaten geboekt:

  • Het realiseren van ontmoetingsplekken door middel van het aantrekkelijker inrichten van de lege kavels. In 2011 zijn de L-kavels grenzend aan het station ingezaaid met gras en is er een kunstgrasveld aangelegd. Hierdoor kunnen de werknemers van de omliggende kantoren in de pauze een balletje trappen of ontspannen op het gras. Het Hout- en Meubileringscollege heeft voor een paar lange, robuuste, en als zodanig goed bij het gebied passende, zitbanken gezorgd.
  • Een aantal andere lege kavels zijn ingezaaid zodat er velden met bloeiende bloemen ontstaan.
  • Er wordt een open air gallery ingericht op de viaduct-kolommen van het spoor.
  • Er vinden gesprekken plaats over de plaatsing van een variététheater.
  • Er vinden gesprekken plaats over de inrichting van het Orlyplein

Wanneer ondernemers zich melden met een initiatief dat past in het gewenste stedelijke profiel van Sloterdijk, worden ze zo snel en goed mogelijk geholpen. Dit maakt het gebied levendiger en op die manier een verrijking is van het stedelijk milieu. Hierdoor wordt het verblijf op Sloterdijk nu alvast aangenamer voor reizigers en mensen die er werken en ondernemers zullen dan meer reden zien om gevestigd te blijven op Sloterdijk en niet te vertrekken naar elders. Door het gebied niet te verwaarlozen en (tijdelijke) invulling te geven aan de lege kavels zal er een aangenaam verblijfsklimaat ontstaan. Hierdoor kunnen ook nieuwe ondernemers verleidt worden tot vestiging in het gebied.

4.4 Programma

Voor de verandering van een monofunctioneel gebied naar een gemengd stedelijk gebied is de functiemix, de verhouding tussen de verschillende functies, essentieel. Van een vulling met ruim 90% kantoren zal Sloterdijk veranderen naar een verhouding van circa 60% kantoren en 40% overige functies. In Sloterdijk wordt een mix van kantoren, woningen, hotels, extended stay, bedrijven en voorzieningen voorzien.

In het voorliggend bestemmingsplan is het totaal programma voor het plangebied Sloterdijk maximaal 800.000 m² bvo voor de komende 10 jaar. Dat is een toevoeging van 150.000 m² bvo ten opzichte van wat het thans vigerende bestemmingsplan Teleport mogelijk maakt. Er is geen uitbreiding van het huidig bestaande aantal m² kantoor toegestaan. De toename van het bruto vloeroppervlak betreft alleen de functies wonen, hotel, extended stay, bedrijven en voorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1105BPGST-VG02_0016.png"

In dit bestemmingsplan worden meerdere functies op één kavel mogelijk gemaakt. Er is sprake van een flexibel bestemmingsplan. Voor de berekeningen van het programma is een programmatabel gehanteerd waarin aan elke functie een maximaal programma is toegekend. Het totaal programma (800.000 m² bvo) wat is toegestaan in dit bestemmingsplan is echter lager dan alle opgetelde maximale programma's (872.000 m² bvo). bij elkaar. De reden hiervoor is de gewenste flexibiliteit van het bestemmingsplan. Per functie is daarom een schatting gemaakt van het gewenste en toegestane programma. Aan dit programma is een bandbreedte gekoppeld om onzekerheden of eventualiteiten van de toekomst te kunnen opvangen. De komende 10 jaar zullen niet alle programma's maximaal worden ingevuld. Het ene programma zal wellicht wel de maximale bandbreedte bereiken, het andere programma niet. In totaal zal er de komende 10 jaar niet meer dan 800.000 m² bvo worden toegestaan.

Het mengen en toevoegen van nieuwe functies zal op twee verschillende manieren gebeuren:

Transformeren van bestaande lege kantoorgebouwen
Leegstaande kantoren kunnen goed gebruikt worden voor het huisvesten van andere, nieuwe functies die bijdragen aan een gemengd programma op Sloterdijk. In de berekeningen voor Sloterdijk is uitgegaan van een transformatie van ongeveer de helft van de huidige leegstaande m² bruto vloeroppervlakte kantoor (ongeveer 61.000 m²). Een mogelijke verdeling hiervan is:

  • Ten behoeve van voorzieningen (onderwijs, zorg, sport,

cultureel, horeca, detailhandel etc.) ca. 16.000 m² bvo

  • Ten behoeve van extended stay ca. 20.000 m² bvo
  • Ten behoeve van hotels ca. 15.000 m² bvo
  • Ten behoeve van woningen ca. 10.000 m² bvo

Of deze transformaties daadwerkelijk de komende jaren zullen plaatsvinden is afhankelijk van de initiatieven die zich aandienen.

Toevoegen van nieuw programma
In het centrum van het plangebied zijn diverse lege kavels waar een nieuw programma toegevoegd kan worden waardoor de diversiteit van functies in het plangebied zal toenemen. In totaal is hiervoor een capaciteit van circa 200.000 m² bvo voorzien waarvan een mogelijke verdeling is gemaakt:

  • Ten behoeve van voorzieningen (onderwijs, zorg, sport,

cultureel, horeca, detailhandel etc.) ca. 41.000 m² bvo

  • Ten behoeve van hotels ca. 60.000 m² bvo
  • Ten behoeve van woningen ca. 70.000 m² bvo
  • Ten behoeve van extended stay ca. 18.000 m² bvo
  • Ten behoeve van bedrijven ca. 5.000 m² bvo

Of dit nieuwe programma daadwerkelijk de komende jaren zal worden toegevoegd is afhankelijk van de initiatieven die zich aandienen.

Zowel bij transformatie als bij nieuwbouw geldt dat de detailhandelsvoorzieningen niet meer mag bedragen dan in totaal 5.200 m² bvo.

Kantoren
Er is geen ruimte voor uitbreiding van het aantal m² kantooroppervlak vanwege de huidige economische situatie en het overschot aan bestaande kantoren in Amsterdam. De huidige capaciteit is circa 537.000 m² bvo kantoorvloeroppervlak in het plangebied Sloterdijk waarvan circa 120.000 m² bvo op dit moment leeg staat.

Kantoren zijn in het gehele plangebied toegestaan met uitzondering van de lege kavels. Hier mogen geen nieuwe kantoren gerealiseerd worden. Binnen de bestaande gebouwen is het mogelijk om kantoren in een pand om te zetten naar andere functies. Deze afname aan kantoor m² mag in een ander bestaand gebouw weer teruggebracht worden en reeds getransformeerde kantoorgebouwen mogen weer als kantoor gebruikt worden zolang het maximale oppervlak van 537.000 m² bvo (huidig kantoor programma) niet overschreden wordt. Er worden dus geen nieuwe kantoorm2's toegevoegd. In Sloterdijk wordt met name ingezet op het transformeren van de bestaande kantoren naar andere functies, of het creëren van (kleinschalig) duurzame casco's waar een brede keuze aan functies (ook kantoor) mogelijk zijn. Of een project waarin woningbouw of onderwijs gemengd wordt met een gedeelte kantoor.

Wonen
Door het inzetten op deze diversificatie zal een nieuw stedelijk milieu ontstaan. Dit past goed in de Structuurvisie Amsterdam 2040. Hierin is de ambitie uitgesproken om 70.000 woningen toe te voegen. Een deel van deze woningen zal in het gebied Haven Stad worden gesitueerd. Het inzetten van transformatie van het plangebied Sloterdijk van een 100% kantoorlocatie tot een woon-werkgebied past goed in deze ontwikkeling. Het gemengd woon-werkmilieu breidt zich uit. Dat betekent dat dit gehele westelijke gedeelte van de stad in een ander daglicht wordt gesteld: in plaats van alleen maar werkgebieden, wordt er een nieuw stedelijk milieu geïntroduceerd. Woningbouw wordt beschouwd als een belangrijke drager van de gewenste diversificatie van het gebied Sloterdijk van kantorengebied naar multifunctioneel stedelijk gebied.

Voor het plangebied Sloterdijk bestaat de ambitie om onderscheidend te zijn ten opzichte van de omliggende gebieden door zich te richten op woningen die anders zijn dan standaard. Hierbij valt te denken aan: studentenwoningen, extra grote of bijzondere woningen (casco- of loft achtige woningen in bestaande leegstaande kantoren), expatwoningen en starterswoningen.

Amsterdam heeft een lange historie als studentenstad, en blijft als zodanig onverminderd populair. Bij voortduring is er een nijpend tekort aan woonruimte voor studenten. Het programakkoord bevat de inzet van de gemeente om 9.000 studentenwoningen toe te voegen in de periode 2010-2014. Een deel hiervan moet in de nieuwbouw worden gerealiseerd. De gemeente vervult een stimulerende en ondersteunende rol bij het opnemen van studenteneenheden in bouwplannen en het zoeken naar geschikte locaties voor (tijdelijke) huisvesting. Dit is verder uitgewerkt in 'Kiezen voor studentenhuisvesting' (vastgesteld door het College van B&W op 31 augustus 2010 en de raadscommissie BWK op 6 oktober 2010) waarin een overzicht is opgenomen van locaties die mogelijk voor studentenhuisvesting ontwikkeld kunnen worden en waarvoor nog een ontwikkelende partij wordt gezocht. Het plangebied Sloterdijk is in dit overzicht opgenomen. Op twee kavels kunnen 800 a 1.000 studenteneenheden worden ontwikkeld. Op dit moment is de ontwikkeling van studentenwoningen op de kavel N3 in een ver gevorderd stadium.

Naast studentenwoningen bestaat de ambitie om dit plangebied in te richten voor woningen die voor vele mensen bereikbaar zijn, zowel in fysieke als in financiële zin. Het is hier mogelijk om meer m²'s voor minder geld te krijgen dan elders in de stad. Grote woningen, casco woningen of bijvoorbeeld lofts op verdiepingsvloeren van kantoren, kunnen hier gerealiseerd worden waardoor een nieuw soort woonmilieu in de stad kan ontstaan. Door het toevoegen van woningen en andere functies ontstaat uiteindelijk een gevarieerder milieu dan het huidige monofunctionele kantoormilieu en komen er nieuwe gebruikers met andere wensen in het gebied.

De komende 10 jaar wordt ingezet op woningbouw ten zuiden van het spoor Amsterdam-Haarlem. Hier zijn de milieu- en geluidbeperkingen het minst. Toch zullen hier maatregelen aan de gebouwen moeten worden getroffen als gevolg van onder andere het geluid vanuit de Haven, de Haarlemmerweg en de A10. Uit geluidsonderzoek in het kader van voorliggend bestemmingsplan is gebleken dat de zone tussen de Arlandaweg en de Haarlemmervaart grotendeels geluidsbelast is. Hetzelfde geldt voor de zone tussen de Kingsfordweg en de A10. In voorliggend bestemmingsplan wordt wonen en geluidgevoelige functies zoals onderwijs, binnen deze zones niet mogelijk gemaakt. Wanneer er binnen de planperiode van dit bestemmingsplan toch een initiatief aangedragen wordt in de zone tussen de Haarlemmervaart en de Arlandaweg wat een bijdrage levert aan de stedelijkheid, levendigheid én een aangenaam woonmilieu oplevert, zal de gemeente Amsterdam meewerken aan een procedure om dit mogelijk te maken. Voor de zone tussen de Kingsfordweg en de A10 geldt dit niet.

Uit het geluidsonderzoek is gebleken dat de grootste geluidsbelasting in de zone tussen de Haarlemmervaart en Arlandaweg afkomstig is van de Haarlemmerweg. Dit heeft te maken met het feit dat de Haarlemmerweg (N200) ter plaatse van het gebied Sloterdijk een rijksweg is waar 70 km/uur gereden mag worden. Voor rijkswegen gelden andere geluidsnormen dan voor lokale stedelijke wegen. Afwaardering van de Haarlemmerweg, van rijksweg naar lokale stedelijke weg, ligt voor de hand omdat in 2013 de Westrandweg (A5) in gebruik wordt genomen. De Westrandweg kan de functie van de Haarlemmerweg voor het doorgaand verkeer naar het noorden overnemen waardoor de Haarlemmerweg vooral het lokale verkeer kan verwerken. De gemeente Amsterdam is voornemens om zich in te spannen om de Haarlemmerweg verkeerskundig af te waarderen. Afwaardering van de Haarlemmerweg biedt meer mogelijkheden voor het realiseren van woningen en overige geluidgevoelige functies in het plangebied Sloterdijk. In dit bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die de mogelijkheid biedt om woningen en geluidgevoelige functies te realiseren in de zone tussen Arlandaweg en Haarlemmervaart, indien de status van de Haarlemmerweg binnen de planperiode wordt gewijzigd.

Voor het transformeren van leegstaande kantoren naar woningen gelden overigens andere, ruimere, mogelijkheden dan voor het realiseren van woningbouw op lege kavels omdat het plangebied Sloterdijk een transformatiegebied is. In hoofdstuk 7 wordt nader ingegaan op het geluidsonderzoek en de mogelijkheden voor woningbouw in het plangebied Sloterdijk en de mogelijkheden voor transformatie van kantoren naar wonen.

In het bestemmingsplan Sloterdijk worden de ambities voor een gemengd stedelijk gebied gefaciliteerd door het creëren van de mogelijkheid voor woningbouw. Ook voor woningbouw is een bandbreedte aangegeven. Deze bandbreedte is in het geval van wonen tweeledig: er is een maximum gesteld van 100.000 m² bvo en een maximaal woningaantal van 2000 stuks. Gelet op de vele hoogbouw in het plangebied en de oppervlakte van de nog lege kavels, biedt Sloterdijk geen mogelijkheden voor de realisatie van eengezinswoningen met tuin.

Indien men het volledige aantal woningen zou wensen te realiseren, betekent dit 2000 woningen van maximaal 50 m². Daarmee zouden dus alleen studentenwoningen of starterswoningen worden toegevoegd. Dit laatste lijkt geen reële ontwikkeling voor dit plangebied en dus zal er in de praktijk ingezet worden op een mix van diverse soorten woningen. Het plangebied is een gebied met een goede bereikbaarheid per openbaar vervoer en beperkte parkeermogelijkheden. Er wordt van uitgegaan dat circa 50% van de woningen ten behoeve van de studentenhuisvesting zal zijn. Anderzijds biedt het plangebied mogelijkheden voor woningen voor één- of tweepersoons huishoudens, ook in voormalige kantoorgebouwen. Op de kantoorvloeren kunnen woningen gerealiseerd worden met een oppervlakte van 100 tot 250 m².

Hotels
Het gebied Sloterdijk biedt voor hotelontwikkelingen een unieke kans. De bereikbaarheid van de locatie is uitstekend, zowel vanaf Schiphol als naar de binnenstad, de Zuidas en naar Haarlem, Zandvoort en de kop van Noord-Holland. In de nota Hotelbeleid 2007-2010, vastgesteld in B&W 20 november 2007 wordt de ambitie beschreven om in Amsterdam 9.000 hotelkamers toe te voegen in de periode tot 2015. De focus zal met name moeten liggen op spreiding van de hotels buiten de bekende hotelgebieden.

Voor grootschalige hotelontwikkelingen wordt onder andere gedacht aan Zuidoost en Holendrecht/AMC-terrein. Sloterdijk kan hierop een complementair aanbod faciliteren dat zich met name op de zakelijke en congres markt richt.

Inmiddels hebben verschillende hotelontwikkelaars al belangstelling getoond voor het gebied Sloterdijk . In twee gevallen heeft dat geresulteerd in de daadwerkelijke realisatie van hotels. Hotel Holiday Inn, in een getransformeerd leegstaand kantoor naast het station, is in december 2011 geopend en beschikt over 254 kamers. In juli 2012 is in een ander leegstaand kantoor een hotel met circa 230 kamers geopend door de Meininger Group.

Deze beide hotels zijn gevestigd in de directe omgeving van het station en zullen reizigers trekken, zonder eigen auto, gericht op OV. De hotelconcepten bestaan uit het aanbieden van een basiskamer. Alle voorzieningen daarbij kunnen naar wens worden ingekocht. Dat betekent dat de reiziger bijvoorbeeld kan kiezen voor ontbijt/diner in het hotel, maar ook in de omgeving. Hierdoor zal de directe omgeving van het hotel ook veel levendiger worden.

In de hotelnota worden tevens kavel L-West en Orlyplein Zuid genoemd als mogelijke locaties voor hotels.

Op Sloterdijk kunnen fysiek circa 2.000 hotelkamers worden gebouwd wanneer gekeken wordt naar de zakelijke markt. In dit bestemmingsplan wordt maximaal 80.000 m² bvo aan hotelfuncties mogelijk gemaakt. Daarvan kan maximaal 10.000 m² bvo als congresruimten functioneren. De mogelijkheden voor hotels zijn vooral in de directe omgeving van het station het meest kansrijk, zoals ook de Hotelnota aangeeft. In het bestemmingsplan wordt echter op meerdere locaties het vestigen van een hotel mogelijk gemaakt om de flexibiliteit zo optimaal mogelijk te maken. Hierdoor ontstaat ook op meerdere plekken de mogelijkheid om leegstaande kantoren te transformeren.

Hoteltrein Changiweg
Een initiatief is ingediend voor de realisatie van een 'hoteltrein' in de groenstrook ten noorden van de Changiweg. Dit is een concept waarin bestaande slaaprijtuigen, die tot voor kort in internationale nachttreinen reden, zijn omgebouwd tot hotel. De hoteltrein is een betaalbaar alternatief hotel, een aanvulling op het traditionele hotelconcept. Door de plaatsing van de hoteltrein in de directe nabijheid van het bestaande spoor én de horecatram (een tot café omgebouwde tram) worden de spooractiviteiten geclusterd. Het gebied krijgt hierdoor nog meer de uitstraling van optimale bereikbaarheid.
Gelet op de ligging in de waterkering is in overleg met Waternet gekeken naar de mogelijkheden van de realisatie van de hoteltrein op deze locatie. De locatie voor de hoteltrein ligt in de buitenbeschermingszone. Binnen deze zone mag niet zonder vergunning dieper afgegraven worden dan 2 meter tot maaiveld en grondwater onttrokken worden. Voor het verrichten van heiwerk is een vergunning nodig. Voor de realisatie van de hoteltrein op deze locatie hoeft geen heiwerk verricht te worden en is het afgraven van gronden dieper dan 2 meter niet aan de orde. Het initiatief met bijbehorende functies is realiseerbaar op deze locatie.
Sprake is van een extra locatie voor de realisatie van een hotel. Echter het totaal maximum van 80.000 m² bvo aan hotelvoorzieningen blijft voor het gehele plangebied onverkort gelden.

Extended stay
Een strategie voor het terugdringen van het overaanbod aan kantoorgebouwen is versnelde transformatie van (structureel) leegstaande of leegkomende kantoorpanden. Het gebruik van deze gebouwen als studentenhuisvesting of andere vormen van al dan niet tijdelijk verblijf door bijvoorbeeld expats en migranten ligt voor de hand.

Het bestuur van Amsterdam heeft uitgesproken een stad te willen zijn, waar een voor bedrijven aantrekkelijk sociaal economisch vestigingsklimaat heerst. Een belangrijke voorwaarde daarvoor is het bieden van goede huisvesting aan mensen die er (tijdelijk) moeten of willen zijn, zoals studenten en (met name internationale) toeristen en werknemers.
De gemiddelde duur van verblijf van deze groepen brengt met zich mee dat zij niet per definitie op zoek zijn naar een woning maar ook niet naar een hotel.

Voor deze mengvorm tussen hotel en wonen hanteert de gemeente Amsterdam de term extended stay. Voor deze term geldt de volgende definitie: “Het bedrijfsmatig aanbieden van logies anders dan in een woning voor kortstondig verblijf van tenminste 1 week tot maximaal 1 jaar aan natuurlijke personen die buiten de gemeente hun hoofdverblijf c.q. vaste woon- of verblijfplaats hebben.”

De gemeente Amsterdam wil in het gebied Sloterdijk extended stay faciliteren, waarbij men zich met name richt op de middeninkomens. Leegstaande kantoorgebouwen zijn hiervoor de eerst aangewezen locaties, maar ook op een aantal lege kavels kan gedacht worden aan extended stay. Met name in (hoge) torens kan dit een exclusief, buitenlands aandoend, woonklimaat opleveren.

In Amsterdam worden onderstaande criteria gehanteerd om de verschillende woonvormen van elkaar te onderscheiden:

  • Bij wonen wordt gedacht aan het houden van verblijf, het huren en tevens (laten) bewonen van kamers of het gehuisvest zijn in een woning. In algemene zin kan worden gesteld dat bij wonen vaak wordt gedacht aan de plaats van het hoofdverblijf, de vaste woon- en verblijfplaats en dat het gaat om gebruik voor een langere tijd, door dezelfde personen, volgens een vast patroon en dat er vaak sprake is van een sociale binding met en zorg voor woon- en leefomgeving. Kenmerken van wonen is het ter plaatse vestigen, de wijze van inrichting, de aanwezigheid van persoonlijke spullen en inschrijving in het bevolkingsregister.
  • Een hotel is een service verlenend etablissement met een commercieel oogmerk waar iemand tegen betaling kan overnachten. Bij een hotel wordt gedacht aan een accommodatie met slaapplaatsen voor logiesverstrekking in overwegend een- en tweepersoonskamers tegen boeking per nacht, waar afzonderlijk maaltijden, kleine etenswaren en dranken kunnen worden verstrekt aan gasten en aan passanten. Onder hotel wordt ook verstaan motel, pension, jeugdherberg en bed & breakfast.
  • Onder short stay wordt verstaan het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan één huishouden of voor maximaal vier personen indien deze personen deel uitmaken van meerdere huishoudens, voor een aaneensluitende periode van tenminste één week en maximaal zes maanden.
  • Extended stay wordt niet gezien als vallend onder de traditionele functie wonen en zal als (een meer specifieke vorm van) hotel in dit bestemmingsplan worden opgenomen onder categorie Horeca VI. Voor extended stay geldt dan ook andere regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening dan voor de standaard woonbestemming. Bovendien is er ten aanzien van deze functie sprake van andere regelgeving op het gebied van het huurrecht, bouwregelgeving en belastingregelgeving.

Het onderscheid tussen wonen, short stay, hotel en extended stay is in onderstaande tabel weergegeven.

  Soort pand   Tijdsduur  
Wonen   Woning
 
Langer dan 6 maanden  
Short stay   Woning
 
Tussen 7 nachten en 6 maanden  
Hotel   Gebouw anders dan woning/ woongebouw   Veelal korter dan 1 week  
Extended stay   Gebouw anders dan woning/ woongebouw
 
Minimaal 1 week, maximaal 1 jaar  


Bij het beoordelen of een initiatief daadwerkelijk extended stay in ruimtelijk-planologische zin betreft en als passend binnen de bestemming horeca VI kan worden aangemerkt spelen aan aantal criteria een belangrijke rol:

  • waar de meeste tijd hoofdverblijf wordt gehouden;
  • inschrijving in het Gemeentelijk Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA);
  • gebruik voor langere tijd;
  • aard en intentie van gebruik;
  • aard van de verblijfsruimte;
  • hetgeen partijen omtrent de duur van het gebruik voor ogen heeft gestaan en daaromtrent zijn overeengekomen;
  • sociale binding met en zorg voor woon- en leefomgeving;
  • door dezelfde personen;
  • volgens een vast patroon;
  • aanwezigheid van persoonlijke spullen.


Extended stay wordt in dit bestemmingsplan ten zuiden van het spoor Amsterdam-Haarlem mogelijk gemaakt met een maximale bvo van 40.000 m². Dit zijn circa 400 tot 800 units.

Bedrijven
Bedrijven zijn te herkennen aan de activiteiten die in het gebouw worden uitgevoerd én de daarbij behorende uiterlijke verschijningsvorm. Qua activiteiten wordt een bedrijf gekenmerkt door goederen die worden op- of overgeslagen of producten die er worden gemaakt. Het gaat dan om handwerk, soms wordt gebruik gemaakt van (zware) machines. Als gevolg van de activiteiten die binnen plaatsvinden is de uiterlijke verschijningsvorm vaak één van een fabriek, werkplaats of een distributieterminal. Ze kennen vaak een extensief ruimtegebruik, zijn moeilijk stapelbaar en vaak herkenbaar aan roldeuren.

De ambities van het gebied Sloterdijk zijn hoog en de gewenste dichtheid, zowel qua volume als aantallen mensen, is intensief. Nieuwe traditionele bedrijven zoals hierboven genoemd passen niet in deze strategie en in dit bestemmingsplan.

Er is wel ruimte voor bedrijven binnen milieucategorie 1, 2 en 3.1, dit zijn bedrijven die passen in een gemengd gebied met woningen. Bedrijfsruimte aan huis is hier dus wel mogelijk evenals kleine bedrijven die ondersteunend zijn aan het nieuwe stedelijk gebied. Bedrijven worden in dit bestemmingsplan in het gehele plangebied mogelijk gemaakt, met uitzondering van het centrumgebied rond station Sloterdijk. Er is een maximale bvo aan bedrijven van 15.000 m² toegestaan.

Voorzieningen
De afgelopen jaren zijn er verschillende rapporten uitgebracht waarvan de conclusie telkens hetzelfde was: het voorzieningenaanbod in het plangebied Sloterdijk is achtergebleven bij het aantal gebruikers van het gebied. In het station en rond het stationsplein is een beperkt volume aan consumentverzorgende detailhandel, horeca en diensten aanwezig. Deze voorzieningen zijn voornamelijk gericht op reizigers. Daardoor zijn ze kleinschalig en kort in gebruik en liggen voornamelijk in het stationsgebouw. Voorzieningen voor de werknemers in het gebied zijn er nauwelijks.

Een toename van het aanbod aan voorzieningen is dus zeer gewenst. De aard van deze voorzieningen is veelzijdig; er is niet alleen ruimte voor meer detailhandel en horeca maar ook wordt ingezet op een toename van het aandeel scholen. Ook wordt er in dit bestemmingsplan ruimte gevonden voor vormen van ontspanning en vermaak (leisure).

Met het toevoegen van woon- en hotelfuncties in het gebied, en daardoor andere gebruikers, zal de wens om het aanbod aan voorzieningen uit te breiden alleen maar toenemen. Ook het verbeteren van de verbindingen met de omgeving zal bijdragen aan de wens tot uitbreiding van de voorzieningen. Gebruikers komen dan immers niet alleen uit het gebied zelf, maar ook uit de omliggende gebieden. Contact en afstemming met de stadsdelen West, Nieuw West en de Haven zijn bij het situeren van deze voorzieningen belangrijk.

Binnen Sloterdijk wordt in totaal maximaal 100.000 m² bvo aan voorzieningen mogelijk gemaakt, verdeeld over maatschappelijke voorzieningen (zorg en onderwijs), culturele voorzieningen, sportvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van ontspanning en vermaak en voorzieningen zoals, horeca, detailhandel (maximaal 5.200 m² bvo) en dienstverlening.

Maatschappelijke voorzieningen
Onder maatschappelijke voorzieningen vallen: overheids-, educatieve, welzijns- (para-)medische, sociaal-medische, levensbeschouwelijke en sociaal-culturele voorzieningen.

Sloterdijk blijkt een gewilde locatie te zijn voor gespecialiseerde scholen die een groot aantal leerlingen uit de gehele Metropoolregio trekken. Voorbeelden hiervan zijn het Hout- en Meubileringscollege en het TIO, de Hogeschool voor Hospitality en Toerisme. De scholen hebben zich hier gevestigd vanwege de goede OV bereikbaarheid.

Sloterdijk wil graag inzetten op de vestiging van meer scholen in het gebied. Er zou een aantrekkelijke mix van MBO- en HBO-opleidingen kunnen ontstaan waardoor de levendigheid van het gebied toeneemt. Onderwijsinstellingen waar ook avondopleidingen aan verbonden zijn, kunnen het gebied Sloterdijk ook in de avonduren meer bezoekers trekken.

Een van de manieren om Sloterdijk meer te profileren op het gebied van educatie is de vestiging van studentenwoningen in het gebied. Een andere is om de sportvelden van sportpark Spieringhorn beter bereikbaar te maken. De entree verplaatsen of een extra entree maken, betekent een directe koppeling van de sportvelden met de geplande studentenhuisvesting bij kavel N3.

Ook voor de overige maatschappelijke voorzieningen is ruimte op Sloterdijk. Op dit moment zijn er al een aantal kleine zorgvoorzieningen, zoals bijvoorbeeld een oogkliniek, gevestigd op Sloterdijk.

De maatschappelijke voorzieningen zijn in het gehele plangebied toegestaan met een maximale oppervlakte van 60.000 m² bvo. Echter geldt voor geluidgevoelige voorzieningen dat deze alleen zijn toegestaan ten zuiden van het spoor Amsterdam-Haarlem in het centrale gedeelte van het plangebied en niet langs de A10 en tussen de Arlandaweg en Haarlemmervaart. De gemeente Amsterdam is bereid mee te werken aan een initiatief langs de Haarlemmervaart indien deze een bijdrage levert aan de stedelijkheid en levendigheid van het plangebied. Daarbij moet middels akoestisch onderzoek aangetoond worden dat, met eventuele maatregelen aan de gevel, een goed binnenklimaat gerealiseerd kan worden.

Voor het pand Heathrowstraat 5 is een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor de transformatie van een kantoorpand naar school. De realisatie van een school in onderhavig pand, draagt bij aan de transformatie van leegstaande kantoorpanden in het plangebied. Middels akoestisch onderzoek is aangetoond dat een onderwijsfunctie in het pand gerealiseerd kan worden. De omgevingsvergunning is op 21 februari 2013 verleend en wordt derhalve positief bestemd. Zie bijlage 2 voor de ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van de omgevingsvergunning. Zie bijlage 3 voor het akoestisch onderzoek.

Voorzieningen voor minder zelfredzame personen (kinderdagverblijf, verzorgingstehuis) binnen de 100% letaliteitgrens van aardgastransportleidingen en spoor en wegen waarover gevaarlijke stoffen vervoerd worden zijn niet toegestaan.
En voorzieningen voor gevoelige groepen voor luchtkwaliteit, in het kader van de 'Richtlijn gevoelige bestemmingen Amsterdam', zijn binnen 300 meter van de rand van de snelweg en binnen 50 meter van de rand van een provinciale weg/ drukke stadsweg, waarover meer dan 10.000 voertuigen per etmaal rijden, niet toegestaan. Deze Richtlijn geldt niet voor transformatie van kantoren. Het plangebied Sloterdijk is grotendeels een transformatiegebied. Er zijn twee lege kavels in het plangebied die geheel en gedeeltelijk binnen 300 meter van de rand van de A10 liggen. Voor deze kavels geldt de Richtlijn.


Culturele voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van ontspanning en vermaak en sport
Onder culturele voorzieningen worden musea, (muziek)theaters, expositieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen verstaan.

Voorzieningen ten behoeve van ontspanning en vermaak zijn gecombineerde commerciële en openbare voorzieningen gericht op spel, vermaak en ontspanning, zoals een klimhal, indoor kartbaan, laser-queste, indoor-minigolf, ijsbaan, bowlingbaan, creativiteitscentrum, dansschool, dierentuin, kinderboerderij, sauna/ wellness, speeltuin, bioscoop en daarmee te vergelijken voorzieningen.

De bereikbaarheid van het plangebied biedt de mogelijkheid om voorzieningen ten behoeve van de ontspanning en vermaak te accommoderen. De vervoerscapaciteit van de OV-knoop Sloterdijk wordt zo ook in de avonduren en weekeinden optimaal benut. Hierbij wordt gedacht aan unieke voorzieningen, die zich richten op de stad en de regio zoals bijvoorbeeld een bioscoop. Eveneens is een combinatie van hotels met ontspanning en vermaak goed voorstelbaar. Een voorbeeld hiervan is een hotel met congresfaciliteiten en wellness of een bioscoopzaal die overdag als congresfaciliteit dient en waar 's avonds een film draait.

Voorzieningen ten behoeve van de ontspanning en vermaak hebben veelal een verkeersaantrekkende werking. Het ligt daarom voor de hand om de grotere voorzieningen ten behoeve van ontspanning en vermaak ten noorden van het spoor Amsterdam-Haarlem te situeren omdat hier gebruik gemaakt kan worden van het P+R-terrein. Bovendien sluiten deze functies meer aan bij het grootschalige (kantoor)karakter van deze plek.

De introductie van wonen in het gebied aan het zuidzijde van het station maakt het combineren met functies die veel geluid produceren moeilijk, of ze moeten goed geïsoleerd worden. Kleinschalige voorzieningen ten behoeve van de ontspanning en vermaak, zoals een kleine bioscoop of snookercentrum passen goed in het profiel en zijn met name in de gebieden waar ook wonen wordt toegestaan gewenst.

Gezien de gewenste dichtheid op Sloterdijk heeft een combinatie van voorzieningen ten behoeve van ontspanning en vermaak met andere functies de meeste slagingskans. In leegstaande gebouwen kan ook de vestiging van voorzieningen ten behoeve van ontspanning en vermaak onderzocht worden.

Uitgangspunt bij de beoordeling of voorzieningen ten behoeve van ontspanning en vermaak past op Sloterdijk is dat er een intensief gebruik van de ruimte, binnen en buiten, plaatsvindt. Bovendien moeten deze voorzieningen passen in een gemengd stedelijk gebied.

Extensieve voorzieningen ten behoeve van ontspanning en vermaak, in bebouwing, zowel als in aantal bezoekers, past niet in het profiel van Sloterdijk. Voorbeelden die niet in het profiel van het gebied Sloterdijk passen zijn een golfbaan, beachvolley, etc.

Culturele voorzieningen, sportvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van ontspanning en vermaak zijn in het gehele plangebied toegestaan met een maximale oppervlakte van 15.000 m² bvo. Daarbij worden de grotere voorzieningen ten behoeve van ontspanning en vermaak alleen toegestaan ten noorden van het spoor Amsterdam-Haarlem en in het westen van het plangebied aan de Naritaweg, met een maximale oppervlakte per vestiging van 5000 m² bvo. Kleinschalige voorzieningen (niet groter dan 750 m² bvo) ten behoeve van ontspanning en vermaak mogen zich overal vestigen en passen daarmee ook in het woongebied.

Voorzieningen ten behoeve van horeca, dienstverlening en detailhandel
Onder horecavoorzieningen vallen onder andere: (fastfood) restaurants, snackbar, lunchrooms, cafés, nachtzaken (discotheek, dancing), koffie- theehuis en lunchroom. Op dit moment is er horeca gevestigd op station Sloterdijk (bijvoorbeeld Starbucks). Ook in de directe omgeving van het station zijn verschillende horecagelegenheden te vinden: Hermes, Wissekerke en de Horecatram.

Tot detailhandel wordt over het algemeen gerekend: de verkoop van goederen aan particulieren. Op dit moment kent het plangebied Sloterdijk alleen detailhandel op station Sloterdijk. Het gaat dan om bijvoorbeeld de Albert Heijn To Go, Etos, De Broodzaak en AKO. De detailhandel is met name gericht op reizigers en gebruikers in het gebied.

Onder dienstverlening wordt de aankoop van alle niet-goederen, dus diensten verstaan. Voorbeelden hiervan zijn stomerij, kapper, schoenmaker etc.

Al deze voorzieningen zijn nog niet ruim vertegenwoordigd op Sloterdijk, maar wel gewenst.
De geplande (studenten)woningen, extended stay, hotels etc. zullen naar verwachting deze voorzieningenbehoefte alleen maar vergroten evenals om een ander type voorzieningen vragen. Bovendien worden er woningen toegelaten in het gebied, wat betekent dat er een groter draagvlak voor dit soort voorzieningen ontstaat.

De voorzieningen ten behoeve van horeca, detailhandel en dienstverlening zijn in het gehele plangebied toegestaan met een maximale oppervlakte van 25.000 m² bvo. Uitzondering hierop is de Naritaweg waar geen detailhandel is toegestaan.

Het ligt het meest voor de hand dat horecavoorzieningen en detailhandel in de plint aan de hoofdstraten gerealiseerd worden, aangezien deze een publiekstrekkende functie hebben. Echter een restaurant op grote hoogte met een wijds uitzicht over de stad behoort ook tot de mogelijkheden in Sloterdijk. Detailhandel wordt in dit bestemmingsplan uitsluitend op de begane grond toegestaan. Ook voorzieningen ten behoeve van de dienstverlening komen hoofdzakelijk op de begane grond voor, echter worden deze voorzieningen op hogere verdiepingen niet uitgesloten.
De toekomst zal leren of deze ruimte daadwerkelijk gebruikt wordt. Uiteindelijk is het namelijk aan de markt of deze ruimte wel of niet ingevuld zal worden.

Tevens zijn een aantal randvoorwaarden gesteld aan de voorzieningen:

  • Er wordt een maximum gesteld aan het aantal m²'s detailhandel omdat Amsterdam het beleid heeft dat de verschillende winkelcentra niet met elkaar mogen concurreren. De voorzieningen van Sloterdijk moeten daarom in het licht gezien worden van de detailhandelvoorraad op het Osdorpplein, Bos en Lommerplein en Plein 40-45. In het plangebied Sloterdijk mag, op advies van de commissie winkelplanning, maximaal 5.200 m² bvo detailhandel gevestigd worden. Dit is inclusief de reeds bestaande detailhandel in station Sloterdijk van circa 800 m² bvo. Deze 800 m² is in onderhavig bestemmingsplan vergroot naar 1000 m² bvo. Dit betekent dat er nog 4.200 m² bvo aan detailhandel in het plangebied gerealiseerd kan worden.
  • Initiatieven voor detailhandel mogen maximaal 300 m² bvo per vestiging bedragen. Deze 300 m² bvo is iets groter dan in het centrum van Amsterdam omdat dit recht doet aan de schaalgrootte van de bestaande gebouwen in het plangebied en omdat de detailhandel (inclusief magazijnruimte) hier alleen is toegestaan op de begane grond.
  • In het plangebied is 1 supermarkt toegestaan van maximaal 1.000 m² bvo. Deze supermarkt is alleen toegestaan indien in het plangebied (studenten)woningen gerealiseerd worden.
  • Ook is er een bovengrens gesteld aan discotheken: maximaal 2 stuks in het plangebied, waarvan 1 vestiging met een maximale oppervlakte van 300 m² bvo en 1 vestiging van maximaal 2000 m² bvo. Discotheken worden gezien als een verkeersaantrekkende functie die bovendien overlast kan geven in de avond- en nachturen. Nu wonen wordt toegestaan is dit een functie die beperkt mogelijk gemaakt wordt, in dezelfde zone waar ook wonen mogelijk is. Dat betekent dat er ten zuiden van het spoor een discotheek van maximaal 300 m² bvo is toegestaan. Ten noorden van het spoor is een grotere discotheek van maximaal 2000 m² bvo toegestaan Dit betreft een middelgrote uitgaansgelegenheid. Partycentra zijn niet mogelijk in het plangebied, hiervoor zijn andere locaties beter geschikt.
  • Het plangebied Sloterdijk is niet aangewezen als locatie voor Grootschalige DetailhandelsVestigingen en ook niet voor Perifere DetailhandelsVestigingen. Dit past niet in de gewenste dichtheid en het profiel van Sloterdijk. Er zijn stadsbreed afspraken gemaakt over de locaties voor PDV en GDV.

 
Ambulante handel
Voor de Sloterdijkgebieden is het gewenst ambulante handel mogelijk te maken. Ambulante handel vindt met name plaats in de openbare ruimte, langs wegen en op pleinen. Op basis van door het bevoegd gezag aangewezen locaties kan vergunning verleend worden. Voor Westpoort is geen vastgesteld beleid waarin ambulante handel geregeld wordt. In dit geval zal ambulante handel mogelijk worden gemaakt in de regels van het bestemmingsplan. Ambulante handel zal met name mogelijk gemaakt worden binnen de bestemmingen Verkeer en Groen. Ambulante handel mag in Sloterdijk tevens plaatsvinden op het Orlyplein (bestemmingen Gemengd 1 en 4). Het is uiteindelijk aan de vergunning verlenende instantie om te bepalen waar ambulante handel in elk gebied plaats mag vinden.

Hoofdstuk 5 Mer /mer-beoordeling

5.1 M.e.r.-beoordelingsplicht

5.1.1 Algemeen

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang een volwaardige plaats in bepaalde plan- en besluitvormingsprocessen te geven. Enerzijds maakt het opstellen van een milieueffectrapport (MER) de initiatiefnemer bewust van de milieugevolgen en anderzijds kan de overheid diverse milieugevolgen in samenhang met elkaar en op een voor de burger transparante wijze bij de besluitvorming betrekken. De regelgeving met betrekking tot de milieueffectrapportage is verankerd in de Wet milieubeheer. Voor sommige plannen of activiteiten geldt direct de verplichting om een MER op te stellen, maar er zijn ook plannen waarvoor het bevoegd gezag moet beoordelen of zij het nodig vindt om ter voorbereiding van een besluit een MER te laten maken (m.e.r.-beoordeling). In het Besluit m.e.r. is opgenomen voor welke activiteiten de m.e.r.-(beoordelings)plicht bestaat. Het gaat dan met name om activiteiten die aanzienlijke nadelige effecten op het milieu kunnen hebben.

Voor de beoogde transformatie van het plangebied Sloterdijk is vanwege de aard en omvang van het project een m.e.r. beoordeling opgesteld. In deze notitie wordt beoordeeld of voor de voorgenomen activiteiten, vanwege mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, het opstellen van een milieueffectrapport (MER) noodzakelijk is.

5.1.2 Regelgeving

In de Wet milieubeheer en in het daarop gebaseerde Besluit m.e.r. (gewijzigd 2011) wordt onderscheid gemaakt tussen activiteiten, die m.e.r-plichtig zijn (de zogenaamde bijlage C-activiteiten) en activiteiten, die m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn (de zogenaamde bijlage D-activiteiten). Tot slot is voor activiteiten die wel genoemd zijn in bijlage D, maar die niet voldoen aan de gestelde drempelwaarde de verplichting tot een vormvrije m.e.r.-beoordeling in het ruimtelijk plan.

M.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten zijn activiteiten waarvoor de beslissing of wel of niet de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen, niet bij wet vastligt, maar door het bevoegd gezag moet worden genomen. Het bevoegd gezag moet bepalen of er sprake is van "belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu", die het doorlopen van de m.e.r.-procedure wenselijk/ noodzakelijk zouden maken.

5.2 M.e.r.-beoordeling Sloterdijk

Binnen het plangebied voor Sloterdijk worden verschillende soorten functies mogelijk gemaakt binnen een vastgestelde totale maximale ontwikkelingscapaciteit, waarbinnen met de verschillende functies nog gevarieerd kan worden. Per functie kan maximaal worden ontwikkeld:

  • 100.000 m² bvo woningen, met een maximum van 2.000 woningen
  • 537.000 m² bvo kantoren
  • 60.000 m² bvo maatschappelijke voorzieningen
  • 15.000 m² bvo culturele- en sportvoorzieningen en voorzieningen t.b.v. ontspanning en vermaak
  • 80.000 m² bvo hotel
  • 40.000 m² bvo extended stay
  • 25.000 m² bvo horeca, detailhandel en dienstverlening
  • 15.000 m² bvo bedrijven

Het maximale programma omvat 800.000 m² bvo. De som van alle maximale ontwikkelingen per functie is echter hoger, namelijk 872.000 m² bvo. Niet elke functie kan dus binnen het flexibele bestemmingsplan maximaal worden ontwikkeld.

Voor de analyse of een activiteit m.e.r.-plichtig dan wel m.e.r.-beoordelingsplichtig is, is een aantal zaken van belang:

  • 1. Zijn de verschillende onderdelen van de voorgenomen ontwikkeling één geheel (ruimtelijk, functioneel) of is er sprake van losse op zichzelf staande voornemens?
  • 2. Bevat de voorgenomen ontwikkeling m.e.r.-plichtige of m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten?
  • 3. Zo, ja worden de drempelwaarden voor de m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht overschreden?
  • 4. In hoeverre is de voorgenomen ontwikkeling al vastgelegd in een ruimtelijk besluit of vergunning?

De transformatie van het plangebied Sloterdijk voorziet in de volgende activiteiten die in bijlage D van het Besluit m.e.r. genoemd zijn:

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1105BPGST-VG02_0017.png"

Voor Sloterdijk kan gesteld worden dat:

  • 1. de ontwikkeling één samenhangend geheel vormt;
  • 2. de ontwikkeling valt onder de categorie stedelijke ontwikkelingsproject;
  • 3. de drempelwaarde van 200.000 m² wordt niet overschreden en de drempelwaarde voor een m.e.r.-beoordeling van 2.000 woningen wordt in beginsel ook niet behaald (uitgaande dat studentenkamers niet gelijk zijn aan reguliere, volwaardige woningen) en er geen directe m.e.r.-plicht geldt;
  • 4. de voorgenomen activiteit niet mogelijk is binnen het thans vigerende bestemmingsplan en hiervoor het bestemmingsplan geactualiseerd wordt.


Vastgelegd in het programma is dat er ruimte voor woningen gerealiseerd wordt, met een maximum van 100.000 m² bvo en 2.000 woningen. In dit bestemmingsplan worden deze ambities gefaciliteerd door het creëren van een flexibele mogelijkheid tot woningbouw. Deze bandbreedte is in het geval van wonen tweeledig: er is een maximum gesteld van 100.000 m² bvo en een maximaal woningaantal van 2000 stuks, waarbij op voorhand duidelijk is dat gelet op de vele hoogbouw in het plangebied en de oppervlakte van de nog lege kavels, Sloterdijk geen mogelijkheden biedt voor de realisatie van eengezinswoningen met tuin.

Indien men het volledige aantal woningen zou wensen te realiseren, betekent dit 2000 woningen van maximaal 50 m². Daarmee zouden dus alleen studentenwoningen worden toegevoegd. Dit laatste lijkt geen reële ontwikkeling voor dit plangebied en dus zal er in de praktijk vanuit de markt ingezet worden op een mix van diverse soorten woningen.

Het plangebied is een gebied met een goede bereikbaarheid per openbaar vervoer en beperkte parkeermogelijkheden. Er wordt van uit gegaan dat circa 50% van de woningen ten behoeve van de studentenhuisvesting zal zijn. Anderzijds biedt het plangebied mogelijkheden voor woningen voor één- of tweepersoons huishoudens, ook in voormalige kantoorgebouwen. Op de kantoorvloeren kunnen woningen gerealiseerd worden met een oppervlakte van 100 tot 250 m².

Met een groter oppervlak dan 50 m² wordt het worstcasescenario van 2.000 woningen nooit gehaald. Als er uitgegaan wordt dat er wel 2.000 studentenwoningen gerealiseerd worden, dan is dit qua milieueffect niet vergelijkbaar met 2.000 reguliere woningen wat door de wetgever als drempel wordt gehanteerd. Gemotiveerd kan worden dat uitgaande van het feit dat er gerekend wordt met studentenwoningen, en dat het aantal van 2.000 nooit gehaald wordt wanneer er ook reguliere woningen gebouwd gaan worden die een groter woonoppervlak hebben dan studentenwoningen, de drempelwaarde zoals bedoeld in kolom 2 niet gehaald wordt.

Het plangebied is een bestaand kantorenpark rondom treinstation Sloterdijk. Het gaat primair om het mogelijk maken van andere functies in bestaande gebouwen, maar ook om het realiseren van nieuwe gebouwen met een andere functie dan kantoor. In het kader van de m.e.r.-beoordeling is het van belang om de toe te voegen hoeveelheid vierkante meters te beschouwen. Op het peilmoment, augustus 2011, was in totaal 578.709 m² aan bruto vloeroppervlak (bvo) gerealiseerd binnen het plangebied. Het thans vigerende bestemmingsplan maakt een totaal van 650.000 m² bvo mogelijk. Met dit nieuwe bestemmingsplan wordt het mogelijk gemaakt om 800.000 m² aan bvo mogelijk te maken. Dit betekent een planologische toevoeging van 150.000 m² bvo.

5.3 Resultaten m.e.r.-beoordeling

Het plangebied kenmerkt zich door een hoge mate van stedelijkheid, waarbij het een plek aan de rand van de stad inneemt, tussen een woonwijk, belangrijke infrastructuur en bedrijvigheid die zich uitstrekt tot de haven. Het is een overgangszone die op dit moment bestaat uit een kantorenpark dat rond een van de belangrijkste infrastructurele knooppunten van Amsterdam ligt.

In de m.e.r.-beoordeling is vervolgens gekeken naar de kenmerken van de belangrijke nadelige (milieu)effecten, die de activiteit kan hebben. Per milieuthema zijn de effecten van het plan Sloterdijk beschreven. De effecten zijn beschreven ten opzichte van de toekomstige (autonome) situatie, zonder de ontwikkeling van het plangebied Sloterdijk. Gekeken is naar effecten binnen het plangebied en naar effecten die daarbuiten, in het studiegebied, optreden.

De thema's die in de m.e.r.-beoordeling beschreven zijn, zijn:

  • verkeer en parkeren
  • bodem en water
  • geluid
  • luchtkwaliteit
  • externe veiligheid
  • geur
  • luchthavenindelingbesluit
  • natuur
  • cultuurhistorie en archeologie

Voor een beschrijving van de effecten van deze thema's wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van M.e.r.-beoordeling, bk ruimte & milieu, RM110096, 3 juli 2012.

5.4 Conclusie

De ontwikkeling vervangt een bestaande stedelijke bestemming binnen een stad. De milieukwaliteit in de omgeving wordt in sterke mate bepaald door de stedelijke omgeving, waaronder de omliggende wegen. Het verkeer van en naar het plangebied Sloterdijk en het parkeren binnen het plangebied worden op toereikende wijze geregeld. De verandering van de geluidsituatie en luchtkwaliteit ten gevolge van de verandering van verkeer zal niet of nauwelijks waarneembaar zijn. Ook zijn er geen belangrijke effecten in het kader van de (externe) veiligheid.

Binnen het plangebied zijn geen belangrijke effecten op bodem-, water-, cultuurhistorische of archeologische waarden of natuur. Met het plan wordt voldaan aan de wettelijke eisen met betrekking tot de milieukwaliteit binnen en buiten het plangebied. Effecten die optreden zijn gerelateerd aan de hoogbouw (landschap en schaduw) en de geluidsbelasting op (studenten)woningen binnen het plangebied ten gevolge van de omliggende wegen en de bestaande industrie.

Overwegende dat:

  • de verandering van verkeer en verkeersgerelateerde effecten ten opzichte van de autonome situatie (waarin binnen het plangebied ook stedelijke functies aanwezig zijn) minimaal is;
  • de effecten op alle andere aspecten, zowel binnen als buiten het plangebied beperkt of afwezig zijn;

bestaan er geen belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu.

Daarbij ook overwegende dat:

  • de m.e.r.-beoordelingsgrens van 2.000 woningen in een worst-case behandeld wordt en dit bovendien studentenwoningen betreft;
  • geen alternatieven voor de ontwikkeling zijn die voor een milieueffectrapportage relevant zijn;
  • een milieueffectrapportage niet méér inzicht geeft in de milieueffecten ten behoeve van de besluitvorming dan deze m.e.r.-beoordeling en de onderzoeken ten behoeve van het bestemmingsplan;
  • bij een m.e.r.-beoordelingsplicht het uitgangspunt is dat géén MER uitgevoerd dient te worden, tenzij er belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu bestaan;

bestaat er geen noodzaak tot het uitvoeren van een milieueffectrapportage ten behoeve van het te nemen ruimtelijk besluit.

Hoofdstuk 6 Verkeer en parkeren

6.1 Algemeen

Sloterdijk (Teleport) is aangemerkt als Metropolitaan kerngebied. Het gebiedstype is grootstedelijk wonen-werken. Het locatiebeleid is er op gericht om bedrijvigheid te centreren en de groei van de automobiliteit terug te dingen. Het plangebied Sloterdijk voldoet aan deze eisen aangezien het een grootschalige werk/woon-locatie is, die goed te bereiken is door verschillende vormen van vervoer, met name het OV. In de volgende paragrafen wordt ingegaan op de regelgeving die voor het verkeer en parkeren geldt en op de verschillende vormen van vervoer die in het plangebied te vinden zijn. Tenslotte worden de uitkomsten van het verkeersonderzoek besproken dat voor het plangebied Sloterdijk is opgesteld.

6.2 Regelgeving

6.2.1 Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan

Het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (2007) maakt de keuzes van de provincie duidelijk op het gebied van verkeer en vervoer. Er staat in welke maatregelen zij in de periode 2007-2013 wil uitvoeren en wat zij van andere partijen verwacht.
Daarnaast geeft het plan aan hoe de provincie wil omgaan met de effecten van verkeer en vervoer op veiligheid, milieu, economie, ruimtelijke kwaliteit, natuur en landschap en water.

De provincie is volgens de Planwet verkeer en vervoer verplicht een verkeers- en vervoersplan te maken. De essentiële onderdelen uit het Nationaal Verkeers- en Vervoersplan, de Nota Mobiliteit uit 2006, moeten daarin zijn verwerkt. Bovendien vereist de Planwet dat gemeenten de essentiële onderdelen die de provincie in haar Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan formuleert, in hun beleid en maatregelen overnemen. De provincie kán, indien zij dat wenst, uitvoering van de essentiële onderdelen van gemeenten afdwingen.

Het doel van het beleid is eenvoudig samen te vatten met het motto 'vlot en veilig door Noord- Holland'. Lopende plannen voor verbetering van de infrastructuur worden verder ontwikkeld en waar mogelijk verwezenlijkt. Omdat alleen met de uitbreiding van weginfrastructuur de groei van het autogebruik niet is bij te houden, worden ook andere beleidsonderdelen geïntensiveerd. De bedoeling is dat het totaal van netwerken - auto, openbaar vervoer, fiets - efficiënter wordt gebruikt en alternatieven voor het autogebruik worden gestimuleerd, zodat er meer keuzemogelijkheden ontstaan.

6.2.2 Regionaal Verkeer & Vervoerplan

Het Regionaal Verkeer & Vervoerplan (RVVP) uit 2004 is het beleidskader op het gebied van verkeer en vervoer van de Stadsregio Amsterdam. Het is richtinggevend voor de beleidsontwikkeling voor 10 jaar, voor de uitvoering van de exploitatie van het openbaar vervoer en de subsidieverlening op het gebied van infrastructuur en verkeersveiligheid. Dit RVVP is opgesteld binnen de ambities die de stadsregio-gemeenten gezamenlijk hebben geformuleerd. Deze ambities zijn: het creëren van een gezonde, gedifferentieerde economie met internationale concurrentiekracht, het bieden van een goed sociaal klimaat aan de inwoners en het zorgen voor een duurzame leefomgeving. De hoofdlijnen van beleid zijn samen te vatten in een aantal strategieën: een samenhangend netwerk, gebiedsgerichte aanpak, prijsbeleid, duidelijke keuzes voor leefbaarheid en veiligheid en een slagvaardige samenwerking en financiering. Een groot deel van de regionale OV-verbindingen voldoet nog niet aan de kwaliteitseisen voor snelheid, betrouwbaarheid en gemak. De strategie voor het openbaar vervoer is het selectief uitbreiden van het netwerk en het verbeteren van de exploitatie om middelen vrij te maken voor beter regionaal openbaar vervoer.

6.2.3 Regionale OV-Visie

De OV-Visie 2010-230 is samen met gemeenten van de Stadsregio Amsterdam, aangrenzende overheden, maatschappelijke organisaties (reizigersverenigingen) en vervoerbedrijven ontwikkeld en op 24 juni 2008 vastgesteld door de Regioraad. Het aanleggen van grootschalige infrastructuur vraagt een lange voorbereidingstijd. Daarom is een visie nodig voor de langere termijn. Op basis van de visie wordt ook een investeringsstrategie gemaakt. Met de visie kunnen juiste en toekomstvaste keuzes worden gemaakt in de aanleg of aanpassingen van het OV-netwerk in de regio.

6.3 Autoverkeer

Het plangebied is goed per auto te bereiken. Aan de oostkant van het plangebied ligt de rijksweg A10, onderdeel van de ringweg van Amsterdam. Aan de zuidkant de Haarlemmerweg, een belangrijke verkeersroute tussen Amsterdam en Haarlem. Aan de noordzijde ligt de Basisweg, de belangrijkste ontsluitingsweg van het plangebied Sloterdijk en Haven Amsterdam. Aan de noordzijde van het plangebied is de Westrandweg gerealiseerd. Met de Westrandweg wordt de Rijksweg A5 doorgetrokken vanaf Raasdorp naar de A10, vlak ten zuiden van de tweede Coentunnel. Het plangebied kent tenslotte een net aan perceelontsluitingswegen.

6.4 Openbaar vervoer

De bereikbaarheid van het plangebied per openbaar vervoer is uitstekend, door de ligging in de directe nabijheid van NS-Station Sloterdijk. Dit station heeft onder andere een snelle verbinding naar Amsterdam-Centraal, Schiphol, Haarlem en Zaanstad. Station Sloterdijk is tevens een metrostation met verbindingen naar de zuid- en de oostkant van Amsterdam. Bij het NS-Station Sloterdijk zijn haltes van streekbussen en een tram op het Carrascoplein.

Onderzoek wordt gedaan naar een hoogwaardige busverbinding (Westtangent) tussen Station Sloterdijk en Schiphol Plaza via Amsterdam Nieuw West. Uit het onderzoek blijkt dat deze busverbinding een belangrijke schakel is in het regionale openbaar vervoersnetwerk. Deze hoogwaardige busverbinding zou deels gerealiseerd kunnen worden als vrije busbaan van ongeveer 17 kilometer lang, met voorrang op de kruisingen en zou circa 15.000 tot 17.500 reizigers per dag kunnen trekken.

6.5 Langzaam verkeer

Het plangebied is per fiets en te voet goed te bereiken, al zijn de routes naar de omliggende gebieden in de avonduren niet aantrekkelijk. De in het plangebied gelegen fietspaden langs de Arlandaweg en Radarweg, maken onderdeel uit van het regionaal Netwerk Fiets. Voor fietsers is op het NS-Station een voorziening getroffen in de vorm van een inpandige stationsfietsenstalling. Ter stimulering van het openbaar vervoer wordt de mogelijkheid om de fiets te stallen bij het station vergroot. Daarvoor worden en zijn op het Orlyplein en de L-kavels circa 2000 nieuwe fietsparkeerplaatsen gerealiseerd.

6.6 Parkeren

Algemeen
Voor parkeren in Amsterdam geldt het locatiebeleid. Dit beleid is in 2008 vastgesteld als aanvullend toetsingskader op het structuurplan 'Kiezen voor stedelijkheid (2003)'. Bij de vaststelling van de Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam' komt het structuurplan uit 2003 te vervallen. De daarbij behorende aanvullende toetsingskaders zijn, al dan niet na (gedeeltelijke) herziening en actualisering, in de Structuurvisie geïntegreerd. Eén daarvan betreft de nota 'Locatiebeleid Amsterdam'.

In het oude (nu nog vigerende) bestemmingsplan is een zonering opgenomen waarbij de dichtst rondom het station gelegen locaties de status A-locatie hebben en de verderop gelegen locaties de status B-locatie. Voor A-locaties geldt een parkeernorm van 1 parkeerplaats per 250 m² bvo kantoorbebouwing en een parkeernorm van 1 parkeerplaats per 125 m² bvo kantoorbebouwing voor B-locaties.

Parkeernormen
Het voorliggend bestemmingsplan heeft als uitgangspunt om veel verschillende functies toe te laten in tegenstelling tot het oude bestemmingsplan waarin vooral kantoor en bedrijf werd toegestaan. Het voorliggend bestemmingsplan is flexibel wat betekent dat er op een kavel meerdere bestemmingen mogelijk maakt. Het is daarom op dit moment nog niet duidelijk welke bestemming er uiteindelijk komt, dat is afhankelijk van de markt.

De opgave voor Sloterdijk is:

  • Het vullen van de leegstaande kantoorgebouwen met nieuwe functies én
  • Nieuwe bebouwing met andere functies dan kantoren op lege kavels.


Parkeren voor nieuwe functies in leegstaande kantoorgebouwen
Leegstaande kantoorgebouwen hebben al (gebouwde) parkeerplaatsen op eigen terrein, omdat deze gebouwd zijn ten tijde dat er nog een kantoor gehuisvest was. Hierbij is vaak een parkeernorm van 1:125 gehanteerd.

Er wordt vanuit gegaan dat nieuwe functies in deze leegstaande gebouwen een gelijke of lagere parkeernorm nodig hebben. (Ter vergelijking: een woning in dit gebied zal gemiddeld circa 100m² bvo zijn, dat betekent dat er 1,25 parkeerplaats per woning beschikbaar is). Uit recent parkeeronderzoek blijkt ook dat er voldoende parkeercapaciteit is, maar dat de verdeling van de parkeerplaatsen over het gebied mogelijk een probleem is. De verdeling gaat dan met name over de parkeerplaatsen in de openbare ruimte, hiervoor wordt naar een oplossing gezocht. Het parkeren op eigen terrein is geen probleem.

Parkeren voor nieuwbouw met andere functies dan kantoren
Voor nieuwbouw moet een parkeernorm worden vastgesteld. Uitgangspunt daarbij is parkeren op eigen terrein. In veel gevallen betekent dat gebouwde parkeervoorzieningen in verband met de gewenste dichtheid.

Parkeernormen zijn in de regel gekoppeld aan de functie. Omdat dit bestemmingsplan nog geen duidelijkheid biedt welke functie er uiteindelijk in een gebouw gehuisvest wordt is er uitgegaan van een gemiddelde parkeernorm. De definitieve functie zal de uiteindelijke parkeernorm bepalen.

Op basis van het maximale programma dat gebruikt is voor de onderzoeken ten behoeve van dit bestemmingsplan is geïnventariseerd hoeveel parkeerplaatsen er uiteindelijk theoretisch noodzakelijk zijn voor de nieuw te bebouwen kavels. Voor deze theorie is uitgegaan van een parkeernorm van 1:100 m² bvo voor woningen, voorzieningen, extended stay en bedrijven. Voor hotels is een norm van 0.375 parkeerplaatsen per kamer gehanteerd. Met deze uitgangspunten zijn uiteindelijk 1835 nieuwe parkeerplaatsen noodzakelijk.

Ruimtelijk zijn er circa 1850 parkeerplaatsen te realiseren. Daarbij is het uitgangspunten dat er in één, of in bepaalde gevallen, in twee lagen geparkeerd wordt op eigen terrein. Uitzondering hierop vormen de kavels OP1 en OP2. Voor OP1 is onvoldoende ruimte om op eigen terrein te parkeren, oplossing hiervoor is het parkeren voor deze functie te combineren met de parkeergarage van OP2. Voor OP2 moet vanwege de grootte van het programma en de strategische ligging onderzocht worden of de parkeergarage gecombineerd kan worden met een deels openbaar toegankelijk gedeelte. Randvoorwaarden hiervoor worden verder uitgewerkt zodra hiervoor een bouwenvelop of tender kan worden uitgeschreven.

Conclusie van dit onderzoek is dat er theoretisch voldoende parkeerplaatsen voor de nieuwe gebouwen gerealiseerd kunnen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1105BPGST-VG02_0018.png"

De uiteindelijk te hanteren parkeernorm is afhankelijk van de te vestigen functie. Voor elke functie wordt maatwerk geleverd.

N.B. Bebouwing op de kavels E en OP1 wordt in dit bestemmingsplan wél mogelijk gemaakt. In de economische haalbaarheid van dit bestemmingsplan is echter opgenomen dat deze beide kavels de komende 10 jaar zeer waarschijnlijk niet uitgeven worden als gevolg van de huidige economische situatie. Parkeerplaatsen voor deze kavels moeten op eigen terrein gerealiseerd worden en zijn daarom niet meegenomen in deze berekening.

Parkeren voor huidige kantoren in bestaande bouw
Voor de kantoren zoals die op dit moment gevestigd zijn in het gebied blijft de parkeernorm volgens het locatiebeleid gelden:

  • 1. Voor de bestemmingsvlakken met een A-norm (groen in de afbeelding) is dit 1 parkeerplaats per 250 m² bvo;
  • 2. voor bestemmingsvlakken met een B-norm (rood in de afbeelding) is dit 1 parkeerplaats per 125 m² bvo.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1105BPGST-VG02_0019.png" Afbeelding, vastgestelde kaart locatiebeleid voor Amsterdam Teleport 1999

Dubbel gebruik parkeerplaatsen
Bij het maken van plannen voor het gebied is het belangrijk om efficiënt om te gaan met de beschikbare ruimte en middelen. De ruimte die nodig is voor het stallen van auto's is één van de vele noodzakelijke ruimteclaims om het gebied goed te laten functioneren. Gebruikelijk is daarbij dat iedere functie op basis van normen, zoals de kantoorlocatienorm of de CROW-normering, iedere gebruiker voor zich de maximum toegestane hoeveelheid parkeerplaatsen realiseert. Echter bij gemengd stedelijke gebieden, het profiel waar Sloterdijk naar streeft, ligt het voor de hand om uitwisseling tussen de parkeerplaatsen van verschillende functies te stimuleren. Uitgangspunt bij het parkeren op Sloterdijk is dan ook dat voor ieder kavel een basisvolume aan parkeren aanwezig is. Voor de piekbelasting kunnen functies gebruik maken van elkaars parkeervoorziening. De piek voor woningbouw ligt namelijk op een ander moment dan de piek voor kantoren of een andere voorziening. Voor het op elkaar afstemmen van het gebruik van de parkeervoorzieningen zal de Stichting Parkmanagement Teleport een belangrijke rol spelen.

Transferium Sloterdijk
Op het Piarcoplein is inmiddels een transferium voor Park en Ride gerealiseerd. De parkeervoorzieningen hier kunnen voor erg drukke momenten als reserveopvang worden gebruikt. In dit bestemmingsplan worden in totaal 750 parkeerplaatsen mogelijk gemaakt.

6.7 Verkeersonderzoek

Dienst Infrastructuur Verkeer en Vervoer heeft een verkeersonderzoek uitgevoerd naar de effecten van de voorgenomen bestemmingsplanwijzigingen op de verkeersintensiteiten en de verkeersafwikkeling op wegen in het plangebied Sloterdijk en de directe omgeving.

Bij de uitvoering van het verkeersonderzoek is gebruikgemaakt van het statische verkeersmodel GenMod-2010. Dit is het strategische verkeersmodel van de gemeente Amsterdam. Het model omvat basisjaar 2008 en de prognosejaren 2010, 2015, 2020 en 2030.

Het model GenMod-2010 geschikt is om voor het verkeersonderzoek in het kader van het bestemmingsplan in te zetten. Alle wegen waar in het kader van dit verkeersonderzoek uitspraken over moeten worden gedaan worden door dit model gemodelleerd. Daarnaast is de zonering ter plaatse van het plangebied Sloterdijk voldoende verfijnd en is het oppervlak van het plangebied beperkt.

In het kader van het bestemmingsplan zijn de jaren 2015 en 2020 verkeerskundig beschouwd. Voor het aspect lucht en geluid is naast 2015 en 2020 eveneens het jaar 2023 beschouwd.

Voor het jaar 2015 is uitgegaan van een basisprognose, variant 1: referentiesituatie 2015 en variant 2: projectsituatie 2015.

Basisprognose 2015
De basisprognose 2015 is geheel conform de 'Basisgegevens verkeersprognoses'. In dit scenario komt er tot 2015 in het plangebied 11.800 m² bvo aan kantoren en 25.000 m² bvo aan voorzieningen bij.
Deze variant speelt in dit onderzoek geen rol en wordt niet onderzocht.

Variant 1: referentiesituatie 2015
In deze variant wordt verondersteld dat het vigerende bestemmingsplan (Teleport 1996) volledig wordt gerealiseerd. Dit komt overeen met het huidige programma en betreft realisatie van maximaal:

  • 528.000 m² kantoren
  • 105.000 m² kantoorachtige bedrijven
  • 1.450 m² centrumvoorzieningen detailhandel
  • 10.550 m² centrumvoorzieningen overig
  • 400 m² centrumvoorzieningen stationsgebonden detailhandel
  • 600 m² centrumvoorzieningen stationsgebonden overig
  • 5.000 m² satellietgrondstations

Totaal omvat het huidige vigerende bestemmingsplan 651.000 m² aan programma. Op dit moment (cijfers augustus 2011) is er al 578.709 m² hiervan gerealiseerd. Ten opzichte van de basisprognose 2015 betekent realisatie van het vigerende bestemmingsplan ruim 90.000 m² bvo extra in 2015.

Variant 2: projectsituatie 2015
Het nieuwe bestemmingplan zal een zogenaamd flexibel bestemmingsplan zijn. Dit houdt in dat er realisaties van verschillende soorten functies mogelijk worden gemaakt binnen een vastgestelde totale maximale ontwikkelingscapaciteit, waarbinnen met de verschillende functies nog gevarieerd kan worden. Per functie kan maximaal worden ontwikkeld:

  • 100.000 m² woningen
  • 537.000 m² kantoren
  • 60.000 m² maatschappelijke voorzieningen
  • 15.000 m² culturele en sportvoorzieningen
  • 80.000 m² hotel
  • 40.000 m² extended stay
  • 25.000 m² plintvoorzieningen
  • 15.000 m² bedrijven

Tijdens het uitvoeren van het verkeersonderzoek omvatte het maximale programma 817.000 m² bvo. Na het opstellen van het verkeersonderzoek is het maximale programma bijgesteld naar 800.000 m² bvo. Aangezien dit lager is dan het maximale programma dat in het verkeersonderzoek is aangehouden, wordt dit hiermee dus ruimschoots afgedekt.
De som van alle maximale ontwikkelingen per functie is echter hoger dan de hierboven genoemde metrage, namelijk 872.000 m² bvo. Niet elke functie kan dus binnen het flexibele bestemmingsplan maximaal worden ontwikkeld.

Voor het jaar 2020 is uitgegaan van een basisprognose, variant 3: referentiesituatie 2020, variant 4: projectsituatie 2020.

Basisprognose 2020
De basisprognose 2020 is geheel conform de 'Basisgegevens verkeersprognoses'. In dit scenario komt er tot 2020 in het plangebied 61.800 m² bvo aan kantoren en 80.000 m² bvo aan voorzieningen bij. Dit is inclusief de toevoeging tot 2015.
Deze variant speelt in dit onderzoek geen rol en wordt niet onderzocht.

Variant 3: referentiesituatie 2020
In deze variant wordt verondersteld dat het vigerende bestemmingsplan (Teleport 1996) volledig wordt gerealiseerd. Dit komt overeen met de invulling van de referentiesituatie 2015 (variant 1) voor het Sloterdijk-gebied zelf. Ten opzichte van de basisprognose 2020 betekent realisatie van het vigerende bestemmingsplan circa 10.000 m² bvo minder in 2020.

Variant 4: projectsituatie 2020
Deze variant komt voor wat betreft vulling van het Sloterdijk-gebied volledig overeen met de projectsituatie 2015 (variant 2).

6.8 Resultaten onderzoek

Modal split
Van het plangebied is de modal split in procenten over de vervoerwijzen auto(bestuurder), OV(-reizigers) en fiets berekend. Het blijkt dat in 2015 tussen de autonome- en plansituatie het aandeel openbaar vervoer stijgt met 2% ten koste van de auto. In 2020 is eveneens een stijging te zien in het aandeel openbaar vervoer (1%), eveneens ten koste van de auto.
Dit zijn minimale verschillen. Het project heeft dus nauwelijks effect op de vervoerwijzekeuze. Het iets lagere aandeel auto wordt veroorzaakt door een toename van het totaal aantal reizigers van en naar het plangebied Sloterdijk. Deze nieuwe reizigers kennen als gevolg van het locatiebeleid een lager autogebruik, waardoor het totale aandeel auto licht daalt.
De modal split is verder vergeleken met de waarden van de gemeente Amsterdam en de metropoolregio. Hieruit blijkt dat het Sloterdijk-gebied gemiddeld een hoger aandeel (ca. 15%) openbaar vervoer verplaatsingen heeft t.o.v. het gemiddelde in de gemeente Amsterdam en de Metropoolregio. Het aandeel fiets ligt daarentegen iets lager (ca. 5%). Deze beide zaken hebben te maken met de goede bereikbaarheid van het plangebied per openbaar vervoer (ligging vlakbij station Sloterdijk) en de relatief grote afstand ten opzichte van diverse woongebieden in Amsterdam.

Verkeersintensiteiten per wegvak
De verkeersintensiteiten zijn per variant en wegvak berekend.
Daarnaast zijn verschillende plots gemaakt die het planeffect in beeld brengen. Het gaat hierbij om de volgende verschilplots:

  • 1. Verschil 2015 plan – 2015 autonoom
  • 2. Verschil 2020 plan – 2020 autonoom

Naar aanleiding van de planontwikkeling ontstaan relatief gezien de grootste toenames van het verkeer op de Kimpoweg, Teleportboulevard en Changiweg. Deze toename doet zich zowel in 2015 als in 2020 voor.

De intensiteitsgroei is in lijn met de groei van het programma dat mogelijk wordt gemaakt in het nieuwe bestemmingsplan.

Intensiteit/capaciteit-verhouding per wegvak
Op basis van de modelberekeningen zijn I/C-verhoudingen per wegvak inzichtelijk gemaakt middels I/C-plots. De I/C-waarden geven de verhouding tussen de intensiteit en de capaciteit aan, en is een maatstaf voor de mate van vertraging op een wegvak.

In de planvarianten zijn de I/C-waarden beperkt hoger dan in de autonome varianten. Ook hier geldt dat de toename van de I/C-waarden relatief gezien het grootst is op de Kimpoweg, Teleportboulevard en Changiweg. Een hogere I/C-verhouding wil echter niet per definitie zeggen dat er ook een verkeerskundig knelpunt optreedt. In zijn algemeenheid geldt dat waarden onder de 0,7 (70%) geen verkeersafwikkelingsproblemen inhouden. Deze waarde wordt op geen enkel wegvak in het plangebied en in de directe omgeving bereikt als gevolg van de ontwikkelingen uit het nieuwe plan. Gelet op de I/C-verhoudingen geldt dus dat de planontwikkeling van het gebied niet bijdraagt aan een verslechtering van de doorstroming op wegvakniveau. Voor de verkeersafwikkeling op kruispuntniveau kunnen op basis van de I/C-plots geen detailuitspraken worden gedaan. Op basis van de uitvoer en de kenmerken van het verkeersmodel GenMod is de eerste indruk dat de kruispunten geen problemen opleveren met betrekking tot de verkeersafwikkeling.

Rijkswegen
De verkeerscijfers voor de rijkswegen zijn opgenomen in bijlage 8 van het rapport 'Verkeersonderzoek bestemmingsplan Teleport (DIVV, 23 april 2012). Dit betreft de autonome situatie. Voor het planscenario is het planeffect (verschil plan-autonoom) zoals met het Amsterdamse verkeersmodel GenMod berekend hierbij opgeteld. Dit planeffect kan ook een daling veroorzaken. De effecten van het nieuwe bestemmingsplan Sloterdijk op de intensiteiten op de Rijkswegen A10 en de A5 (Westrandweg) zijn nihil. Op de Westrandweg is er sprake van een geringe daling van de intensiteiten van 100 motorvoertuigen per etmaal op doorsnedeniveau. Op de doorsnede van de A10 nabij het Sloterdijk-gebied is de intensiteitsafname eveneens gering: 400 motorvoertuigen per etmaal. Dit zijn afnames van minder dan 1%. Op de N200 is wel een kleine toename van 700 motorvoertuigen per etmaal op doorsnedeniveau te zien als gevolg van het plan, een toename van circa 3%. De capaciteit van de N200 is echter ruimschoots toereikend om dit op te vangen.

Conclusie
Het algemene beeld is dat als gevolg van de planontwikkeling de toename van het autoverkeer op de Kimpoweg, Teleportboulevard en Changiweg het grootst is. De verwachting is dat deze toename van het autoverkeer als gevolg van de planontwikkeling geen invloed heeft op de doorstroming in de directe omgeving. Aangezien de capaciteit van de toeleidende wegvakken van de kruispunten in het gebied niet worden overschreden, is er geen aanleiding ontstaan voor het uitvoeren van gedetailleerde analyses van de verkeersafwikkeling op kruispuntniveau. Zie bijlage 5 Verkeersonderzoek, Dienst Infrastructuur Verkeer en Vervoer, rapportnummer 110176, 23 april 2012 voor het verkeersonderzoek.

 

Hoofdstuk 7 Geluid

7.1 Algemeen

Een van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen. De belangrijkste bestaande geluidzones bevinden zich langs bestaande wegen en spoorwegen, rond grote bestaande industrieterreinen en rondom bestaande luchtvaartterreinen.

7.2 Regelgeving

7.2.1 Algemeen

Op 5 juli 2006 is de Wijzigingswet van de Wet geluidhinder aangenomen (Staatsblad 350, Wet van 5 juli 2006, houdende wijziging Wgh, modernisering instrumentarium geluidbeleid, eerste fase). De artikelen van de nieuwe wet zijn in werking getreden per 1 januari 2007. In de Wgh zijn geluidsnormen voor toelaatbare equivalente geluidsniveaus opgenomen. De geluidsnormen gelden voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen gelegen binnen de geluidszone van een (spoor)weg of industrieterrein.

In de Wgh is aangegeven dat een akoestisch onderzoek moet worden verricht bij het voorbereiden van de vaststelling en/of herziening van een bestemmingsplan voor zover die geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden behorende tot een zone als bedoeld in de Wgh. Wanneer een nieuw (of gewijzigd) bestemmingsplan het mogelijk maakt geluidsgevoelige bebouwing in de geluidszone van een industrieterrein of (spoor)weg te realiseren, is een akoestisch onderzoek noodzakelijk naar de geluidsbelasting van een industrieterrein of spoor(weg) op geluidsgevoelige bebouwing.

Indien de hoogste toelaatbare geluidsbelasting wordt overschreden, kan op grond van de Wgh een hogere waarde (ontheffing op de geluidsbelasting) worden verleend door het bevoegd gezag. Voorwaarde is dat het toepassen van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zijn, of overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard een rol spelen. Het toepassen van maatregelen dient in volgorde van prioriteit gericht te zijn op bronmaatregelen (geluiddempers, aanpassing wielen/spoor, aanpassing wegverharding en/of aangepaste rijsnelheden) en overdrachtsmaatregelen (geluidsschermen/geluidswallen).

Wanneer sprake is van meerdere relevante geluidsbronnen, kan slechts een besluit hogere waarde worden vastgesteld voor zover de gecumuleerde geluidsbelasting niet leidt tot een onaanvaardbare geluidbelasting. Verder dient, in het geval van ontheffing op de geluidsbelasting, de binnenwaarde worden gewaarborgd door het eventueel toepassen van gevelmaatregelen.

7.2.2 Wegverkeersgeluid

Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder bevinden zich van rechtswege langs alle wegen geluidzones waarbinnen de geluidbelasting vanwege de weg aan het gestelde in de Wet dient te worden getoetst. Dit geldt niet voor wegen:

  • die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of;
  • waarvoor een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt.


De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken.

Tabel Breedte van geluidzones langs autowegen in stedelijk gebied

Aantal rijstroken   Geluidzones stedelijk gebied   Geluidszones buitenstedelijk gebied a  
Weg met één of twee rijstroken   200 meter   250 meter  
Weg met drie of meer rijstroken   350 meter   nvt  
Weg met drie of vier rijstroken   nvt   400 meter  
Weg met vijf of meer rijstroken   nvt   600 meter  

Bron: artikel 74 Wet geluidhinder

a buitenstedelijk gebied: gebied buiten de bebouwde kom alsmede, voor de toepassing van de hoofdstukken VI (zones langs wegen) en VII (zones langs spoorwegen) voor zover het betreft een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone langs die autoweg of autosnelweg.

In artikel 76 van de Wet geluidhinder is geregeld dat bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan de wettelijke voorkeursgrenswaarden (hoogste toelaatbare geluidsbelasting) in acht moeten worden genomen van de artikelen 82 (bij nieuwbouw) en 100 (in geval het bestemmingsplan voorziet in een reconstructie van een weg) van de Wet geluidhinder.

Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden kan nieuwbouw van geluidgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd indien de waarde niet hoger is dan de maximaal toelaatbare hogere waarde dan de voorkeursgrenswaarde, en mits deze hogere waarde kan worden verleend.

Naast bovengenoemde buitenwaarden zijn er in de Wet geluidhinder tevens maxima gesteld aan binnenwaarden. Toetsing daaraan vindt plaats in het kader van de aanvraag om een omgevingsvergunning, activiteit bouwen.

Tabel Geluidhindernormen wegverkeer bij nieuwbouw

Type Geluidsgevoelig
gebouw  
Voorkeurs
grenswaarde [dB]  
Maximaal toelaatbare hogere waarde dan de voorkeursgrensaarde [dB]  
Woning   48

 
buitenstedelijk
53
 
binnenstedelijk
63
 
Onderwijsgebouwen a   48
 
buitenstedelijk: 58   binnenstedelijk: 63  
Ziekenhuizen en verpleeghuizen b    48
 
63
 
Bij AMvB aangewezen andere gezondheidszorggebouwen c   48
 
53
 
  • a. Delen van het gebouw die niet bestemd zijn voor geluidgevoelige onderwijsactiviteiten maken voor de toepassing van deze wet geen deel uit van een onderwijsgebouw
  • b. algemene, categorale en academische ziekenhuizen, evenals verpleeghuizen
  • c. verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken en medische kleuterdagverblijven

Op basis van artikel 110g van de Wet geluidhinder mag er op de geluidbelasting vanwege een weg, op de gevel van woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen, een aftrek worden toegepast in verband met het stiller worden van het verkeer in de toekomst.

De aftrek bedraagt maximaal (artikel 3.6 van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006):

  • 2 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 km/uur of meer bedraagt;
  • 5 dB voor overige wegen;
  • 0 dB in het geval de geluidbelasting wordt gebruikt voor de bepaling van de gevelisolatie (Bouwbesluit) of het de binnenwaarde betreft.

7.2.3 Spoorweggeluid

Op grond van artikel 106b van de Wet geluidhinder bevinden zich van rechtswege langs alle spoorwegen geluidzones waarbinnen de geluidbelasting vanwege de spoorweg aan het gestelde in de Wet dient te worden getoetst.

Tabel Geluidshindernormen railverkeerslawaai bij nieuwbouw Lden

Type Geluidsgevoelig
gebouw  
Voorkeurs
grenswaarde [dB]  
Maximaal toelaatbare hogere waarde dan de voorkeursgrensaarde [dB]  
Woning   55   68  
Onderwijsgebouwen a   53   68  
Ziekenhuizen en verpleeghuizen b    53   68  
Bij AMvB aangewezen andere gezondheidszorggebouwen c   53
 
68  
  • a. Delen van het gebouw die niet bestemd zijn voor geluidgevoelige onderwijsactiviteiten maken voor de toepassing van deze wet geen deel uit van een onderwijsgebouw
  • b. algemene, categorale en academische ziekenhuizen, evenals verpleeghuizen
  • c. verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken en medische kleuterdagverblijven
7.2.4 Industriegeluid

Op grond van de Wet geluidhinder moet een geluidzone worden vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die "in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken". Dit zijn inrichtingen als aangewezen in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (Stb. 2010, nr. 143) , de zogenaamde "grote lawaaimakers". Dergelijke inrichtingen worden geacht zoveel lawaai te (kunnen) veroorzaken, dat de wijde omgeving ervan zeer zwaar belast wordt.

7.2.5 Swung - 1

Op 1 juli 2012 treedt naar verwachting een nieuwe wijziging van de Wgh (Samen Werken in de Uitvoering van Nieuw Geluidbeleid - deel 1, SWUNG-1) in werking. De grootste verandering bestaat uit de invoering van de geluidsproductieplafonds. Door de invoering van deze plafonds wordt de groei van de geluidshinder afkomstig van de rijksinfrastructuur (wegen in beheer bij Rijkwaterstaat (RWS) en spoorlijnen) beperkt. De geluidshinder mag met maximaal 1,5 dB toenemen ten opzichte van het referentiejaar.

Concreet betekent dit dat de beheerder door de invoering van de geluidsproductieplafonds ieder jaar moet nagaan of het geluidsproductieplafond niet wordt overschreden op zogenaamde referentiepunten (rekenpunten welke liggen 100 meter uit de weg op 4 meter hoogte). Bij aanpassingen aan de weg moet worden onderzocht of deze aanpassing zorgt voor een overschrijding van het geluidsproductieplafond. Als dat het geval is moet worden onderzocht welke maatregelen nodig zijn om deze overschrijding ongedaan te maken. Wanneer dit niet mogelijk blijkt te zijn kan ook het geluidsproductieplafond worden verhoogd.

Een andere wijziging als gevolg van Swung-1 is het aanpassen van de regeling geluidgevoelige bestemmingen. Dit betekent onder meer dat legale en permanente ligplaatsen voor woonschepen worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen. Daarmee vallen zij in de categorie geluidsgevoelig object en moeten zij aan de normen die daarvoor gelden getoetst worden. Het aanduiden van een ligplaats voor een woonschip als geluidsgevoelig terrein brengt met zich mee dat een woonschip geen verblijfsruimten heeft en daarom gelden de binnenwaarden niet voor woonschepen.
Het vervolg op Swung-1 is Swung-2 die betrekking zal hebben op de geluidhinder afkomstig van provinciale en gemeentelijke (spoor)wegen, als ook industrielawaai.

Voor dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de overgangstermijn van 12 maanden van de gewijzigde Wet geluidhinder (1 juli 2012). Dit betekent dat gerekend is met de meet- en rekenvoorschriften vallend onder de 'oude' wetgeving.

7.2.6 Vaststelling hogere grenswaarden Wet geluidhinder, Amsterdams beleid

Op 13 november 2007 heeft het college van B&W de nota “Vaststelling hogere grenswaarden Wet geluidhinder, Amsterdams beleid” vastgesteld, die naar aanleiding van de nieuwe Wet geluidhinder is aangepast. Met dit besluit wordt geregeld dat de bevoegdheid voor het vaststellen van besluiten hogere waarde per 1 januari 2008 wordt doorgeschoven naar de stadsdelen onder de voorwaarde dat de stadsdelen wel gehouden zijn aan het Amsterdamse geluidsbeleid en dat het Technisch Ambtelijk Vooroverleg Geluidhinder Amsterdam (TAVGA) om advies wordt gevraagd.
Het voornoemde geluidsbeleid verschilt principieel niet van het voorafgaande Amsterdamse beleid. De essentie dat woningen waarvoor een besluit hogere waarde wordt vastgesteld in principe een stille zijde moeten hebben is gehandhaafd. Wanneer van dat uitgangspunt wordt afgeweken, wordt in het besluit hogere waarde een motivatie opgenomen. Hoe groter de overschrijding, hoe uitgebreider de motivatie. Woningen met een dove gevel dienen volgens het beleid altijd een stille zijde te krijgen, behoudens in zeer uitzonderlijke gevallen zoals tijdelijke situaties. Indien vliesgevels worden toegepast, worden eisen gesteld aan de handhaving van de buitenluchtkwaliteit, zoals opgenomen in Bouwbrief 2005-15 van de gemeente Amsterdam. Bij de vaststelling van een besluit hogere waarde wordt rekening gehouden met de samenloop (cumulatie) van de geluidbelasting van verschillende bronnen. Het beleid geeft aan dat er sprake is van een onaanvaardbare geluidbelasting als de gecumuleerde geluidbelasting meer dan 3 dB hoger is dan hoogste van de maximaal toelaatbare geluidsbelasting.

7.2.7 Motie nr. 46 'Bestrijding leegstand kantoren'

Op 26 januari 2011 heeft de Gemeenteraad de motie nummer 46 'Bestrijding leegstand kantoren' aangenomen. In deze motie zijn acht besluiten genomen. Besluit 2 betreft geluid en luchtkwaliteit.

Besluit 2
De Gemeenteraad besluit om bij het ombouwen van kantoren alleen de minimale wettelijke verplichte eisen te stellen aangaande geluid en milieu.

De Wet geluidhinder kent een stelsel van voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden. Overschrijding van een voorkeursgrenswaarde kan onder voorwaarden worden toegestaan.

De Gemeente Amsterdam heeft aanvullend beleid opgesteld, te weten de nota Vaststelling hogere grenswaarden Wet geluidhinder. Op grond van het Amsterdamse beleid:

  • 1. geldt als uitgangspunt dat als een hogere waarde wordt verleend of een dove gevel wordt opgenomen, de woning een stille zijde moet hebben.
  • 2. is voorgeschreven hoe in de Amsterdamse situatie omgegaan moet worden met cumulatie van geluid van meerdere bronnen.
  • 3. is de rol van het TAVGA (ambtelijk adviesorgaan geluid) vastgelegd.


Het college stelt voor het Amsterdamse beleid voor transformatie van kantoren op dit wettelijk kader alleen voor grootstedelijke projecten te laten vallen voor zover het om een aanscherping gaat van de landelijke regelgeving. Dit betekent dat punt 1 (stille zijde verplichting) kan komen te vervallen, punt 2 (cumulatie toets) in stand kan blijven en ten aanzien van punt 3 (toetsing door TAVGA) de plannen wel langs het TAVGA dienen te gaan, waarbij het TAVGA bij transformatie van kantoren niet toetst aan de stille zijde verplichtingen.

7.3 Resultaten onderzoeken

7.3.1 Haalbaarheidsonderzoek functiewijzigingen

M+P raadgevende ingenieurs heeft in eerste instantie een verkennend onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting vanwege railverkeer, wegverkeer en industrieterrein Westpoort (M+P.OGA.11.03.1, 25 april 2012). Dit onderzoek is gericht op de haalbaarheid van functiewijzigingen in het plangebied. In relatie tot geluid zijn met name geluidsgevoelige functies, zoals wonen, scholen en zorgvoorzieningen relevant.

In eerste instantie is de geluidsbelasting bij de gevoelige functies onderzocht en getoetst aan de gangbare eisen (Wet Geluidhinder en Wet milieubeheer) en beleidsuitgangspunten van de Gemeente Amsterdam bij geluidsbelaste locaties. Zo biedt het transformatiebeleid van gemeente Amsterdam, voor bestaande gebouwen, een vergaande versoepeling van de regelgeving. Dit helpt bij zowel gebouwen met een beperkte overschrijding van de voorkeursgrenswaarden, als bij gebouwen met een forse overschrijding, waarbij dove gevels nodig zijn.

Daarnaast zijn in het verkennend onderzoek ook de uitgangspunten van de Haven Amsterdam meegenomen. Zie voor het haalbaarheidsonderzoek bijlage 6 Akoestisch onderzoek haalbaarheid functiewijzigingen, M+P raadgevende ingenieurs, 25 april 2012.

Het onderzoek omvat de berekening en beoordeling van het:

  • geluid vanwege wegverkeer van doorgaande wegen in het plangebied
  • geluid vanwege wegverkeer van omliggende wegen waarvan de milieugevoelige functies binnen de zone zijn gelegen: Naast lokale binnenstedelijke wegen, de Rijksweg A10, S103 (N200 Haarlemmerweg) en de Westrandweg A5
  • geluid vanwege de tram
  • geluid vanwege de metro
  • geluid vanwege spoorwegen in en rondom het plangebied
  • industrielawaai Westpoort


Rekenresultaten, conclusies en aanbevelingen
De kansen voor het ontwikkelen van woningbouw binnen het bestemmingsplan Sloterdijk is vanwege de matige situatie voor geluid een uitdagende, maar niet per definitie onmogelijke opgave.
Uit de rekenresultaten blijkt dat bijna alle gebouwen/kavels een verhoogde geluidsbelasting ondervinden. De minste beperkingen vanwege geluid zijn er op de begane grond tot 5 m. Op de hogere verdiepingen is de geluidsbelasting vanwege industrie veelal bepalend. Op verdiepingen hoger dan 20 m is vanwege industrielawaai nauwelijks woningbouw mogelijk met gangbare maatregelen.

Om inzicht te krijgen in de ontwikkelingskansen is een eerste analyse uitgevoerd, waarbij uitgegaan is van standaard woningbouw in de vorm van 4 spanners, of woningen zonder afgeschermde gevel. Rekening is gehouden met het standaard beleid van de Gemeente bij hogere grenswaarden (toepassen geluidsluwe gevel). Met deze bouwvorm blijkt dat van het totaal van potentiële woningen 27% op 10 meter hoogte en 18% op 20 meter hoogte gerealiseerd zou kunnen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1105BPGST-VG02_0020.png"

De meest kansrijke kavels zijn daar waar industrie niet de bepalende geluidsbelasting is, maar rail of wegverkeerslawaai de kans tot ontwikkeling beperken. Uit een analyse van het model voor het industrielawaai van Dienst Milieu en Bouwtoezicht en Provincie Noord Holland (DMB en PNH) blijkt overigens dat meerdere, zogenaamde opvulbronnen tegen het Sloterdijk gebied aanliggen. Dat geeft plaatselijk onrealistisch hoge geluidsbelastingen. Tot op heden was dat geen onderwerp van discussie omdat de gevoelige bestemmingen verder weg zijn gelegen. Met de nieuwe plannen wordt de locatie van deze bronnen wel relevant. Onderzocht wordt met DMB, PNH en Haven Amsterdam of het mogelijk is deze opvulbronnen elders te plaatsen. De verwachting is dat verplaatsing mogelijk is, waardoor de ontwikkelbaarheid van de gevoelige bestemmingen tegen het spoor aan beter wordt.

Uit het haalbaarheidsonderzoek kwam heel duidelijk naar voren dat het projecteren van woningbouw aan de zuidrand van het plangebied, net ten noorden van de Haarlemmerweg in principe wel mogelijk is maar alleen met een zeer breed pakket aan maatregelen en een zorgvuldig ontworpen bouwplan en hetzelfde geldt voor de rand van het plangebied direct tegen de A10. Op deze locaties vraagt de ontwikkeling van woningbouw om bouwplanontwerpen op maat, sterk afgestemd op de geluidssituatie ter plaatse. Een dergelijke behoefte aan gedetailleerde op maat oplossingen strookt niet met het karakter van een flexibel globaal eindplan. Met het oog daarop is besloten om in de benoemde randen geen geluidsgevoelige functies (wonen, scholen, zorgvoorzieningen) in het bestemmingsplan op te nemen. Overigens betekent deze keuze niet dat er in de benoemde randen pertinent geen woningen of scholen ontwikkeld zouden kunnen worden. Indien eventuele initiatieven, wat betreft ontwerp van het bouwplan en benodigde maatregelen, voldoen aan de beperkingen die de Wet geluidhinder oplegt en het initiatief daarnaast voldoet aan het criterium dat het moet gaan om een ontwikkeling die gezien kan worden als een aanjager voor de verdere transformatie van het plangebied dan is er vanuit gemeente Amsterdam sprake van een positieve grondhouding.

Voor de locaties waar in het plangebied wel de woonbestemming wordt geprojecteerd, komt uit het onderzoek heel duidelijk naar voren dat er op grond van de Wet geluidhinder een zeer groot aantal hogere waarden benodigd zijn. Een hogere waarde mag alleen worden verleend wanneer toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard (Wg art. 110a lid 5).

Na een eerste inventarisatie van de geluidsbelasting heeft M+P raadgevende ingenieurs, met het oog op het aspect doeltreffendheid, een aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de effecten van maatregelen op de juridische randvoorwaarden en de gezondheid voor geluidsgevoelige bestemmingen (M+P.OGA.11.03.2). Zie bijlage 7 Akoestisch onderzoek, geluidreducerende maatregelen en gezondheidseffecten, M+P raadgevende ingenieurs, 25 april 2012.

Met het oog op het aspect doeltreffendheid zijn in dit aanvullende onderzoek de volgende maatregelen beschouwd (zie paragraaf 7.3.1.1):

  • 1. geluidschermen Rijksweg A10
  • 2. aanpassing wettelijk regime Haarlemmerweg
  • 3. lokaal wegverkeer: toepassen stil asfalt
  • 4. toepassen raildempers
  • 5. aanbrengen geluidschermen


In paragraaf 7.3.1.2 worden in het kader van de beschouwing van het aspect doeltreffendheid de gezondheidseffecten beschreven met en zonder deze maatregelen op basis van de classificatie volgens de GezondheidsEffecten Screening (GES-score), een instrument dat we ook kennen uit Milieu & Stad-benadering.

7.3.1.1 Geluidsreducerende maatregelen

Geluidschermen langs Rijksweg A10
Om de geluidsbelasting van de Rijksweg A10 te verlagen, is als maatregel voorgesteld geluidsschermen langs de Rijksweg A10 te plaatsen.

Het plaatsen van een geluidsscherm vermindert de geluidsbelasting op de kop- en langsgevels van de gebouwen op de eerstelijnsbebouwing van de Rijksweg A10. Dit betekent praktisch dat enkele gevels niet meer als 'dove gevel' zullen hoeven worden uitgevoerd. Dat maakt de ontwikkelingsmogelijkheden groter, omdat dergelijke constructies kosten met zich mee brengen. De meeste (geluids)winst wordt behaald op de laagste verdiepingen.

Op basis van vuistregels zal een geluidscherm over een lengte van minimaal 4 kilometer geplaatst moeten worden, met een minimale hoogte van 3 meter.

Maatregel: aanpassing wettelijk regime Haarlemmerweg
De Haarlemmerweg is op dit moment een 'autoweg'. Dit heeft tot gevolg dat de bebouwing binnen de zone van deze weg moet worden getoetst aan de grenswaarden voor buitenstedelijke situaties. De maximale ontheffingswaarden zijn voor buitenstedelijke situaties strenger dan voor binnenstedelijke situaties. Praktisch gezien heeft dit tot gevolg dat de gebouwen die langs de Haarlemmerweg zijn gelegen alleen met speciale oplossingen, zoals dove gevels, in geluidsgevoelige bestemmingen kunnen worden gewijzigd.

Door de status van de weg te wijzigen van autoweg naar een normale buitenstedelijke weg, is het toetsingskader vergaand soepeler. Dit levert als winst op dat de gebouwen langs de Haarlemmerweg met een ontheffing hogere grenswaarde kunnen worden gebouwd en geen 'dove gevel-constructies' noodzakelijk zijn. Dat maakt de ontwikkelingsmogelijkheden groter vanwege de kosten die dergelijke constructies met zich mee brengen. En in de tweede plaats blijft daarmee de mogelijkheid open om te openen ramen en (geluidsgedempte) ventilatieroosters in de gevels op te nemen. Dit is belangrijk voor de ventilatie en daarmee de volksgezondheid.

Lokaal wegverkeer: toepassen geluidsreducerende wegdekken
De geluidsbelasting van het lokale doorgaande verkeer kan verlaagd worden door het toepassen van geluidsreducerende wegdekken (stil asfalt).

Het aanbrengen van geluidsreducerende wegdekken wordt algemeen toegepast. Geluidswinst van 3 dB kan op deze wijze eenvoudig worden bereikt. Dit betekent praktisch dat gevels met 3 dB minder aan voorzieningen zullen worden hoeven uitgevoerd. De kosten voor gevelconstructies gaan daar mee omlaag.

Railverkeer: het toepassen van raildempers
De geluidsbelasting van het railverkeer kan verlaagd worden binnen het gehele bestemmingplan gebied door het toepassen van raildempers.

Het aanbrengen van raildempers aan het spoor wordt algemeen toegepast. Geluidswinst van 2 dB kan op deze wijze eenvoudig worden bereikt. Winst wordt geboekt bij de gebouwen direct aan het spoor en tot op de hogere verdiepingen.

Dit betekent praktisch dat gevels met 2 dB minder aan voorzieningen worden zal hoeven uitgevoerd. De kosten voor gevelconstructies gaan daar mee omlaag.

Railverkeer: het plaatsen van geluidschermen
De geluidsbelasting van het railverkeer kan verlaagd worden door het plaatsen van geluidsschermen langs het spoor.

Het plaatsen van een geluidsscherm vermindert de geluidsbelasting op de kop- en langsgevels van de gebouwen op de eerstelijnsbebouwing langs het spoor. Het plaatsen van geluidsschermen langs het spoor levert geluidswinst op. Geluidswinst van 3 dB tot 5 dB wordt op deze wijze plaatselijke bereikt. Winst wordt geboekt bij de gebouwen direct aan het spoor en voornamelijk op de verdiepingen achter of lager dan het geluidsscherm.
Dit betekent praktisch dat kop- en langs gevels met minder zware voorzieningen, zoals 'dove gevels' hoeven worden uitgevoerd. De kosten voor gevelconstructies gaan daar mee omlaag.

Van alle bovenstaande maatregelen, zijn berekeningen uitgevoerd met en zonder maatregelen. Voor industrie zijn alleen berekeningen uitgevoerd zonder maatregelen. Tenslotte is de geluidsbelasting van alle maatregelen samen berekend.

Als standaard beoordelingshoogte zijn de volgende aangehouden:

  • 5 meter
  • 10 meter
  • 20 meter
  • 5 meter onder maximale gebouwhoogte, indien hoger

Resultaat alle maatregelen samen
De geluidsbelasting in het plangebied kan verlaagd worden door het nemen van geluidsreducerende maatregelen. Het effect van een maatregel is beperkt tot het geluid van één bron.

Het effect van de afzonderlijke maatregelen, zoals schermen en stil asfalt, doet zich voornamelijk voor op de lagere verdiepingen tot 10 meter.

Dit betekent praktisch dat gevels met minder zware voorzieningen, zoals 'dove gevels' hoeven worden uitgevoerd. De kosten voor gevelconstructies gaan daar mee omlaag.

De volgende maatregelen zijn in de totaalvariant opgenomen:

  • 1. geluidschermen Rijksweg A10
  • 2. aanpassing wettelijk regime Haarlemmerweg
  • 3. lokaal wegverkeer: toepassen stil asfalt
  • 4. toepassen raildempers
  • 5. aanbrengen geluidschermen

Uit het onderzoek blijkt duidelijk dat de maatregelen voornamelijk effect hebben op het middengebied en het gebied langs de Haarlemmerweg en dan met name op de lagere verdiepingen tot 10 meter.

7.3.1.2 Gezondheidseffectscreening

Met de zogenaamde GezondheidsEffectScreening (GES methodiek) kan de milieugezondheidskwaliteit in beeld worden gebracht. Deze is beschreven in het Handboek GES Stad & Milieu. De GES methodiek geeft de mogelijkheid een kwalitatieve beoordeling aan de leefomgeving toe te kennen, naast de kwantitatieve beoordeling uit de wet- & regelgeving.

De GES methodiek is een vereenvoudigde methode voor het bepalen van de milieugezondheidskwaliteit. Voor een uitgebreidere analyse van de gezondheidseffecten kan verder gebruik gemaakt worden van analyses, zoals HIA (health impact assessment) of het bepalen van DALY's (Disability-adjusted life years).

Voor de gezondheidseffectenscreening is uitgegaan van de beoordeling zoals die is aangegeven in de methode. De GES score geeft een maat voor milieugezondheidskwaliteit van zeer onvoldoende tot zeer goed. Situaties die als onvoldoende of slechter worden beoordeeld moeten zeker worden voorkomen. Situaties die als matig en redelijk worden beoordeeld komen globaal gezien overeen met de wettelijke richtwaarden (voorkeursgrenswaarde) voor de geluidsbelasting.

Resultaten GES
De berekende gecumuleerde geluidsbelastingen is uitgedrukt in een GES klasse. Berekend zijn situaties zonder en met maatregelen.

Uit de vergelijking komt het volgende naar voren:

  • 1. GES score voor het plangebied ligt tussen 3 en 7. Dat betekent milieugezondheidskwaliteit redelijk, matig, zeer matig, onvoldoende of ruim onvoldoende is.
  • 2. met name in het middengebied, op lagere verdiepingen is de milieugezondheidskwaliteit het gunstigst en varieert van redelijk tot zeer matig.
  • 3. het effect van alle geluidsreducerende maatregelen samen is in beperkte mate terug te zien. Deze levert globaal gezien 1 klasse verschil op, dus bijvoorbeeld van ruim onvoldoende naar onvoldoende. Daarmee neemt het aantal ernstig gehinderden af met circa 1/3.
  • 4. de milieugezondheidseffecten zijn groter op lagere verdiepingen.

Het beperkte effect van de maatregelen wordt verklaard door het samengaan van verschillende geluidsbronnen uit verschillende richtingen, en omdat het industrielawaai Westpoort maatgevend is voor het plangebied. Deze bron alleen geeft een milieugezondheidskwaliteit redelijk tot zeer matig (GES klasse 3 tot 5).

7.3.1.3 Conclusie aspect doeltreffendheid

Uit de analyse van de effecten van maatregelen komt het volgende naar voren:

  • 1. het wijzigen van de status autoweg van de Haarlemmerweg heeft een groot effect op de ontwikkelbaarheid van de zuidrand voor geluidsgevoelige bestemmingen. Deze wijziging maakt het niet noodzakelijk om gebouwen met rondom dove gevels te maken;
  • 2. de effecten van de overige bronmaatregelen zijn beperkt, de geluidsbelasting vanwege het industrielawaai is dominant in het gebied;
  • 3. alleen het treffen van meerdere maatregelen tegelijk levert een effect op de milieugezondheidskwaliteit van het gebied in zijn geheel;
  • 4. de milieugezondheidskwaliteit is het meest gunstig in het middengebied, met name bij de lagere verdiepingen. Deze worden het beste afgeschermd van de geluidsbronnen in de omgeving.
  • 5. de milieugezondheidskwaliteit in het gebied is te karakteriseren met de klassen redelijk, matig, zeer matig, onvoldoende tot ruim onvoldoende.
  • 6. alle maatregelen samen leveren een 'winst' op van circa 1 klasse, waarmee het aantal ernstig gehinderden met circa 1/3 afneemt.

Zonder nader onderzoek te doen naar de kosten van de maatregelen, uitgezonderd de wijziging van de status van de Haarlemmerweg, kan worden gesteld dat deze hoog zullen zijn als gevolg van de omvang van het gebied.

7.3.2 Akoestisch onderzoek gevelbelasting

Tenslotte heeft M+P raadgevende ingenieurs onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting vanwege railverkeer, wegverkeer en industrieterrein Westpoort in het kader van het op te stellen bestemmingsplan Sloterdijk (M+P.OGA.11.03.3). Het onderzoek is gedaan op kavelniveau, waarbij alle in het gebied aanwezige geluidbronnen getoetst zijn. In dit kader zijn met name geluidsgevoelige functies, zoals wonen, scholen en zorgvoorzieningen relevant.

De geluidsbelasting bij de gevoelige functies is onderzocht en getoetst aan de gangbare eisen (Wet Geluidhinder en Wet milieubeheer) en beleidsuitgangspunten van de Gemeente Amsterdam bij geluidsbelaste locaties. Daarnaast heeft M+P ook de uitgangspunten van de Haven Amsterdam meegenomen.

Het onderzoek omvat de berekening en beoordeling van het:

  • geluid vanwege wegverkeer van doorgaande wegen in het plangebied
  • geluid vanwege wegverkeer van omliggende wegen waarvan de milieugevoelige functies
  • binnen de zone zijn gelegen: Naast lokale binnenstedelijke wegen, de Rijksweg A10, S103
  • (N200 Haarlemmerweg) en de Westrandweg A5
  • geluid vanwege de tram
  • geluid vanwege de metro
  • geluid vanwege spoorwegen (totaal) in en rondom het plangebied
  • industrielawaai Westpoort

In het akoestisch onderzoek is uitgegaan van de situatie zonder aanvullende maatregelen inzake de geluidsbelasting.

De geluidsbelasting is bepaald voor de geluidsgevoelige functies die wordt mogelijk gemaakt met het bestemmingsplan Sloterdijk. Bepaald is de geluidsbelasting vanwege Westpoort, een drietal rijkswegen, de doorgaande spoorverbindingen, metro, tram en een groot aantal lokale wegen.

Uit de berekeningen blijkt dat er op bijna alle getoetste kavels sprake is van een geluidsbelasting die dermate hoog is, dat realisatie van gevoelige bestemmingen alleen mogelijk is met dove gevels. Dove gevels mogen geen te openen delen (deuren en ramen) en ventilatievoorzieningen bevatten.

Bij een aantal kavels is sprake van een hoge geluidsbelasting, maar worden er geen maximale ontheffingswaarden overschreden. Hier kan voldaan worden met het afgeven van hogere waarden, maar is een onderzoek naar de geluidwering van de gevel nodig. Bij het bepalen van de geluidwering gevel dient uitgegaan te worden van de waarden die binnen dit bestemmingsplan onderzoek op de gevel berekend zijn.

Op alle onderzocht kavels is realisatie van gevoelige bestemmingen echter mogelijk, omdat het Amsterdamse transformatiebeleid hier uitzonderingen op het reguliere geluidsbeleid toestaat. Aangeraden wordt om bij invulling van het bestemmingplan in alle gevallen de plannen te laten toetsen door het TAVGA (Technisch Ambtelijk Vooroverleg Geluidhinder Amsterdam) van de gemeente Amsterdam.

Omdat er niet vanuit gegaan kan worden dat de lege kavels volgebouwd zijn voordat gevoelige bestemmingen in bestaande bebouwing gerealiseerd wordt, is ook de geluidsbelasting bepaald zonder volledige benutting van de ruimte. Het wegvallen van de afscherming leidt overal tot toename van de geluidsbelasting. Hiermee dient rekening gehouden te worden bij specifieke invulling van de kavels en daarbij behorende (geluidwering gevel) berekeningen.

Naar aanleiding van de zienswijzen die zijn ingediend ten aanzien van onderhavig bestemmingsplan en voortschrijdend inzicht in het gebied, is het akoestisch onderzoek en de daarop gebaseerde hogere waarden aangepast. Doel hiervan is meer flexibiliteit te geven voor transformatie. Dit is gedaan door mede hogere waarden te verbinden aan de bestemmingsgrenzen en aan de gevels van de bestaande bebouwing. Daarnaast is in het akoestisch onderzoek uitgegaan van de hoogst mogelijk te verlenen hogere waarden. Dit maakt het eenvoudiger om op percelen geluidgevoelige functies (zoals wonen) te realiseren al dan niet als nieuwbouw. Een en ander betekent dat de lijst met te verlenen hogere waarden is gewijzigd. Er zijn nu twee lijsten; één met hogere waarden op de bestaande gevels en één met hogere waarden op de bestemmingsgrenzen. Zie voor het akoestisch onderzoek bijlage 8 Akoestisch onderzoek, geluidsbelasting en ontheffing hogere grenswaarden, M+P raadgevende ingenieurs 3 april 2013.

7.4 Advies TAVGA

De geluidhinder problematiek is op 17 oktober 2012 besproken in het Technisch Ambtelijk Vooroverleg Geluidhinder Amsterdam waarin de dienst Ruimtelijke Ordening, de Dienst Milieu en Bouwtoezicht en de gemeentelijk geneeskundige dienst zitting hebben. Naar aanleiding van het overleg zijn een aantal opmerkingen naar voren gekomen.

Verzocht is om in het (concept) besluit hogere grenswaarden te melden dat in het akoestisch onderzoek gebruik is gemaakt van het overgangsrecht van de gewijzigde Wet geluidhinder en daarmee gerekend is met de meet- en rekenvoorschriften van de oude wetgeving. In de regels van het bestemmingsplan is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om af te wijken van de verplichting van een dove gevel, indien uit (nieuw) akoestisch onderzoek blijkt dat voldaan kan worden met de verleende hogere grenswaarden. Verzocht is in de regels op te nemen dat bij nieuwbouw een stille zijde gerealiseerd moet worden in het geval van een verplichte dove gevel en bij een verleende hogere waarde In de regels dienen de dove gevels vastgelegd te worden. Bij invulling van het bestemmingsplan wil het TAVGA deze plannen graag terugzien.
Bovengenoemde opmerkingen zijn verwerkt in de regels en het hogere waardenbesluit.

7.5 Conclusie

Uit de door M+P uitgevoerde onderzoeken kan geconcludeerd worden dat woningbouw en andere geluidgevoelige functies ten zuiden van het spoor met name mogelijk is in het middengedeelte van het plangebied. Woningbouw en geluidgevoelige functies zijn langs de A10 en de Haarlemmerweg (nog) niet mogelijk.

De realisatie van geluidgevoelige bestemmingen is in de meeste gevallen alleen mogelijk als er dove gevels gerealiseerd worden. Tevens dienen hogere waarden afgegeven te worden. Overeenkomstig artikel 110c lid 1 van de Wet geluidhinder, wordt tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan het ontwerpbesluit hogere waarde ter inzage gelegd.

Hoofdstuk 8 Luchtkwaliteit

8.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kunnen belemmeringen bestaan om een project te realiseren op een locatie waar de luchtkwaliteit slecht is. Ook een verslechtering van de luchtkwaliteit op bestaande locaties kan bezwaarlijk zijn.

8.2 Regelgeving

8.2.1 Wet Milieubeheer (Wet Luchtkwaliteit)

Sinds 15 november 2007 zijn de hoofdlijnen voor regelgeving van de luchtkwaliteitseisen vastgelegd in de Wet milieubeheer. Ingevolge artikel 5.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan de bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan, waarvan de uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, worden uitgeoefend indien (samengevat) aannemelijk is gemaakt dat:

  • 1. deze uitoefening niet leidt tot het overschrijden of waarschijnlijk overschrijden, van een in bijlage 2 van de wet opgenomen grenswaarde;
  • 2. de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van die uitoefening of toepassing per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft, of
  • 3. bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregel of een door die uitoefening of toepassing optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
  • 4. deze uitoefening niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen;
  • 5. deze uitoefening past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

In bijlage 2 van de wet zijn de grenswaarden, plandrempel en alarmdrempels voor de diverse stoffen opgenomen. Voor fijn stof en stikstofdioxide zijn de belangrijkste grenswaarden in onderstaande tabel weergegeven

Tabel 1 Bijlage 2: grenswaarden maatgevende stoffen

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig vanaf  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   2010  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   2005  
  dagnorm 24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³   2005  

8.2.2 Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)

Vanaf 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. In het NSL zijn alle maatregelen opgenomen die de luchtkwaliteit moeten verbeteren en tevens zijn ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren. Overheden zijn gehouden de in het NSL opgenomen maatregelen uit te voeren en kunnen het NSL gebruiken als onderbouwing bij plannen voor de NSL-projecten. Met het NSL laat de Nederlandse overheid zien hoe zij aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit gaat voldoen.
Daarvoor heeft zij extra tijd van de Europese Commissie gevraagd en gekregen, het zogenaamde derogatieverzoek.
Ten gevolge van de derogatie geldt binnen de agglomeratie Amsterdam/Haarlem, uitstel of vrijstelling van de grenswaarden voor fijn stof en stikstofdioxide genoemd in bijlage 2. Concreet betekent dit dat de grenswaarden voor fijn stof per 11 juni 2011 moeten worden te worden behaald en stikstof per 1 januari 2015. Tot deze tijdstippen gelden andere hogere grenswaarden genoemd in Bijlage 2. Voor fijn stof en stikstofdioxide zijn de belangrijkste grenswaarden in tabel weergegeven 2.

Aan het einde van de derogatietermijn zal overal in Nederland aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit moeten worden voldaan (tabel 1).

Tabel 2 Grenswaarden maatgevende stoffen vanaf 1 augustus 2009 in agglomeratie Amsterdam/Haarlem

stof   toetsing van   grenswaarde   Geldig tot  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   1 januari 2015  
  uurgemiddelde concentratie   300 µg/m³

Max. 18 X per kalenderjaar overschrijden,  
1 januari 2015  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   48 µg/m³   11 juni 2011  
  dagnorm 24-uurgemiddelde concentratie   75 µg/m³

Max 35 X per kalenderjaar overschrijden  
11 juni 2011  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³   Gaat gelden vanaf 1 januari 2015
Tot 1 januari 2015 geen beoordeling en toetsing.  

De dagnorm 24-uurgemiddelde concentratie houdt in dat de norm voor fijn stof (PM10) maximaal 35 dagen per jaar mag worden overschreden. Daarnaast geldt een plaats afhankelijke aftrek voor de jaargemiddelde norm voor fijn stof. Voor Amsterdam bedraagt de aftrek voor het jaargemiddelde fijn stof 6 µg/m³ en voor het 24-uurgemiddelde 6 overschrijdingen per jaar. Met deze aftrek mag de dagnorm derhalve 41 keer worden overschreden.

Voor luchtkwaliteit als gevolg van wegverkeer is stikstofdioxide (NO2, jaargemiddelde) in Amsterdam het meest maatgevend, aangezien deze stof door de invloed van het wegverkeer het snelst een overschrijding van de grenswaarde uit de wet veroorzaakt. Daarnaast zijn ook de concentraties van fijn stof (PM10) van belang.

8.2.3 Besluit "Niet in Betekenende Mate"(NIMB)

In het Besluit NIBM is vastgelegd wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof, de mate van luchtverontreiniging is in dat geval verwaarloosbaar. De nibm-grens alleen voor de stoffen NO2 en PM10, aangezien voor overige stoffen (bijna) geen overschrijdingen worden berekend.
Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10.
In de Regeling NIBM is een aantal getalsmatige grenzen weergegeven voor een aantal soorten projecten, waaronder woningbouw, kantoren en inrichtingen. Als een project binnen de grenzen van deze Regeling valt, is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig. In andere gevallen zal een toetsing moeten worden uitgevoerd, overigens kan dan ook blijken dat een project nibm is. Indien een project niet aan de nibm-grens voldoet, draagt het in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. In principe zijn al deze projecten, voor zover momenteel bekend, opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In het NSL zijn alle maatregelen opgenomen die de luchtkwaliteit moeten verbeteren en tevens zijn ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren.

Projecten die niet zijn opgenomen in het NSL, bijvoorbeeld omdat deze nieuwe ontwikkelingen na het opstellen van het NSL zijn ontstaan, die in betekenende mate bijdragen moeten getoetst worden aan de grenswaarden.

8.2.4 Besluit gevoelige bestemmingen

Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Met deze AMvB wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' - zoals een school of kinderopvang - in de nabijheid van provinciale wegen (binnen 50 meter) en rijkswegen (binnen 300 meter) beperkt. Dat geldt voor nieuwe situaties en bestaande situaties die worden uitgebreid, waarbij sprake is van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden voor NO2 en PM10.

8.2.5 Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007

Ook in het nieuwe wettelijk stelsel voor luchtkwaliteit bestaat de mogelijkheid van projectsaldering. Saldering is de mogelijkheid om ruimtelijke plannen uit te voeren in gebieden waar te veel fijn stof en stikstofdioxide in de lucht zit. Het gaat daarbij ook om plannen die de luchtkwaliteit ter plekke iets kunnen verslechteren, maar in een groter gebied per saldo verbeteren. De saldobenadering voor projecten is vastgelegd in artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder b, sub 1 en 2, van de Wet milieubeheer. Projecten in gebieden waar de grenswaarden worden overschreden kunnen, evenals onder het voorheen geldende Besluit luchtkwaliteit 2005 doorgaan als de concentratie van een stof gelijk blijft of verbetert (sub 1, projectsaldering in enge zin) en ook als weliswaar de concentratie van een stof verder verslechtert, maar er per saldo, door de inzet van extra maatregelen of door het optreden van gunstige effecten elders, sprake is van een verbetering van de luchtkwaliteit (sub 2, projectsaldering in ruime zin). Net zoals onder het regime van het Besluit luchtkwaliteit 2005 gelden er belangrijke wettelijke voorwaarden waaraan met name bij de projectsaldering als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder b, sub 2, dient te worden voldaan.

Projectsaldering is aan de orde wanneer de gevolgen van een project de 3% grens, voor 'niet in betekenende mate' overschrijden. Bij het bepalen van de precieze gevolgen van het in betekenende mate project speelt die grens vervolgens geen rol meer. De omvang van de salderingsopgave beslaat immers de gehele verslechtering. Bij het bepalen van de omvang van het studiegebied zullen alle significante gevolgen dienen te worden meegenomen.

De regeling stelt eisen aan overheden om ruimtelijke besluiten goed te onderbouwen en motiveren.

8.2.6 Regionaal Actieplan Luchtkwaliteit

Doel van het Regionaal Actieplan Luchtkwaliteit (RAL) (december 2006) is om in 2015 alle overschrijdingen van de normen voor stikstofdioxide en voor fijn stof (in 2010) te saneren. Het RAL dient eveneens als startdocument voor de bijdrage vanuit de Stadsregio Amsterdam voor dit 4Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het RAL is een deelprogramma voor het Noordvleugelgebied.

In het RAL wordt ingegaan op de problematiek wat betreft luchtkwaliteit en wordt een toelichting gegeven op de relatie van dit regionaal actieplan met andere plannen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Daarbij wordt een overzicht gegeven van de knelpunten wat betreft luchtkwaliteit, indien de Stadsregio Amsterdam en de gemeenten zelf geen maatregelen nemen. Voorts worden de maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Deze maatregelen zijn onderverdeeld in gemeentelijke maatregelen met (gedeeltelijke) financiële dekking, gemeentelijke maatregelen zonder financiële dekking en regionale maatregelen.

8.2.7 Richtlijn gevoelige bestemmingen Amsterdam

Deze richtlijn, op 5 januari 2010 vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders, is een uitwerking van een amendement dat de gemeenteraad op 1 maart 2006 heeft aangenomen bij de behandeling van het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam. Het amendement houdt in dat “geen voorzieningen voor gevoelige groepen in nabijheid van plekken waar veel verkeer is” wordt vervangen door: “in het ruimtelijk ordeningsbeleid er meer rekening gehouden wordt dat voorzieningen voor gevoelige groepen niet in de directe nabijheid van grote verkeersaders worden geplaatst, of dat het beschermen van de volksgezondheid vormt een belangrijk uitgangspunt van het Nederlandse en Amsterdamse luchtkwaliteitsbeleid. De gemeente wil ook in relatie tot ruimtelijke planvorming in de omgeving van het eigen wegennet zorgvuldig met deze groepen omgaan er maatregelen worden getroffen om de gevoelige groepen beter te beschermen dan nu doorgaans het geval is” (Amendement C - Gemeenteblad afd. 1, nr. 148).

Uitgangspunten zijn dat:

  • 1. binnen de zone van 300 meter gemeten van de rand van een snelweg en 50 meter gemeten van de rand van een provinciale weg, geen gevoelige bestemmingen worden geprojecteerd;
  • 2. bij stedelijke wegen met meer dan 10.000 mvt per etmaal binnen een afstand van 50 meter gemeten van de rand van de weg geen gevoelige bestemmingen in de eerste lijnsbebouwing worden geprojecteerd.

Van de onder 1 en 2 genoemde uitgangspunten kan gemotiveerd worden afgeweken indien (bijzondere) omstandigheden en belangen hiertoe aanleiding geven. Indien men vanuit projecten gevoelige bestemmingen langs drukke wegen wil realiseren, dan is een advies van de GGD, afdeling Milieu en Gezondheid nodig. Daarbij is van belang dat de aan de luchtkwaliteit gerelateerde gezondheidsaspecten worden beschouwd in relatie tot alle overige spelende belangen.

Voor de omschrijving van een gevoelige bestemming wordt aangesloten bij het (landelijke) Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit, namelijk: gebouwen geheel of gedeeltelijk bestemd of in gebruik ten behoeve van basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarige, kinderopvang, verzorgingstehuis, verpleegtehuis of bejaardentehuis.

De richtlijn heeft, evenals bij het landelijke Besluit gevoelige bestemmingen alleen betrekking op nieuwe situaties en bij een uitbreiding van een bestaande gevoelige bestemming, indien de toename eenmalig ten hoogste 10% van het aantal daar reeds verblijvende personen bedraagt.

8.2.8 Motie nr. 46 'Bestrijding leegstand kantoren'

Op 26 januari 2011 heeft de Gemeenteraad de motie nummer 46 'Bestrijding leegstand kantoren' aangenomen. In deze motie zijn acht besluiten genomen. Besluit 2 betreft geluid en luchtkwaliteit.

Besluit 2
De Gemeenteraad besluit om bij het ombouwen van kantoren alleen de minimale wettelijke verplichte eisen te stellen aangaande geluid en milieu.

In het kader van de door het College vastgestelde Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit, heeft de Geneeskundige en Gezondheidsdienst Amsterdam (GGD Amsterdam) tot taak gekregen het bevoegd gezag in voorkomende gevallen te adviseren in verband met gezondheidsaspecten die een rol kunnen spelen bij het maken van afwegingen ten aanzien van het realiseren van voorzieningen langs drukke wegen voor groepen mensen (kinderen, ouderen, zieken) die gevoelig zijn voor luchtverontreiniging. In vervolg op dit besluit zal de GGD bij adviesaanvragen voor alleen grootstedelijke projecten voortaan checken of er sprake is van transformatie van kantoorgebouwen. De GGD zal aan betrokkenen aangeven dat de Richtlijn niet geldt als er sprake is van transformatie, maar zal wel blijven adviseren.

8.3 Onderzoeken

M+P raadgevende ingenieurs heeft de luchtkwaliteit voor de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt in beeld gebracht (M+P.OGA.11.03.1, 25 juni 2012).

De luchtkwaliteit is bepaald voor de autonome situatie 2011/2012 en de toekomstige situatie 2020 aan de hand van de Monitoringstool 2012. Aanvullend zijn berekeningen uitgevoerd met behulp van CARII v11.0. Hierbij is getoetst aan de grenswaarden zoals opgenomen in de Wet luchtkwaliteit. De berekeningen ten behoeve van dit onderzoek zijn verricht conform de Regeling beoordeling luchtkwaliteit.

Het onderzoek richt zich op de concentraties van de maatgevende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Voor de overige stoffen uit de “Wet luchtkwaliteit” worden in Nederland normaliter de geldende normen niet (meer) overschreden. Zie voor het luchtkwaliteitsonderzoek bijlage 9 Onderzoek luchtkwaliteit, M+P raadgevende ingenieurs, M+P.OGA.11.03.1, 25 juni 2012.

Relevante bronnen
Een belangrijke bron van luchtverontreinigende stoffen vormt het verkeer. Met name langs snelwegen worden relatief hoge concentraties van luchtverontreinigende stoffen verwacht. De luchtkwaliteit is echter niet alleen afhankelijk van emissies door het verkeer, maar ook van de zogenaamde achtergrondconcentratie van de luchtverontreinigende stoffen. Deze achtergrondconcentratie verschilt per regio. Het bestemmingsplan Sloterdijk is gelegen vlakbij industrieterrein Westpoort en diverse rijkswegen. Als gevolg hiervan zijn de achtergrondconcentraties van de diverse stoffen vrij hoog te noemen.

Relevante bronnen in het gebied zijn:

  • wegverkeer van lokale binnenstedelijke wegen in het plangebied
  • wegverkeer van omliggende rijkswegen, de Rijksweg A10, S103 (N200 Haarlemmerweg) en de Westrandweg A5

De bijdrage van de rijkswegen en industrieterrein Westpoort aan de luchtkwaliteit op het plangebied is voldoende verdisconteerd in de lokale achtergrondconcentraties (GCN-kaart), een jaarlijkse uitgave van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M).

Verkeersgegevens
Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit is het van belang om de invloed van het bestemmingsplan Sloterdijk op de luchtkwaliteit in de omgeving te berekenen. Hiertoe zijn de verkeerseffecten van de ontwikkelingen die met het bestemmingsplan Sloterdijk mogelijk maakt worden en van invloed zijn op de luchtkwaliteit bepaald.

Voor de luchtkwaliteitsberekeningen zijn de huidige en toekomstige etmaalintensiteiten van belang, met een onderverdeling naar voertuigklassen. Verder moet een snelheidstype en een wegtype opgegeven worden en het aantal parkeerbewegingen op het betreffende weggedeelte.

Resultaten
De luchtkwaliteit is bepaald voor de autonome situatie 2011/2012 en de toekomstige situatie 2020 aan de hand van de Monitoringstool 2012 en met aanvullende CARII berekeningen.

Monitoringstool
Met de jaarlijkse monitoring van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) wordt de ontwikkeling van de luchtkwaliteit gevolgd en wordt de uitvoering van de maatregelen en projecten (die zijn opgenomen in het NSL) bijgehouden. In de Monitoringstool is de autonome ontwikkeling opgenomen, dat wil zeggen zonder de ontwikkelingen die het bestemmingsplan Sloterdijk mogelijk maken.

Voor de autonome situatie geldt, zonder ontwikkeling van het bestemmingsplan Sloterdijk, dat in 2011 voor PM10 reeds ruim wordt voldaan aan de grenswaarden. De concentraties NO2 zijn in 2011 lager dan 40 µg/m³ en voldoen daarmee ruim aan de tijdelijk verruimde grenswaarden van 60 µg/m³ die gelden tot 2015. In 2020 wordt de grenswaarde van 40 µg/m³ voor NO2 niet overschreden.

Uit de verkeersrapportage blijkt dat de verkeersintensiteit vanwege de ontwikkelingen van bestemmingsplan Sloterdijk ten opzichte van de autonome ontwikkeling met minder dan 2% toeneemt.

De verkeersintensiteit neemt vanwege de ontwikkeling van Sloterdijk in 2020 op de S103 Haarlemmerweg (westelijke toerit A10 - Kimpoweg) met 4,4% het sterkst toe. De maximale concentratie bijdrage NO2 vanwege wegverkeer in 2011, als maatgevende stof voor luchtkwaliteit, bedraagt 6,2 µg/m³ met een totale concentratie van 36,7 µg/m³. Met een verkeerstoename van 4,4 % zal nog steeds aan de grenswaarde (van 40 µg/m³ in 2015) voor NO2 worden voldaan. De hogere verkeersbijdrage houdt echter niet in dat de totaal berekende concentraties in 2020 hoger zijn dan de berekende concentraties in 2011. De achtergrondconcentraties zijn namelijk aanzienlijk lager dan 2020.

CAR II berekeningen
Met CARII versie 11.0 zijn aanvullende berekeningen uitgevoerd voor de relevante lokale wegvakken van het bestemmingsplan Sloterdijk.

Er is uitgegaan van een 'worst case' benadering. Met de intensiteiten voor 2023 zijn berekeningen gemaakt met de achtergrondconcentraties die gelden in de jaren 2012 en 2020.

Uit de berekening blijkt dat zowel in 2012 als 2020 voldaan wordt aan de grenswaarden voor NO2 en PM10. De maximale concentratie NO2 treedt op aan de Radarweg in 2012. Deze bedraagt 37,9 µg/m³ in 2012 en in 2020 26,7 µg/m³. Voor PM10 geldt dat de maximale concentratie optreedt in 2012 aan de Radarweg en bedraagt 20,8 µg/m³ in 2012 en 18,5 µg/m³ in 2020.

Opgemerkt wordt dat in de resultaten voor fijn stof de aftrek voor het aandeel zeezout conform de Regeling beoordeling luchtkwaliteit verwerkt is.

Uit de resultaten blijkt dat de concentraties NO2 en PM10 in de toekomst afnemen. Dit is mede te verklaren door de in de toekomst lagere emissiekentallen en achtergrondconcentraties. Dit betekent dat het bestemmingsplan op deze locatie gerealiseerd kan worden zonder belemmeringen vanwege de luchtkwaliteit.

Gevoelige bestemmingen
Het bestemmingsplan Sloterdijk is voor een groot deel gelegen binnen een afstand van 300 meter van de wegrand van de Rijksweg A10, Haarlemmerweg N200 en Westrandweg A5. Volgens het Besluit gevoelige bestemmingen kunnen gevoelige bestemmingen, zoals een school en kinderopvang, alleen gebouwd worden als er geen sprake is van (dreigende) overschrijding van de grenswaarden voor de concentraties stikstofdioxide en fijn stof. Dit wil zeggen dat ter plaatse van deze bestemmingen geen beroep gedaan kan worden op het Besluit Niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) en dat de lokale luchtkwaliteit altijd onderzocht moet worden.

Uit de rekenresultaten voor luchtkwaliteit, blijkt dat de concentraties NO2 en PM10 naar de toekomst toe afnemen. Er is dus geen sprake van (dreigende) overschrijding van de grenswaarden voor de concentraties stikstofdioxide en fijn stof.

De Richtlijn gevoelige bestemmingen Amsterdam staat in principe niet toe dat er nieuwe onderwijslocaties gerealiseerd worden binnen 300 m van een Rijksweg of 50 m van een stedelijke hoofdweg. Hoewel de Haarlemmerweg N200 een Rijksweg is komt het karakter overeen met dat van een stedelijke hoofdweg.

Deze Richtlijn geldt niet voor de transformatie van bestaande kantoorgebouwen. Voor nieuwbouw binnen het bestaande gebied blijft de Amsterdamse Richtlijn wel van kracht.
Hoewel de Richtlijn niet van toepassing is op transformatie van kantoren, blijft de GGD een adviesfunctie houden over de gezondheidsaspecten die een rol spelen bij het realiseren van voorzieningen langs drukke wegen voor groepen die gevoelig zijn voor luchtverontreiniging.

Op 16 april 2012 heeft het GGD advies uitgebracht over het toevoegen van functies in Teleport (Sloterdijk), met betrekking tot de luchtkwaliteit. Met het toestaan van nieuwe functies in het gebied zijn ook 'gevoelige bestemmingen' toegestaan binnen het gebied.

De GGD adviseert negatief over het toestaan van voorzieningen voor gevoelige groepen binnen 300 meter van de rand van de snelweg. Hetzelfde geldt voor de eerstelijns bebouwing tot 50 meter van de rand van een provinciale weg/ drukke stadsweg, waarover meer dan 10.000 voertuigen per etmaal rijden. In de Amsterdamse Richtlijn is vastgelegd dat de bouw van nieuwe gevoelige bestemmingen daar om gezondheidskundige redenen onwenselijk is.

Voor het gebied Sloterdijk is een roze gearceerd gebied op de kaart toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1105BPGST-VG02_0021.png"

Binnen dit kader is de luchtkwaliteit niet gezond genoeg om gevoelige groepen te huisvesten. De kavels buiten het roze gebied zijn (wat betreft de luchtkwaliteit) geschikt voor gevoelige bestemmingen.

  • Wat betreft de nieuwbouw van gevoelige bestemmingen, is de 'Amsterdamse Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit' van kracht. De GGD adviseert geen gevoelige bestemmingen te realiseren binnen het roze gearceerde gebied.
  • De GGD adviseert bij de transformatie van bestaande kantoorpanden om zoveel als mogelijk te stimuleren dat gevoelige bestemmingen buiten het roze gearceerde gebied gevestigd mag worden. De Richtlijn geldt in dat geval niet, maar het advies van de GGD blijft hetzelfde. Houdt zoveel als mogelijk rekening met de gezondheid van de gebruikers van het pand, door de bovengenoemde afstanden tot drukke wegen aan te houden.

8.4 Conclusie

De luchtkwaliteit is bepaald voor de autonome situatie 2011/2012 en de toekomstige situatie 2020 aan de hand van de Monitoringstool 2012 en met aanvullende CARII berekeningen.

In de Monitoringstool is de autonome ontwikkeling opgenomen, dat wil zeggen zonder de ontwikkelingen die het bestemmingsplan Sloterdijk mogelijk maken. Voor de autonome situatie geldt, zonder ontwikkeling van het bestemmingsplan Sloterdijk, dat ruim wordt voldaan aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Uit de verkeersrapportage blijkt dat de verkeersintensiteit vanwege de ontwikkelingen van bestemmingsplan Sloterdijk ten opzichte van de autonome ontwikkeling met minder dan 2% toeneemt.

De verkeersintensiteit neemt vanwege de ontwikkeling van het plangebied Sloterdijk in 2020 op de S103 Haarlemmerweg (westelijke toerit A10 - Kimpoweg) met 4,4% het sterkst toe. Met een verkeerstoename van 4,4 % zal nog steeds aan de grenswaarde (van 40 µg/m³ in 2015) voor stikstofdioxide (NO2) worden voldaan.

Voor de relevante binnenstedelijke wegvakken is uitgegaan van een 'worst case' benadering. Met de intensiteiten voor 2023 zijn berekeningen gemaakt met de achtergrondconcentraties die gelden in de jaren 2012 en 2020.

De maximale concentraties fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) treden op aan de Radarweg in 2012. Uit de berekening blijkt dat zowel in 2012 als 2020 voldaan wordt aan de grenswaarden voor NO2 en PM10.

Verwacht wordt dat de concentraties na 2020 en verder zullen afnemen vanwege strengere emissienormen en bijgestelde achtergrondconcentraties.

Wat betreft de nieuwbouw van gevoelige bestemmingen, is de 'Amsterdamse Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit' van kracht. Deze Richtlijn staat in principe niet toe dat er nieuwe gevoelige bestemmingen, zoals bijvoorbeeld onderwijs, gerealiseerd worden binnen 300 m van een Rijksweg of 50 m van een stedelijke hoofdweg.
Deze Richtlijn geldt niet voor de transformatie van kantoorgebouwen in grootstedelijk gebied. De GGD adviseert wel dat zoveel mogelijk gestimuleerd moet worden dat bij transformatie van kantoorgebouwen, geen gevoelige bestemmingen binnen de genoemde afstanden van Rijkswegen en stedelijke hoofdwegen gevestigd mogen worden.
In het plangebied bevinden zich twee lege kavels waar nieuwbouw mogelijk is, die geheel en gedeeltelijk binnen 300 meter van de Rijksweg A10 liggen. Deze kavels hebben op de verbeelding een aanduiding gekregen die het vestigen van gevoelige bestemmingen hier uit sluit.

Op basis van het bovenstaande is er, vanuit het oogpunt van de luchtkwaliteit geen bezwaar om het bestemmingsplan te realiseren. 

Hoofdstuk 9 Geur

9.1 Algemeen

Het rijksbeleid met betrekking tot geur heeft als uitgangspunt het voorkomen van (nieuwe) hinder. Wanneer er geen lokaal beleid is (zoals in Amsterdam het geval is), wordt de geursituatie getoetst aan het rijksbeleid. Het bevoegd gezag moet de geursituatie in kaart brengen en vervolgens bepalen wat het aanvaardbare hinderniveau is.

In het algemeen is het zo dat wanneer geurgevoelige objecten op voldoende afstand van bedrijven worden gepland, het woon- en verblijfklimaat als goed wordt aangemerkt en niemand onevenredig in zijn belangen wordt geschaad. Bij het afwegen welke afstand voldoende is, wordt rekening gehouden met de milieucategorie (plus bijbehorende richtafstand) van de bedrijven in of nabij het bestemmingsplan en de geursituatie vastgelegd in de omgevingsvergunning voor vergunningplichtige bedrijven. Als de ontwikkeling buiten de richtafstand / geurcontour plaatsvindt, is er in principe vanuit geur geen belemmering voor de ontwikkeling.

In sommige gevallen is het ook mogelijk binnen de contour nieuwe geurgevoelige objecten te realiseren. De afwegingscriteria voor wat aanvaardbaar is, zijn gelijk aan die voor vergunningverlening, maar kunnen voor een ruimtelijk plan tot andere conclusies leiden. Deze criteria zijn: zijn er klachten, hoeveel hinder is er, wat is de historische situatie, welke toekomstige ontwikkelingen zijn er, passen de bedrijven Beste Beschikbare Technieken (BBT) toe, et cetera.

9.2 Onderzoek

M+P Raadgevende ingenieurs heeft onderzoek uitgevoerd naar de geursituatie ter plaatse van het plangebied. Het onderzoek is in eerste instantie inventariserend en gericht op de haalbaarheid van functie-wijzigingen in het gebied. In relatie tot geur zijn met name gevoelige functies, zoals wonen, scholen en zorgvoorzieningen relevant. Ook kantoren kunnen geurgevoelig zijn.

In dit onderzoek is de bijdrage bepaald van de bedrijven op industrieterrein Westpoort en in de Zaanstreek aan de geurconcentraties ter plaatse van het plangebied. Hiertoe zijn de geurconcentraties in de omgeving van het plangebied bepaald met behulp van verspreidingsberekeningen.

In 2007 en 2008 zijn door SGS Environmental Services geuronderzoeken uitgevoerd voor het bepalen van de geurconcentraties en hindersituatie voor bestemmingsplan De Houthaven te Amsterdam. Met behulp van verspreidingsberekeningen en een hinderenquête heeft SGS een dosis-effectrelatie vastgesteld die in onderhavig onderzoek is gehanteerd. In 2009 zijn de resultaten van deze onderzoeken gebruikt voor het onderzoeken van de geursituatie bij woningbouwlocatie Bredius te Amsterdam. In onderhavig onderzoek zijn bovengenoemde onderzoeken doorgezet. Uitgangspunt is dat de geursituatie in het plangebied Sloterdijk vergelijkbaar is met Houthavens en Bredius.

Bedrijven met een (mogelijke) geuremissie
Gerekend is met de volgende bedrijven bij het vaststellen van de geurconcentraties in het plangebied:

  • Cargill Soja B.V.
  • ICL Fertilizers Europe C.V. (voorheen Amfert)
  • Eurotank Amsterdam B.V. (voorheen Europoint)
  • Cargill Multiseed B.V.
  • Starbucks
  • Marvelo
  • Gerkens Jonker
  • Tate & Lyle (voorheen Amylum)
  • Gerkens Aurora
  • ADM Cocao
  • Dutch Cocoa B.V.

Van deze bedrijven wordt 90% van de geurbelasting bepaald door Cargill Soja, ICL Fertilizers Europe, Gerkens Jonker (Cargill Cocoa), Gerkens Aurora (Cargill Cocoa) en ADM Cocoa.

In aanvulling hierop is door de Provincie Noord-Holland de volgende lijst met bedrijven aangereikt die mogelijk ook een relevante geuremissie ter plaatse van het plangebied kunnen hebben:

  • Chemtura Netherlands B.V. (voorheen Cromton)
  • RWZI Westpoort
  • Greenmills
  • Sonneborn Refined Products B.V.
  • Icova B.V.
  • Oxea
  • Asfalt Productie Amsterdam (APA) B.V.
  • Asfaltproductie Regio Amsterdam B.V.
  • Asfaltcentrale Heijmans Amsterdam
  • Asfalt-Centrale BAM B.V.
  • Vopak Terminal Amsterdam Petroleumhaven*
  • NuStar Terminals B.V. (voorheen KANEB en Smid & Hollander Raffinaderij)*
  • Oiltanking Amsterdam*
  • BP Europa SE - BP Nederland*
  • Hydrocarbon Hotel B.V. (HCH)*
  • Vopak Terminal Westpoort B.V.*

Inmiddels is bekend dat voor de olieterminals (aangeduid met een *) geen geuronderzoeken beschikbaar zijn. Volgens de Provincie Noord-Holland kan hieruit worden geconcludeerd dat deze geen relevante geuremissie hebben.

De geurhinder in Amsterdam is sinds het Houthaven-onderzoek niet toegenomen. In revisievergunningen van relevante bedrijven worden juist strengere geureisen opgenomen of maatregelen opgelegd waardoor de geurhinder afneemt. Dat is in lijn met het geurbeleid van de Provincie Noord-Holland, die reductie van de geurhinder nastreeft en geen ernstige geurhinder meer wil.

Sinds het onderzoek in 2008 is er weinig veranderd in de geursituatie in de omgeving van Amsterdam en Zaandam. Cargill Soja (het bedrijf met de grootste bijdrage aan de geurconcentraties in het Houthaven- en gebied Sloterdijk) heeft sinds die tijd strengere voorschriften voor het aspect geur in de milieuvergunning. De gevolgen hiervan zijn meegenomen in dit onderzoek.

  • Berekeningen

Uit de berekeningen blijkt dat in het plangebied de geurconcentratie als 98-percentiel tussen 1,4 en 2,1 ouE/m³ bedraagt.

In het eerder uitgevoerde onderzoek voor het Houthavengebied zijn concentraties berekend tussen de 2 en 3 ouE/m³. Dit komt op deze locatie overeen met een verwachting van 17 tot 30% gehinderden.

Recent is de milieuvergunning voor Cargill Soja voor het aspect geur aangescherpt. Dit bedrijf is het meest bepalend voor de geurconcentraties (uitgedrukt als 98-percentiel) in het Houthavengebied en het gebied Sloterdijk. Door Odournet zijn in 2010 geur-emissiemetingen verricht en verspreidingsberekeningen uitgevoerd met de resultaten hiervan. De metingen hebben aangetoond dat de emissie sterk is gereduceerd door het in gebruik nemen van een nieuwe filterinstallatie. De lagere emissies zijn opgenomen in de vergunningsvoorschriften van het bedrijf. M+P heeft de invoergegevens van de verspreidingsberekeningen overgenomen uit het genoemde rapport en verwerkt in het model van SGS.

Uit de berekeningen die voor het bestemmingsplan Sloterdijk zijn gemaakt, blijkt dat in het plangebied de geurconcentratie als 98-percentiel tussen 1,0 en 1,5 ouE/m³ bedraagt vanwege Cargill Soja.

Afgeleid kan worden dat deze concentraties een verwachte hinder van 8 tot 17% zullen opleveren. Dit betekent een gemiddeld hinderpercentage van circa 11% in het plangebied. De concentraties in het gebied Sloterdijk zijn lager dan in het Houthavengebied. Dit betekent dat een lager percentage gehinderden te verwachten valt dan in het Houthavengebied. Gerekend is met een worst-case situatie, dat zich in het gehele plangebied geurgevoelige bestemmingen kunnen bevinden. In het meest geurbelaste gebied, ten noorden van de spoorlijn bevinden zich geen gevoelige woonbestemmingen. Wanneer alleen naar het gebied ten zuiden van de spoorlijn wordt gekeken ligt het hinderpercentage tussen 8 en 12%. Voor de Houthavens is sprake van een te verwachten hinderpercentage tussen 17 en 30%. Het bevoegd gezag heeft toen de geursituatie in het plangebied Houthavens als aanvaardbaar beoordeeld. Er zijn geen grote knelpunten voor wat betreft de geursituatie in het plangebied Sloterdijk. de geurbelasting in Sloterdijk wordt tevens acceptabel geacht mede gezien het feit dat de geurbelasting lager zal zijn dan in de Houthavens. Zie voor het geuronderzoek bijlage 10 Geuronderzoek, M+P raadgevende ingenieurs, M+P.OGA.11.03A.1, 3 april 2013.

Hoofdstuk 10 Externe veiligheid

10.1 Algemeen

Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's voor de omgeving voor het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen); het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens en het gebruik van windmolens.

Bij externe veiligheid risico's wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Deze begrippen vullen elkaar aan; met het PR wordt de aan te houden afstand geëvalueerd tussen de risicovolle activiteit en kwetsbare functies, terwijl met het GR wordt beoordeeld of er een groot aantal slachtoffers kan vallen als gevolg van een ongeval. Voor het PR worden risiconormen gesteld in de vorm van grens- en richtwaarden waaraan getoetst moet worden bij vaststelling van bestemmingsplannen.

Voor het GR geldt geen norm; het bevoegd gezag moet afwegen of de gevolgen van een ongeval al dan niet aanvaardbaar zijn. Er is wel een oriëntatiewaarde vastgesteld die in het algemeen als acceptabel niveau geldt. Het bevoegd gezag dient het groepsrisico te verantwoorden, waarbij in ieder geval de mogelijkheden voor hulpverlening en rampbestrijding betrokken worden. De regionale brandweer dient in gelegenheid te worden gesteld om over deze aspecten advies uit te brengen.

Mogelijke risicobronnen zijn inrichtingen gericht op gebruik, opslag en productie van gevaarlijke stoffen, vervoer van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), luchthavens en windmolens.

Voor het plangebied zijn de volgende risicobronnen relevant:

  • de risico-bedrijven Chemtura, Sonneborn en Heijchroom;
  • drie hogedruk aardgasleidingen in en nabij het plangebied (ten noorden van het spoor Amsterdam-Haarlem);
  • vervoer gevaarlijke stoffen over de A10, Westrandweg en Haarlemmerweg;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over spoor.

In paragraaf 9.3 worden de risico's van deze activiteiten voor de omgeving omschreven.

10.2 Beleid en regelgeving

10.2.1 Beleid externe veiligheid

Het doel van het beleid is: het beheersen, maar ook minimaliseren voor aanwezigen in de omgeving van risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen en risico's rond luchthavens en het voorkomen van nieuwe knelpuntsituaties.
De mogelijkheden voor het beperken van risico's bestaat uit twee soorten beleid: brongericht of omgevingsgericht. Brongericht beleid is gericht op maatregelen bij de bron en het verminderen van de kans van optreden en het effect van een incident. Omgevingsgericht beleid is gericht op terughoudendheid van het bouwen van kwetsbare bestemmingen in de omgeving van risicovolle activiteiten en transportassen van gevaarlijke stoffen. Om effectief omgevingsbeleid te kunnen voeren is het noodzakelijk inzicht te krijgen in de locaties waar risicovolle objecten zijn en risicovolle activiteiten plaatsvinden. Daartoe heeft de provincie een risicokaart opgesteld. De risicokaart geeft inzicht in de risico's in woon- en werkomgevingen. Op de kaart staan meerdere typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de Rijksoverheid.

10.2.2 Risicovolle inrichtingen

Voor risicovolle inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing. Voorbeelden van deze risicovolle bedrijven zijn LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties en chemische fabrieken. Het Bevi is opgesteld om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. De normstelling van het Bevi richt zich zowel op vergunningverlening als ruimtelijke ordening.

In nieuwe situaties geldt voor het PR een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten en een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten. Dit betekent dat binnen de PR 10-6 contour van een Bevi-inrichting geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden opgericht. Indien binnen de contour beperkt kwetsbare objecten worden opgericht moet het bevoegd gezag motiveren waarom dat wenselijk en aanvaardbaar is.

Indien het bestemmingsplan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object in het invloedsgebied toelaat, dient tevens het groepsrisico te worden verantwoord.

10.2.3 Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg, per spoorweg en binnenwateren

De Wet vervoer gevaarlijke stoffen regelt de wijze van vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, per spoor en over de binnenwateren; hierin is onder andere vastgelegd welke stoffen behoren tot de categorie 'gevaarlijke stoffen' en dat het transport binnen de bebouwde kom zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Om bij ruimtelijke ontwikkelingen het vervoer van gevaarlijke stoffen te laten voldoen aan de externe veiligheidsnormen moet het bevoegd gezag rekening houden met het PR en het GR.

Voor de wijze waarop het PR en GR beoordeeld moeten worden, is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (verder: de Circulaire) van toepassing. De Circulaire beschrijft het beleid van de overheid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. De overheid vraagt gemeenten, provincies en infrabeheerders om medewerking aan dit beleid te verlenen door bij de besluitvorming die onder hun verantwoordelijkheid valt, de veiligheidsbelangen overeenkomstig deze Circulaire af te wegen. Hierbij gaat het om diverse besluiten gerelateerd aan vervoer van gevaarlijke stoffen en ruimtelijke ordening.

Op basis van de Circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar.

Voor het GR geldt op basis van de Circulaire voor het bevoegd gezag een verantwoordingsplicht in de gevallen van een overschrijding van de oriëntatiewaarde of een toename van het GR. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De Circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Desondanks kan uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening een verantwoording voor het groepsrisico ook buiten deze 200 meter op zijn plaats zijn, met eventuele beperkingen, zoals bijvoorbeeld in de sfeer van maatregelen die de zelfredzaamheid van de bevolking bevorderen.

10.2.4 Buisleidingen

Voor buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van het Bevb geldt voor de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar object dichtbij dergelijke buisleiding, een grenswaarde van 10-6 per jaar voor het plaatsgebonden risico. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde.

Indien het bestemmingsplan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object in het invloedsgebied toelaat, dient tevens het groepsrisico te worden verantwoord.

In onderstaande gevallen kan men volstaan met een zogenaamde lichte verantwoording, waarbij maatregelen ter beperking van het GR niet hoeven te worden onderzocht:

  • het bestemmingsplan ligt buiten het 100%- letaliteitsgebied of
  • bij toxische stoffen waarbij het plaatsgebonden risico kleiner dan 10-8 per jaar is of
  • het groepsrisico is niet hoger dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde of
  • de toename van het groepsrisico bij verwezenlijking van het bestemmingsplan is niet hoger dan 10%.

Op grond van het Bevb is het tevens verplicht om in bestemmingsplannen de ligging van buisleidingen weer te geven. Hierbij wordt ook een belemmeringsstrook (strekkende tot 5 meter aan weerszijden) meegenomen, waarbinnen geen bouwwerken mogen worden opgericht. Verder dienen bestemmingsplannen een vergunningstelsel in te stellen voor het uitwerken van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden binnen de belemmeringsstrook die de integriteiten en werking van de buisleiding kunnen verhinderen.

10.2.5 Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid Amsterdam

Het Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid Amsterdam (vastgesteld op 5 juni 2012 door burgemeester en wethouders) gaat nader in op de manier waarop Amsterdam omgaat met externe veiligheid in de besluitvorming. Het doel van Amsterdam is om risico s zoveel mogelijk te beperken. Dit kan via bronmaatregelen en ruimtelijke maatregelen.
Bronmaatregelen zijn de meest effectieve maatregelen die kunnen worden genomen om het risico te beperken. De afgelopen jaren is er veel aandacht gegaan naar de reductie van risico s aan de bronkant. Hier was namelijk de meeste veiligheidswinst te behalen. Amsterdam continueert via dit uitvoeringsbeleid het bronbeleid door in te zetten op clustering van risicobedrijven in het havengebied.
Dit betekent dat in nieuwe ruimtelijke besluiten buiten het westelijk havengebied geen ruimte wordt gegeven aan nieuwe risicobedrijven. Ook wordt gekeken of er alternatieven zijn voor transport van gevaarlijke stoffen door dicht bevolkt gebied gaat. Hierbij kan gedacht worden aan vervoer per water in plaats van vervoer per spoor door de stad.
Het uitvoeringsbeleid hanteert de lijn dat nieuwe overschrijdingen van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico slechts met expliciete toestemming van burgemeester en wethouders worden toegestaan. Reeds bekende overschrijdingen langs de A10 Zuid en West worden vooralsnog verantwoord geacht omdat er met het Rijk maatregelen zijn overeengekomen ter reductie van de risico´s.
Om de risico's voor kwetsbare, minder zelfredzame groepen (kinderen, ouderen, zieken) te verminderen is het niet wenselijk dat deze groepen te dichtbij risicobronnen verblijven. Deze groepen zijn minder zelfredzaam in geval van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Concreet betekent dit dat in nieuwe ruimtelijke plannen een strook langs transportassen met structureel vervoer van gevaarlijke stoffen (rijkswegen 80 meter, enkele spoortrajecten 100 meter, hogedruk aardgasleidingen circa 25 tot 175 meter) en rond risicobedrijven wordt vrijgehouden van nieuwe kwetsbare, minder zelfredzame groepen. Afwijking is mogelijk mits door burgemeester en wethouders expliciet is toegestaan.

10.3 Resultaten onderzoeken

10.3.1 Algemeen

Dit plangebied valt onder het toepassingsgebied van het Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid Amsterdam. Het beleid is door de betrokken partijen (DMB, DRO, enkele stadsdelen en de Brandweer) opgesteld en is op 5 juni 2012 door B&W vastgesteld. Het uitvoeringsbeleid wordt toegepast in grootstedelijke gebieden en na instemming van stadsdelen ook in betreffende stadsdelen. Voor het Amsterdams havengebied en de spoorzone in Zuidoost is reeds een gebiedsvisie voor externe veiligheid opgesteld. Het uitvoeringsbeleid is in lijn gebracht met deze reeds geldende gebiedsvisie(s) en vult deze aan.

De doelstelling van het uitvoeringsbeleid is het geven van een eenduidig kader voor afweging van de externe veiligheidsrisico's binnen de gemeentegrenzen. Er wordt invulling gegeven aan de bestuurlijke afweging rondom het groepsrisico die wordt gevraagd in de regelgeving. Het beleid draagt bij aan de ontwikkeling van Amsterdam als duurzame stad en biedt extra bescherming aan beperkt zelfredzame personen. Daarnaast voorkomt het dat in gemeentelijke besluiten op verschillende wijze met risico's wordt omgegaan en draagt het bij aan een efficiënt proces van besluitvorming.

Het uitvoeringsbeleid externe veiligheid is opgesteld voor toepassing in nieuwe situaties. Bestaande situaties die voldoen aan wettelijke eisen maar niet overeenkomen met het uitvoeringsbeleid voor Amsterdam, worden niet per definitie in lijn gebracht met de uitgangspunten als het geen saneringssituatie betreft.

10.3.2 Resultaten onderzoek risicobedrijven

Binnen dit plangebied liggen geen bedrijven die vallen onder het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI). Buiten het plangebied zijn echter drie BEVI-bedrijven aanwezig die relevant kunnen zijn voor het plan, omdat het invloedsgebied van het groepsrisico een overlap heeft met het plangebied. Onderstaand wordt per Bevi-bedrijf ingegaan op de ligging van de plaatsgebonden 10-6 risicocontour PR en volgt een toets aan de grenswaarde en richtwaarde voor het PR. Ook wordt de hoogte van het groepsrisico GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde beschreven. In paragraaf 10.3.2.2 is de verantwoording van het groepsrisico conform artikel 13 van het Bevi opgenomen.

De gegevens over het plaatsgebonden risico PR en het groepsrisico GR volgen uit de risicoanalyses die bij de actuele vergunde situaties bij de bedrijven horen. Een rapport van de Dienst Milieu en Bouwtoezicht Amsterdam d.d. 20 december 2012 met een overzicht van de diverse risicocontouren in het plangebied is bijgevoegd als bijlage 11 Inventarisatie risico's externe veiligheid plangebied Sloterdijk, Dienst Milieu en Bouwtoezicht, 20 december 2012.

10.3.2.1 Risicovolle bedrijven

Heijchroom
Dit BEVI-bedrijf is gevestigd aan Rhoneweg 10 (binnen het plangebied Sloterdijk II) en valt onder het bevoegd gezag van de gemeente. Het bedrijf valt onder het BEVI omdat de milieuvergunning de aanwezigheid van cyanidebaden mogelijk maakt. De risicogegevens zijn afkomstig uit de QRA van februari 2008, behorende bij de milieuvergunning.

Het bedrijf maakt al bijna 3 jaar geen gebruik van de vergunde cyanidebaden; ze zijn zelfs niet aanwezig. In december 2012 zal het vergunde recht om deze baden te gebruiken vervallen. De DMB onderzoekt of het mogelijk is de baden uit de milieuvergunning te halen. Als dat lukt, vervallen de risicocontouren en levert Heijchroom geen beperkingen meer op voor het plan. Bij het toetsen van het bestemmingsplan is echter uitgegaan van de huidige vergunning, die de baden wel mogelijk maakt en tot risicocontouren leidt.

Plaatsgebonden risico

In onderstaande figuur is de contour voor het plaatsgebonden risico PR 10-6 per jaar weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1105BPGST-VG02_0022.png"
PR 10-6 contour (rood gearceerd) van Heijchroom (terrein is zwart/ geel gearceerd)

Uit de QRA blijkt dat de plaatsgebonden 10-6 risicocontour PR geen overlap heeft met het plangebied Sloterdijk. Het plan voldoet aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico.

Groepsrisico
Het invloedsgebied van het groepsrisico (250 meter) ligt buiten het eigen terrein en heeft een overlap met het plangebied Sloterdijk. Dit deel van het plangebied betreft de bestemmingen Groen, Verkeer en Gemengd. Uit de QRA blijkt dat het groepsrisico in de voorgaande plansituatie ruim onder de oriëntatiewaarde ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1105BPGST-VG02_0023.png"
Invloedsgebied (blauwe lijn met pijl) van Heijchroom (zwart/ geel gearceerd)

In het voorgaande bestemmingsplan zijn binnen het invloedsgebied van Heijchroom de bestemmingen Bk mogelijk, dat wil zeggen kantoren. Het plan Sloterdijk maakt binnen dit invloedsgebied de bestemmingen Gemengd mogelijk, dat wil zeggen hotels, voorzieningen, kantoren, bedrijven en woningen. Ook al worden de bestemmingen binnen dit gebied gewijzigd, de personendichtheden van hotels, voorzieningen, bedrijven en woningen zijn vergelijkbaar of soms zelfs lager dan die van kantoren. Daarom zal het plan niet leiden tot hogere personendichtheden dan welke op basis van het voorgaande plan reeds mogelijk zijn. Het groepsrisico zal derhalve niet toenemen als gevolg van het plan.

Sonneborn
Dit BEVI-bedrijf is gevestigd aan Mainhavenweg 6 (bestemmingsplangebied Westhaven) en valt onder het bevoegd gezag van de provincie. Het bedrijf valt onder het Besluit Risico's Zware Ongevallen (en daarmee ook onder het BEVI) vanwege de opslag van grote hoeveelheden zwaveltrioxide. De risicogegevens zijn afkomstig uit de QRA, behorende bij de vergunning d.d. 3-1-2005.

Plaatsgebonden risico
Uit de QRA blijkt dat de plaatsgebonden 10-6 risicocontour PR erg klein is en geheel binnen het eigen bedrijfsterrein ligt. De PR 10-6 contour heeft dus geen overlap met het plangebied Sloterdijk. Er wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico, omdat dit plan niet leidt tot de aanwezigheid van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de PR-contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1105BPGST-VG02_0024.png"
PR 10-6 contour (rood) van Sonneborn (terrein is blauw gearceerd)

Groepsrisico
Het invloedsgebied van het groepsrisico (520 meter) ligt buiten het eigen terrein en omvat een zeer klein deel van het plangebied (bestemming Groen). Het groepsrisico ligt in de voorgaande plansituatie ruim onder de oriëntatiewaarde. Gelet op de aard van de bestemming binnen het gedeelte van het plangebied Sloterdijk dat overlap heeft met het invloedsgebied, zal de maximale personendichtheid ten opzichte van de mogelijkheden conform het voorgaande bestemmingsplan niet toenemen. Derhalve neemt ook het groepsrisico niet toe als gevolg van het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1105BPGST-VG02_0025.png"
Invloedsgebied (blauwe lijn met pijl) van Sonneborn (zwart/ geel gearceerd)

Chemtura Netherlands B.V.
Dit BEVI-bedrijf is gevestigd aan Ankerweg 18 en valt onder het bevoegd gezag van de provincie. De risicogegevens zijn afkomstig uit de QRA van 28 maart 2006.

Plaatsgebonden risico
Uit de QRA blijkt dat de plaatsgebonden 10-6 risicocontour grotendeels binnen het eigen terrein blijft; buiten het eigen terrein reikt deze contour maximaal enkele tientallen meters over aangrenzend water. De plaatsgebonden 10-6 risicocontour PR rondom het bedrijf ligt in ieder geval buiten het plangebied Sloterdijk. Er wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde voor het PR, omdat dit plan niet leidt tot de aanwezigheid van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de PR-contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1105BPGST-VG02_0026.png"
Plaatsgebonden risicocontour Chemtura (rode lijn rechtsboven)

Groepsrisico
In de QRA uit 2006 is geen invloedsgebied voor het groepsrisico uitgerekend, maar de maximale afstand tot 1% kans op overlijden bij onbeschermde blootstelling is volgens de QRA gelijk aan 4200 meter. Inmiddels is door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) de rekenmethodiek voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen (PGS-15) geactualiseerd. Ten behoeve van het bestemmingsplan "De Houthaven" zijn in november 2008 door AVIV nieuwe risicoberekeningen gemaakt met deze geactualiseerde rekenmethodiek. Daaruit bleek dat de maximale afstand tot 1% kans op overlijden gereduceerd was tot circa 1060 meter.

Op verzoek van de provincie heeft Chemtura een nieuwe QRA laten maken (d.d. 24 juni 2011). Uit deze QRA blijkt dat de maximale effectafstand op grond van de nieuwe rekenmethodiek nog iets kleiner is geworden, namelijk 925 meter. In de nieuwe omgevingsvergunning voor Chemtura zal deze afstand worden vastgelegd als invloedsgebied voor het groepsrisico.

Het groepsrisico ligt ruim onder de oriëntatiewaarde. Het plangebied Sloterdijk ligt op meer dan 2000 meter van Chemtura en dus ruim buiten de nieuw berekende maximale effectafstand van 925-1060 meter. Het plan heeft derhalve geen invloed op het groepsrisico van Chemtura.

10.3.2.2 Verantwoording groepsrisico Bevi-bedrijven

Hieronder volgt een beschrijving van de aspecten die conform artikel 13 van het Bevi onderdeel uitmaken van de verantwoording van het groepsrisico.

Het huidige en toekomstige groepsrisico
Het huidige groepsrisico ligt bij alle hierboven beschreven Bevi-bedrijven ruim onder de oriëntatiewaarde.

In het voorgaande bestemmingsplan waren binnen de invloedsgebieden van deze bedrijven de bestemmingen Bk mogelijk, dat wil zeggen kantoren. Het plan Sloterdijk maakt binnen de bestemmingen Gemengd mogelijk, dat wil zeggen hotels, voorzieningen, kantoren, bedrijven en woningen. Ook al worden de bestemmingen gewijzigd, de personendichtheden van hotels, voorzieningen, bedrijven en woningen zijn vergelijkbaar of soms zelfs lager dan die van kantoren. Daarom zal het plan niet leiden tot hogere personendichtheden dan welke op basis van het voorgaande plan reeds mogelijk zijn. Het groepsrisico van de Bevi-bedrijven zal derhalve niet toenemen als gevolg van het plan en blijft laag.

Bronmaatregelen en ruimtelijke maatregelen
Bronmaatregelen bij de reeds aanwezige Bevi-bedrijven worden niet genomen in het kader van dit bestemmingsplan. Het groepsrisico is immers overal lager dan de oriëntatiewaarde en neemt niet toe als gevolg van het plan. Bovendien voldoen deze risicobedrijven aan de stand der techniek die op het moment van vergunningverlening actueel was. Bronmaatregelen worden wel overwogen en vastgelegd in nieuwe milieuvergunningen van de risicobedrijven in dit gebied.

Ruimtelijke maatregelen rondom deze bedrijven zijn ook niet nodig bevonden, omdat er ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan geen wijzigingen optreden in de hoogte van de groepsrisico's en deze risico's zijn reeds eerder bij het afgeven van de vergunningen voor de risicobedrijven acceptabel bevonden door het bevoegd gezag.

Er zijn wel bron- en ruimtelijke maatregelen genomen op grond van het Uitvoeringsbeleid Externe Veiligheid Amsterdam. Dit beleid schrijft voor dat in ruimtelijke plannen buiten Westpoort nieuwe Bevi-bedrijven alleen via een nieuw bestemmingsplan of via een (Wabo) besluit worden toegestaan (Besluit tot ontheffing, onderdeel van een besluit als bedoeld in de Wabo, artikel 2.12 lid 1). Het besluit tot toestaan van een nieuw Bevi-bedrijf wordt als specifiek beslispunt voorgelegd aan het bestuur. Op deze manier wordt maatwerk geleverd ten tijde van het besluit en wordt voorkomen dat situaties ontstaan die onwenselijk zijn vanuit risico-oogpunt.

Binnen het plangebied Sloterdijk wordt de vestiging van Bevi-bedrijven uitgesloten. Op dit punt is het plan in overeenstemming met het Uitvoeringsbeleid.

Beheersbaarheid en zelfredzaamheid
De invloedsgebieden van de Bevi-bedrijven hebben een overlap met de bestemmingen Groen, Verkeer en Gemengd. In het Uitvoeringsbeleid Externe Veiligheid Amsterdam is vastgelegd dat indien er sprake is van mogelijke snelle ongevalsscenario's met brandbaar gas (zoals LPG), nieuwe objecten bedoeld voor beperkt zelfredzame personen (zoals kinderen, bejaarden, zieken) buiten de 100% letaliteitsgrens van Bevi-bedrijven worden gesitueerd. De bedrijven Heijchroom en Chemtura hebben geen snelle scenario's, maar Sonneborn wel. De overlap tussen het invloedsgebied van Sonneborn en het plangebied Sloterdijk betreft echter alleen de bestemming Groen. Het plan staat derhalve geen nieuwe objecten voor beperkt zelfredzame personen toe binnen de 100% letaliteitsgrens (kleinere afstand dan het invloedsgebied) van bedrijven met snelle ongevalsscenario's. Daarmee is een goede zelfredzaamheid van de personen binnen de bestemming Gemengd geregeld. Op dit punt voldoet het plan aan het Uitvoeringsbeleid.

10.3.3 Resultaten onderzoek vervoer gevaarlijke stoffen over weg en spoor

In de onderstaande paragrafen worden de onderzoeksresultaten voor het transport van gevaarlijke stoffen over weg en spoor beschreven, inclusief een toets aan de normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Transport over water is niet relevant voor dit plangebied, omdat er geen overlap is met de risicozones van transportroutes over water.

Een rapport van de Dienst Milieu en Bouwtoezicht Amsterdam d.d. 20 december 2012 met een overzicht van de diverse risicocontouren in het plangebied is bijgevoegd als bijlage 11 Inventarisatie risico's externe veiligheid plangebied Sloterdijk, Dienst Milieu en Bouwtoezicht, 20 december 2012.

10.3.3.1 Vervoer risicovolle stoffen over de weg

Het plangebied ligt binnen de risicozones van de huidige gevaarlijke stoffenroutes in Westpoort en de A10-west. Het plan ligt ook binnen de risicozone van de toekomstige Westrandweg.

Plaatsgebonden risico
Uit risicoberekeningen voor Basisnet blijkt dat het plaatsgebonden risico op alle wegen kleiner is dan 10-6 per jaar. Het plan voldoet daarmee aan de grens- en de richtwaarde voor het plaatsgebonden risico.

Groepsrisico A10-west
Het plangebied ligt binnen de 200 meter-zone van de A10-west. Uit de risicoberekeningen voor Basisnet blijkt dat het groepsrisico op de A10-west de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Groepsrisico Westrandweg
Het bureau Arcadis heeft recent in opdracht van het Ministerie risicoberekeningen aan de Westrandweg uitgevoerd voor drie scenario's in 2020 (Rapportage bepaling risicoplafond Westrandweg d.d. 12 januari 2012). De berekende risico's zijn “worst case” te noemen, omdat men met hogere transporthoeveelheden GF-3 heeft gerekend (gebaseerd op wegvak N13 van de A10-west) dan er naar verwachting in de praktijk over de Westrandweg zullen gaan rijden.

Uit de risicoberekeningen van Arcadis blijkt dat voor de Westrandweg het groepsrisico van het 2020 scenario met huidige bebouwing 0,7 keer de oriëntatiewaarde bedraagt. In de andere twee scenario's (met toekomstige bebouwing en groeifactor 2 op transport) wordt de oriëntatiewaarde overschreden tot maximaal een factor 2,6. Een kanttekening hierbij is dat het rapport van Arcadis er van uit gaat dat over de gehele Westrandweg dezelfde hoeveelheden worden vervoerd, gelijk aan de maximale hoeveelheid die nu over wegvak N13 van de A10-west rijdt. Het is echter zeer onwaarschijnlijk dat deze hoeveelheden ook over het meest oostelijke deel van de Westrandweg (ter hoogte van het plangebied) vervoerd zullen worden. Het transport van GF3 is namelijk afkomstig van de BP Terminal, die zich ten westen van deze plangebieden bevindt, en zal zich grotendeels naar het zuiden begeven.

Groepsrisico gemeentelijke wegen
Uit de berekeningen voor het Basisnet blijkt dat op geen van de gemeentelijke wegen de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico wordt overschreden.

Geen toename groepsrisico
In het voorgaande bestemmingsplan zijn grenzend aan de A10-west, de Westrandweg en de gemeentelijke wegen de bestemmingen Bk mogelijk, dat wil zeggen kantoren. Het plan Sloterdijk maakt binnen de 200 meter van deze wegen de bestemmingen Gemengd mogelijk, dat wil zeggen hotels, voorzieningen, kantoren, bedrijven en woningen. Ook al worden de bestemmingen gewijzigd, de personendichtheden van hotels, voorzieningen, bedrijven en woningen zijn vergelijkbaar of soms zelfs lager dan die van kantoren. Daarom zal het plan naar verwachting niet leiden tot hogere personendichtheden dan welke op basis van het vigerende plan reeds mogelijk zijn. Het groepsrisico zal derhalve niet toenemen als gevolg van het plan. Omdat er op verschillende wegvakken echter een overschrijding van de oriëntatiewaarde is, moet het bevoegd gezag wel een verantwoording voor het groepsrisico opstellen. Deze staat in paragraaf 10.3.3.3.

10.3.3.2 Vervoer gevaarlijke stoffen over het spoor

Er is overlap tussen de 200 meter-zones van de bestaande transportroutes over spoor en het plangebied Sloterdijk. Over de spoorlijn van Schiphol naar Amsterdam CS worden geen gevaarlijke stoffen getransporteerd. Over de spoorlijn die uit het havengebied komt worden wel gevaarlijke stoffen getransporteerd. Deze spoorroute heeft dus consequenties voor het plan.

Plaatsgebonden risico
Uit risicoberekeningen voor Basisnet blijkt dat het plaatsgebonden risico op het spoor kleiner is dan 10-6 per jaar. Het plan voldoet daarmee aan de grens- en de richtwaarde voor het plaatsgebonden risico.

Groepsrisico
Over de spoorlijn die uit het havengebied komt worden gevaarlijke stoffen getransporteerd. In het kader van de overleggen met het ministerie die voor het Basisnet worden gevoerd is overeengekomen dat de maximale hoeveelheden gevaarlijke stoffen over deze spoorlijn zodanig zullen zijn dat het groepsrisico (ook in de toekomst) onder de oriëntatiewaarde blijft.

In het vigerend bestemmingsplan zijn grenzend aan de spoorlijn uit het havengebied de bestemmingen Bk en Bkb mogelijk, dat wil zeggen kantoren en kantoorachtige bedrijven. Onderhavig plan maakt binnen de 200 meter van deze spoorlijn de bestemmingen Gemengd mogelijk, dat wil zeggen voorzieningen, kantoren, bedrijven en op een enkele plek woningen. Ook al worden de bestemmingen binnen de 200 meter-zone gewijzigd, de personendichtheden van voorzieningen, bedrijven en woningen zijn vergelijkbaar of soms zelfs lager dan die van kantoren. Daarom zal het plan niet leiden tot hogere personendichtheden dan welke op basis van het vigerende plan reeds mogelijk zijn. Het groepsrisico zal derhalve niet toenemen als gevolg van het plan en er is geen overschrijding van de oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag hoeft daarom geen verantwoording voor het groepsrisico op te stellen.

10.3.3.3 Verantwoording groepsrisico en toets Uitvoeringsbeleid

Hieronder volgt een beschrijving van de aspecten die conform de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen onderdeel uitmaken van de verantwoording van het groepsrisico. Tevens is een toets aan het Amsterdamse Uitvoeringsbeleid externe veiligheid voor de weg en het spoor opgenomen.

Het huidige en toekomstige groepsrisico

Spoor

Het huidige groepsrisico voor transport over het spoor ligt onder de oriëntatiewaarde. In het kader van het Basisnet is overeengekomen dat de maximale hoeveelheden gevaarlijke stoffen over deze spoorlijn zodanig zullen zijn dat het groepsrisico ook in de toekomst onder de oriëntatiewaarde blijft. Het plan leidt niet tot hogere personendichtheden, zodat het groepsrisico niet toeneemt.

Weg

Gemeentelijke wegen
Uit de berekeningen voor het Basisnet blijkt dat op geen van de gemeentelijke wegen de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico wordt overschreden. Op dit punt voldoet het plan aan het streven van het Uitvoeringsbeleid Externe Veiligheid Amsterdam om het groepsrisico op gemeentelijke wegen onder de oriëntatiewaarde te houden.

A10-west
Uit de risicoberekeningen voor Basisnet blijkt dat het groepsrisico op de A10-west de oriëntatiewaarde overschrijdt. Amsterdam heeft de ambitie het groepsrisico te reduceren tot de oriëntatiewaarde. Amsterdam zet hierbij in op een scheiding van bron en risico-ontvanger, dat wil zeggen routering van goederenstromen richting de toekomstige Westrandweg als oplossing voor de A10-west. Hierover is ook overeenstemming tussen de gemeente, de regio en het ministerie van I&M. Als blijkt uit monitoring door het rijk en overleg met vervoerders dat de gereserveerde ruimte voor LPG-vervoer niet nodig is, zal het ministerie nagaan of een beperking van de ruimte voor dit vervoer kan worden doorgevoerd. Vanuit dit toekomstperspectief wordt de overschrijding van het groepsrisico langs de A10 -west aanvaardbaar geacht. Dat is ook als zodanig vastgelegd in het Uitvoeringsbeleid Externe Veiligheid Amsterdam.

Westrandweg
De Westrandweg is een rijksweg en zal onder het Basisnet vallen. Arcadis heeft in opdracht van het Ministerie berekeningen uitgevoerd voor de Westrandweg ter verkenning van de vast te leggen risicoruimte in Basisnet. Uit deze berekeningen blijkt dat langs de Westrandweg in het jaar 2020 het groepsrisico met de huidige bebouwing 0,7 keer de oriëntatiewaarde bedraagt. Het groepsrisico zou kunnen toenemen tot maximaal 2,6 maal de oriëntatiewaarde, indien wordt gerekend met de bebouwing in de toekomstige situatie en een Basisnet groeifactor 2 voor de transportstromen. Uit het rapport van Arcadis is echter niet op te maken of deze overschrijding ook ter plekke van het plan Sloterdijk zal optreden, omdat het rapport alleen het maximale groepsrisico voor de gehele Westrandweg berekent.

Het rapport van Arcadis is er bovendien op gebaseerd dat over de gehele Westrandweg dezelfde hoeveelheden worden vervoerd als nu over het meest kritische wegvak van de A10-west. Het is echter zeer onwaarschijnlijk dat deze hoeveelheden ook over het oostelijke deel van de Westrandweg (ter hoogte van dit plangebied) vervoerd zullen worden. Het transport van GF3 is namelijk afkomstig van de BP Terminal die zich ten westen van deze plangebieden bevindt en de grootste transporthoeveelheden zullen richting het zuiden verlopen (naar Rotterdam) en niet naar het oosten.

Uit tellingen zal in de toekomst moeten blijken welke transporthoeveelheden er werkelijk vervoerd zullen worden over de Westrandweg. Door monitoring zal het Ministerie dit blijven volgen en zal in overleg met de gemeente Amsterdam ook het risicoplafond in het Basisnet aangepast kunnen worden. De voorlopige (papieren) overschrijding van de oriëntatiewaarde wordt daarom acceptabel geacht, ook omdat de Westrandweg een oplossing biedt voor de huidige overschrijdingen bij de A10-zuid en –west. Op dit punt voldoet het plan aan het Uitvoeringsbeleid Externe Veiligheid Amsterdam.

Geen toename groepsrisico
Zoals eerder beschreven, zal het plan naar verwachting niet leiden tot hogere personendichtheden dan welke op basis van het voorgaande plan reeds mogelijk waren. Het groepsrisico zal derhalve niet toenemen als gevolg van het plan.

Bronmaatregelen en ruimtelijke maatregelen

Bronmaatregelen met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen zijn reeds onderzocht en worden genomen in het kader van het landelijk Basisnet. Als gevolg hiervan zijn de groepsrisico's binnen dit plangebied langs spoor en weg overal lager dan de oriëntatiewaarde, behalve voor de A10-west en de Westrandweg in de toekomstige situatie met een factor 2 op de transportstromen.

Op grond van het Uitvoeringsbeleid Externe Veiligheid Amsterdam zijn in het kader van dit bestemmingsplan enkele ruimtelijke maatregelen getroffen rondom het spoor en de weg. De maatgevende scenario's voor het risico langs spoor en weg zijn ongevallen met brandbare vloeistoffen (zoals benzine; de meest vervoerde stof) en de brandbare gassen (zoals LPG; de stof met de grootste kans op een groep slachtoffers).

Geen kwetsbare objecten nabij rijkswegen
Op korte afstand van wegen is een kans op een ongeval met gevaarlijke stoffen het grootst. Binnen 30 meter van de A10-west en de Westrandweg worden geen kwetsbare objecten (zoals woningen en grote kantoren, conform definitie Bevi) gesitueerd. De bestemmingsgrenzen met bouwmogelijkheden liggen buiten de 30 meter zone van de A10-west en de Westrandweg.

Geen objecten voor slecht zelfredzame personen binnen 100%-letaliteitsgrens
Snelle ongevalsscenario's geven minder mogelijkheden voor mensen om zichzelf in veiligheid te brengen. Conform het Uitvoeringsbeleid zal Amsterdam zal bij de afweging omtrent een ruimtelijk besluit langs alle rijkswegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd en langs de spoorzone (traject Haven-Centraal station-Station Muiderpoort-Duivendrecht) expliciet ingaan op de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied. Indien mogelijk, worden nieuwe objecten bedoeld voor beperkt zelfredzame personen (als kinderen, ouderen en minder validen) gesitueerd buiten de 100%-letaliteitsgrens van LPG (80 meter vanaf de rand van de rechterrijbaan van rijkswegen en 100 meter vanaf de buitenste spoorstaaf). Uitgangspunt hierbij is dat er op deze afstand meer mogelijkheden zijn om mensen in veiligheid te brengen bij een eventueel ongeval op de weg of het spoor. Daarnaast zal er afschermende werking optreden door andere bebouwing en zijn mensen beschermd tegen warmtestraling.

Op de plankaart van Sloterdijk is langs de relevante transportroutes een zogenaamde “veiligheidszone” opgenomen, die gelijk is aan de 100%-letaliteitsgrens. Binnen deze veiligheidszone is de vestiging van objecten voor beperkt zelfredzame personen niet toegestaan. Op dit punt voldoet het plan dus aan de uitgangspunten van het uitvoeringsbeleid.

Beheersbaarheid en zelfredzaamheid

De aanwezige personen binnen de veiligheidszone zullen over het algemeen goed zelfredzaam zijn. Objecten voor beperkt zelfredzame personen, zoals scholen of kinderdagverblijven, mogen alleen buiten de veiligheidszone worden gevestigd. Deze maatregel heeft een positief effect op de zelfredzaamheid binnen het plangebied.

10.3.4 Resultaten onderzoek buisleidingen

In de onderstaande paragrafen worden de onderzoeksresultaten voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen beschreven, inclusief een toets aan de normen voor het plaatsgebonden risico en een verantwoording van het groepsrisico.

Een rapport van de Dienst Milieu en Bouwtoezicht Amsterdam d.d. 19 oktober 2012 met risicoberekeningen voor de diverse buisleidingen in het plangebied is bijgevoegd als bijlage 12 Externe veiligheidsrisico's hogedruk aardgasleidingen, Dienst Milieu en Bouwtoezicht, 19 oktober 2012.

10.3.4.1 Hoge druk aardgasleidingen

In of nabij het plangebied liggen, ten noorden van het spoor Amsterdam-Haarlem, een aantal hogedrukaardgasleidingen. Deze risicovolle gasleidingen in het plangebied hebben (met de belemmeringenstrook met een totale breedte van 8-10 meter) de bestemming Leiding-Gas gekregen. Voor deze leidingen gelden meerdere risicoafstanden (van binnen naar buiten):

  • een plaatsgebonden risico contour PR 10-6 (rood gearceerd op kaart);
  • een belemmeringenstrook (blauw op kaart);
  • een afstand voor 100%-letaliteit (lichtblauw gearceerd)
  • een afstand voor 1%-letaliteit (donkerblauw gearceerd).

Op onderstaande kaarten zijn de leidingen met bijbehorende risicoafstanden weergegeven voor achtereenvolgens de westzijde en de oostzijde van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1105BPGST-VG02_0027.png"
Risicozones aardgasleidingen westzijde plangebied Sloterdijk

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1105BPGST-VG02_0028.png"
Risicozones aardgasleidingen oostzijde Sloterdijk

Plaatsgebonden risico
Voor alle aardgasleidingdelen in het plangebied blijkt dat het plaatsgebonden risico kleiner is dan 10-6 per jaar, zodat er voor het plan als gevolg van de aanwezigheid van deze leidingen geen beperkingen zijn voor vestiging van (beperkt) kwetsbare objecten. Het plan voldoet aan de grens- en de richtwaarden voor het plaatsgebonden risico.

Groepsrisico
Voor het groepsrisico zijn de afstanden van 100%- en 1%-letaliteit relevant. Binnen de afstand van 100%-letaliteit dragen de aanwezige personen bij aan de hoogte van het groepsrisico en tot de afstand voor 1%-letaliteit zijn altijd de aspecten hulpverlening en zelfredzaamheid relevant in relatie tot de verantwoording van het groepsrisico. Het plangebied vertoont overlap met zowel de contour voor 1%-letaliteit als die voor 100%-letaliteit.

Uit de berekeningen van de DMB blijkt dat de groepsrisico's van de leidingen A-553-01 en W-534-42 laag zijn, namelijk hooguit een factor 0,15 ten opzichte van de oriëntatiewaarde. Uit berekeningen blijkt tevens dat het maximale groepsrisico voor leiding W-53408 in de vigerende situatie beperkt stijgt van 1,4 tot circa 1,5 maal de oriëntatiewaarde.

Binnen de afstand voor 100%-letaliteit liggen voornamelijk de bestemmingen Gemengd, waaronder hotels, voorzieningen, kantoren en bedrijven vallen. Het vigerende plan maakte op deze plekken alleen de bestemmingen Kantoren en Kantoorachtige bedrijven mogelijk. Ook al worden de bestemmingen binnen de 100%-letaliteit zone ten opzichte van het vigerende plan gewijzigd, de personendichtheden van de nieuwe bestemmingen (hotels, voorzieningen, bedrijven en woningen) zijn vergelijkbaar of soms zelfs lager dan die van kantoren. Daarom zal het plan niet leiden tot hogere personendichtheden dan welke op basis van het vigerende plan reeds mogelijk zijn. Het groepsrisico zal derhalve niet toenemen als gevolg van het plan.

10.3.4.2 Verantwoording groepsrisico buisleidingen en toets Uitvoeringsbeleid

Hieronder volgt een beschrijving van de aspecten die conform het Bevb onderdeel uitmaken van de verantwoording van het groepsrisico. Tevens is een toets aan het Amsterdamse Uitvoeringsbeleid Externe Veiligheid voor de buisleidingen opgenomen.

Het huidige en toekomstige groepsrisico
Voor de leidingen A-553-01 en W-534-42 is het groepsrisico laag, namelijk hooguit een factor 0,15 ten opzichte van de oriëntatiewaarde. De leiding W-534-08 heeft te maken met een overschrijding van 1,5 maal de oriëntatiewaarde. Het plan leidt niet tot een toename van het groepsrisico van de leidingen.

Het Uitvoeringsbeleid streeft langs buisleidingen naar een groepsrisico lager dan de oriëntatiewaarde. De afweging voor een (toename van een) overschrijding van de oriëntatiewaarde moet als specifiek beslispunt aan het dagelijks bestuur ter besluitvorming worden voorgelegd. Het uitvoeringsbeleid is opgesteld voor toepassing in nieuwe situaties. Bestaande situaties die voldoen aan wettelijke eisen maar niet overeenkomen met het uitvoeringsbeleid voor Amsterdam, worden niet per definitie in lijn gebracht met de uitgangspunten als het geen saneringssituatie betreft.

In onderhavig plan wordt de oriëntatiewaarde bij één leidingsegment overschreden (maximaal 1,5 maal de oriëntatiewaarde). De overschrijding is er echter al in de bestaande situatie en neemt niet toe door het plan Sloterdijk. Het plan voldoet dus niet aan het uitgangspunt van het Uitvoeringsbeleid om langs buisleidingen te streven naar groepsrisico's lager dan de oriëntatiewaarde. De situatie voldoet echter wel aan de wettelijke eisen uit het Bevb, namelijk aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico is geen harde wettelijke eis en de overschrijding leidt niet tot een formele saneringssituatie. Op grond van deze argumenten hoeft deze bestaande situatie rond de buisleiding niet in lijn te worden gebracht met de uitgangspunten van het uitvoeringsbeleid voor nieuwe situaties.

Bronmaatregelen en ruimtelijke maatregelen
Naar aanleiding van het van kracht worden van het Bevb heeft Gasunie als leidingexploitant een Plan van aanpak risicosaneringen op grond van het BevB opgesteld, d.d. 11 maart 2011. Dit plan betreft het saneren van situaties waar de grenswaarde van het plaatsgebonden risico of de oriëntatiewaarde van het groepsrisico wordt overschreden. In dit kader heeft Amsterdam (DMB) de overschrijding van de oriëntatiewaarde bij buisleiding W-534-08 ter hoogte van het plangebied bij Gasunie gemeld als “GR-aandachtspunt bij gerealiseerde bebouwing”. Gasunie zal bij de uitvoering van de risicosaneringen starten met de locaties waar de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico wordt overschreden (harde saneringsgrond en niet aan de orde in het plangebied). Pas in 2014 zal men starten met de aanpak van de GR-aandachtspunten (geen harde saneringsgrond). De DMB (nu Omgevingsdienst) zal de uitvoering van dit plan kritisch volgen. In overleg met Gasunie zal worden beschouwd of bronmaatregelen nodig zijn om de risico's te verminderen.

Op basis van het Uitvoeringsbeleid Externe Veiligheid Amsterdam zijn ruimtelijke maatregelen getroffen. Ongevalsscenario's bij buisleidingen zijn per definitie snelle scenario's en deze geven minder mogelijkheden voor mensen om zichzelf in veiligheid te brengen. Nieuwe objecten bedoeld voor beperkt zelfredzame personen (als kinderen, ouderen en minder validen) worden daarom gesitueerd buiten de 100% letaliteitsgrens van de hoge druk aardgasleidingen binnen dit plangebied. Uitgangspunt hierbij is dat er op deze afstand meer mogelijkheden zijn om mensen in veiligheid te brengen bij een eventueel ongeval. Daarnaast zal er afschermende werking optreden door andere bebouwing en zullen mensen binnen gebouwen beschermd zijn tegen warmtestraling.

Het plan Sloterdijk maakt geen objecten voor beperkt zelfredzame personen mogelijk binnen het 100%-letaliteitsgebied (als “veiligheidszone “ weergegeven op de plankaart”). Op dit punt is het plan in overeenstemming met het uitvoeringsbeleid.

Beheersbaarheid en zelfredzaamheid
De aanwezige personen binnen de veiligheidszone zullen over het algemeen goed zelfredzaam zijn. Objecten voor beperkt zelfredzame personen, zoals scholen of kinderdagverblijven, mogen alleen buiten de veiligheidszone worden gevestigd. Deze maatregel heeft een positief effect op de zelfredzaamheid binnen het plangebied.

10.3.5 Windturbines

Buiten het plangebied, ten noordwesten van de Naritaweg, staat één windturbine van 660 kW opgesteld.

Volgens het besluit van 14 oktober 2010 tot wijziging van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer en het Besluit omgevingsrecht (wijziging milieuregels windturbines) gelden bij windturbines de volgende criteria voor externe veiligheid:

  • Het plaatsgebonden risico voor een buiten de inrichting gelegen kwetsbaar object, veroorzaakt door een windturbine of een combinatie van windturbines, is niet hoger dan 10-6 per jaar.
  • Het plaatsgebonden risico voor een buiten de inrichting gelegen beperkt kwetsbaar object, veroorzaakt door een windturbine of een combinatie van windturbines, is niet hoger dan 10-5 per jaar.

De externe veiligheidsrisico's kunnen worden bepaald aan de hand van het handboek “Risicozonering windturbines” (2e geactualiseerde versie, januari 2005, Senternovem).

Het handboek geeft voor een windturbine met een vermogen van 660 kW een generieke afstand van 116 meter voor de PR 10-6 contour (zone 2). Voor de PR 10-5 contour geldt een afstand van 24 meter (zone 1). Alleen de zone voor de PR 10-6 contour betreft een klein deel van het plangebied Sloterdijk (ter plaatse van gronden met de bestemmingen Groen, Water en Gemengd - 2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1105BPGST-VG02_0029.png"

Voor de turbine is op de verbeelding de aanduidingen "veiligheidszone - windturbine 2" opgenomen. Dit houdt in dat binnen de gebiedsaanduiding "veiligheidszone - windturbine 2" kwetsbare objecten niet zijn toegestaan. Er wordt dus voor deze turbine voldaan aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico.

Het groepsrisico wordt naast de faalkans bepaald door de trefkans en het aantal aanwezigen in het gebied van de werpafstand. Hoewel de werpafstand bij overtoeren groot kan zijn (voor een grote turbine op land tot circa 370 meter) is een hoog groepsrisico onwaarschijnlijk. Gelet op de aard van de directe omgeving in het plangebied is het heel onwaarschijnlijk dat er een (grote) groep mensen komt te overlijden als gevolg van een bladbreuk of falen van de mast. Het groepsrisico is daarom lager dan de oriëntatiewaarde.

10.3.6 Resultaten onderzoek overige risicobronnen

Er zijn in het plangebied geen andere risicobronnen met veiligheidsafstanden (zoals windturbines, opslag van vuurwerk en munitie of gasdrukregel- en meetstations) aanwezig.

10.3.7 Advies Brandweer Amsterdam-Amstelland

Op 19 september 2012 heeft Brandweer Amsterdam-Amstelland advies uitgebracht op het conceptontwerp bestemmingsplan. In haar advies gaat de brandweer in op de mogelijke ongevallen die plaats kunnen vinden met het vervoer van gevaarlijke stoffen in en nabij het plangebied en met welke scenario's de hulpverlening rekening moet houden.

De gevaren voor het plangebied worden veroorzaakt door het:

  • 1. gebruik van gevaarlijke stoffen bij het bedrijf Sonneborn Refined Products;
  • 2. vervoer van gevaarlijke stoffen via ondergrondse buisleidingen;
  • 3. vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen;
  • 4. vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor

Per scenario wordt aangegeven wat de effecten van een ongeval zijn, hoe de bestrijdbaarheid is, waar de hulpverlening rekening mee kan houden en hoe omgegaan kan worden met de zelfredzaamheid van de aanwezige personen in het plangebied.

Het plangebied kan getroffen worden door de effecten van de door de brandweer in haar advies genoemde scenario's. De gevolgen zijn slachtoffers en materiële schade. Het aantal slachtoffers en de mate waarin gebouwen beschadigd raken verschilt per scenario. Hulpdiensten kunnen het ontstaan van de scenario's meestal niet voorkomen en richten zich op het veiligstellen van het effectgebied. Slachtoffers worden waar mogelijk gered en behandeld. Branden die zijn ontstaan worden geblust. Indien mogelijk worden giftige of bijtende wolken bestreden met waterschermen. De politie kan het gebied afzetten. Ambulances verzorgen en vervoeren slachtoffers naar ziekenhuizen.

De geplande transformatie leidt volgens de Brandweer tot meer aanwezigen in de openbare ruimte in het gebied en zorgt voor een afname van de zelfredzaamheid. Het aantal slachtoffers als gevolg van een scenario neemt volgens de Brandweer toe ten opzichte van de huidige situatie. Een BLEVE, wolkbrand, bijtende wolk en fakkelbrand veroorzaken veel slachtoffers en grote materiële schade. Een giftige wolk en een plasbrand veroorzaken minder slachtoffers en materiële schade. Het is goed om hierbij op te merken dat de Brandweer zich in haar advies richt op zowel doden als gewonden, terwijl de berekeningen m.b.t. het groepsrisico die in het kader van externe veiligheid moeten worden gemaakt, alleen rekening houden met dodelijke slachtoffers. Dat geeft een ander risicobeeld.

Er kunnen volgens de Brandweer maatregelen worden genomen die de gevaren van een ongeval met gevaarlijke stoffen beperken. Deze worden onderverdeeld in bronmaatregelen, effectmaatregelen en maatregelen ten behoeve van de zelfredzaamheid.

Bronmaatregelen
Bronmaatregelen zijn de meest effectieve maatregelen die kunnen worden genomen om de gevaren voor het plangebied te beperken. Bij het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn dat voornamelijk maatregelen die gaan over het verwijderen of beperken van het vervoer en het verbeteren van de omstandigheden waaronder het transport plaatsvindt. Over het nemen van deze maatregelen kan over het algemeen in het kader van deze procedure niet worden beslist. Te overwegen maatregelen:

  • 1. Het bedrijf Sonneborn ondersteunen in het beëindigen van het vervoer van SO3 per tankwagen.
  • 2. Voorzieningen treffen die de kans op een ongeval met een hogedruk aardgasleiding in het plangebied verkleinen, zoals bijvoorbeeld markeren en vrijhouden van de leidingstraat en het beschermen van de leiding tegen beschadigingen door graafwerkzaamheden.
  • 3. Werkzaamheden in de omgeving van de hogedruk aardgasleiding alleen onder strikte voorwaarden toestaan.

Effectbeperkende maatregelen
Het is ook mogelijk om maatregelen te nemen waardoor de effecten van een scenario op het plangebied beperkt kunnen worden. Te overwegen maatregelen:

  • 1. Mogelijkheden onderzoeken om de transformatie van het gebied en de constructies van (nieuwe) gebouwen zodanig uit te voeren dat bescherming wordt geboden tegen de effecten van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
  • 2. Binnen gebouwen geniet men over het algemeen goede bescherming tegen een giftige en bijtende wolk indien ramen, deuren en ventilatieopeningen gesloten zijn. Als er in de gebouwen voorzieningen worden getroffen waardoor snel de toevoer van buitenlucht gestopt kan worden kan het aantal slachtoffers worden beperkt.

Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid geeft aan in welke mate de aanwezigen in het effectgebied in staat zijn om zichzelf op eigen kracht in veiligheid te brengen. Te overwegen maatregelen:

  • 1. Zeker stellen dat aanwezigen in het plangebied snel kunnen worden gewaarschuwd bij een (dreigend) ongeval met gevaarlijke stoffen.
  • 2. Expliciete communicatie vooraf over de mogelijke gevaren en hoe men moet handelen bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Aanwezigen in het effectgebied moeten weten wat zij moeten doen wanneer er gealarmeerd wordt. Goede voorbeelden hiervan zijn:
    • a. De 'wat doe je' campagne.
    • b. De 'Zelftest Veiligheidscultuur' voor bedrijven.
  • 3. Verenigingen, instellingen en bedrijven noodplannen laten opstellen waarin rekening wordt gehouden met een (dreigend) ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit bevordert de mogelijkheden om snel op een juiste manier op te treden.
  • 4. Er voor zorgen dat er voldoende schuilmogelijkheden in het gebied zijn waar aanwezige personen buitenshuis gebruik van kunnen maken bij een (dreigend) ongeval met gevaarlijke stoffen.

Het bevoegde bestuur van de gemeente Amsterdam wordt geadviseerd om:

  • 1. bij het vaststellen van het bestemmingsplan rekening te houden met een ongeval met gevaarlijke stoffen.
  • 2. de mogelijke maatregelen ter beperking van het gevaar in overweging te nemen.
  • 3. het gevaar dat blijft bestaan na het nemen van maatregelen te betrekken bij de besluitvorming over het bestemmingsplan.


Veiligheidsaspecten
Op advies van de Brandweer wordt een aantal veiligheidsaspecten besproken die een bijdrage kunnen leveren aan de (fysieke) veiligheid in het plangebied.

Brandveiligheidsaspecten

De ontwikkelperiode van woningbranden is tegenwoordig een stuk korter dan enkele decenia geleden vanwege een exponentiële toename van kunststoffen in de inboedel. De ontwikkelingsperiode zou daardoor zijn afgenomen tot 3 minuten. Om de overlevingskans te vergroten wordt geadviseerd om nieuwbouw woningen uit te rusten met woningsprinklers.

Voor woonwijken en gebieden waar veel mensen verblijven, zoals gemengde kavels met winkels, woningen en kantoren, is een tweezijdige bereikbaarheid voor de brandweer van belang. De brandweer benadert een incident bovenwinds en moet derhalve van 2 verschillende windrichtingen aan kunnen rijden. Daarnaast is een tweezijdige bereikbaarheid van individuele bouwwerken van belang.
Sprake is van een plangebied welke reeds voor een groot deel bebouwd is. De reeds bebouwde kavels zijn veelal vanaf 4 zijden bereikbaar gelet op de vele wegen die in het plangebied aanwezig zijn. Bij nieuwbouw of sloop en nieuwbouw dient bij de inrichting van de kavel en het ontwerp van het gebouw, rekening gehouden te worden met een goede bereikbaarheid voor de brandweer vanaf twee zijden van het gebouw. Bij het ontwerp kan tevens gekeken worden naar de vluchtmogelijkheden en de mogelijkheden tot vergroting van de zelfredzaamheid. Geadviseerd wordt bij nieuwbouw de aspecten bereikbaarheid voor nood- en hulpdiensten en bluswatervoorzieningen vroegtijdig af te stemmen met de afdeling Bereikbaarheid, Bluswatervoorzieningen en Aanvalsplannen van Brandweer Amsterdam-Amstelland.

Het volledige advies van de brandweer Amsterdam-Amstelland is bijgevoegd als bijlage 13 Advies externe veiligheid, Brandweer Amsterdam-Amstelland, 19 september 2012.

Hoofdstuk 11 Milieuhinder bedrijvigheid

11.1 Algemeen

Onderdeel van dit bestemmingsplan is de regeling van milieuhinderlijke activiteiten, de "Staat van Inrichtingen". Deze regeling maakt onderdeel uit van de regels van het voorliggende plan. De regeling wordt veelal aangeduid met "bedrijvenregeling", hoewel ook de milieuhinder van andere functies dan bedrijven hiermee wordt geregeld. Om inzicht te krijgen in de invloed die een functie op de woonomgeving heeft, is per functie de potentiële milieubelasting bepaald. Deze potentiële milieubelasting is een indicatie voor de mogelijke hinder afkomstig van een bepaalde functie. Deze score betreft niet de feitelijke milieuhinder van een concreet geval, maar is gebaseerd op indicatieve gegevens uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf of andere functie, representatief voor die specifieke functie. De werkelijke milieubelasting wordt bepaald door de specifieke activiteiten van een bedrijf of andere functie.

11.2 VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering en toegestane milieucategorieën binnen het plangebied

Functies worden in alle hedendaagse bestemmingsplannen ingedeeld in hoofdcategorieën (en een aantal subcategorieën) oplopend naarmate de milieuhinder toeneemt. De VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) heeft aan de hand van de SBI-codes (SBI = Standaard Bedrijven Indeling) een lijst gemaakt, waarbij de minimumafstanden zijn aangegeven met betrekking tot de milieuhinderaspecten geluid, geur, gevaar en stof. De afstanden zijn onder andere vastgesteld aan de hand van ervaringen uit de praktijk. Voor een gebied waar (licht) milieuhinderlijke en milieugevoelige functies gemengd zijn, zoals in het plangebied van het voorliggende plan, zijn afstandsnormen echter niet goed bruikbaar. In dit gebied is een fysieke scheiding van functies immers niet aan de orde. Mits alleen functies met relatief weinig milieuhinder worden toegestaan (zoals het geval is in het onderhavige plangebied) kan in een gemengd gebied een fysieke scheiding achterwege blijven. Daarbij moet worden opgemerkt dat de afstandsnormen in de standaard VNG-methodiek zijn gerelateerd aan een 'rustige woonwijk'. Dit omgevingstype 'rustige woonwijk' houdt in dat er vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voorkomen en is dan ook vergelijkbaar met een 'rustig buitengebied', een stiltegebied of een natuurgebied. In dit bestemmingsplan wordt uitgegaan van het omgevingstype 'gemengd gebied'. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging, waar direct naast wonen ook andere functies voorkomen zoals winkels en horeca.

Vanuit het streven om van het plangebied een levendig centrumgebied te maken, kan, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, een wat ruimer regime worden toegepast.

De VNG-lijst is ook het uitgangspunt voor de lijst die in dit bestemmingsplan is gekoppeld aan alle bestemmingen waarbinnen mogelijk milieuhinderlijke functies zijn toegestaan. Deze "Staat van Inrichtingen" maakt als bijlage deel uit van de regels van dit bestemmingsplan. Binnen de in dit plan opgenomen bestemmingen zijn, verwijzend naar de Staat van Inrichtingen, functies toegestaan tot maximaal milieuhindercategorie 3.1. Categorie 3.1 is de lichtste subcategorie binnen categorie 3. Voor functies die vallen in deze subcategorie geldt als eerste extra voorwaarde dat zij op grond van de milieuaspecten geur, gevaar en stof niet hoger scoren dan functies uit categorie 2. Dit betekent dus dat functies uit categorie 3.1 alleen zijn toegestaan als zij op grond van geluid in categorie 3.1 vallen. Aanvullende voorwaarden zijn daarbij dat de activiteiten niet tijdens de nachtperiode plaatsvinden (in de Staat van Inrichtingen zijn deze functies indicatief aangegeven met een 'C'), dat het hoofdzakelijk inpandige activiteiten moet betreffen en dat de betreffende functie niet direct mag grenzen aan (lees: een gedeeld plafond of een gedeelde muur hebben met) een geluidsgevoelige functie. Met deze extra voorwaarden hoeft binnen een gemengd gebied ook voor deze categorie geen fysieke scheiding te worden aangehouden ten opzichte van milieugevoelige functies.

Uitzondering op de bovenstaande regeling, zijn:

  • het gebruik van een busstation, in de bestemming Verkeer - 1
  • het gebruik van een spoorwegstation, in de bestemming Verkeer - 2


Deze functies vallen namelijk onder hindercategorie 3.2. Het spoorwegstation en het busstation zijn juist de kern waar omheen de overige functies worden gerealiseerd, al zijn die deels geluidgevoelig. Het ligt niet in de rede om juist rondom het busstation en spoorwegstation de concentratie van functies te beperken, om zodoende geluidhinder uit te sluiten. Uit het akoestisch onderzoek volgen ook akoestische maatregelen om de geluidgevoelige functies ook nabij het spoorweg- en busstation mogelijk te maken.

Functies die ten aanzien van het aspect gevaar categorie 2 scoren worden overigens, anders dan in de VNG-methodiek waar ten aanzien van gevaar het maximum op categorie 1 is gesteld, ook aanvaardbaar geacht. Het gaat dan bijvoorbeeld om bedrijven die in beperkte mate olie of verf hebben opgeslagen. Deze bedrijven, niet vallend onder het BEVI of het Vuurwerkbesluit, vormen geen onaanvaardbaar risico voor de milieugevoelige functies en zijn goed inpasbaar in een gemengd gebied.

De toetsing van de hinder van een zich in het bestemmingsplangebied nieuw te vestigen functie zal in eerste instantie door middel van een indicatieve toets aan de "Staat van inrichtingen plaatsvinden". Daarbij is de toetsing uit te breiden naar de actuele hinder, met name indien sprake is van een van elders verplaatste functie. Bezien kan dan worden of aanvullende eisen moeten worden gesteld en eventueel de wijzigingsregels kunnen worden toegepast op grond waarvan een functie voor wat betreft de milieuhindercategorie lager kan worden ingeschaald dan indicatief aangegeven.

11.3 Richtafstanden en milieucategorie: bedrijven buiten het plangebied

Dit bestemmingsplan maakt de vestiging van gevoelige functies in de nabijheid van het industriegebied Westpoort mogelijk. In het industriegebied zijn bedrijven toegestaan met milieucategorie 3.2 tot 5.3. De afstand van een gevoelige functie in relatie tot milieucategorie is gebaseerd op de richtafstanden zoals weergegeven in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Deze handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt ondermeer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied). Een indicatie van richtafstanden bij verschillend bedrijfstypes is weergegeven in onderstaande tabel.

Milieucategorie   Richtafstand rustig gebied   Richtafstand gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

De in bovenstaande tabel weergegeven afstanden zijn gebaseerd op de grootste afstand voor wat betreft de milieucomponenten geur, stof, geluid en gevaar. Voorbeeld: een bedrijf heeft een richtafstand van 100 meter voor geluid, 30 meter voor stof en 50 meter voor geur. De grootste afstand is 100 meter. Voor Sloterdijk is sprake van het omgevingstype: gemengd gebied. Dit houdt in dat de richtafstanden voor bijvoorbeeld milieucategorie 3.2 met één afstandsstap, van 50 naar 30 meter, verlaagd mag worden.

Direct ten noorden van het plangebied ligt bedrijventerrein Sloterdijk II en het plangebied Westhaven. Het plangebied Sloterdijk ligt grotendeels op een afstand van 115 tot 190 meter van het bedrijventerrein Sloterdijk II. In de Structuurvisie Amsterdam 2040 is voor bedrijventerrein Sloterdijk II een maximale milieucategorie 4.2 opgenomen, met een mogelijke inwaartse zonering naast gemengde gebieden. Bij inwaartse zonering is van belang dat bestaande bedrijven hun huidige bedrijfsvoering kunnen continueren. Uit inventarisatie van de aanwezige bedrijven in Sloterdijk II en hun milieucategorie blijkt dat dit een wijziging tot gevolgen heeft in de toegelaten categorieën van bedrijven in Sloterdijk II. De maximale milieucategorie die in Sloterdijk II voorkomt is milieucategorie 3.2. Voor deze milieucategorie geldt een richtafstand van 50 meter. Eén kavel in Sloterdijk (Kastrupstraat 7/ Radarweg 60) ligt op een kortere afstand dan 50 meter van het bedrijventerrein Sloterdijk II. Het betreft hier een bestaande situatie met kantoorvoorzieningen. Om deze reden is in het bestemmingsplan opgenomen dat op deze kavel het niet mogelijk is om woningen en (gevoelige) maatschappelijke voorzieningen te realiseren.

Het plangebied Sloterdijk ligt grotendeels op een afstand van 320 tot 390 meter van het plangebied Westhaven. Volgens de bedrijveninventarisatie bevinden zich binnen een afstand van 300 meter, diverse bedrijven variërend in de milieucategorieën 2 t/m 4.2. Dit betreffen bedrijven ten noorden van het plangebied Sloterdijk II (tussen Radarweg en Moezelhaven). Voor bedrijven met een milieucategorie 4.2 geldt een maximale afstand van 200 meter. Deze bedrijven bevinden zich op voldoende afstand van het plangebied Sloterdijk. Op het perceel Basisweg 30 / Donauweg 16 bevindt zich een kantoorpand deze heeft geen (milieu)invloed op het gebied Sloterdijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1105BPGST-VG02_0030.png"

Het meest noordelijke deel van het plangebied (Basisweg 10) ligt op een afstand van circa 150 meter van het Westhavengebied. In dit deel van het gebied zijn bedrijven tot categorie 3.2 toegestaan. Voor categorie 3.2 bedrijven geldt voor een gemengd gebied een maximale afstand van 50 meter.

Volgens de bedrijveninventarisatie bevinden zich in Westhaven drie bedrijven in milieucategorie 5. Deze bedrijven bevinden zich op een grotere afstand dan 700 meter van het plangebied Sloterdijk.

  • Ceres Terminal, Corsicaweg 10/ Sardiniëweg, categorie 5.1(circa 1000 meter afstand van plangebied Sloterdijk). Deze containerterminal is niet meer in het plangebied aanwezig.
  • Containercompagny, Corsicaweg 6, categorie 5.1(circa 1000 meter afstand van plangebied Sloterdijk)
  • OBA/ Coalprocessing, Westhavenweg 70, categorie 5.3 (circa 1500 meter afstand van plangebied Sloterdijk)

Woningen worden in Sloterdijk uitsluitend toegestaan ten zuiden van het spoor Amsterdam-Haarlem (met uitzondering van de Naritaweg). Gezien de richtafstanden zoals opgenomen in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' en de afstanden van het plangebied Sloterdijk tot bedrijventerrein Sloterdijk II en het Westhavengebied is een acceptabel woon- en leefklimaat gewaarborgd. Daarbij is in onderhavig bestemmingsplan opgenomen dat de gevels van de woningen die zich binnen de algemene hinderafstanden van de bedrijven in Westpoort bevinden zullen worden uitgevoerd met een dove gevel. Indien en voor zover noodzakelijk wordt in de bestemmingsregelingen in de aangrenzende gebieden maatwerk verzorgd om de transformatie in plangebied Sloterdijk mogelijk te maken. Daarnaast kunnen nadere eisen in de milieuvergunningen opgenomen worden. Gezien het feit dat de gevoelige bestemmingen aan de uiterste rand van de richtafstanden liggen, kan op met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vastgesteld worden dat de huidige of toekomstige stand van techniek goed aan dergelijke nadere milieueisen kan worden voldaan door de betrokken bedrijven.

Hoofdstuk 12 Bodem

12.1 Algemeen

Bij het toekennen van (gevoelige) bestemmingen aan gronden is het van belang om te weten wat de kwaliteit van de bodem is. In het kader van goede ruimtelijk ordening moet voorkomen worden dat gevoelige bestemmingen op verontreinigde gronden worden gerealiseerd. Daarom moet voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan onderzoek worden gedaan naar de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij een geconstateerde verontreiniging moet in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan tevens in kaart worden gebracht welke saneringsmaatregelen nodig zijn om het beoogde gebruik van de gronden te kunnen realiseren.

12.2 Regelgeving

12.2.1 Wet bodembescherming

Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming inclusief de aanvullende besluiten leidend. In de wet bodembescherming wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem. De Wet bodembescherming kent nieuwe gevallen van bodemverontreiniging (ontstaan na 1 januari 1986) waarbij er sprake is van een saneringsplicht die direct van kracht is. Voor oude gevallen van bodemverontreiniging is de start van de sanering met de nieuwe Wet bodembescherming afhankelijk van de ontoelaatbare risico's voor de mens, verspreiding of het milieu nu en in de toekomst.

De Wet bodembescherming is herzien op 1 januari 2006. De belangrijkste wijzigingen zijn:

  • Nieuw saneringscriterium en -doelstelling;
  • Saneringsplicht voor eigenaren of erfpachters van bedrijfsterreinen;
  • Uniforme procedure voor eenvoudige saneringen (zie Besluit Uniforme Saneringen);
  • Meer mogelijkheden voor deelsanering;
  • Versterking van de handhaving;
  • Formalisering van evaluatieverslag en nazorgplan middels beschikkingen;
  • Mogelijkheid om beheersmaatregelen op te leggen;
  • Wettelijke basis voor een subsidieregeling voor sanering van bedrijfsterreinen.

Met name de saneringsverplichtingen zijn voortaan gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het (toekomstig) gebruik van de bodem. De uitvoering van deze verplichte saneringen is meer flexibel geworden: het is niet altijd nodig het hele geval aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak. De wettelijke doelstelling is voortaan functiegericht. De vernieuwde wet houdt daarnaast rekening met de (im)mobiliteit van de verontreiniging. Voortaan wordt de bodem geschikt gemaakt voor het voorgenomen gebruik, wordt de blootstelling en de verspreiding van de verontreiniging beperkt en worden de nodige beheersmaatregelen getroffen. Wanneer economische en maatschappelijke omstandigheden rond de verontreinigde locatie echter om uitstel vragen, kunnen tijdelijke maatregelen worden genomen, op voorwaarde dat de risico's voldoende worden beheerst.

12.2.2 Nota Bodembeheer Gemeente Amsterdam

Het 'Besluit bodemkwaliteit' geeft gemeenten de vrijheid eigen normen op te stellen voor toepassen van grond binnen de eigen gemeente, het zogenaamde gebiedsspecifieke beleid. Deze normen zijn voor Amsterdam opgenomen in de Nota Bodembeheer die op 4 april 2012 door de gemeenteraad van Amsterdam is vastgesteld.

Deze eigen normen (de lokale maximale waarden) waarborgen het stand-still principe binnen Amsterdam, het uitgangspunt waarbij de kwaliteit van de bodem binnen de gemeentegrenzen niet verslechtert.

Bij de keuze van de lokale normen is rekening gehouden met het daadwerkelijk gebruik van de bodem, de gemiddelde gehalten in een gebied en mogelijke blootstelling aan verontreiniging. Voor elke stof is de gekozen lokale maximale waarde afhankelijk van de bodemfunctie. Hoe gevoeliger de functie, hoe strenger de norm. Wat schoon is moet schoon blijven. In het gebiedsspecifieke kader kan een op de functie gerichte norm beschermen waar dat nodig is, maar ook verruimen waar dat verantwoord is. Omdat er ruimte blijft om bij stedelijke vernieuwing gemotiveerd de afweging te maken tussen gezondheidsrisico's en maatschappelijke belangen is lokaal maatwerk mogelijk. Amsterdam maakt op deze manier optimaal gebruik van de beleidsvrijheid vanuit de wettelijke kaders.

12.3 Bodemkwaliteit Sloterdijk

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk, waarbij vaak met een literatuuronderzoek kan worden volstaan.

Verkennend bodemonderzoek Teleport
Op 11 november 2004 is in opdracht van het Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Amsterdam een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor Teleport (nu Sloterdijk) in zijn geheel. In dit onderzoek is alleen dat (samenhangend) deel onderzocht waarbinnen kavels nog te ontwikkelen zijn.

Vanaf eind jaren vijftig tot omstreeks 1964 werden op de locatie vijf bergplaatsen ingericht die opgespoten werden met materiaal uit diverse havens, het IJ en het IJtunnel-tracé. In de bergplaatsen werd een zekere hoeveelheid baggerspecie geborgen.

Alle watergangen op de locatie werden bij het opspuiten gedempt. Over de dempingen zijn geen gearchiveerde gegevens beschikbaar.
Het voormalig gebruik van de locatie geeft aanleiding te vermoeden dat delen van de locatie in zekere mate verontreinigd kunnen zijn. Op het tot 1959 aanwezige oude maaiveld kan zich asbest bevinden dat vrijgekomen is bij sloop van opstallen en bij het opruimen van de volkstuinen. Mogelijk is puin verwerkt in de watergangen nabij de gesloopte opstallen.
In de tussen 1959 en 1964 opgebrachte lagen grond komen enkele lagen baggerspecie voor die mogelijk asbest, metalen en PAK's bevatten. Op het huidige maaiveld bevond zich tussen 1989 en 1991 een aantal slibdepots.

Gezien het huidige gebruik is de toplaag, met uitzondering van enkele puntbronnen, vermoedelijk niet tot licht verontreinigd.

Bodemkwaliteitskaart Amsterdam
Voor Amsterdam zijn diverse bodemkwaliteitskaarten opgesteld die behoren bij de Nota Bodembeheer. Op één van deze kaarten is het plangebied aangewezen als zone 1 gebied. De grond in dit gebied is schoon en geschikt om overal zonder onderzoek te hergebruiken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1105BPGST-VG02_0031.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1105BPGST-VG02_0032.png"

De gronden gedefinieerd als zone 1 hebben een bodemkwaliteit die voldoet aan de Achtergrondwaarde. Deze grond is in principe geschikt om overal zonder onderzoek te hergebruiken.

Zone 1-grond mag altijd zonder bodemonderzoek, op basis van de bodemkwaliteitskaart worden ontgraven (in principe is een melding op grond van artikel 28 Wbb vereist indien meer dan 50 m³ wordt ontgraven) en toegepast (hiervoor is altijd een melding Besluit bodemkwaliteit vereist, ongeacht de hoeveelheid).

In de Nota Bodembeheer is tot doel gesteld de grond in het plangebied schoon te houden en er is voor dit gebied geen gebiedsspecifiek beleid ontwikkeld. Grond die toegepast wordt in dit gebied moet schoon zijn, ongeacht de bodemfunctie.

12.4 Conclusie

Gelet op het vorenstaande is er geen aanleiding aan te nemen dat de bodemkwaliteit gevolgen heeft voor de uitvoering van het voorliggende bestemmingsplan (dat voor een substantieel deel reeds is gerealiseerd).

Hoofdstuk 13 Water

13.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6, lid b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen over de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is de zogenaamde waterparagraaf.

Deze waterparagraaf moet inzicht geven in de wijze waarop het waterbeleid is vertaald naar de verbeelding en de regels van het bestemmingsplan. Daarbij wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop bij het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Daarbij wordt aandacht besteed aan de volgende onderdelen:

  • 1. ruimtelijk relevant waterbeleid;
  • 2. de taken van de waterbeherende instantie;
  • 3. het overleg met de waterbeherende instantie;
  • 4. het huidige watersysteem;
  • 5. het toekomstige watersysteem.

De waterparagraaf geeft ook een weergave van de watertoets. Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten, zoals veiligheid, wateroverlast, riolering, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur.

13.2 Regelgeving

13.2.1 Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden, waarmee een achttal wetten is samengevoegd tot één wet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfuncties (zoals de drinkwatervoorziening). De wet biedt de basis voor het stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen. Verder bevat de wet regelingen voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Met als resultaat één vergunning; de watervergunning. Watervergunningen kunnen betrekking hebben op bouw- of aanlegwerkzaamheden bij water en dijken; lozen en onttrekken van water; varen, aanmeren en evenementen en plannen ten behoeve van natuur en recreatie en uitbreidingsplannen.

Minstens zo belangrijk is dat zoveel mogelijk activiteiten onder algemene regels vallen. In de regel komt dit neer op een meldingsplicht in plaats van een vergunningenprocedure. Niet alles is in algemene regels vast te leggen en voor deze activiteiten in, op, onder of over watersystemen is er de watervergunning. Personen die een ligplaats hebben of aanvragen moeten tevens een watervergunning aanvragen bij het bevoegd gezag.

13.2.2 Nationaal waterplan

Op 22 december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan vervangt de Vierde Nota Waterhuishouding en de daarop gebaseerde nota's, zoals de 'Nota Anders omgaan met Water' en 'Waterbeleid in de 21ste eeuw'. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer en richt zich op:

  • 1. een goede bescherming tegen overstroming;
  • 2. het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte;
  • 3. het bereiken van een goede waterkwaliteit;
  • 4. het veiligstellen van strategische watervoorraden.

Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan pleit daarom voor meer samenhang tussen het beleid voor water, ruimtelijke ordening en milieu, gericht op de verschillende belangen zoals veiligheid, landbouw, natuur, drinkwatervoorziening, transport, recreatie en visserij, daarbij ruimte scheppend voor gebiedsgericht maatwerk. Ook is een eerste beleidsmatige uitwerking van het advies van de Deltacommissie opgenomen in dit Nationaal waterplan.

13.2.3 Waterbesluit

In het Waterbesluit zijn de regels gegeven die betrekking hebben op beheer en gebruik van watersystemen die in beheer zijn van het Rijk. Voor het gebruik maken van een waterstaatswerk (een oppervlaktewaterlichaam, waterkering of kunstwerk zoals een sluis) kan een watervergunning vereist zijn. Voor de waterstaatswerken in beheer bij het Rijk is dat geregeld in het Waterbesluit en de Waterregeling. Voor regionale waterstaatswerken staan de regels in de keur van het waterschap.

Oppervlaktewaterlichamen in rijksbeheer zijn o.a. IJsselmeer en daaraan verbonden wateren zoals het Markermeer en IJmeer; de Rijn en daarmee verbonden wateren zoals het Amsterdam-Rijnkanaal, Buiten IJ, Afgesloten IJ en Noordzeekanaal (zie bijlage II van het Waterbesluit). Ook de zijwateren van deze oppervlaktewateren zijn in principe in beheer bij het rijk. Andere watergangen zoals het Nieuwe Diep ten oosten van het Amsterdam-Rijnkanaal (Boven Diep) en de watergangen en sloten langs waterkeringen en sluizen zijn in beheer bij het Rijk.

Voor het maken of behouden van werken, het plaatsen van vaste substanties of voorwerpen en het uitvoeren van werkzaamheden op of in rijkswateren, anders dan in overeenstemming met de functie, is een watervergunning vereist. Met de toevoeging "anders dan in overeenstemming met de functie" wordt geregeld dat het varen op een vaarweg of het zwemmen in zwemwater niet vergunningplichtig is. Deze toevoeging moet echter vrij beperkt geïnterpreteerd worden; het maken van een laad- en losplaats voor schepen is wel degelijk vergunningplichtig, ook als het betreffende water de functie scheepvaart heeft.

Op de vergunningplicht bestaat een flink aantal uitzonderingen. De volgende handelingen zijn niet vergunningplichtig:

  • het uitvoeren van activiteiten genoemd in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (behoudens enkele uitzonderingen);
  • het uitvoeren van onderhoud, aanleg of wijziging van waterstaatswerken door of in opdracht van de beheerder;
  • het maken van werken om oeverafslag tegen te gaan;
  • het permanent afmeren van woonschepen of andere drijvende objecten in andere rijkswateren dan de grote rivieren

Deze niet-vergunningplichtige activiteiten zijn in het algemeen wel meldingsplichtig op grond van artikel 6.14 van de Waterregeling.

13.2.4 Provinciale waterplan 2010-2015

In het Waterhuisplan "Beschermen, Benutten, Beleven en beheren" zijn de hoofdlijnen van beleid geformuleerd voor het beheer van het Noord-Hollandse watersysteem.

Het Waterplan geeft als strategische waterdoelen tot 2040 en acties tot 2015 aan:

  • Het waarborgen met waterschappen en Rijkswaterstaat van voldoende bescherming van mens, natuur en bedrijvigheid tegen overstromingrisico's via het principe: preventie (het op orde houden van de waterkeringen met aandacht voor ruimtelijke kwaliteit), gevolgschade beperken (bijvoorbeeld waterbestendig bouwen daar waar nodig) en rampenbeheersing (bijvoorbeeld goede vluchtroutes en informatievoorziening).
  • De provincie zal samen met waterschappen, gemeenten en Rijkswaterstaat zorgen dat water in balans en verantwoord benut en beleefd wordt door mens, natuur en bedrijvigheid. Het watersysteem en de beleving van het water wordt versterkt door deze te combineren met natuurontwikkeling, recreatie en/of cultuurhistorie.
  • De provincie zal samen met gemeenten, waterschappen, Rijkswaterstaat en drinkwaterbedrijven zorgen voor schoon en voldoende water. We doen dat door een kosteneffectief en klimaatbestendig grond- en oppervlaktewatersysteem.
  • De provincie zal samen met gemeenten, waterschappen en belanghebbenden zorgen voor maatwerk in het Noord-Hollandse grond- en oppervlaktewatersysteem. Daarbij hanteren de provincie een integrale gebiedsontwikkeling.

Een belangrijk middel voor het realiseren van de provinciale waterdoelen is het via integrale gebiedsontwikkeling proactief zoeken naar kansrijke combinaties met veiligheid, economie, recreatie, landbouw, milieu, landschap, cultuur en natuur. Het Waterplan heeft voor de ruimtelijke aspecten de status van een structuurvisie op basis van de Wet ruimtelijke ordening. In het Waterplan staan de ruimtelijke consequenties van ons waterbeleid. Alle ruimtelijke opgaven uit het Waterplan zijn integraal afgewogen bij de vaststelling van de Structuurvisie.

13.2.5 Waterbeheerplan AGV 2010-2015

Op 17 juni 2010 heeft het Algemeen Bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht het Waterbeheerplan AGV 2010-2015 goedgekeurd. Het is het eerste waterbeheerplan van AGV in de nieuwe 6-jarige waterplancyclus van rijk, provincie en waterschap. Het waterbeheerplan heeft als titel meegekregen: 'Werken aan water, in en met de omgeving'.

Het waterbeheerplan gaat in op de hoofdtaken van het waterschap: veiligheid, voldoende water, schoon water. Ook wordt aandacht gegeven aan de maatschappelijke (neven)taken: nautisch en vaarwegbeheer, recreatief medegebruik, natuurbeheer en cultuurhistorische, landschappelijke en architectonische waarden. Voor elk van deze thema’s is aangegeven wat het wensbeeld is op de middellange termijn, wat de doelen zijn en de aanpak op hoofdlijnen is en op welke indicatoren de resultaten van dat taakveld worden beoordeeld.

13.2.6 Plan gemeentelijke watertaken 2010-2015

De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen:

  • de inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
  • de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater;
  • het nemen van grondwatermaatregelen.

In het Plan gemeentelijke watertaken 2010-2015 staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld, mede in het licht van de te verwachten klimaatverandering. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert, en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Dit plan is hiermee een zgn. verbreed gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Met dit plan voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer is opgenomen.

Tot 2008 had de gemeente de zorgplicht voor doelmatige inzameling en transport van afvalwater. De zorg voor de riolering is sinds 1 januari 2008 verbreed tot de bovengenoemde drie zorgplichten. Dit is het eerste Plan gemeentelijke watertaken waarin de drie zorgplichten zijn opgenomen. Het plan volgt op het op 22 juni 2004 door het college van Burgemeester en Wethouders vastgestelde Afvalwaterplan Amsterdam 2005-2009. Ook de Nota Grondwater is met het Plan gemeentelijke watertaken komen te vervallen.

13.2.7 Keur AGV

De Waterschapswet zegt in artikel 78 dat het waterschap verordeningen mag opstellen voor de "behartiging van aan het waterschap opgedragen taken". In december 2011 is de Keur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) vastgesteld.

De Keur van het AGV is gericht op het beschermen van de water aan- en -afvoer, de bescherming tegen wateroverlast en overstroming en op het beschermen van de ecologische toestand van het watersysteem. In de toelichting bij de Keur is aangegeven dat de aanleg van verhard oppervlak in beginsel leidt tot een grotere belasting van het oppervlaktewatersysteem en/of rioleringssysteem, omdat pieken in de regenafvoer minder worden afgevlakt door infiltratie. Bij nieuwbouw in stedelijk gebied, verdichting in bestaand stedelijk gebied of de aanleg van wegen is sprake van verharding van gebieden waar voorheen water in de bodem kon worden geborgen. De toename van de belasting van het oppervlaktewatersysteem moet daarom worden gecompenseerd door de initiatiefnemer. Dat betekent dat het watersysteem na de realisering van de verharding niet zwaarder belast mag worden dan voordien. Op grond van artikel 16, onder a, van de Keur is het verboden om in stedelijk gebied meer dan 1.000 vierkante meter verharding aan te brengen of het verhard oppervlak met 1.000 vierkante meter te laten toenemen. Het Dagelijks Bestuur van het waterschap kan ontheffing verlenen van deze verbodsbepaling.

13.2.8 Legger

De legger is een openbaar register van AGV waarin wordt bepaald aan welke eisen (diepte, hoogte, sterkte etc.) de wateren, dijken en kunstwerken moeten voldoen. Het is een openbaar register van het waterschap en dient als uitwerking van de Keur.

13.2.9 Waterplan Amsterdam 'Water - het Blauwe Goud van Amsterdam'

De centrale doelstelling van het Waterplan Amsterdam 'Water - het Blauwe Goud van Amsterdam' (2001) is het realiseren van een ecologisch gezond en veilig functionerend watersysteem met een hoge belevingswaarde, dat evenwichtig en duurzaam wordt gebruikt en dat de identiteit van Amsterdam als waterstad versterkt. Het Waterplan Amsterdam buigt zich over vier thema's: ruimtelijke structuur en kwaliteit van het water, functies en gebruik van het water, onderhoud en beheer en beperken van grondwateroverlast. Het streefbeeld voor 2030 is zo uitgewerkt, dat het aansluit op de doelstellingen uit de Europese Kaderrichtlijn Water.

13.3 Projectgebied Sloterdijk

13.3.1 Algemeen

Het plangebied Sloterdijk ligt tussen de Overbrakerbinnenpolder (waterpeil NAP-2,15 m) en de polder de Bretten (NAP-1,20 m). Beide polders worden bemalen en slaan uit op de Haarlemmertrekvaart. De Haarlemmertrekvaart is een onderdeel van de boezem van Rijnland en is in beheer bij het waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Het streefpeil is NAP-0,60 m. Het terrein is in het verleden integraal opgehoogd tot NAP+1,0 m. Hierdoor watert het terrein via een gescheiden rioolstelsel af naar het oppervlaktewater van de Haarlemmertrekvaart.

13.3.2 Waterkeringen

Waterkering
Waterkeringen zijn kunstmatige hoogten en natuurlijke hoogten die een waterkerende functie hebben, met inbegrip van daarin of daaraan aangebrachte werken. De waterkeringen zijn van waterhuishoudkundig belang. Zij beschermen lager gelegen gronden in het gebied tegen overstroming door (boezem)wateren met een hoger peilniveau.

De Provinciale ruimtelijke verordening Structuurvisie (vastgesteld door Provinciale Staten van Noord Holland 21 juni 2010) schrijft voor waaraan onder meer bestemmingsplannen moeten voldoen. De artikelen 29 en 30 van de verordening strekken ertoe om de waterkerende functie van dijklichamen te beschermen en om tevens andere ruimtelijke ontwikkelingen op en nabij de waterkeringen niet onmogelijk te maken. Voor primaire en regionale waterkeringen zijn ook beschermingszones benoemd die eveneens op de plankaarten van bestemmingsplannen opgenomen dienen te worden.

Binnen het plangebied liggen een primaire en regionale waterkering. Deze waterkeringen beschermen de lager gelegen gebieden tegen inundatie (onder water lopen) van het hoger gelegen boezemwater. De waterkeringen met bijbehorende beschermingszones zijn met een dubbelbestemming weergegeven op de plankaart. De totale waterkering bevat ook nog aan beide zijden beschermingszones.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1105BPGST-VG02_0033.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1105BPGST-VG02_0034.png"

Om ingrepen (zoals het graven, het oprichten van bouwwerken, het verrichten van boringen etc.) in en rond de waterkeringen uit te mogen voeren is een ontheffing van de Keur nodig. Het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht is terzake bevoegd.

De primaire en regionale waterkering is (inclusief de beschermingszones aan weerszijden van de waterkeringen) met de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" op de plankaart aangegeven zonder nadere regeling in de planregels. De dubbelbestemming voor de waterkering c.a. geldt uitsluitend signalerend.

De Waterbestendige Stad
In het Nationaal Waterplan is het voornemen opgenomen om het concept van meerlaagsveiligheid verder uit te werken. Dit concept houdt in dat de bescherming tegen overstromingen wordt opgebouwd uit drie lagen: voorkomen van overstromingen met sterke dijken, duinen en stormvloedkeringen; een ruimtelijke inrichting die bestand is tegen water en die slachtoffers en schade bij eventuele overstromingen zoveel mogelijk beperkt of voorkomt; tenslotte een adequate crisisbeheersing bij overstromingen.
In Amsterdam is het project 'De waterbestendige Stad' één van de zes gebiedspilots in het Deltaprogramma Veiligheid. Eén van de aandachtsgebieden is het Westpoortgebied waar het plangebied deel van uitmaakt. Hoewel de kans op een overstroming klein is, vanwege het beschermingsniveau (1:10.000 jaar) van de sluizen van IJmuiden, kunnen de gevolgen door de aanwezigheid van vitale, risicovolle en kapitaalintensieve bedrijven en infrastructuur (BRZO bedrijven, RWZI, Afval Energie Bedrijf, tunnels) enorm groot zijn. Zo kan het gehele gebied op maaiveld tot circa een halve meter onder water komen te staan, waarbij onder andere te ontsluiting en energie- en datavoorzieningen in gevaar kunnen komen. Het nemen van extra beschermingsmaatregelen zullen in het vervolg van het project op perceel- en gebouwniveau worden uitgewerkt. Deze vallen onder de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de gemeente en de betreffende ontwikkelaar.

13.3.3 Waterberging

Keur
Bij een toename van het oppervlakte verharding van 1.000 m² of meer dient de toename aan verharding gelet op de Keur 2011 te worden gecompenseerd in de vorm van 10-20% oppervlaktewater of alternatieve vormen van waterberging. Demping van oppervlaktewater moet voor 100% worden gecompenseerd. Als binnen het plangebied geen mogelijkheid is voor het creëren van compensatie dient elders in hetzelfde peilvak gecompenseerd te worden.

Waterbank
Haven Amsterdam, Rijkswaterstaat en het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht hebben medio 2011 een overeenkomst gesloten inzake de instelling van de Waterbank Haven Amsterdam. Daarmee wordt de waterkwantiteit in het haven- en industriegebied Westpoort geregeld. Er dient op basis van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) een watertoets plaats te vinden; dempingen en verhardingen dienen te worden gecompenseerd. Het Hoogheemraadschap is waterbeheerder voor de niet bevaarbare wateren in Westpoort. Het buitendijks gebied van Westpoort en de zijhavens en wateren aan de zuidzijde van het Noordzeekanaal zijn grotendeels in beheer en in eigendom bij Haven Amsterdam; dit gebied maakt deel uit van het watersysteem van het Noordzeekanaal. Circa 25% van het beheergebied van Haven bestaat uit oppervlaktewater. Er is  geen sprake van een wateropgave dat wil zeggen dat het saldo van de Waterbank positief is (ult. 2012). Met behulp van de watertoets dient bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan door het bevoegd gezag te worden bepaald of de waterhuishouding in balans is. Het watersysteem is echter groter dan het beheersgebied van Haven; dit omvat ook gebieden elders binnen en buiten Amsterdam. Er worden door Haven Amsterdam regelmatig wateren gedempt en/of gegraven; er worden ook regelmatig door Haven Amsterdam verhardingen verwijderd en/of aangebracht. Het wordt niet efficiënt geacht bij iedere demping of verharding één op één water compensatie te realiseren. Het wordt efficiënter geacht om het saldo van dempingen, verhardingen etc. bij te houden voor geheel Westpoort. Verder is het mogelijk om in geval van stedelijke ontwikkelingen waarbij ontgravingen en/of dempingen plaatsvinden afspraken te maken over compensatie elders, maar wel in hetzelfde watersysteem. Indien zo'n ontwikkeling plaatsvindt buiten Westpoort maar in hetzelfde watersysteem, heeft het de voorkeur dat compensatie binnen de eigen ontwikkeling plaatsvindt, maar is het mogelijk dat compensatie plaatsvindt door middel van (de overeenkomst inzake de instelling van) de Waterbank Haven Amsterdam.

Het gebied waarop de Waterbank betrekking heeft, is beperkt tot het beheersgebied van Haven Amsterdam. Het Sloterdijkgebied behoort daar niet toe. Het Sloterdijkgebied behoort echter wel tot hetzelfde watersysteem als het gebied van Haven Amsterdam. Haven zal als beheerder van de Waterbank kosten in rekening brengen bij de initiatiefnemer van een bouwplan waarmee extra oppervlakte wordt verhard en watercompensatie dient te worden gerealiseerd.

13.3.4 Waterkwaliteit
13.3.4.1 Gebruik materialen

Op basis van de Keur is het niet toegestaan om initiatieven te ontplooien die leiden tot een verslechtering van de (grond)waterkwaliteit. Het gebruik van uitlogende materialen zoals lood, zink en koper beïnvloedt de kwaliteit van regen- en oppervlaktewater negatief en is daarom niet toegestaan.

13.3.4.2 Riolering en hemelwaterafvoer

Schoon hemelwater afkomstig van schone dakoppervlakken wordt zoveel mogelijk hergebruikt, geïnfiltreerd in de bodem of vertraagd afgevoerd naar het oppervlaktewater via een vegetatiedak. Het aanleggen van nieuwe gemengde rioolstelsels is in principe niet toegestaan.

13.3.4.3 Grondwaterzorgtaak namens gemeente Amsterdam

Grondwateroverlast dient te worden voorkomen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet vaak met geohydrologisch onderzoek zijn aangetoond dat wordt voldaan aan de grondwaternorm en dat in omliggende, bestaande wijken de grondwaterstand niet verslechterd. In overleg met Waternet kan worden bepaald of en zo ja wat voor geohydrologisch onderzoek nodig is voor concrete ondergrondse ontwikkelingen.

De grondwaternorm voor nieuw te realiseren bouwlocaties is vastgesteld in het “Plan gemeentelijke watertaken” en luidt: "Daar waar zonder kruipruimte gebouwd wordt mag de grondwaterstand niet vaker dan gemiddeld eens per twee jaar, niet langer dan 5 dagen achtereen minder dan 0,5 meter onder het maaiveld staan". Waar met kruipruimtes wordt gebouwd geldt een norm van 0,9 meter.

13.3.4.4 Kelders en parkeergarages

Kelders, parkeergarages en andere ondergrondse bouwwerken moeten waterdicht worden uitgevoerd. Ondergrondse werken mogen een vrije afstroming van grondwater naar het oppervlaktewater niet belemmeren. Met een geohydrologisch onderzoek moet worden aangetoond dat de ondergrondse constructie geen nadelige gevolgen heeft op de grondwaterstanden in de omgeving. De resultaten van het onderzoek moeten beschikbaar worden gesteld aan Waternet.

13.3.4.5 Drainage

Het aanbrengen van drainage is niet toegestaan vanwege de kans op verstoppingen en het permanent lozen op het oppervlaktewater. Waternet adviseert om het bouwplan op te hogen of grondverbeteringsmaatregelen toe te passen.

13.3.5 Riool, drinkwateraanvoer en hemelwaterafvoer

Een belangrijk onderdeel van het hoofdpersleidingstelsel (rioolpersleidingen en rioolgemalen) van de gemeente Amsterdam bevindt zich in het Westpoortgebied. Door de veelheid aan leidingen kan er nauwelijks gesteld worden dat de ene leiding belangrijker is dan de andere. Aangezien er geen duidelijkheid bestaat welke leiding op de verbeelding (plankaart) meegenomen moet worden, zijn deze in het ontwerpstadium niet op de verbeelding weergegeven.

Buisleidingen vormen een vitale infrastructuur die een goede regeling en een gepaste bescherming behoeft in de beschrijving en op de plankaart van een bestemmingsplan. Voor drinkwaterleidingen geldt het kwaliteitsaspect voor wat betreft een continu en ongestoorde levering en een kostenaspect voor wat betreft een ongestoorde ligging in de ondergrondse infrastructuur. Bij gedwongen omleggingen, met name bij de grote kalibers, gaat het vaak om excessieve verleggings-/vervangingskosten. Daarbij wordt het steeds moeilijker om een geschikt tracé te vinden in de toch al steeds drukker wordende ondergrondse infrastructuur.

Bij voorzieningen binnen een bestemmingsplan, zoals ziekenhuizen en zorginstellingen e.d. hebben we te maken met het aspect volksgezondheid, hierbij is het van groot belang dat de leveringszekerheid 100 % gewaarborgd blijft. Bij het (tijdelijk) buiten bedrijf stellen van een hoofdleiding (het primaire en secundaire net) is de redundantie niet meer aanwezig en is er sprake van een norm-overschrijdende kans op verstoring van de waterlevering.

Hoofdstuk 14 Hoogbouweffecten

14.1 Algemeen

Sloterdijk is een grootstedelijk kerngebied waar hoogbouw toegelaten wordt (structuurvisie Amsterdam 2040). Op de kaart 'Hoogbouw in Amsterdam' is zichtbaar gemaakt waar hoogbouw wordt gestimuleerd: in de (paarse) zones langs de ringweg A10/ Ringlijn, met name rond de OV-knooppunten, en in twee ovale zoekgebieden langs het IJ.
In de zones langs de Ringlijn en de rijkswegen wordt ingezet op verdichting en toepassing van hoogbouw, met name rond metrostations en NS stations. Daarbij wordt een gedifferentieerd hoogbouwmilieu beoogd, met ensembles vanaf circa 60 meter hoogte bij de knooppunten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1105BPGST-VG02_0035.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1105BPGST-VG02_0036.png"

Kaart 'Hoogbouw in Amsterdam' structuurvisie 2040

Een Hoogbouweffectrapportage (HER) wordt door de gemeente Amsterdam gebruikt als instrument om de effecten van een hoogbouwplan te onderzoeken. In de structuurvisie is opgenomen dat een HER noodzakelijk is indien:

  • Middelhoogbouwinitiatieven vanaf 22,50 meter of 25% hoger dan hun directe omgeving in het Unesco-gebied.
  • Hoogbouwinitiatieven vanaf 30 meter of tweemaal de hoogte in hun directe omgeving binnen de op de hoogbouwkaart aangegeven 2 km-zone rondom het Unesco-gebied. In deze zone geldt de zichtbaarheid van hoogbouw vanuit het Unesco-gebied van de Rembrandttoren op 2 kilometer afstand van dat gebied als bovengrens voor de toelaatbare hoogte.
  • Hoogbouwinitiatieven vanaf 30 meter buiten die zone, maar binnen één van de 'gebieden van bijzondere waarden' (bijvoorbeeld Unesco-gebied).
  • Hoogbouwinitiatieven vanaf 30 meter in de randen van de groene scheggen.
  • Hoogbouwinitiatieven vanaf 40 meter in het Buiten-IJ.
  • Hoogbouwinitiatieven vanaf 60 meter elders, met uitzondering van de stimuleringsgebieden (op de hoogbouwkaart paars aangeduid).

Het gedeelte van het plangebied aan de oostzijde van het spoor Sloterdijk-Schiphol valt binnen de zone stimuleringsgebieden en hiervoor hoeft geen hoogbouweffectrapportage opgesteld te worden. Voor bebouwing hoger dan 60 meter ten westen van het spoor moeten de effecten van deze hoogbouw onderzocht worden.

Het plangebied Sloterdijk is een van de laatste gebieden in Amsterdam waar zeer hoog gebouwd kan worden. Er liggen vooralsnog geen beperkingen vanuit Schiphol of andere hindercontouren en daarmee is er dus geen limiet aan de hoogte van gebouwen. De ligging van het station in het hart van het gebied met deze bebouwingsmogelijkheden is uniek in Amsterdam. Sloterdijk is een gebied waar de gemeente haar ambities op het gebied van hoogbouw op korte of lange termijn vorm kan geven. De kavels op of in de directe nabijheid van het station en Orlyplein komen hiervoor in aanmerking. Hoge tot zeer hoge torens zullen het stationsgebied afbakenen en zullen door de specifieke skyline identiteit verlenen aan het plangebied.

De ruimtelijke ontwikkeling die met dit bestemmingsplan planologisch mogelijk wordt gemaakt, ten westen van het spoor, varieert van 90 tot 180 meter hoog. Deze hoogtes worden alleen mogelijk gemaakt op de lege kavels, met uitzondering van de Crystal Tower met een hoogte van 90 meter, die reeds in dit deel van het plangebied aanwezig is. Voor de nieuwbouw kavels is reeds een windhinder onderzoek uitgevoerd en voor kavel J is een hoogbouweffectrapportage uitgevoerd voor de mogelijke ontwikkeling van een hotel met congresfaciliteiten.

14.2 Resultaten onderzoek

14.2.1 Windhinderonderzoek

In opdracht van Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Amsterdam heeft adviesbureau Peutz een windtunnelonderzoek uitgevoerd aan het de geplande nieuwbouw in het gebied Teleport (Sloterdijk) te Amsterdam. Doel van het onderzoek was het beoordelen van het te verwachten windklimaat rondom de bouwdelen binnen het onderhavige bouwplan alsmede het zo nodig aangeven van de benodigde windafschermende maatregelen.
Belangrijkste aandachtsgebieden waren hierbij het Orlyplein, het geplande busstation en de loop- en fietsroutes langs de Radarweg.

Uit de resultaten van het onderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:

  • In de bebouwingssituatie volgens de plankaart van DRO d.d. 9 juni 2006 (basis meting) zijn op een groot aantal plaatsen binnen het plangebied als gevolg van de bouwhoogten en situering dusdanig hoge windsnelheden te verwachten dat het gevaarcriterium wordt overschreden. Deze windsituatie wordt als onacceptabel beschouwd.
  • In overleg met DRO Amsterdam zijn diverse bebouwingsvarianten en windafschermende maatregelen in de windtunnel onderzocht ten einde de te verwachten windsituatie in het gebied te verbeteren. De belangrijkste benodigde wijzigingen ter verbetering van het windklimaat ten opzichte van bovenstaande bebouwingssituatie betreffen:
    • 1. de hoogbouw van de bouwdelen E en J minimaal 35 à 40 meter vanaf de Radarweg plaatsen;
    • 2. optimaliseren gebouwvorm en positie van de hoogbouw aan de oostzijde van de Radarweg; de bouwhoogte aan deze zijde van de weg maximeren op 120 meter voor OP1 en 150 meter voor OP2;
    • 3. bouwmassa onder bestaande sporen bij busstation (bijvoorbeeld fietsenstalling);
    • 4. toevoeging laagbouw op het Orlyplein;
    • 5. luifels aan de noord- en deels westzijde van bouwdeel OP1;
    • 6. optimaliseren gevel laagbouw aan Radarweg (arcade op laag niveau, gedeeltelijke setback op hoger niveau);
    • 7. plaatsen van volwassen bomen op de Radarweg;
    • 8. gedeeltelijke of volledige overkapping Orlyplein;
    • 9. luifel aan een deel van de westgevel van bouwdeel OP2, aansluitend op het Hemboog viaduct;
    • 10. het hoogbouwaccent van bouwdeel L west van de gevel aan de noordwestelijke hoek verplaatsen (bij busstation).
  • Door een combinatie van bebouwingswijzigingen en windafschermende maatregelen is in het plangebied ondanks de aanzienlijke bouwhoogte toch een overwegend als goed te kwalificeren windklimaat te realiseren. Op enkele plaatsen is een matig windklimaat c.q. beperkt risico op windgevaar vrijwel niet te voorkomen (zie variant meting H).
  • Bij de beoordeling van het windklimaat is vooralsnog geen rekening gehouden met strengere criteria ter plaatse van gebouwentrees aangezien ten tijde van het onderzoek de entreeposities nog niet bekend waren. Bij de verdere ontwikkeling van de bebouwing dient hier rekening mee gehouden te worden.
  • Gezien de invloed van de diverse bebouwingsvarianten op het te verwachten windklimaat heeft Peutz geadviseerd toekomstige uitwerkingen van het stedenbouwkundig plan nogmaals te laten beoordelen en zo nodig opnieuw metingen in de windtunnel te verrichten. Dit geld vooral bij de uitwerking van het Orlyplein en de bebouwing in de directe omgeving.

Zie voor het windhinderonderzoek bijlage 14 Windhinderonderzoek, Peutz rapportnummer WO 161-1, 14 december 2006.
 

14.2.2 Hoogbouweffectrapportage congreshotel kavel J

Het voornemen bestaat om een viersterrenhotel met congrescentrum en parkeergarage te bouwen in het plangebied. Het hotel is gesitueerd op kavel J, ten oosten van de Basisweg, ten noorden van de Naritaweg, ten zuiden van het spoor en ten westen van de Radarweg. Op het perceel worden bouwhoogtes mogelijk gemaakt van 15, 35 en 96 meter. Voor deze ontwikkeling is een hoogbouweffectrapportage uitgevoerd.

De hoogbouweffectrapportage omvat onderzoeken naar de volgende aspecten:

  • de impact op het stadslandschap en de inpassing in de stedenbouwkundige structuur;
  • hinder aan straalpaden en zendstations;
  • effecten van de windhinder in de directe omgeving;
  • effecten van schaduwwerking in de directe omgeving;
  • functie begane grondlaag, de sociale veiligheid en het effect op uitzicht, privacy.


De impact op het stadslandschap en de inpassing in de stedenbouwkundige structuur
Hoge bouwwerken zijn al op grote afstand zichtbaar en maken daardoor deel uit van de horizon (skyline) en daarmee ook van het stadslandschap. Naarmate er meer en hogere bouwwerken worden gerealiseerd, neemt de afstand waarop de stad landschappelijk invloed uitoefent op zijn omgeving toe. Hieruit ontstaan negatieve en positieve gevolgen voor de kwaliteit van de omgeving van de bouwwerken en het omringende stadslandschap. Hieraan gerelateerd is de inpassing van hoogbouw in de stedelijke structuur. Een zorgvuldige inpassing is, conform het gemeentelijk hoogbouwbeleid, van groot belang.

Het volume en hoogte van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling sluit aan op de gewenste ontwikkeling van het grootstedelijk gebied Teleport (Sloterdijk) zoals beschreven in het in december 2005 vastgestelde Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE) Teleport. Het plangebied wordt hierin benoemd als een van de hoogbouwlocaties van Amsterdam. Hoogbouw wordt in het SPvE Teleport gezien als structuurversterkend. Hoogbouw is een voortzetting van de al bestaande stedenbouwkundige invulling en sluit daarnaast goed aan op de grootschaligheid van het Havengebied ten noorden van het plangebied.

Na jaren van relatieve stilstand in het gebied gaan nieuwe bedrijven en een aantal hotels zich vestigen in het gebied. Dit heeft een positief effect op de levendigheid van het gebied. Daarnaast wordt station Sloterdijk opnieuw ingericht wat de belevingswaarde van het gebied eveneens moet vergroten. Tevens sluit de voorgestane ruimtelijke ontwikkeling aan op de bestaande bouwwerken in de omgeving zoals het gebouw van de Belastingdienst, Regus en Chrystal Tower. Naast deze gebouwen kenmerkt Teleport zich in zijn geheel als een zeer stedelijk gebied met relatief veel hoogbouw. De planologische mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt sluit in dit gebied daarom zeer goed aan op het bestaande stadslandschap en stedenbouwkundige structuur in het plangebied.

Door de hoogbouw en de overige ontwikkelingen in het plangebied wordt het zicht vanuit omliggende wijken beperkter. Omdat het aantal woningen in de directe omgeving gering is en omdat er in het plangebied Sloterdijk reeds veel hoogbouw aanwezig is, is het negatieve effect van extra hoogbouw naar de omgeving toe gering.

Hinder aan straalpaden en zendstations
Voor het plaatsen van gebouwen die in hoogte duidelijk afwijken van hun omgeving gelden over het algemeen beperkingen op basis van technische overwegingen. Hiervoor zijn beperkende maatregelen opgesteld ten behoeve van het vliegverkeer en straalpaden bij bijvoorbeeld telefoonverkeer. In hoofdstuk 15 is aangegeven of er beperkende maatregelen gelden ten aanzien van het vliegverkeer.

Straalpaden zijn optische vrije paden met een breedte van ongeveer 200 meter ten behoeve van telecommunicatie. Omdat voor het berichtenverkeer gebruik wordt gemaakt van straalverbindingen, dient tussen de zend- en ontvangststations een vrije baan aanwezig te zijn. Deze banen worden straalpaden genoemd. Voor onbelemmerd gebruik mag bebouwing in deze straalpaden een bepaalde hoogte niet overschrijden.

Uit onderzoek blijkt dat voor het plangebied geen hoogtebeperkingen zijn opgenomen als gevolg van straalpaden voor telecommunicatie boven Amsterdam.

De effecten van de windhinder in de directe omgeving
Voor het bepalen van de windhindereffecten bij een hoogbouwproject is een onderzoek met behulp van een schaalmodel met de aanwezige en geplande omliggende bebouwing noodzakelijk. De metingen worden daarbij op een groot aantal plaatsen rond de geplande hoogbouw verricht om zo de werkelijke windeffecten als gevolg van de hoogbouw te bepalen. Dit wordt met statistische windgegevens uitgevoerd. Op basis van de resultaten van het onderzoek kan worden bepaald of mogelijke windeffecten negatief zijn en maatregelen moeten worden genomen om de effecten te beheersen. Dit kan door middel van het aanpassen van het gebouw of de openbare ruimte.

In aanvulling op een windonderzoek van het Teleport (Sloterdijk) gebied uit 2006 heeft een nader onderzoek plaatsgevonden. Het doel van dit onderzoek was het geven van een beoordeling van het te verwachten windklimaat rondom de geplande ruimtelijke ontwikkeling en de directe omgeving. Voor dit onderzoek is een schaalmodel gebruikt waarin de hoogte van de torens van het plan maximaal 80 en 95 meter (gemeten vanaf de Radarweg) bedroegen. Dit is vrijwel gelijk aan de bouwhoogten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, namelijk 96 meter (gemeten vanaf de Barajasweg, welke een peilverschil van -5 meter heeft met de Radarweg).

Op basis van de onderzoeksresultaten werden de volgende conclusies getrokken en kon het volgende worden geadviseerd:

De resultaten van de eerste meting laten zien dat aan de zuidzijde van de geplande hoogbouw dusdanig hoge windsnelheden zijn te verwachten dat de windafschermende maatregelen noodzakelijk zijn, zeker gezien de gewenste terrasfunctie in het gebied. Tevens is onder het overstek aan ongunstig (matig) windklimaat te verwachten ter plaatse van de hoofdentree.

Met deze meetresultaten is het gebouwontwerp aangepast. Tevens zijn diverse windschermen in het plan opgenomen. De wijzigingen betreffen onder andere:

  • afname bouwhoogte van een toren;
  • toename van de afstand tussen de hoogbouw en de zuid-oostgevel;
  • het plaatsen van windschermen;
  • verplaatsen van de hoofdentree.

De wijzigingen zorgen er gezamenlijk voor dat aan de zuidzijde van de nieuwbouw een relatief windluw gebied gecreëerd wordt ten behoeve van terrasdoeleinden. Tevens is het windklimaat onder het overstek aan de zijde van de Radarweg dusdanig dat in het entreegebied een goed windklimaat mag worden verwacht.

De effecten van schaduwwerking in de directe omgeving
De schaduwwerking van een hoogbouwplan wordt gemeten met behulp van een schaalmodel van het ruimtelijk plan en de directe omgeving (of met een computersimulatie daarvan). Onderzocht worden de effecten van de hoogbouw op de bezonning van de omliggende gebouwen en buitenruimten, al dan niet openbaar. De metingen worden verricht per seizoen op een aantal momenten van de dag.

Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat de schaduw van de ruimtelijke ontwikkeling het grootste gedeelte van de dag over de aangrenzende spoorzones ligt. Wanneer in het bepalen van de schaduweffecten tevens andere gebouwen worden meegenomen, valt de schaduw van deze ruimtelijke ontwikkeling gedeeltelijk of geheel weg tegen de schaduwvlakken van andere gebouwen. De schaduweffecten van deze ruimtelijke ontwikkeling spelen een geringe rol in de bezonning van bestaande gebouwen in de omgeving.

Functie begane grondlaag, de sociale veiligheid en het effect op uitzicht, privacy
Zowel op het gebied van sociale veiligheid, uitzicht en privacy speelt de ruimtelijke ontwikkeling geen negatieve of een geringe negatieve rol van betekenis. De begane grond met hotelreceptie, bar, restaurant en vergaderruimtes sluit goed aan op de omgeving waardoor het bouwplan een positieve uitstraling heeft op zijn omgeving en het gevoel van onveiligheid wordt tegengegaan. Door het geringe aantal omwonenden en situering van het gebouw in het plangebied met veel hoogbouw, blijft de verstoring van het uitzicht evenals de inbreuk op privacy beperkt. Zowel sociale veiligheid, uitzicht en privacy spelen hierdoor geen negatieve rol met de ontwikkeling van dit plan.

Zie voor de hoogbouweffectrapportage bijlage 15 Hoogbouweffectrapportage kavel J, bk ruimte & milieu, projectnummer RM090071, 8 december 2009.
 

14.3 Conclusie

Uit het windhinderonderzoek kan geconcludeerd worden dat de gewenste hoogbouw op de lege kavels met diverse bebouwingsvarianten en windafschermende maatregelen uitgevoerd kan worden. Geadviseerd wordt toekomstige uitwerkingen van het stedenbouwkundig plan nogmaals te laten beoordelen en zo nodig opnieuw metingen in de windtunnel te verrichten. Dit geld vooral bij de uitwerking van het Orlyplein en de bebouwing in de directe omgeving.

Hoogbouw in het plangebied zal relatief weinig negatieve invloed op de omgeving gaat uitoefenen. De impact op het stadslandschap is relatief klein door het bestaande stedelijke karakter en de aanwezigheid van hoogbouw. Daarnaast sluit de ontwikkeling aan op de bestaande contouren (havengebied) in de omgeving.

Door nieuwbouw ontstaat geen hinder aan bestaande straalpaden met betrekking tot het telefoonverkeer. Daarnaast is het plangebied gelegen buiten het beperkingengebied van het Luchthavenindelingbesluit (LIB) en is het hierdoor niet aan hoogtebeperkingen gebonden. De hoogbouw wordt door wetgeving niet belemmerd.

Hoofdstuk 15 Luchthavenindelingbesluit

Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) is een Algemene Maatregel van Bestuur, die gebaseerd is op de Wet luchtvaart. In de Wet luchtvaart is bepaald dat onder andere bij de vaststelling van een bestemmingsplan het LIB in acht moet worden genomen.

In het LIB is o.a. een beperkingengebied vastgesteld waar in verband met de nabijheid van de luchthaven Schiphol met het oog op de veiligheid en de geluidbelasting beperkingen noodzakelijk zijn ten aanzien van de bestemming of het gebruik van de grond. Het beperkingengebied is aangegeven op kaartmateriaal dat onderdeel uitmaakt van het LIB. Het LIB bevat regels over:

  • 1. de bestemming en het gebruik van grond in verband met het externe-veiligheidsrisico vanwege het luchthavenluchtverkeer;
  • 2. de bestemming en het gebruik van grond in verband met de geluidbelasting vanwege het luchthavenluchtverkeer;
  • 3. de maximale hoogte van objecten in, op of boven de grond, in verband met de veiligheid van het luchthavenluchtverkeer;
  • 4. een bestemming die, of van een gebruik dat, vogels aantrekt, in verband met de veiligheid van het luchthavenluchtverkeer.


Bij de eerste twee van de bovengenoemde typen beperkingen zijn in ieder geval gronden aangewezen die niet gebruikt dan wel bebouwd mogen worden ten behoeve van woningen, of andere in het besluit aangewezen gebouwen.

Overigens wordt het LIB rond het jaar 2014 herzien. Ten tijde van het vaststellen van het voorliggende bestemmingsplan was het nog niet duidelijk wat de gevolgen van dat toekomstige LIB zullen zijn.

In artikel 8.8 lid 1 van de Wet luchtvaart is bepaald dat onder andere bij de vaststelling van een bestemmingsplan het LIB in acht moet worden genomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1105BPGST-VG02_0037.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1105BPGST-VG02_0038.png"

Het voorliggende plan valt voor een deel binnen het beperkingengebied van het LIB. Ten westen van het plangebied geldt een beperking in bouwhoogte. Sprake is van een hellend vlak van 3,5-100 meter met een helling van 0,9 graden. Deze hoogtes zijn gerelateerd aan de referentiehoogte van de luchthaven -4,00 meter NAP. Bij de Naritaweg geldt een maximale bouwhoogte van 95 oplopend tot 100 meter. In het plangebied worden rond de Naritaweg geen bouwhoogtes toegestaan die boven de 95 meter uitkomen.

Hoofdstuk 16 Cultuurhistorie en archeologie

16.1 Algemeen

Het cultuurhistorisch en archeologisch erfgoed bestaat uit voorwerpen en structuren die in de bodem bewaard zijn. Ook landschappelijke of infrastructurele elementen kunnen een archeologische waarde hebben. Deze materiële overblijfselen vormen een onderdeel van onze leefomgeving waarvan het behoud of de ontsluiting op maat gesneden maatregelen vergt. Het archeologisch bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van onze stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar.

Vanwege het ruimtelijke karakter van het bodemarchief vertoont het archeologisch beleid raakvlakken met dat van de ruimtelijke ordening. Door de invoering van de nieuwe Monumentenwet 1988 in september 2007 is archeologische zorg formeel geïntegreerd in de ruimtelijke ordening. Een essentieel uitgangspunt van de nieuwe wet is dat het erfgoed in de bodem beter wordt beschermd. Dit betekent dat bij ruimtelijke planontwikkeling vroegtijdig rekening wordt gehouden met archeologisch erfgoed. Als behoud in de bodem geen optie is, dan is, voorafgaand aan de bodemverstoring, onderzoek nodig om archeologische overblijfselen te documenteren en de informatie en vondsten te behouden. In de dichtbebouwde stedelijke omgeving is in de praktijk doorgaans sprake van deze laatste optie.

16.2 Regelgeving

16.2.1 Monumentenwet

De Monumentenwet 1988 biedt bescherming aan monumenten en stads- en dorpsgezichten. Per 1 september 2007 is de wijziging van de Monumentenwet 1988 ten behoeve van de archeologische monumentenzorg (Wet op de archeologische monumentenzorg) in werking getreden.

Daarin is bepaald dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (art. 38a Monumentenwet 1988). Dat betekent dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet alleen rekening moet worden gehouden met bekende monumenten, maar ook met de omstandigheid dat in bepaalde terreinen nog archeologische resten in de bodem kunnen worden aangetroffen. Om zo tijdig mogelijk hierop te kunnen anticiperen is het nodig de archeologische verwachting van een gebied in kaart te brengen door middel van een archeologisch bureauonderzoek.

In het belang van de archeologische monumentenzorg kan in een bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, als bedoeld in artikel 3.3 sub a van de Wet ruimtelijke ordening verplicht worden gesteld (art. 39 lid 1 Monumentenwet 1988).

Daarbij kan in een bestemmingsplan in het belang van de archeologische monumentenzorg bepaald worden dat de aanvrager van een dergelijke omgevingsvergunning een rapport dient over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld (art. 39 lid 2 Monumentenwet). Aan een dergelijke omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden (art. 39 lid 3 Monumentenwet 1988).

Ook regelt de Monumentenwet dat bij een bestemmingsplan kan worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport dient over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Ook aan de omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen voorschriften worden verbonden.

16.2.2 Modernisering Monumentenzorg (MoMo)

Naar aanleiding van de Modernisering van de Monumentenwet en de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, d.d.17 juni 2011, staatsblad 5 juli 2011, nr. 339) dient per 1 januari 2012 bij het maken van bestemmingsplannen een beschrijving te worden opgenomen “van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden”.

In de toelichting van de Bro staat dat dit betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden en daar conclusies aan verbinden die in een bestemmingsplan verankerd worden. Dit vermindert de noodzaak tot het aanwijzen van nieuwe beschermde monumenten omdat aan het belang van de cultuurhistorie dan waarde wordt toegekend via het proces van de ruimtelijke ordening.

16.3 Beleid

16.3.1 Archeologiebeleid Provincie Noord-Holland

Leidraad Landschap en Cultuurhistorie
De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (21 juni 2010) is een onderdeel van het uitvoeringsprogramma van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 en beschrijft de kernkwaliteiten van de verschillende Noord-Hollandse landschappen. Gemeentelijke bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe ontwikkelingen in het landelijke gebied dienen rekening te houden met deze karakteristieke eigenschappen.

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie geeft aan welke kernkwaliteiten van landschap en cultuurhistorie van provinciaal belang zijn. Provinciale Staten willen dat deze kwaliteiten op een zorgvuldige wijze worden meegenomen bij nieuwe ontwikkelingen waar nut en noodzaak van zijn onderbouwd. Het betreft ontwikkelingen zoals woningbouw, bedrijfsontwikkeling, natuur- en recreatieprojecten, infrastructuur et cetera. Of veranderingen wel of niet plaatsvinden is eigenlijk geen discussiepunt, het gaat om de wijze waarop, de mate waarin en de vormgeving ervan. De provincie gebruikt deze leidraad bij de ontwikkeling van eigen ruimtelijke plannen en bij de beoordeling van de ruimtelijke kwaliteit van gemeentelijke plannen.

De Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland is een geografische uitwerking van de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie. De kaart geeft in zijn algemeenheid informatie over landschapstypen, aardkundige waarden, cultuurhistorische objecten/monumenten, archeologische verwachtingen en structuurdragers als militaire structuren en historische dijken. Deze informatiekaart is voor wat betreft bovengrondse cultuurhistorische waarden vooral gericht op gemeenteoverschrijdende zaken en is daardoor minder geschikt voor het in kaart brengen van de lokale waarden.

16.3.2 Archeologiebeleid Amsterdam

In aansluiting op het rijks- en provinciaal beleid besteedt de gemeente specifieke aandacht aan vroegtijdige inpassing van archeologie in de ruimtelijke ordeningsprocessen. Uitgangspunt hierbij is een kwalitatief adequaat beheer van het cultureel erfgoed met aandacht voor een efficiënte voortgang van bouwprocessen en kostenbeheersing.

De nieuwe wetgeving schrijft voor dat bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan altijd een nadere waardestelling nodig is van de aanwezige archeologische verwachting in de vorm van een bureauonderzoek.

Dit bureauonderzoek behelst een specificatie van eventuele archeologische waarden binnen een specifiek plangebied en een advies met betrekking tot het daarbij behorende beleid en/of te nemen maatregelen. Bij de formulering van het beleid staat altijd een realistische balans tussen het archeologische belang ten opzichte van de voortgang van het ruimtelijke ontwikkelingsproces in de stad centraal.

Op basis van het bureauonderzoek wordt beoordeeld of een beschermende regeling in het bestemmingsplan nodig is, en zo ja, op welke wijze dat dient te gebeuren. Indien het bureauonderzoek leidt tot een bepaalde archeologische verwachting, dan kan in het bestemmingsplan een regeling worden getroffen in die zin dat in aangegeven gevallen de aanvrager om een omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld (archeologisch rapport). Op grond van dat archeologisch rapport kunnen eventueel voorschriften aan de betreffende omgevingsvergunning worden gesteld.

Ondanks de getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen kunnen toevalsvondsten bij bouwprojecten worden aangetroffen. Hiervoor blijft de meldingsplicht van kracht (artikel 53 Monumentenwet 1988). Deze houdt in dat, ondanks getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen, bij toevalsvondsten Bureau Monumentenzorg en Archeologie per ommegaande dient te worden geïnformeerd door de uitvoerder of opdrachtgever.

Voor Amsterdam komt het verankeren van de cultuurhistorie in het proces van ruimtelijke ordening ook aan bod in de Beleidsnota 'Ruimte voor Geschiedenis' (vastgesteld 13 april 2005) en 'Spiegel van de Stad, visie op het erfgoed van Amsterdam' (vastgesteld 14 november 2011).

16.4 Resultaten onderzoek

Door Bureau Monumenten en Archeologie (BMA) is het cultuurhistorisch verleden van het plangebied onderzocht en in kaart gebracht om daarmee een beeld te krijgen van de archeologische c.q. cultuurhistorische waarden binnen het plangebied (Archeologisch bureauonderzoek Plangebied Teleport Westpoort, januari 2012). Bij brief van 26 maart 2012 heeft BMA een beknopte Cultuurhistorische Verkenning van de bovengrondse cultuurhistorische waarden van het plangebied geschreven.

16.4.1 Archeologie

Archeologische verwachtingskaart
Op basis van de historisch-topografische inventarisatie zijn binnen plangebied voornamelijk materiële overblijfselen te verwachten die samenhangen met het gebruik van het gebied vanaf de 12de eeuw tot de 20ste eeuw. De verwachtingen worden gekoppeld aan de huidige toestand van het terrein en mogelijk opgetreden bodemverstoringen. Dit leidt tot een verwachtingskaart van archeologische materiële neerslag voor het plangebied.

Het plangebied is verdeeld in tien verwachtingszones:

Zone A: Spaarndammerdijk/Spaarnwouderdijk
Archeologische verwachting: geen
Het betreft het tracé van de 13de eeuwse zeedijk, die tevens een belangrijke verkeersas was. Onduidelijk is in hoeverre de dijk in zijn geheel ontgraven is in het gebied. Onder de dijk kunnen nog sporen en botanisch materiaal aanwezig zijn van het oorspronkelijke veenweide landschap. Delen van het dijktracé zijn in het westen van het plangebied en ter hoogte van station Sloterdijk verstoord.

Zone B: Dorp Sloterdijk
Archeologische verwachting: geen
Sporen van bewoning van het dorp Sloterdijk. Betreft de zone van bewoning achter de middeleeuwse dijk. De materiële neerslag betreft sporen van gebouwen, losse vondsten en afval. De kans op verstoring van deze resten is groot aangezien het terrein aanzienlijk is opgehoogd en intensief is geëxploiteerd in de 20ste eeuw. Er worden daarom geen archeologische resten meer verwacht.

Zone C: Watermolens en molenwetering
Archeologische verwachting: geen
Betreft een zone die diende voor waterhuishouding van de polder. De materiële neerslag kan bestaan uit verkavelingssporen, sloten en kades uit de ontginningsperiode. Bij de herinrichting van het gebied in de 20ste eeuw zijn eventuele resten hiervan verdwenen.

Zone D: Haarlemmertrekvaart
Archeologische verwachting: laag
Betreft de Haarlemmertrekvaart met naastgelegen jaagpad die in 1632 is aangelegd. In de bedding kunnen in het water gegooide of gevallen losse vondsten verwacht worden. Dergelijke overblijfselen hebben weinig tot geen samenhang en een wijde verspreiding. De archeologische verwachting is daarom laag. Ter hoogte van het jaagpad worden geen archeologische resten meer verwacht, aangezien deze zijn verdwenen bij de aanleg van het huidige wegtracé van de Haarlemmerweg.

Zone E: IJ
Archeologische verwachting: laag
Hier kan een wijde verspreiding voorkomen van scheepsresten of ander verzonken overblijfselen die verband houden met de scheepsvaart vanaf de 13de eeuw tot aan de droogmaking van de Groote IJpolder in het laatste kwart van de 19de eeuw. Ook kunnen hier resten voorkomen die verband houden met de verkaveling of afvalstort uit het laatste kwart van de 19de eeuw. De inrichting van de polder is geheel verdwenen bij de inrichting en exploitatie van het gebied in de 20ste eeuw. De ondergrond is daarmee zodanig verstoord dat hier geen archeologische resten meer verwacht worden.

Zone F: Slochter
Archeologische verwachting: laag
De Slochter was een veenrivier. Op de plek waar de Slochter de Spaarndammerdijk doorkruiste ontstond het dorp Sloterdijk. In de 17de eeuw verzandde de Slochter zodanig dat de toegang tot het IJ verdween. Er worden hier geen resten meer van verwacht.

Zone G: Sloterdijkermeerweg
Archeologische verwachting: laag
Weg waarlangs mensen zich verplaatsten en goederen werden vervoerd van en naar Sloterdijk. De materiële neerslag kan bestaan uit losse vondsten en afval. De Sloterdijkermeerweg is opgenomen in de huidige Einsteinweg waardoor er van de oorspronkelijke wegstructuur geen resten meer verwacht worden.

Zone H: Zomerkadijk langs Overbraker Buitenpolder
Archeologische verwachting: laag
Betreft het tracé van de zomerdijk. De materiële neerslag kan bestaan uit aanplempingslagen ten behoeve van de dijkaanleg, sporen van de dijkstructuur en beschoeiingen. Dergelijke overblijfselen hebben een wijde verspreiding. Vanwege de grootschalige herinrichting en bodemverstoringen vanaf de 19de eeuw is zijn er geen resten van het dijktracé meer te verwachten.

Zone I: Overbraker Buitenpolder en Achter Sloterdijkerpolder
Archeologische verwachting: laag
Betreft de zone van de Overbrakerbuitenpolder en de Achter Sloterdijkerpolder die diende voor bewoning en landgebruik. Vanwege de grootschalige herinrichting en bodemverstoringen vanaf de 19de eeuw is de inrichting van de polders geheel verdwenen en wordt de lage verwachting in deze zone bijgesteld naar een negatieve verwachting.

Zone J: Aangeslibd buitendijks land; de inlaag
Archeologische verwachting: laag
Betreft aangeslibd land buiten de zeedijk. De materiële resten kunnen bestaan uit losse vondsten en afval. Daarnaast kunnen sporen voorkomen die verband houden met de verkaveling en afvalstort uit de laatste kwart van de 19de eeuw. De kans op verstoring van deze resten is groot aangezien het terrein aanzienlijk is opgehoogd en intensief is geëxploiteerd in de 20ste eeuw. Er worden daarom geen archeologische resten meer verwacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1105BPGST-VG02_0039.png"

Aan de hand van de archeologische verwachtingen is een beleidskaart opgesteld. De beleidskaart is bedoeld als een ruimtelijk schema van de maatregelen die nodig zijn voor de zorg voor het archeologisch erfgoed binnen bepaalde zones of locaties in het plangebied.

Op de archeologische beleidskaart voor Teleport (Sloterdijk) worden twee beleidszones onderscheiden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1105BPGST-VG02_0040.png"

Voor beleidsvariant 9 (verwachtingszone D Haarlemmervaart) geldt een uitzondering van archeologisch veldonderzoek bij ingrepen in de waterbodem kleiner dan 10.000 m². Voor beleidsvariant 11 (verwachtingszone A t/m E en G t/m J) geldt een negatieve verwachting vanwege de hoge mate van verstoring. Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt daarom bij alle bodemingrepen.

16.4.2 Cultuurhistorie

Tot ver in de 20ste eeuw waren wonen en werken nog sterk gemengd. Na 1945 werden -mede onder invloed van het AUP- meer monofunctionele bedrijventerreinen aangewezen, die op dat moment gelegen waren aan de rand van de stad. Doel was om milieuhinderlijke bedrijven uit de stad te plaatsen en de steeds grootschaliger industrie een eigen plek te geven. Schaarste aan grond en hoge grondkosten in de stad gaven ook voor 'schone' arbeidsintensieve branches (kantoren) de doorslag om zich op de gereserveerde bedrijventerreinen te vestigen. Inmiddels is er een tendens om kantoren in de nabijheid van treinstations/ OV-knooppunten te concentreren. In 1984 besloten B&W tot het opstellen van Uitgangspunten voor transformatie van Teleport (Sloterdijk). Deze werden vastgelegd in de Nota van uitgangspunten (1986), gevolgd door een gewijzigd Stedenbouwkundig Programma van Eisen (1992). Behalve een kantoorlocatie, is het plangebied Sloterdijk een infrastructureel knooppunt.

Het kantoorgebied grenst direct aan de westzijde van de Ring A10. De belangrijkste structuurdragers zijn de spoorlijnen Amsterdam CS - Haarlem, Zaanstad en Schiphol. Parallel aan het spoor CS - Schiphol loopt de ringlijn voor de metro. Station Sloterdijk neemt een centrale positie in. De verkeersstromen rond het station worden op verschillende niveaus afgewikkeld, zowel op het maaiveld als diverse lagen daarboven. Dit geldt zowel voor het spoor, alsook voor verbindingswegen voor langzaam en snel verkeer. Bovendien is er ruimte voor parkeervoorzieningen en bus- en tramhaltes. Daar omheen is het gebied als een grid verkaveld en ingevuld met vrijstaande hoogbouw kantoren en enkele meerlaagse bouwblokken voor onderwijsinstellingen en congrescentra.

Vanaf de Ringweg A10 is het gebied goed zichtbaar, waarbij de hoogste gebouwen als landmarks functioneren. Sloterdijk heeft een geheel eigen stedenbouwkundige structuur en bebouwingsbeeld. Ten eerste vormt de Ringweg een scherpe grens met het gebied ten oosten daarvan. Ook tussen het plangebied Sloterdijk en de woonwijken ten zuiden van de Haarlemmerweg is weinig samenhang. Het kantoorgebied is niet ingericht noch ontsloten voor anderen dan werknemers en zakelijke bezoekers. In het Structuurplan 2003 is de scherpe scheiding tussen wonen en werken verlaten: gestreefd wordt naar meer gemengde woon- werkmilieus. In het kader van Westwaarts! zoekt het stadsdeel West naar manieren om het gebied groener te maken zodat er continuïteit ontstaat tussen de groenzone van de volkstuinen en het Westerpark enerzijds en de Brettenzone anderzijds. Vooralsnog is dit niet gerealiseerd.

In het kader van de aanleg van Teleport (Sloterdijk), wat gepaard ging met zandophopingen, zijn eerdere sporen van prestedelijke bebouwing en landschappelijke verkavelingsstructuren verdwenen. Ook 19e eeuwse infrastructurele voorzieningen zijn inmiddels vervangen. De belangrijkste impact van het plangebied op de omgeving is de wijze waarop hoogbouw zichtbaar is. Mede omdat de ontwikkeling van Teleport (Sloterdijk) van recente datum is, zijn er nog geen inventarisaties gemaakt van potentieel monumentwaardige gebouwen en/of structuren. Omdat er geen ingrijpende veranderingen voor dit plangebied zijn, wordt dat op dit moment niet noodzakelijk geacht.

16.5 Conclusie

Voor een klein deel ten zuiden van het plangebied geldt dat archeologisch veldonderzoek uitgevoerd moet worden bij ingrepen in de waterbodem groter dan 10.000 m². Dit betreft ingrepen in de waterbodem van de Haarlemmervaart. In de Haarlemmervaart worden geen (bouw)ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Gelet op de recente ontwikkeling van het plangebied, zijn er geen cultuurhistorische gebouwen en/of structuren te verwachten. Dit betekent dat voor zowel archeologie als cultuurhistorie geen belemmeringen voor ontwikkelingen in het plangebied aanwezig zijn.

Voor de uitvoering van elk archeologisch veldwerk, zoals een Archeologische Begeleiding (AB), een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) of een Archeologische Opgraving (AO), is een archeologisch Programma van Eisen (PvE) vereist. Hierin zijn de kwalitatieve randvoorwaarden en onderzoeksvragen voor het werk vastgelegd. Het vormt de basis voor verdere planning en kostenraming. Het PvE is onderdeel van de bouwprocedure. Het laten opstellen ervan behoort tot de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer van het bouwplan.

Voor het gehele plangebied geldt de wettelijke meldingsplicht. Dit houdt in dat ook in geval geen archeologisch vervolgonderzoek is vereist en toch bodemvondsten ouder dan 50 jaar worden aangetroffen dit aan Bureau Monumenten en Archeologie gemeld wordt zodat in gezamenlijk overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten (zie bijlage 16 Archeologisch bureauonderzoek, Bureau Monumenten en Archeologie, januari 2012 voor het archeologisch bureauonderzoek en voor de cultuurhistorische verkenning bijlage 17 Cultuurhistorische verkenning, Bureau Monumenten en Archeologie, 26 maart 2012).

Hoofdstuk 17 Natuur en landschap

17.1 Algemeen

Daar waar bestemmingsplannen en inpassingsplannen ruimtelijke ontwikkelingen en projecten mogelijk maken, moet rekening worden gehouden met (beschermde) natuurwaarden in de omgeving. Het op grond van het bestemmingsplan toegelaten gebruik mag er namelijk niet toe leiden dat hierdoor te beschermen waarden van een bepaald gebied of bepaalde planten- en diersoorten worden aangetast.

Het vaststellen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor natuurgebieden waarvoor op grond van nationale of internationale regelgeving of nationaal beleid een speciaal beschermingsregime geldt. Dit noemen we gebiedsbescherming. Deze gebieden hoeven overigens niet in het plangebied zelf te liggen. Activiteiten in een plangebied kunnen namelijk negatieve gevolgen op een gebied (ver) daarbuiten hebben. Dit heet externe werking.

Daarnaast kunnen individuele dier- en plantensoorten bescherming genieten ongeacht waar zij voorkomen(soortenbescherming).

Zowel met gebieds- als soortenbescherming moet, mede met het oog op de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan, rekening worden gehouden bij de vaststelling ervan.

17.2 Regelgeving

Twee wettelijke regelingen zijn met name van belang:

  • de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) voor de gebiedsbescherming;
  • de Flora- en faunawet (Ffw) voor de soortenbescherming.
17.2.1 Natuurbeschermingswet

Onder de Natuurbeschermingswet 1998 zijn gebieden aangewezen die onderdeel uitmaken van de Europese ecologische hoofdstructuur (Natura 2000 gebieden). Indien een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt in of in de nabijheid van een Natura 2000 gebied (externe werking) moet worden onderzocht of de ontwikkeling de kwaliteit van het gebied kan verslechteren of verstoren. Indien het bestemmingsplan de kwaliteit van een Natura 2000 gebied kan verslechteren of verstoren (dit wordt de verslechterings- en verstoringstoets genoemd) dient er een vergunning op grond van de Nb-wet te worden aangevraagd. Het bevoegd gezag voor deze vergunning is Gedeputeerde Staten van de provincie waarin het Natura 2000-gebied in is gelegen.

Indien het plan bovendien mogelijk significante negatieve gevolgen heeft voor deze gebieden dient een passende beoordeling gemaakt te worden. Significant negatieve gevolgen treden op als de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000 gebied worden aangetast. Is dit het geval, kan alleen een vergunning worden verkregen indien wordt voldaan aan de zogenaamde ADC-criteria. Dat wil zeggen voor het plan moeten dan geen alternatieven zijn, er dient sprake te zijn van een dwingende reden van groot openbaar belang en er is voorzien in compenserende maatregelen.

17.2.2 Flora en faunawet

Op grond van de Flora en Faunawet zijn vrijwel alle in het wild en van nature in Nederland voorkomende dieren beschermd. De Ffw bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen.

In artikel 2 van de Ffw is een algemene, voor iedereen geldende zorgplicht, voor alle in het wild levende dieren, inclusief hun leefomgeving en voor alle planten en hun groeiplaats opgenomen.
In de artikelen 8 tot en met 13 Ffw zijn verbodsbepalingen opgenomen waarin de mogelijk nadelige handelingen worden genoemd. Het betreft zowel evident nadelige handelingen, zoals doden of vernielen van nesten, als indirect nadelige handelingen, zoals aantasting van de leefomstandigheden, verstoring of verontrusting.

In artikel 75 zijn mogelijkheden van vrijstelling of ontheffing opgenomen. De wet en bijbehorend Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (Vrijstellingenbesluit) kent verschillende beschermingsregimes voor diverse soorten. Voor algemene soorten (soorten tabel 1), geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen of beheer en onderhoud een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw.
Voor overige soorten (tabel 2 en deels tabel 3) is geen ontheffing nodig indien de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) een gedragscode heeft goedgekeurd voor het uitvoeren van de werkzaamheden.

De gemeente Amsterdam heeft een gedragscode opgesteld die de Minister van LNV heeft goedgekeurd. Bij naleving van deze gedragscode geldt er dan ook een vrijstelling voor de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud en ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Voor tabel 3, bijlage IV Habitatrichtlijn-soorten en vogelsoorten geldt deze vrijstelling echter niet bij ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting. Indien een verbodsbepaling van de Ffw aan de orde is, zal voor deze soorten ontheffing moeten worden aangevraagd.

Ontheffingen mogen slechts worden verleend wanneer er geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. In het geval van soorten die zijn opgenomen op bijlage IV van de Habitatrichtlijn, kan ontheffing slechts worden verleend wanneer er, naast de voorwaarde dat geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, geen andere bevredigende oplossing bestaat en met het oog op andere, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, belangen.

17.3 Beleid

17.3.1 Ecologische hoofdstructuur

In Nederland is het rijksbeleid voor natuur vormgegeven via de Ecologische Hoofdstructuur(EHS). De EHS is een netwerk van aaneengesloten natuurgebieden in Nederland. De EHS bestaat uit bestaande natuurgebieden, een aantal bestaande wateren en nieuwe natuur op landbouwgrond. Om de EHS te realiseren worden natuurgebieden 'aan elkaar geknoopt' door ertussen ecologische verbindingen te creëren. Zo worden levensgemeenschappen groter en robuuster.

Waardevolle gebieden uit de ecologische hoofdstructuur zijn beschermd op basis van beleid, zoals het provinciale ecologische beleid. Op 23 mei 2011 hebben provinciale staten van Provincie Noord-Holland de eerste partiële herziening van de Structuurvisie en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vastgesteld. Eén van de daarin opgenomen onderwerpen is de EHS. Vervolgens hebben gedeputeerde staten het Natuurbeheerplan 2012 op 20 september 2011 vastgesteld.

Het Natuurbeheerplan geeft aanleiding voor de wijziging van de begrenzing van de EHS en de provinciale ecologische verbindingszones zoals opgenomen in de PRVS. Gedeputeerde Staten heeft hiertoe dan ook besloten.

Het plangebied ligt niet in de Ecologische Hoofdstructuur en er lopen geen ecologische verbindingszones door het plangebied. De ten westen van het plangebied gelegen Brettenzone behoort tot de Ecologische hoofdstructuur.

17.3.2 Hoofdgroenstructuur

Hoofdgroenstructuur
In de structuurvisie 'Structuurvisie Amsterdam 2040 - Economisch sterk en duurzaam', vastgesteld door de gemeenteraad op 16 februari 2011, heeft Amsterdam de minimaal benodigde hoeveelheid groen die Amsterdam wil borgen, bestaande uit gebieden die waardevol zijn voor de stad en de metropool, omdat zij een onmisbare functie vervullen voor groene recreatie, verbetering leefklimaat, waterhuishouding, hittedemping, verbetering luchtkwaliteit, biodiversiteit en voedselproductie vastgelegd in de zogenaamde Hoofdgroenstructuur (HGS). Behoud van cultuurhistorische waarden en een gevarieerd totaalaanbod aan groen zijn belangrijke aspecten.

In de HGS zijn die gebieden opgenomen waar de functies groen en groene recreatie voorop staan. Woningbouw, werkgerelateerde functies, wegenaanleg of het vestigen van voorzieningen die verkeer aantrekken of die ten koste gaan van groen zijn niet in overeenstemming met de doelstellingen van deze structuurvisie. Ingrepen die de recreatieve gebruikswaarde en/of de natuurwaarde of andere functies van het groen verhogen worden juist gestimuleerd.

Ingrepen in de HGS worden op inpasbaarheid beoordeeld. De beoordelingscriteria zijn opgenomen in de van de Structuurvisie Amsterdam 2040: Economisch sterk en duurzaam deel uitmakende tabellen. Daarin staat per groentype aangegeven welke ingrepen wel en niet zijn toegestaan. Deze gebieden zijn terug te vinden op de bij de Structuurvisie behorende kaart 'Hoofdgroenstructuur'. In het plangebied Sloterdijk is geen hoofdgroenstructuur aanwezig.

17.4 Resultaten onderzoek

17.4.1 Beschrijving van het gebied

Omgeving
Het plangebied ligt aan de rand van Westpoort, het havengebied van Amsterdam, het Noordzeekanaal loopt aan de noordzijde van het havengebied. Het terrein is in de jaren zestig opgespoten met zand. Vooral het westelijk deel van het havengebied heeft lang braak gelegen. Hier heeft zich spontane natuur kunnen ontwikkelen. Rugstreeppadden vonden hier een geschikte biotoop en orchideeën stonden er in grote aantallen. Tussen Naritaweg en Haarlemmervaart ligt het sportpark Spieringerhorn. Langs de noordkant van het sportpark loopt een sloot (aan de oost en noordkant). Deze sloot is breed en beschut (en waarschijnlijk donker, mogelijk is er wat verstoring van licht van de kantoorgebouwen). Hier is geschikt foerageergebied voor verschillende soorten vleermuizen. Meer westelijk ligt de Brettenzone. Dit is een natte ecologische verbinding en onderdeel van de Groene AS.

Het plangebied
Het plangebied wordt voornamelijk voor kantoren gebruikt. Het NS-station Sloterdijk ligt midden in het plangebied. Dit station is een knooppunt, hier vandaan gaan spoorbanen richting Amsterdam CS, Haarlem, Schiphol en Zaanstad. Een deel van de banen loopt op pijlers hoog boven de grond.
Het overgrote deel van het plangebied is in gebruik; er zijn nog enkele braakliggende percelen en er zijn enkele leegstaande gebouwen. De gebouwen in de directe omgeving van het Sloterdijkstation zijn hoog; langs de Naritaweg bevinden zich lagere, moderne panden. De gebouwen hebben voornamelijk een kantoorfunctie.
Sommige braakliggende percelen waren erg nat in augustus. Het is mogelijk dat rugstreeppadden plassen op deze kavels als voortplantingswater gebruiken. Rugstreeppadden komen op diverse plaatsen in Westpoort voor. Migratie naar het plangebied is voor rugstreeppadden niet eenvoudig, maar ook niet onmogelijk.
De oever van de Haarlemmervaart is rijk begroeid met onder andere watermunt, koninginnenkruid, riet, harig wilgenroosje en lisdodde. Langs de oever staan op sommige plaatsen bomen wilg en zwarte els.

Ecologische verbinding
De spoorbaan met taluds vormt verbindingen met het buitengebied waarlangs grondgebonden dieren zich kunnen verplaatsen. Er zijn voldoende plaatsen in het gebied waar dieren (tijdelijk) dekking kunnen vinden. Grondgebonden dieren kunnen zich door heel Westpoort verplaatsen. De sloot en de berm van het spoortalud aan de noordkant van de kantoorgebouwen langs de Naritaweg bijvoorbeeld is ruig en breed. Dit is een goede doorgaande verbinding voor dieren met voldoende rust en schuilplaatsen.
De spoorlijn die het gebied kruist loopt hoog. Er onder liggen grote stortstenen. Daardoor zijn er geen lichtbelemmeringen en vormen ze geen barrières voor dieren.
De Brettenzone (niet deel uitmakende van het plangebied) is een natuurgebied dat deel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur. Via de Haarlemmervaart kunnen oevergebonden dieren het plangebied bereiken.
Bij bruggen zitten in de Haarlemmervaart een aantal knelpunten. Hier is het voor oevergebonden soorten niet mogelijk om de waterlijn te volgen; bij de meeste bruggen is geen voorziening in bijvoorbeeld de vorm van een looprichel. Bij de Radarweg bijvoorbeeld is tussen beide fietsbruggen en de autobrug een lage oever met perkoenpaaltjes. Deze is onder de fietsbrug doorgezet. Onder de autobrug is echter een stalen damwand. Deze is voor grondgebonden dieren alleen zwemmend te passeren en dus lastiger te passeren. Langs het noordelijk fietspad langs het spoor bij Sloterdijk is een onderbreking van de ecologische verbinding. Ook hier lopen de sporen hoog met onderbrekingen, zodat er voldoende licht kan komen. Een donker deel is begroeid met klimop. Door de inrichting iets aan te passen met meer groen en stenen waaronder dieren dekking kunnen vinden kan de verbinding worden verbeterd.

17.4.2 Inventarisatie: aangetroffen en verwachte soorten

Zoogdieren
Op de dijk langs de Haarlemmertrekvaart zijn sporen van mol en konijnen aangetroffen. Verder zijn er soorten als bos- en veldmuis. Er zijn regelmatig sporen van vossen en hazen in het plangebied te zien. Voor vleermuizen zijn er geen geschikte verblijfplaatsen in bebouwing. Het groen langs de spoorbaan kan wel als foerageergebied of als vliegroute dienen. Vooral de sloot langs de sportvelden van Spieringerhorn is zeer geschikt als foerageergebied.

Amfibieën en vissen
Voor vissen en amfibieën is er geschikt leefgebied in de Haarlemmertrekvaart en in de sloten rondom het sportpark. De Haarlemmertrekvaart staat in open verbinding met het water van de ringvaart van de Haarlemmermeer. Voor vissen zijn er geen belemmeringen om dit gebied te bereiken.

Broedvogels
Een groepje huismussen zit bij gebouw Heathrowstraat 5. Verder zitten er koolmezen bij de bebouwing ter hoogte van de Naritaweg.
Waterhoen, meerkoet en wilde eend broeden in de oever van de Haarlemmervaart. Op een gebouw in de omgeving van de klimmuur broeden visdiefjes, wel gehoord en gezien, maar het is niet duidelijk op welk dak ze zitten.

Flora
Op de braakliggende kavels zijn orchideeën te verwachten. Het braakliggend terrein tussen Teleportboulevard en Changiweg is geschikt voor orchideeën. Hier zijn in voorgaande jaren bijenorchis en rietorchis aangetroffen.
Bij een kantoorgebouw aan de Naritaweg (oostelijk van braakliggend kavel naast de Klimhal) is een gele helmbloem langs gebouw tussen de straatstenen aangetroffen.

Analyse
Het plangebied wordt vooral gebruikt door kantoren. Infrastructuur in de vorm van spoorlijnen en wegen zorgt voor kansen en belemmeringen van soorten. De taluds van de Einsteinweg en de spoorbanen vormen de belangrijkste ecologische verbinding en leefgebied voor grondgebonden soorten. Verder heeft de Haarlemmervaart met oevers natuurwaarde. Vanuit de Lange Bretten kunnen dieren zo het gebied intrekken.
De braakliggende kavels vormen een geschikt voortplantingsbiotoop voor rugstreeppadden. Er is een kleine kans dat deze zwaar beschermde amfibiesoort het plangebied vanuit Westpoort weet te bereiken. De meeste braakliggende kavels zijn geschikt als groeiplaats voor orchideeën: rietorchis en bijenorchis zijn aangetroffen.

17.4.3 Consequenties natuurwetgeving en ontheffing Flora- en faunawet

Gebiedsbescherming
Het plan bevindt zich buiten de Speciale Beschermingszones. De polder Westzaan, ten westen van Zaanstad, het Oostzanerveld en het Twiske zijn de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Negatieve effecten op deze gebieden worden niet verwacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1105BPGST-VG02_0041.png"

In het plangebied liggen geen gebieden die tot de Hoofdgroenstructuur van Amsterdam behoren.
De naastgelegen Brettenzone maakt deel uit van de EHS (Ecologische Hoofdstructuur). Ook op deze natuurzone vallen geen negatieve effecten te verwachten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1105BPGST-VG02_0042.png"


Soortbescherming

Zoogdieren
Voor de grondgebonden zoogdieren: mol, konijn, haas, vos, veldmuis geldt een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling.

Vleermuizen
In de directe omgeving van het plangebied (rond Sportpark Sloterdijk) bevindt zich geschikt foerageergebied voor vleermuizen. In deze omgeving moet aandacht besteed worden aan het voorkomen van lichtvervuiling. Gezien de nabijheid van geschikt foerageergebied is er een kans dat er vleermuizen verblijven in de kantorenstrook langs de Naritaweg. Bij sloop of grootschalige renovatie is een aanvullend onderzoek naar verblijfplaatsen van vleermuizen nodig.

Amfibieën
Indien de aanwezigheid van rugstreeppadden op braakliggende kavels wordt vastgesteld kan er volgens de generieke ontheffing van de Haven (FF/75C/2007/0441 geldig tot 2013) worden gehandeld en is een ontheffingsaanvraag niet nodig. Er is een nieuwe generieke ontheffing aangevraagd op grond van de flora- en faunawet.

Broedvogels
Voor de meeste broedvogels geldt, dat de nesten gedurende de broedtijd zijn beschermd, maar daarbuiten niet. Ontheffing voor broedende vogels wordt niet verleend, omdat het in de regel goed mogelijk is om verontrusting in het broedseizoen te voorkomen.
Een uitzondering daarop vormen verblijfplaatsen van huismussen. Deze zijn ook buiten het broedseizoen beschermd. De huismus is een in kolonies broedende soort. Meestal maakt hij gebruik van ruimtes onder dakpannen. Naast nestruimte is dekking in de vorm van dichte gevelbegroeiing (Hedera helix) of dichte struiken, bijvoorbeeld coniferen nodig. Hierin kunnen de huismussen zich verbergen voor predatoren. Ten derde heeft de huismus voedsel nodig, bijvoeren in de winter door mensen draagt positief bij aan de instandhouding van de huismus.
De biotoop van de huismus is ook buiten het broedseizoen beschermd. Het aantal huismussen in Amsterdam is de laatste jaren afgenomen. Ook landelijk is deze trend te zien, daarom staat de huismus op de Rode lijst. Voor het in stand houden van een kolonie mussen is het van belang dat zowel nestgelegenheid als schuilplaatsen beschermd worden.
Voor het vernietigen van vaste verblijfplaatsen van de huismus is een ontheffing van Artikel 11 van de Flora- en faunawet nodig. Ontheffing kan alleen worden aangevraagd met een belang uit de Vogelrichtlijn. De mogelijkheden hiervoor zijn zeer beperkt. Voor een kolonie huismussen moeten dan ook maatregelen worden getroffen om deze tijdens en na de werkzaamheden in stand te houden.
(DLG heeft een aantal soortenstandaards laten ontwikkelen. In die voor de huismus staan richtlijnen met betrekking tot compensatie http://hetlnvloket.nl/onderwerpen/vergunning-en-ontheffing/dossiers/dossier/flora-en-faunawet-ruimtelijke-ingrepen/soortenstandaards).
Tijdens de werkzaamheden kan dit door een alternatieve biotoop aan te bieden. Na de voltooiing van de werkzaamheden zijn er maatregelen nodig om de biotoop voor de huismussen in de nieuwbouw in stand te houden. Geadviseerd wordt om de maatregelen bij de ontheffingsaanvraag van de Flora- en faunawet voor te leggen. Als deze als voldoende worden beoordeeld zal er een zogenaamde 'positieve afwijzing' volgen, waarin de ontheffingsaanvraag wordt afgewezen, omdat de noodzaak daarvoor ontbreekt.

Flora
Bij de in gebruik name van braakliggende kavels moet rekening gehouden worden met de aanwezigheid van beschermde orchideeën (rietorchis en bijenorchis). Bij werkzaamheden kan gebruik gemaakt worden van de generieke ontheffing van de Haven. Voor tussen de tegels groeiende gele helmbloemen kan gebruik gemaakt worden van de gedragscode van de Gemeente Amsterdam.

Zorgplicht
Voor alle soorten, ook niet-beschermde, geldt de zorgplicht. Dat betekent dat door zorgvuldig te werken zoveel mogelijk schade aan diersoorten moet worden voorkomen.

17.5 Conclusies en aanbevelingen

Conclusies
De natuurwaarden in het plangebied zijn de ecologische verbindingen. Deze zijn voornamelijk gebonden aan de infrastructuur: de taluds van de Einsteinweg, maar vooral de spoorbanen en de Haarlemmervaart, de voormalige trekvaart. In de begroeiing van de taluds en de oevers kunnen dieren dekking vinden. Daarvandaan kunnen ze verder het gebied intrekken.

In het plangebied kunnen een aantal beschermde soorten voorkomen: orchideeën op de braakliggende kavels; er zijn broedvogels, waarbij een kolonie huismussen speciale aandacht verdiend, omdat de verblijfplaatsen van mussen ook buiten het broedseizoen beschermd zijn.

Voor de orchideeën geldt voor het plangebied een generieke ontheffing van de Haven bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Bij sloop en grootschalige renovatie van gebouwen wordt geadviseerd om nader onderzoek naar de verblijfplaatsen van vleermuizen uit te laten voeren.

Als de verblijfplaatsen van de huismussen in het geding komen, is het noodzakelijk om voor eventuele werkzaamheden voor alternatieve verblijfsplaatsen te zorgen.

Aanbevelingen
De natuurwaarden in het gebied kunnen worden vergroot door de aanleg van groene daken en door het laten begroeien van kale muren met klim-, lei- of slingerplanten.

Zie bijlage 18 Natuurwaardenonderzoek, Dienst Ruimtelijke Ordening december 2011 voor de Natuurtoets voor het plangebied Sloterdijk.

Hoofdstuk 18 Duurzaamheid

18.1 Algemeen

Het aspect duurzaamheid speelt de laatste jaren steeds meer een rol bij gebiedsontwikkelingen. Dit begint al bij het formuleren van het kader en de ambities voor een plangebied. Een bestemmingsplan kan ten aanzien van het aspect duurzaamheid alleen datgene regelen wat een direct verband houdt met de bestemming die aan de gronden wordt toegekend. De planregels moeten rechtstreeks betrekking hebben op het ruimtebeslag van de gronden zelf of effect hebben op het ruimtegebruik van nabijgelegen gronden.

18.2 Regelgeving

18.2.1 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie

De Provincie Noord-Holland wil zoveel mogelijk bijdragen aan de afname van de oorzaken van klimaatverandering. Daarom wil de Provincie het energieverbruik in samenwerking met gemeenten in het stedelijk gebied, op bedrijventerreinen en in de glastuinbouw zoveel mogelijk beperken en de resterende vraag met duurzame energie invullen. De toepassing van duurzame energie in de gebouwde omgeving moet worden vergroot.

Artikel 33 ("Energie en duurzaam bouwen") van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (die op 1 november 2010 in werking is getreden) bepaalt dat bestemmingsplannen voor woningbouw, renovatie (herstructurering), bedrijventerreinen en kantoorlocaties en glastuinbouw dienen te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en inzet van duurzame energie, waaronder mede wordt verstaan het gebruik van restwarmte, WKO en aardwarmte, zonne-energie, biomassa. Verder dient nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking aan eisen van duurzaam bouwen te voldoen.

18.2.2 Gemeente Amsterdam

Duurzaamheid staat hoog op de Amsterdamse agenda. Burgers, bedrijven en overheden zijn zich steeds meer bewust van hun gedrag en hun verantwoordelijkheid voor hun omgeving. Dat zorgt er bijvoorbeeld voor dat steeds meer bedrijven inspelen op de steeds grotere vraag naar duurzame producten waardoor zij daarmee hun imago zien verbeteren.

Duurzaamheid gaat voor een groot deel over de vraag welke ambities bouwende en beherende partijen hebben. Ambities en het daadwerkelijk committeren aan de ambities zijn niet altijd een op een gelijk. Duurzaamheid gaat dan ook over maatwerk. Elk project zal zijn eigen 'kleur' krijgen waarbij het zwaartepunt bij elk van hen anders zal liggen.

De gemeente verwacht als sturingsinstrument het meeste effect door ontwikkelende partijen te stimuleren om op vrijwillige basis (maar niet vrijblijvend) ambities te formuleren om CO² neutraal te gaan ontwikkelen en een energievisie op te stellen. Voor bestaande bedrijven biedt de Wet Milieubeheer mogelijkheden om bij controles energiebesparingplannen te stimuleren en zelfs te vereisen.

18.2.2.1 Duurzaamheid in de nieuwbouw

Op 10 september 2008 heeft de raad ingestemd met de notitie 'Duurzaamheid in de nieuwbouw'. In deze notitie zijn de volgende twee ambities geformuleerd:

  • Vanaf 2015 alle nieuwbouwwoningen en utiliteitsgebouwen klimaatneutraal te bouwen;
  • In de periode 2010 t/m 2014 te starten met de realisatie van klimaatneutrale woningen en utiliteit, met als doelstelling om 40 procent van de productie (= 10.000 woningen) geheel klimaatneutraal te bouwen (EPL = 9,5 à 10) en de overige woningen 'half klimaatneutraal' (EPL = 8).

Het raadsbesluit over Klimaatneutraal Bouwen verplicht tot bewust omgaan met het thema 'energie'. Energie moet een van de uitgangspunten van gebiedsontwikkeling worden. Dit betekent een uitdaging en een kans: samenwerking maakt meerwaarde mogelijk op een ander schaalniveau. Dit kan tot andere energieconcepten leiden en tot hergebruik van elkaars energiestromen.

18.2.2.2 Regeling Basiskwaliteit Woningbouw Amsterdam

In de 'Regeling Basiskwaliteit Woningbouw Amsterdam 2005' zijn de eisen met betrekking tot duurzaam bouwen in Amsterdam vastgelegd. Dit beleid zal in de bouwenveloppen worden voorgeschreven. Voorbeelden zijn het toepassen van duurzame materialen (o.a. FSC-hout), maar ook het niet toepassen van uitloogbare metalen op plaatsen die in aanraking met hemel- of oppervlaktewater kunnen komen. In samenwerking met de marktpartijen is onderzoek verricht naar de mogelijkheden van het toepassen van duurzame energiesystemen.

18.2.2.3 Leidraad Energetische Stedenbouw

In 2010 heeft de Dienst Ruimtelijke Ordening, in samenwerking met de TU Delft, de 'Leidraad Energetische Stedenbouw' (LES) ontwikkeld. Dit instrument is een eerste tool dat klimaatneutraal bouwen in de Amsterdamse projecten toegankelijk maakt voor stedenbouwkundigen en planologen. Het geeft een methodologie aan, hoe je in je project het onderwerp 'energie' kunt benaderen en aan welke knoppen je kunt draaien om energiezuinig te ontwerpen en het project op te zetten.

LES gaat niet uit van een rekenmodel maar van het stapsgewijs toepassen van maatregelen die in een matrix samengevat zijn. Aan het einde van elke stap wordt een energiebalans opgesteld, op basis waarvan je een afweging maakt tussen de maatregelen die je in het project toepast.

Hoewel de ontwikkeling van LES de focus op de projecten legt, agendeert deze publicatie daarnaast thema's op schaal van de stad Amsterdam.

18.2.2.4 Regionale OV-Visie 2010-2030 van de Stadsregio Amsterdam

De OV-Visie 2010-230 is samen met gemeenten van de Stadsregio Amsterdam, aangrenzende overheden, maatschappelijke organisaties (reizigersverenigingen) en vervoerbedrijven ontwikkeld en op 24 juni 2008 vastgesteld door de Regioraad. Het aanleggen van grootschalige infrastructuur vraagt een lange voorbereidingstijd. Daarom is een visie nodig voor de langere termijn. Op basis van de visie wordt ook een investeringsstrategie gemaakt. Met de visie kunnen juiste en toekomstvaste keuzes worden gemaakt in de aanleg of aanpassingen van het OV-netwerk in de regio.

18.3 Duurzaamheid

Met het project 'Nieuw Amsterdams Klimaat' werkt Amsterdam er al enige jaren aan om een optimaal schone en leefbare stad te worden. De komende decennia zullen de activiteiten fors moeten toenemen om een duurzame toekomst voor Amsterdam zeker te stellen. De transitie naar een duurzame energievoorziening eist krachtige keuzes, een lange adem en bovenal vasthoudendheid. Acties zijn noodzakelijk op alle fronten: energiebesparing, inzet van duurzame energie én efficiënt gebruik van fossiele energie.

De mogelijkheden voor duurzaamheidsingrepen in het plangebied bevinden zich met name op het gebied van energiezuiniger maken van gebouwen, het opwekken van duurzame energie door middel van zonnecellen en het gezamenlijk gebruiken van WKO-installaties. Voor een duurzame of efficiënte infrastructuur in de vorm van energieopslag en warmte- en koudenetten, zal ondergronds ruimte gereserveerd moeten worden. Bovendien worden Masterplannen warmte-koudeopslag gemaakt voor gebieden waar dit relevant is, zoals in Teleport (Sloterdijk), het Sciencepark of bedrijven rondom de Dam. Hiermee wordt het gebruik van grondwater voor warmte- en koudelevering eerlijk verdeeld.

Het gemeentelijk beleid heeft reeds vruchten afgeworpen. Een aantal gebouweigenaren hebben in het verleden ingezet op het energiezuinig ontwikkelen van hun nieuwbouw, zoals het nieuwe KPN-kantoor.

Ook het intensief gebruik van gronden rond station Sloterdijk past in de duurzaamheidstrend. Rondom het station wordt een hoge dichtheid en veel functiemening voorgesteld. Hierdoor ontstaat niet alleen een intensief gebruik van de ruimte, het levert bovendien een bijdrage aan het zo duurzaam mogelijk omgaan met gebieden. Door deze dichtheid kan bijvoorbeeld uitwisseling van energie (dag- en nachtritmes) plaatsvinden. Maar ook de noodzaak voor het hebben van bijvoorbeeld een eigen auto neemt af. Er zijn tenslotte allerlei alternatieven voorhanden en omdat alle functies gemengd zijn, zijn er ook minder verplaatsingen nodig.

De gemeente Amsterdam faciliteert duurzaamheidsinitiatieven van ondernemers waar mogelijk. De Stichting Parkmanagement Teleport, onderdeel van ORAM, heeft een rapport laten opstellen over de verdere verduurzaming van Teleport (Sloterdijk). Uitkomst was dat een coalitie van ondernemers een visie op de verduurzaming van Sloterdijk kan opstellen. Er is een actieve ondernemersvereniging die duurzaamheid onderschrijft. Onder meer in het Actieprogramma Westpoort.

Daarnaast zijn in de regels van dit bestemmingsplan diverse gebruiks- en bouwmogelijkheden opgenomen ten behoeve van duurzaamheid (zoals de realisering van koude/warmte-infrastructuur, de realisering van technische installaties zoals koudewiel, drycooler e.d. en de realisering van oplaadpunten ten behoeve van elektrisch vervoer). Dit is met name terug te vinden in de omschrijving van het begrip 'nutsvoorziening' en het bepaalde in artikel 18 van de Algemene bouwregels.

Hoofdstuk 19 Juridische planbeschrijving

19.1 Algemeen

Bij het opstellen van het huidige bestemmingsplan is uitgegaan van de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aan bestemmingsplannen stellen. De Wro en Bro leggen onder meer verplichtingen op ten aanzien van de opzet en de presentatie van bestemmingsplannen. Hieruit vloeit onder andere voort, dat bestemmingsplannen uitwisselbaar moeten zijn. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) is op het voorliggende plan toegepast, om aan genoemde wettelijke verplichting te voldoen. Ook een aantal algemene bepalingen welke in hoofdstuk 3 en 4 van de regels is opgenomen (bijvoorbeeld de Overgangsregels), zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

Het (juridische deel van het) bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (planregels), vergezeld van een toelichting. De verbeelding visualiseert de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemmingen en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven. Op basis van het beleid en de gebiedsbeschrijving zijn vervolgens de uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.

Waar de overige hoofdstukken van deze bestemmingsplantoelichting de achtergronden van het bestemmingsplan belichten, geeft dit hoofdstuk een toelichting op de bestemmingsplanregeling, te weten de bestemmingsplanregels en de verbeelding. Uitgelegd wordt wat de bedoeling en strekking is van de verschillende onderdelen van de regels en de verbeelding. Daartoe worden in paragraaf 19.3 de regels per artikel toegelicht. Aangezien alle onderdelen van de verbeelding verbonden zijn met één of meer regels, wordt daarbij ook de verbeelding toegelicht.

19.2 Planvorm

Met dit bestemmingsplan wordt, uitgaande van de bestaande situatie, nadrukkelijk beoogd een flexibele regeling voor een verdere ontwikkeling van het gebied vast te leggen. Die flexibiliteit heeft zowel betrekking op de nog nieuw te ontwikkelen onderdelen als op de bestaande bebouwing van het plangebied Sloterdijk.

Het bestemmingsplan is dan ook een relatief globaal eindplan. De essentiële voorwaarden voor een goede ruimtelijke ordening zijn vastgelegd, maar het plan is waar mogelijk flexibel. Door diverse flexibiliteitsregels wordt binnen de plankaders ruimte geboden voor ontwikkelingen in de toekomst, zonder dat de aan het plan te verbinden rechtszekerheid voor burgers en gemeente in het geding komt.

19.3 Artikelgewijze toelichting

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1: inleidende regels; met daarin definities en de wijze van meten en berekenen.
  • Hoofdstuk 2: bestemmingsregels; die het hart van ieder bestemmingsplan vormen. Ze zijn opgebouwd uit een bestemmingsomschrijving, waarin een omschrijving wordt gegeven van de aan de grond toegekende functies. De hoofdfuncties worden als eerste genoemd. Verder kunnen in de bestemmingsomschrijving ook impliciet bij de bestemming behorende functies worden genoemd ("met de daarbij behorende"), bijvoorbeeld erf, paden, toegangswegen etc. Per bestemming worden bouwregels gegeven, waarin voor alle bouwwerk en de van toepassing zijnde bouwbepalingen worden geregeld. Waar nodig worden specifieke gebruiksregels gegeven. Daarin kunnen aanvullingen of afwijkingen van de algemene gebruiksregels worden gegeven.
  • Hoofdstuk 3: algemene regels; deze hebben betrekking op in beginsel alle voorafgaande regels. Hierbij gaat het onder meer om de anti-dubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels, algemene bouwregels algemene afwijkingsbevoegdheid.
  • Hoofdstuk 4: overgang- en slotregels.

Hieronder volgt per opgenomen artikel een toelichting. Daar waar het betreffende artikel vanwege de erin opgenomen regeling dit vraagt zal uitgebreid worden ingegaan op die regeling. Voor de overige artikelen wordt volstaan met een meer beperkte uitleg.

Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen
Artikel 1 geeft, in alfabetische volgorde, een omschrijving van een aantal begrippen dat in de regels wordt gebruikt. Hiermee wordt formeel vastgelegd wat wel en niet onder het betreffende begrip moet worden verstaan. Dit artikel is dus primair bedoeld om begrippen duidelijk te begrenzen en niet om de gedachten achter de gebruikte termen uit te leggen. Daarvoor is juist deze toelichting bedoeld. In deze toelichting worden gehanteerde begrippen waar nodig uitgelegd. De gehanteerde omschrijving van de begrippen komt overeen met de wijze waarop deze in andere actuele Amsterdamse (grootstedelijke) bestemmingsplannen wordt omschreven.

Artikel 2 Wijze van meten
Met dit artikel wordt aangegeven op welke wijze moet worden beoordeeld in hoeverre een initiatief past binnen de minima en maxima die in de overige regels worden aangegeven.

Bestemmingsregels

Artikel 3 t/m 8 Gemengd
Op grond van het principe dat het bestemmingsplan geen onnodige beperkingen moet opleggen aan ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied, geldt voor het grootste deel van het gebied een gemengde bestemming ("Gemengd"). Binnen de bestemming Gemengd zijn de volgende functies toegestaan: wonen, hotel, bedrijf, extended stay, kantoren en de voorzieningen: horeca I t/m IV, maatschappelijke dienstverlening, dienstverlening (zakelijk en consumentverzorgend), sport, ontspanning en vermaak, detailhandel en cultuur.
Ten aanzien van de genoemde functies zijn in het bestemmingsplan de bestemmingen Gemengd 1 t/m Gemengd 6 opgenomen. Binnen iedere bestemming Gemengd is bepaald welke functies binnen het betreffende bestemmingsvlak zijn toegestaan

De functie wonen is, in verband met de geluidsbelasting vanuit industriegebied Westpoort, alleen ten zuiden van het spoor toegestaan rond station Sloterdijk (Gemengd 4 en 6). Daarnaast is, in verband met de geluidsoverlast van de A10 en de Haarlemmerweg, wonen langs deze wegen niet toegestaan Gemengd 5). Omdat in 2013 de Westrandweg (A5) in gebruik wordt genomen, ligt in de toekomst afwaardering van de Haarlemmerweg, van rijksweg naar lokale stedelijke weg, voor de hand. Met het oog op deze mogelijke ontwikkeling is binnen de bestemming Gemengd 5 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die de mogelijkheid biedt om woningen en geluidgevoelige functies te realiseren in de zone tussen Arlandaweg en Haarlemmervaart, indien de status van de Haarlemmerweg binnen de planperiode wordt gewijzigd.

Bedrijven zijn in dit bestemmingsplan toegestaan binnen de bestemmingen Gemengd 2, 3, 5 en 6. Er mogen bedrijven met een milieuruimte tot en met milieucategorie 3.1 worden gevestigd.

Kantoren zijn in het gehele plangebied toegestaan met uitzondering van de lege kavels. Er is geen ruimte voor uitbreiding van het aantal m² kantooroppervlak op de lege kavels vanwege de huidige economische situatie en het overschot aan bestaande kantoren in Amsterdam. De lege kavels hebben een functieaanduiding 'kantoor uitgesloten' (-k) gekregen.

Hotels zijn in het gehele plangebied toegestaan met uitzondering van de in het westen van het plangebied gelegen strook langs de Naritaweg (Gemengd 2). Er wordt van uit gegaan dat de hotelontwikkeling met name rond het station Sloterdijk zal plaatsvinden. Van de voorziene hotelfuncties mag maximaal 10.000 m2 bvo als congresruimten functioneren.

Extended stay wordt in dit bestemmingsplan ten zuiden van het spoor Amsterdam-Haarlem mogelijk gemaakt binnen de bestemmingen Gemengd 4, 5 en 6.

Voorzieningen zijn in het gehele plangebied toegestaan (Gemengd 1 t/m 6). Alleen detailhandel is niet toegestaan in de strook langs de Naritaweg gelegen ten westen van het plangebied (Gemengd 2). Detailhandel wordt in dit bestemmingsplan uitsluitend op de begane grond toegestaan. Grootschalige detailhandel en perifere detailhandel is niet toegestaan.

Grotere voorzieningen ten behoeve van ontspanning en vermaak zijn alleen toegestaan binnen de bestemmingen Gemengd 1, 2 en 3 met een maximale bvo van 5000 m² bvo per vestiging. Kleinschalige voorzieningen ten behoeve van ontspanning en vermaak in het woongebied (Gemengd 4, 5 en 6) mogen niet groter zijn dan 750 m² bvo per vestiging.

Geluidgevoelige voorzieningen zijn alleen te zuiden van het spoor toegestaan met uitzondering van de stroken langs de A10 en tussen de Arlandaweg en Haarlemmervaart (Gemengd 5).

In het kader van de 'Richtlijn gevoelige bestemmingen Amsterdam', zijn voorzieningen voor gevoelige groepen binnen 300 meter van de rand van de snelweg en binnen 50 meter van de rand van een provinciale weg/ drukke stadsweg, waarover meer dan 10.000 voertuigen per etmaal rijden, niet toegestaan. Deze Richtlijn geldt niet voor transformatie van kantoren. Het plangebied Sloterdijk is grotendeels een transformatiegebied. Er zijn twee lege kavels (Gemengd 4 en 6) die geheel en gedeeltelijk binnen 300 meter van de rand van de A10 liggen. Deze kavels hebben een specifieke aanduiding gekregen, die voorzieningen voor gevoelige groepen voor luchtkwaliteit uitsluiten.

Drie kavels met de bestemming Gemengd 4 en 6 hebben de functieaanduiding 'verkeer' gekregen. Dit in verband met de spoorbogen die boven deze kavels lopen en de entree/ toegang tot de Hemboog. Tevens hebben deze spoorbogen een overkapping en bevindt er zich een perron op deze spoorbogen.

De kavels ten noorden en zuiden van het Orlyplein (Gemengd 1 en 6) hebben de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding' gekregen. Gebouwen moeten binnen deze aanduiding boven wegen, spoor en de waterkering gerealiseerd worden.

Artikel 9 Groen
Die gedeelten van het plangebied die een overwegend 'groene' inrichting kennen zijn bestemd als Groen. Binnen de groenbestemming zijn ook daarmee verband houdende inrichtingen mogelijk, zoals water, voet- en fietspaden, en speelvoorzieningen.

Binnen de gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de groenbestemming. Het gaat daarbij om bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Gebouwen zijn uitgesloten. Voorzieningen ten behoeve van ambulante handel zijn toegestaan.

Voor één locatie binnen de bestemming Groen is de aanduiding 'specifieke vorm van horeca' opgenomen. Op deze locatie is de realisatie van een 'hoteltrein' toegestaan.

Binnen de bestemming Groen zijn parkeervoorzieningen niet toegestaan. Middels een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid is het mogelijk parkeervoorzieningen te realiseren, indien daar vanuit de parkeerbalans van het gebied behoefte aan bestaat. Het aanwezige groen in het plangebied maakt geen onderdeel uit van de hoofdgroenstructuur in Amsterdam.

Artikel 10 Verkeer - 1
De bestemming Verkeer - 1 is gelegd op de hoofdontsluitingsstructuur en de interne verkeersstructuur. Daarnaast is een gedeelte binnen de bestemming Verkeer - 1 aangeduid ten behoeve van het tramverkeer. Er zijn behalve wegen ook bijbehorende voorzieningen toegestaan zoals groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, verblijfsruimten en dergelijken. Er mogen ten dienste van de bestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gerealiseerd, zoals wegbewijzeringsinstallaties en verlichting. Ook de parkeervoorzieningen in de openbare ruimte zijn binnen deze bestemming opgenomen. Binnen het verblijfsgebied zijn fietsenstallingen, kiosken, paviljoens en ambulante handel toegestaan.

Het P+R terrein op het Piarcoplein is nader aangeduid met de functieaanduiding 'parkeerterrein'. Binnen de bestemming is tevens een functieaanduiding 'specifieke vorm van verkeer' opgenomen. Binnen deze aanduiding zijn voorzieningen ten behoeve van het tramverkeer toegestaan.

Artikel 11 Verkeer - 2
Deze bestemming is gelegd op gronden met railverkeer en met bijbehorende voorzieningen. De planregels voorzien in de realisering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het railverkeer zoals een stationsgebouw, spoorbruggen, perrons, liften, geluidswerende voorzieningen, taluds en viaducten. Binnen de bestemming zijn tevens fietsenstallingen, kiosken, paviljoens en ambulante handel toegestaan.

De eigenaar van het station heeft aangegeven dat een bepaald oppervlak aan voorzieningen noodzakelijk is voor een goede exploitatie van het station. Uit het advies van de commissie winkelplanning komt echter naar voren dat het ongeclausuleerd toestaan van extra voorzieningen kan leiden tot leegstand in het gebied en aangrenzende gebieden. Om toch tegemoet te komen aan de wens van de eigenaar is gezocht naar een vorm van voorzieningen die deze onwenselijke effecten niet heeft. Hiertoe is het begrip stationsgebonden voorzieningen opgenomen. Hiermee kan namelijk onderscheid worden gemaakt in de te bedienen klanten. Dit is van belang omdat de vraag naar voorzieningen van reizigers onafhankelijk bestaat van de lokale vraag naar voorzieningen. Uit het advies van de commissie winkelplanning blijkt dat de lokale vraag en daarmee draagkracht voor voorzieningen onvoldoende is voor het totaal opgenomen aantal voorzieningen in de bestemming. Mede bezien vanuit het voorkomen van leegstand van detailhandel, horeca en aanverwante functies in het gebied Sloterdijk, Bos en Lommerplein en Plein 40-45, is het daarom noodzakelijk de voorzieningen op het station zo in te richten dat deze onafhankelijk van het lokale draagvlak kunnen bestaan, zonder gevaar voor leegstand in de detailhandel, horeca en aanverwante voorzieningen in Amsterdam.

Het P+R terrein op het Piarcoplein is nader aangeduid met de functieaanduiding 'parkeerterrein'.

Artikel 12 Water
De gronden die bestemd zijn ten behoeve van water hebben de bestemming Water gekregen. Het gaat om die gronden waar vanuit het oogpunt van voldoende waterbergingscapaciteit ook daadwerkelijk water moet komen. Waterpartijtjes die niet noodzakelijk zijn vanuit het oogpunt van waterberging zijn niet op de verbeelding opgenomen. Om de waterbergingscapaciteit in het plangebied te kunnen vergroten is binnen de bestemming Groen het realiseren van water mogelijk. Om die reden is binnen de bestemming Water een andere inrichting dan water in de regels uitgesloten.

Bruggen en steigers mogen wel worden gerealiseerd. Via een verwijzing naar het artikel Algemene gebruiksregels van de regels is het gebruik van water en aangrenzende gronden ten behoeve van woonboten en andere vaartuigen verboden.

Artikel 13 Leiding - Gas
Vanwege de in het plangebied aanwezige aardgastransportleidingen is een dubbelbestemming voor deze leidingen opgenomen. Deze dubbelbestemming legt beperkingen op aan de overige bestemmingen. Deze dubbelbestemming is primair ten opzichte van de overigens geldende bestemmingen.

Het Besluit externe veiligheid buisleiding (Bevb) stelt algemene regels voor de inhoud van bestemmingsplannen. Zo is het verplicht om in bestemmingsplannen de ligging van buisleidingen weer te geven. Hierbij wordt ook een belemmeringsstrook (strekkende van 4 tot 5 meter aan weerszijden) meegenomen.

Conform het Bevb geldt een geclausuleerd bouwverbod voor secundaire bestemmingen binnen de belemmeringstrook. Er kan alsnog toestemming verleend worden voor het bouwen als de veiligheid met betrekking tot de buisleiding niet wordt geschaad. Verder is een omgevingsvergunning verplicht gesteld voor de uitvoering van de werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, die de buisleiding kunnen beschadigen.

Artikel 14 Leiding - Water
Voor de (hoofd)waterleidingen is de dubbelbestemming Leiding - Water opgenomen. Deze dubbelbestemming heeft een signaleringsfunctie voor ontwikkelaars en beheerders in het gebied. Aan deze dubbelbestemming zijn geen regels verbonden.

Artikel 15 Waarde - Archeologie
Voor de gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie geldt dat de initiatiefnemer bij ingrepen in de waterbodem, indien daarbij de bodemverstoring groter is dan 10.000 m2 bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen of van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (voorheen de aanlegvergunning) een archeologisch rapport dient te overleggen. Op basis daarvan kunnen aan de betreffende vergunningen voorschriften worden verbonden. In de planregels is geregeld welke dit kunnen zijn.

Artikel 16 Waterstaat - Waterkering
Zoals in paragraaf 13.3 beschreven loopt er een waterkering door het gebied. De waterkering is een secundaire waterkering. Ingevolge de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) moeten zowel primaire als secundaire waterstaatswerken (deze is breder dan het fysieke waterstaatswerk als zodanig) in het bestemmingsplan worden verwerkt zowel op de verbeelding als in de regels. In dit bestemmingsplan wordt hieraan voldaan door het waterstaatswerk op de verbeelding aan te duiden met deze dubbelbestemming en in de regels hieromtrent een bestemmingsomschrijving op te nemen.

Algemene regels

Artikel 17 Antidubbeltelregel
Deze bepaling vormt evenals de overgangsbepaling een van de "standaardregels" die het Bro als verplicht op te nemen bepaling in een bestemmingsplan voorschrijft en komt dus geheel overeen met de tekst uit het Bro. Het moet verhinderen dat bouwpercelen, die slechts voor een bepaald deel mogen worden bebouwd, later alsnog kunnen worden volgebouwd. Nadat een eerste bouwwerk is gerealiseerd, moet deze bepaling voorkomen dat het overgebleven open terrein opnieuw als het totale bouwperceel kan worden beschouwd.

Artikel 18 Algemene bouwregels
Dit artikel maakt bepaalde, kleine overschrijdingen van bestemmingsvlakgrenzen en bebouwingsregels mogelijk zonder een afwijkingsprocedure. Het ruimtelijk effect van deze overschrijdingen blijft beperkt. Daarom zijn ze in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt "bij wijze van recht". Dat komt de helderheid vooraf ten goede en kan de proceduredruk verminderen.

Artikel 19 Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een aantal algemeen geldende regels opgenomen. Dit kunnen bijvoorbeeld parkeernormen zijn en maximaal toegestane bruto vloeroppervlakte per functie. Tevens wordt met dit artikel, in aanvulling op het algemene gebruiksverbod in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), benadrukt wat als strijdig gebruik binnen de bestemmingen wordt beschouwd.

In dit artikel is ook de regeling inzake de Staat van Inrichtingen opgenomen. Deze 'Staat van Inrichtingen' maakt als bijlage deel uit van de regels van dit bestemmingsplan. Er is een afwijkingsbepaling opgenomen voor bedrijfssoorten die niet in de Staat van Inrichtingen voorkomen. Voorwaarde voor zo'n afwijking is dat het bedrijf ten hoogste een vergelijkbare milieubelasting heeft als andere bedrijven die in dat bestemmingsvlak zijn toegestaan en wél bekend zijn in de Staat van Inrichtingen. Ook in het kader van de vergunning c.q. melding op grond van de Wet Milieubeheer kunnen eisen worden gesteld met betrekking tot aanvullende voorzieningen in de bedrijfsvoering.

Artikel 20 Algemene aanduidingsregels
Over een groot deel van het plangebied loopt de geluidzone van industrieterrein 'Westpoort'. Daarvoor is eerder, conform de Wet geluidhinder, een geluidzone vastgesteld. Deze geluidzone (50 dB(A)- contour) valt voor een deel binnen het plangebied en is op de verbeelding aangegeven middels de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie'. Dit betekent dat rekening wordt gehouden en afstemming is bereikt met de bepalingen van de Wet geluidhinder.

In dit artikel is tevens een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van de geluidzone, indien de geluidsbelasting in het gebied dat niet meer tot de geluidzone behoort, lager is dan 50 dB(A). En er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het opheffen van de geluidzone. Dit kan alleen plaatsvinden wanneer de bestemming van het betrokken terrein zodanig is gewijzigd dat het geen zoneplichtig industrieterrein meer is.
Deze wijzigingsbevoegdheid is opgenomen om de flexibiliteit van dit bestemmingsplan te 'vergroten'. Het is mogelijk dat in de toekomst de geluidzone wijzigt, waardoor er meer ontwikkelingen in het plangebied mogelijk zijn.

Op 5 juni 2012 is het 'Uitvoeringsbeleid Externe Veiligheid Amsterdam' vastgesteld. Binnen het Uitvoeringsbeleid is gesteld dat voorzieningen voor minder zelfredzame personen (kinderdagverblijf, verzorgingstehuis) binnen de 100% letaliteitgrens van aardgastransportleidingen en spoor en wegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd niet zijn toegestaan. Deze letaliteitsgrenzen zijn op de verbeelding opgenomen als gebiedsaanduiding 'veiligheidszone'. In de planregels zijn objecten voor minder zelfredzame personen binnen de 'veiligheidszone' uitgesloten.

Buiten het plangebied, ten noordwesten van de Naritaweg, staat een windturbine. Om deze windturbine zijn twee veiligheidszones gelegen. Voor veiligheidszone 1 geldt een afstand van 24 meter en voor veiligheidszone 2 geldt een afstand van 116 meter. Alleen veiligheidszone 2 treft een klein deel van het plangebied. Deze veiligheidszone is gelegen binnen de bestemmingen Groen, Water en Gemengd - 2 en is op de verbeelding opgenomen als gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - windturbine 2'. Binnen deze zone zijn geen kwetsbare objecten toegestaan.

Artikel 21 Algemene afwijkingsregels
Met deze regel kunnen burgemeester en wethouders afwijken van onderdelen van de bestemmingsbepalingen, mocht dat in die bepalingen zelf niet geregeld zijn. Bedoeld worden onder meer bepalingen over specifieke doeleinden zoals antennes, liftopbouwen en overschrijding van bouw- of bestemmingsgrenzen en de minimum floor space index. De overschrijdingen gaan in dit geval verder dan eerder in de 'Algemene bouwregels' en maken een afwegingsmoment noodzakelijk. Een afwijkingsbesluit kan echter nooit zover gaan dat de bestemming wordt veranderd.

Artikel 22 Algemene wijzigingsregels
Anders dan de afwijkingsbevoegdheid voor concrete gevallen op grond van artikel 21 lid f, geldt de wijziging van de Staat van Inrichtingen die in dit artikel wordt mogelijk gemaakt, voor alle toekomstige gevallen.

Artikel 23 Algemene procedureregels
In dit artikel wordt de procedure geregeld die moet worden gevolgd bij de toepassing van de nadere eisen regeling.

Artikel 24 Overige regels
In de regels wordt een enkele keer verwezen naar andere wettelijke regelingen. Landelijke wettelijke regelgeving kan gedurende de looptijd van het bestemmingsplan veranderen. Om die reden wordt in dit artikel aangegeven dat daar waar wordt verwezen naar landelijke wettelijke regelingen, die regelingen zijn bedoeld zoals deze luidden op het moment waarop het ontwerp bestemmingsplan ter visie is gelegd.

Slotbepaling

Artikel 25 en 26 Overgangsrecht en slotregel
In dit artikel zijn overgangsregels opgenomen, die evenals de anti-dubbeltelregel behoren tot de standaardregels uit het Bro.
De slotregel ten slotte geeft de officiële benaming van dit bestemmingsplan weer alsmede de datum van vaststelling door de gemeenteraad.

Hoofdstuk 20 Economische uitvoerbaarheid

20.1 Wetgeving Grex

Ruimtelijke ontwikkelingen gaan in de regel gepaard met gemeentelijke investeringen in gemeenschappelijk te gebruiken voorzieningen, zoals ontsluitingswegen, waarvan de gemeente de kosten kan en mag verhalen op de ontwikkelaar(s). Alhoewel er reeds lange tijd gemeentelijke instrumenten bestaan voor kostenverhaal, bleken deze telkens tekort te schieten, waardoor gemeenten uiteindelijk bleven zitten met gemaakte kosten die niet meer te verhalen waren. Een nieuw instrument, de Grondexploitatiewet (Grex), dient om het risico van grondexploitatie voor gemeenten te verkleinen.

De Grex is als aparte wet tot stand gekomen, maar uiteindelijk ingepast in hoofdstuk 6 van de nieuwe Wro en is daarmee sinds 1 juli 2008 van kracht. In de Grex wordt de verdeling van kosten en opbrengsten bij de ontwikkeling van een bouwlocatie geregeld, voor het geval dat de gemeente niet de ontwikkelende partij is. In de fase van de bouwplantoetsing zal de aanvraag omgevingsvergunning ook moeten worden getoetst aan een op grond van de Grex opgesteld Exploitatieplan, tenminste: als het noodzakelijk was een Exploitatieplan op te stellen.

In artikel 6.12 lid 1 Wro is geregeld, dat bij elk voorgenomen bouwplan, zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro, een Exploitatieplan verplicht is. Ter illustratie: dat geldt al bij de bouw van één woning. Echter: er gelden wel uitzonderingen op de noodzaak een Exploitatieplan op te stellen, zoals geregeld in artikel 6.12 lid 2 Wro. De belangrijkste uitzondering is, dat een Exploitatieplan niet noodzakelijk is, als het kostenverhaal van de grondexploitatie "reeds anderszins is verzekerd".

20.2 Het voorliggend plan en de Grex

Ingevolge artikel 6.12 Wro besluit de gemeenteraad, of wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan. In dit geval wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan omdat de gemeente Amsterdam grotendeels eigenaar is van de gronden waarop het bestemmingsplan van toepassing is. Het kostenverhaal, zoals bedoeld in de Wro, is verzekerd via het erfpachtstelsel. Voor zover de gronden niet in eigendom zijn van de gemeente Amsterdam wordt niet voorzien in bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1. Bro. In het plangebied wordt dus voldaan aan de vereiste van "reeds anderszins verzekerd" zijn.

Het toepassen van het erfpachtstelsel ten behoeve van kostenverhaal past goed binnen de Wro omdat die wet het uitgangspunt van het privaatrechtelijke spoor voorop stelt. Erfpacht is immers een privaatrechtelijk instrument waarbij de gemeente als eigenaar bepaalt tegen welke vergoeding haar gronden in gebruik mogen worden genomen door derden. Naar zijn aard biedt dit systeem de gemeente de mogelijkheid om kosten die de gemeente maakt ten behoeve van de grondexploitatie van gronden te verhalen op derden die gebruik maken van die gronden. Opgemerkt zij nog dat de gemeente telkens eigenaar is en blijft van die gronden.

Kostenverhaal met behulp van erfpacht past daarom binnen het wettelijk voorzien systeem voor het verhaal van de kosten van de grondexploitatie. De gemeente ontvangt immers een vergoeding voor het gebruik van de gronden. Uit deze vergoeding kunnen de kosten van de grondexploitatie worden bekostigd. Het is daarom niet noodzakelijk een exploitatieplan vast te stellen.

20.3 Verloop planontwikkeling in financieel perspectief

Het oorspronkelijk uit 1992 daterende SPvE voor het gebied Teleport is vastgelegd in de grex 518.01 (B&W besluit 28-10-1992). Bij afsluiting van deze grex in 2005 is het positieve saldo van €25,- miljoen in het Vereveningsfonds gekomen, in 2003 was de grex reeds belast met een winstneming van ruim €100,- miljoen. Het betekent kortom dat het gebied in totaal €125 miljoen heeft opgeleverd voor de stad Amsterdam! Dit bedrag is middels een afdracht ten gunste gekomen van het VEF.

Op 4 december 2005 is gelijktijdig met het herzien Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE) voor Teleport de thans gehanteerde grondexploitatie 518.03 vastgesteld. Dit SPvE ging uit van intensivering en toevoegen van programma met een nadruk op kantoren en het station Sloterdijk als gebiedscentrum.

Op 20 december 2011 heeft het College van B&W besloten tot het niet voortzetten van de integrale vernieuwing van station Sloterdijk. De vernieuwing van het station werd – als toekomstig gebiedscentrum – beschouwd als de grote aanjager van de ontwikkeling van het gebied Teleport. Daarom heeft het College tegelijkertijd aan de projectorganisatie Westpoort verzocht om in 2012 aan haar een nieuwe strategie voor het gebied Teleport voor te leggen. Deze strategie moet een perspectief bieden op de betekenis en ontwikkeling van het gebied. In dit kader is gebleken dat van het 237.500 m2 BVO omvangrijke kantorenprogramma is 36.269 m² BVO kantoor daadwerkelijk is gerealiseerd.

In de nieuwe gebiedsstrategie is na heroverweging van de Amsterdamse (en regionale) planvoorraad aan kantoren (Plabeka, herprogrammeren, 2e schouw en recent de marktconforme kantorenstrategie), is het resterende metrage in de grex Teleport omgezet naar andersoortige bestemmingen, zoals woningbouw en maatschappelijke voorzieningen.

Het nog restende programma is dus gemengd van aard en belangrijk voor de diversificatie van een monofunctioneel naar een multifunctioneel gebied. Dat betekent dat er, naast het uitgeven van lege kavels, ook ingezet zal worden op transformatie van leegstaande kantoorgebouwen naar andersoortige bestemmingen. Dat is tevens de kern van de gebiedsstrategie: In de toekomst zal het gebied verkleuren naar een gemengd stedelijk gebied.

De kavels OP1, OP2 en E zijn financieel niet meegenomen in de grondexploitatie omdat in de huidige economische tijden het niet waarschijnlijk is dat hier gebouwd zal worden binnen de komende 10 jaar. In het bestemmingsplan is hier echter wel bebouwing mogelijk gemaakt zodat, áls er een investeerder hier een programma wil ontwikkelen wat past in het gewenste stedelijk profiel, dit mogelijk is zonder nieuwe juridisch planologische procedure. De volgende kavels zijn in de grondexploitatie opgenomen; de O- en de L-kavels en de H-, de N- en de J-kavel waarvoor al afspraken zijn gemaakt met (toekomstige) erfpachters over ontwikkeling en grondprijs.
Deze grondopbrengsten moeten tevens zorgen voor het evenwicht, dat bij een cashflow benadering benodigd is, tussen opbrengsten en kosten.

Hoofdstuk 21 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

21.1 Overleg met betrokken overheden (art. 3.1.1. Bro)

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening is het voorontwerp bestemmingsplan verzonden aan:

  • 1. Provincie Noord-Holland;
  • 2. Ministerie van I&M/Rijkswaterstaat Noord-Holland;
  • 3. Ministerie van Defensie voor Noord-Holland
  • 4. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I/energie)
  • 5. Dagelijks Bestuur stadsdeel Nieuw West;
  • 6. Dagelijks Bestuur stadsdeel West;
  • 7. Stadsregio Amsterdam;
  • 8. Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (Waternet);
  • 9. NV Nederlandse Gasunie;
  • 10. Hoogheemraadschap Rijnland.

Daarnaast zijn de stukken in het kader van het maatschappelijk overleg tevens verzonden aan:

  • 11. Brandweer Amsterdam-Amstelland;
  • 12. Prorail;
  • 13. NS Regiodirectie Randstad Noord;
  • 14. Haven Amsterdam;
  • 15. Ondernemersvereniging Westpoort;
  • 16. Ondernemersvereniging Regio Amsterdam (ORAM);
  • 17. Kamer van Koophandel Amsterdam.


Hieronder is aangegeven welke instanties hebben gereageerd en een inhoudelijke reactie hebben gegeven. De instanties die geen bericht gestuurd hebben, worden niet genoemd.

Provincie Noord-Holland bij brief van 5 september 2012
Het plan geeft de mogelijkheid voor de ontwikkeling van 5.200m² bvo grootschalige perifere detailhandel, dit inclusief de reeds aanwezige detailhandel in station Sloterdijk. Deze ontwikkeling is groter dan 1.500 m² wvo. Het bestemmingsplan dient conform artikel 6 van de verordening eerst voorgelegd te worden aan de Regionale Adviescommissie Noord Holland Zuid (RAC NHZ). De grens van 1.500 m² wvo buiten bestaande winkelcentra geldt niet per bedrijfsvestiging maar voor de totale uitbreidingsmogelijkheden in het bestemmingsplan. Verzocht wordt het plan tevens voor te leggen aan de RAC NHZ gelet op de grootschalige Leisure ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt.

Beantwoording
Op 17 april 2012 is onderhavig bestemmingsplan en de toevoeging van detailhandel in het plangebied besproken met de Commissie Winkelplanning Amsterdam. Op 16 mei 2012 heeft de commissie haar advies uitgebracht. De commissie is van oordeel, zoals reeds in haar eerdere adviezen van 2005 en 2007 uitgesproken, dat een omvang van 5.200 m² aan detailhandelsvoorzieningen in het plangebied voldoende is om enerzijds te voorzien in de behoefte van de huidige en toekomstige gebruikers van het gebied en anderzijds te voorkomen dat de functie van aanpalende winkelgebieden als Plein '40-'45 en Bos en Lommerplein onnodig worden ondermijnd. Deze 5.200 m² is inclusief de reeds bestaande detailhandel in het station. Het bestemmingsplan is overeenkomstig het advies van de commissie winkelplanning vormgegeven.
Het bestemmingsplan wordt voorgelegd aan de Regionale Adviescommissie Noord Holland Zuid (RAC NHZ). Eind november wordt het bestemmingsplan Sloterdijk in het RAC besproken. Gelet op de voortgang van de bestemmingsplanprocedure zal het ontwerp bestemmingsplan eind november aan het college aangeboden worden voor vrijgave en ter inzage legging. Wanneer naar aanleiding van het advies van het RAC NHZ het bestemmingsplan aangepast moet worden, zal dit gedaan worden bij de vaststelling van het bestemmingsplan.

De gebruikte QRA van de Bevi-inrichting Sonneborn dateert van 3 januari 2005 en is gebaseerd op een rekenmethodiek die volgens het Revi niet voldoet aan de wettelijke eisen. Daarnaast is de QRA ouder dan 5 jaar. Gegevens over het plaatsgebonden risico en het groepsrisico die ouder zijn dan 5 jaar mogen niet betrokken worden bij de besluitvorming. Toetsing aan het provinciaal belang is daardoor niet mogelijk.

Beantwoording
Het BRZO-bedrijf Sonneborn valt onder het bevoegd gezag van de provincie. Op grond van het BRZO art.14 zijn BRZO-bedrijven verplicht om een actueel Veiligheidsrapport (VR) beschikbaar te hebben, waarvan een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) onderdeel uitmaakt. Het VR moet eens in de 5 jaar geactualiseerd worden of op enig ander tijdstip indien nieuwe feiten, nieuwe kennis over veiligheid of ontwikkelingen in de kennis inzake de evaluatie van gevaren daartoe aanleiding geven. Op de professionele risicokaart, waar de actuele risicogegevens van o.a. alle provinciale BRZO-bedrijven staan, wordt echter verwezen naar de QRA uit 2005 als de bij de vergunning horende risicoberekening. Deze had inderdaad uiterlijk 5 jaar later ( in 2010) geactualiseerd moeten zijn, maar navraag bij de vergunningverlener van de provincie leerde ons dat er geen nieuwe QRA in de vergunning is vastgelegd en ook niet in de maak is. Bij de toetsing van het bestemmingsplan aan de risico's als gevolg van Sonneborn hebben wij daarom gemeend er op te mogen vertrouwen dat de QRA uit 2005 de risico's correct weergaf, of in elk geval niet onderschatte.

Bovendien weten wij uit verschillende overleggen tussen de provincie, haven Amsterdam, de brandweer en het bedrijf zelf m.b.t. de vervanging van de risicovolle zwaveltrioxide-opslag, dat de huidige risico's niet groter zijn dan die zoals berekend in de QRA uit 2005. Het bedrijf heeft namelijk t.b.v. dit voornemen nieuwe risicoberekeningen laten maken met het actuele rekenprogramma Safeti-NL en daaruit bleek dat 1) de contour voor het plaatsgebonden risico PR 10-6 per jaar erg klein is en geheel binnen het eigen terrein valt en 2) het groepsrisico zelfs nihil is. Deze berekeningen hebben geen formele status, maar geven wel de actuele risico's weer. De uitkomsten van deze recente berekeningen komen overeen met de conclusies uit de toetsing zoals die is verricht voor het plangebied Sloterdijk aan de risico's van Sonneborn. Het plan maakt geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk binnen deze PR-contour, zodat ons inziens het provinciaal belang niet wordt geschaad.

Daarnaast is het groepsrisico kwalitatief gemotiveerd en dient kwantitatief onderbouwd te worden. Daarbij moet tevens rekening worden gehouden met de wijziging van het gebruik van de gebouwen. In de huidige situatie zal in de avond minder populatie aanwezig zijn dan in de nieuwe situatie het geval zal zijn. Dit wordt veroorzaakt door bestemmingswijziging van hoofdzakelijk kantoren naar woningen.

Beantwoording
Het invloedsgebied van het groepsrisico was in de QRA van 2005 berekend op 520 meter en heeft slechts een zeer kleine overlap met het plangebied. Dit betreft alleen de bestemming Groen en deze bestemming is ongewijzigd t.o.v. die binnen het vigerende plan. De nieuwe bestemming Gemengd valt buiten dit invloedsgebied. Omdat er geen bestemmingswijziging binnen het invloedsgebied is, zal er ook geen wijziging zijn t.a.v. het maximaal aantal aanwezige personen gedurende de avond. Het plan heeft dus geen invloed op de hoogte van het groepsrisico. Dat betekent dat de verantwoording van het groepsrisico inderdaad meer kwalitatief van aard is, omdat dit bestemmingsplan geen gevolgen heeft voor de hoogte van het groepsrisico. Het provinciaal belang wordt ons inziens ook op dit punt niet beïnvloed of geschaad door het plan.

Bij het te nemen besluit over een bestemmingsplan, dient de veiligheidsregio advies uit te brengen over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en over de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied van de inrichting. Dit advies ontbreekt. Verzocht wordt het advies van de veiligheidsregio te verwerken in de toelichting van het bestemmingsplan.

Beantwoording
Op 20 september 2012 hebben wij het advies van de brandweer Amsterdam-Amstelland gekregen. Dit advies is verwerkt in de toelichting.

Geadviseerd wordt om na te gaan of de QRA van juni 2011 in de vergunning van Bevi-inrichting Chemtura is geborgd. Indien dit het geval is, wordt geadviseerd de informatie over de QRA van 2006 te verwijderen en te vervangen door de nieuwe in de Wabo vergunning vastgelegde QRA.

Beantwoording
Uit recent contact met de vergunningverlener van Chemtura blijkt dat de QRA uit juni 2011 nog niet is vastgelegd in de omgevingsvergunning, maar dat de procedure hiervoor rond eind november zal starten. Wij zullen bij vaststelling van het plan nagaan of de vergunning dan inmiddels is aangepast en in dat geval de bijbehorende tekst in de rapporten en toelichting van het bestemmingsplan hierop aanpassen.

De onderdelen hogedruk aardgas, vervoer gevaarlijke stoffen over de weg en het spoor, de verantwoording van het groepsrisico zijn voornamelijk kwalitatief en onvoldoende kwantitatief onderbouwd. Ook voor deze onderdelen is een advies van de veiligheidsregio wettelijk verplicht.

Beantwoording
Met betrekking tot de risico's van de hogedruk aardgasleidingen heeft de Dienst Milieu en Bouwtoezicht (DMB) risicoberekeningen m.b.t. het plaatsgebonden risico en het groepsrisico uitgevoerd. Het resultaat van deze berekeningen is opgenomen in het DMB-rapport “Inventarisatie risico's externe veiligheid plangebied Sloterdijk Stad” d.d. 26 juni 2012 en vormt de basis voor de toetsing aan de risiconormering en de verantwoording van het groepsrisico. De verantwoording is dus wel degelijk kwantitatief onderbouwd. Inmiddels zijn de risicoberekeningen, inclusief de technische gegevens en de gebruikte bevolkingsdata, ook voor de volledigheid vastgelegd in een separaat rapport “Externe veiligheidsrisico's hogedruk aardgasleidingen bestemmingsplan Sloterdijk Stad”, d.d. 19-10-2012. Dit zal worden toegevoegd aan de bijlagen van de toelichting.

Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg en het spoor is gebruik gemaakt van de recente risicoberekeningen die in het kader van het landelijke Basisnet zijn opgesteld. De gemeente Amsterdam is hier direct bij betrokken geweest, zodat vaststaat dat de hierbij gebruikte ruimtelijke (bevolkings)gegevens de Amsterdamse situatie goed weergeven (en dus ook die binnen het plangebied). Ook voor het bepalen van de risico's van de nieuwe Westrandweg is gebruik gemaakt van een actuele risicoberekening van Arcadis uit 2012 die ten behoeve van het Basisnet is gemaakt. Deze risicogegevens vormen de basis voor de verantwoording van het groepsrisico, zodat dit dus wel degelijk kwantitatief is onderbouwd.

Op 20 september 2012 hebben wij het advies van de brandweer Amsterdam-Amstelland gekregen dat ook de onderdelen aardgasleidingen en vervoer van gevaarlijke stoffen betrof. Dit advies is verwerkt in de toelichting.


Ministerie van I&M/Rijkswaterstaat Noord-Holland bij brief van 29 augustus 2012
Rijkswaterstaat merkt op dat in de toelichting ten onrechte wordt gesteld dat de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) betrekking heeft op de periode tot 2018; dit moet zijn 2028. Rijkswaterstaat wijst er in dit verband tevens op dat de aanvulling op het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) consequenties zal kunnen hebben voor het bestemmingsplan.

Beantwoording
Er wordt in de toelichting melding gemaakt van de juiste einddatum van de Structuurvisie.

De onderwerpen het Barro zijn, met uitzondering van de primaire waterkeringen buiten het kustfundament, niet van toepassing op onderhavig plangebied. De primaire (en secundaire) waterkering is op de verbeelding opgenomen met de daarbij behorende regels.

In de toelichting van het bestemmingsplan wordt melding gemaakt van de wens om de Haarlemmerweg (N200) af te waarderen van rijksweg naar lokale stedelijke weg om meer mogelijkheden te creëren voor de realisatie van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen.

De N200 blijft ook na openstelling van de Westrandweg een belangrijke schakel. De weg moet voldoende capaciteit en kwaliteit bieden mede gelet op de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen.

Of er binnen die kaders mogelijkheden zijn om de categorisering en inrichting van (delen van) de weg aan te passen, kan Rijkswaterstaat op dit moment nog geen uitspraken over doen. Rijkswaterstaat wil hierover graag in gesprek met gemeente Amsterdam.

Beantwoording
De gemeente Amsterdam gaat hier op voorhand ook niet vanuit maar wil graag het gesprek aangaan.


Stadsregio Amsterdam bij brief van 27 augustus 2012
De stadsregio is tevreden met de wijze waarop in hoofdstuk 3.3 het regionale beleid is verwoord. Ook het regionale beleid op gebied van Verkeer en Vervoer komt in paragraaf 6.2 goed naar voren.

In paragraaf 4.4 wordt het programma ten aanzien van woningbouw besproken. Hierin wordt de in de Structuurvisie Amsterdam 2040 genoemde ambitie van 70.000 woningen genoemd. Uit diverse onderzoeken is gebleken dat dit aantal te ambitieus is en naar beneden gesteld moet worden. Verzocht wordt de bevindingen uit de meer recente onderzoeken in het bestemmingsplan te verwerken.

Beantwoording
Naar aanleiding van deze reactie is contact opgenomen met de Stadsregio. De Stadsregio heeft verzocht dit punt van de reactie als niet geschreven te beschouwen.

In hoofdstuk 6 verkeer en parkeren worden een aantal gemeentelijke en regionale projecten gemist. Zoals de HOV-Westtangent en de realisatie van circa 2000 fietsparkeerplaatsen op onder andere het Orlyplein en de L-kavels. Verzocht wordt deze projecten aan de toelichting toe te voegen.

Tevens kan in paragraaf 6.5 toegevoegd worden dat de fietspaden langs de Arlandaweg en Radarweg onderdeel uitmaken van het regionaal Netwerk Fiets.

Beantwoording
De toelichting is aangepast.


Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (Waternet) bij brief van 9 augustus 2012
De gemeente Amsterdam is voornemens het bestemmingsplan Sloterdijk Stad onder de Crisis- en Herstelwet te laten vallen. Dit houdt in dat er een bestuurlijke versnelling mogelijk is en er geen beroepsmogelijkheid bestaat. Hiervoor is van het waterschap en andere belangenpartijen bestuurlijke instemming nodig. Hiermee kan niet ingestemd worden aangezien in het bestemmingsplan gebruik is gemaakt van een wateradvies daterend uit 2004 en verouderde gegevens zijn opgenomen. Verzocht wordt de waterparagraaf en het bestemmingsplan te actualiseren.

Beantwoording
Aangezien dit bestemmingsplan de realisatie van 11 of meer woningen mogelijk maakt, valt dit plan onder de Crisis- en Herstelwet. De Crisis- en Herstelwet maakt het in dit geval mogelijk dat een eventuele beroepsprocedure, met betrekking tot dit bestemmingsplan, sneller doorlopen wordt. Er is geen sprake van “versnelde aanleg van bouwprojecten”, waardoor bijvoorbeeld de watervergunning niet van toepassing zou zijn en bestuurlijke goedkeuring van het waterschap in een vroeg stadium nodig is. De belangen van het waterschap komen hiermee niet in het geding. Tevens is er in dit geval geen sprake van een projectuitvoeringsbesluit.

De toelichting is aangepast en geactualiseerd.

In het bestemmingsplan is het mogelijk gemaakt om binnen de bestemming 'Gemengd – 1' een gebouw van 120 meter hoog te realiseren (noorden Orlyplein). Dit gebouw is ingetekend binnen de kernzone van de primaire waterkering. In de huidige situatie ligt boven de waterkering een busplatform. Er wordt vanuit gegaan dat het 120 meter hoge gebouw niet op het platform wordt gebouwd maar in de waterkering. Op grond van de Keur AGV 2011 is het verboden een gebouw te realiseren binnen de kernzone van een waterkering. Verzocht wordt de bestemming 'Gemengd – 1' voor deze locatie aan te passen.

Beantwoording
In het voorontwerp bestemmingsplan wordt het mogelijk gemaakt een gebouw van 120 meter hoog deels in de kern van de waterkering te realiseren. Voor het deel boven het 'busplatvorm' is op de verbeelding een 'specifieke bouwaanduiding' opgenomen. In de regels is opgenomen dat ter plaatse van deze bouwaanduiding gebouwen boven wegen en spoor gerealiseerd moeten worden. Echter met deze regeling mag nog steeds een deel van het gebouw in de kern van de waterkering gerealiseerd worden.

Aangezien het verboden is om in de kern van de waterkering te bouwen, zijn de verbeelding en regels aangepast. Het is niet waarschijnlijk dat binnen de planperiode van 10 jaar een 120 meter hoog gebouw op deze locatie gerealiseerd wordt. Dit gebouw is van de verbeelding gehaald. Om het verblijfsklimaat van het Orlyplein te verbeteren, wordt het nog wel mogelijk gemaakt om (tijdelijke) gebouwen hier te realiseren. Deze gebouwen mogen buitende kern van de waterkering 35 meter hoog worden (conform bouwhoogte van reeds op het Orlyplein aanwezige bebouwing) en boven de kern van de waterkering mogen gebouwen niet hoger zijn dan 10 meter. De 'specifieke bouwaanduiding' die reeds op de verbeelding staat, zal vergroot worden zodat de kern van de waterkering hier geheel binnen valt. In de regels is opgenomen dat ter plaatse van deze aanduiding gebouwen ten minste 4 meter boven wegen, spoor en waterkering gerealiseerd moeten worden.

Binnen het plangebied bevindt zich een primaire- en direct secundaire waterkering. De zondering van de secundaire kering is niet op de plankaart verbeeld. Verzocht wordt deze waterkering op de plankaart te verbeelden en in de toelichting en regels bij het bestemmingsplan op te nemen.

Beantwoording
De secundaire waterkering is op de verbeelding opgenomen. Voor deze waterkering gelden dezelfde regels als de primaire waterkering. In de toelichting is de secundaire waterkering opgenomen.


NV Nederlandse Gasunie bij brief van 15 augustus 2012
Verbeelding

De Gasunie wijst erop dat er in het plangebied twee regionale aardgastransportleidingen liggen en één hoofd aardgastransportleiding en een afsluiterschema (S-5023). Deels binnen de dubbelbestemming "Leiding-Gas" ligt een afsluiterschema met omloop- en afblaasleidingen. Ter waarborging van een veilig en bedrijfszeker gastransport en ter beperking van het gevaar voor personen en goederen dient de belemmeringenstrook ter hoogte van de afsluiterschema's en de omloop- en afblaasleidingen 4 meter aan weerszijden van de afblaasleidingen te zijn. Het doel is te voorkomen dat werkzaamheden plaatsvinden en bebouwing wordt gerealiseerd te dicht op allerlei ondergrondse omloop- en afblaasleidingen van de afsluiterschema's. Hiermee dient bij de planontwikkeling rekening te worden gehouden. Omdat afsluiterschema's c.a. vallen onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen dienen ze als zodanig te worden bestemd.

Beantwoording
De dubbelbestemming "Leiding-Gas" is ter plekke van de afsluiterschema's in de gevraagde zin verbreed.

Planregels
In artikel 13.1 onder a en b staat aangegeven dat voor een aardgastransportleiding een belemmerde strook van 4 meter ter weerszijde uit de hart van de leiding geldt en voor een regionale aardgastransportleiding een belemmerde strook van 5 meter. Dit is niet geheel juist. Voor een 40 bar regionale leiding geldt een belemmerde strook van 4 meter en voor een 66,2 bar hoofdleiding een belemmerde strook van 5 meter. Verzocht wordt artikel 13, lid 1 naar aanleiding van bovenstaande aan te passen.

Beantwoording
Artikel 13.1 onder a en b is aangepast.

De in artikel 13.3 opgenomen afwijkingsbevoegdheid is in strijd met artikel 14, lid 3 van het Bevb (Besluit externe veiligheid buisleidingen). Hierin is bepaald dat een omgevingsvergunning uitsluitend kan worden verleend voor zover de veiligheid met betrekking tot de in de belemmeringenstrook gelegen buisleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbaar object wordt toegelaten. Dit artikel biedt geen mogelijkheid voor een beoordelingsvrijheid. Verzocht wordt artikel 13.3 onder a als volgt aan te passen: 'de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten'.

Beantwoording
Artikel 13.3 onder a is aangepast.

In artikel 13.4.2 onder a staat dat het bevoegd gezag bij het verlenen van een omgevingsvergunning, de netbeheerder kan informeren en vragen om binnen een redelijke termijn zijn zienswijze kenbaar te maken. Dit om vast te kunnen stellen dat bij het uitvoeren van werken of werkzaamheden geen schade aan de leiding zal ontstaan. Op basis van deze bepalingen kan er nu een afweging gemaakt worden zonder Gasunie bij de besluitvorming te betrekken.

De Gasunie is van mening dat het bevoegd gezag alleen een zorgvuldige afweging kan maken, indien gebruik gemaakt wordt van de kennis en expertise van de Gasunie. In artikel 14 van de Bevb staat dat uit oogpunt van een zorgvuldige besluitvorming de mening van de leidingexploitant betrokken moet worden bij het verlenen van een omgevingsvergunning. Verzocht wordt artikel 13.4.2 onder a als volgt aan te passen: 'Alvorens te beslissen op een aanvraag zoals bedoeld in lid 13.4.1, wint het college van burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder. Het vermelde advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding'.

Beantwoording
Gelet op het verzoek de regels van de bestemming Leiding-Gas te uniformeren met de andere Sloterdijkplannen is dit artikel komen te vervallen. Het gevraagde valt nu onder artikel 13.4 onder c.

Verzocht wordt, in verband met de leesbaarheid, de artikelen “Leiding-Gas” van de bestemmingsplannen Sloterdijk I t/m IV en Sloterdijk Stad met elkaar in overeenstemming te brengen.

Beantwoording
De regels van de bestemmingsplannen zijn met elkaar in overeenstemming gebracht.

Hoogheemraadschap Rijnland bij brief van 9 augustus 2012
Het Hoogheemraadschap wijst erop dat in 2008 een grenscorrectie in werking is getreden waarbij beheer en onderhoud van gronden/wateren in Amsterdam-West zijn overgedragen aan het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Dientengevolge is het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht in het kader van het overleg betreffende bestemmingsplannen aanspreekpartner voor het plangebied Sloterdijk III.

Beantwoording
De brief van het hoogheemraadschap Rijnland is voor kennisgeving aangenomen.


Brandweer Amsterdam-Amstelland bij brief van 17 september 2012
De ambitie om het plangebied te transformeren van kantoren naar een multifunctioneel stedelijk gebied, dat ook op bewoners in de omgeving aantrekkingskracht zal hebben, heeft een aantal consequenties op het gebied van de fysieke veiligheid die niet in het plan zijn benoemd.

  • 1. In paragraaf 10.3 wordt gesteld dat “ook al worden de bestemmingen gewijzigd, de personendichtheden van hotels, voorzieningen, bedrijven en woningen vergelijkbaar of zelfs lager zijn dan die van kantoren. Daarom zal het plan naar verwachting niet leiden tot hogere personendichtheden dan welke op basis van het voorgaande plan reeds mogelijk zijn”. Deze bewering verdient nuancering. Door toevoeging van de bovengenoemde functies zal 's avonds en 's nachts het aantal personen toenemen ten opzichte van de huidige situatie. Bovendien zullen overdag meer mensen verblijven in de openbare ruimte, omdat mensen in een winkelgebied minder lang in een pand verblijven dan bij kantoren het geval is. Dit stelt extra eisen aan de bereikbaarheid van het gebied voor nood- en hulpdiensten. Ook zullen de effecten van incidenten met betrekking tot externe veiligheid die zich in deze periode voordoen in de nieuwe situatie meer slachtoffers veroorzaken dan in de oude situatie.
  • 2. De brandweer adviseert, om de overlevingskans bij een woningbrand te vergroten, nieuwbouw woningen uit te rusten met woningsprinklers en meer aandacht te besteden aan zelfredzaamheid.


Beantwoording

  • 1. Uit berekeningen die de DMB heeft uitgevoerd blijkt dat de transformatie van kantoren naar woningen, bij hetzelfde aantal aanwezigen per m2, leidt tot een lager groepsrisico. Dat is verklaarbaar omdat volgens de landelijke rekenmethodiek 's avonds en 's nachts het aantal personen in de nieuwe bestemming hoger is, maar overdag juist lager dan bij kantoren. De nieuwe bestemming Gemengd zou juist kunnen leiden tot een iets hoger groepsrisico, doordat het aantal mensen in de openbare ruimte mogelijk toeneemt. Dat blijkt in de risicoberekeningen echter te worden “gecompenseerd” door de afname als gevolg van de transformatie naar woningen op andere kavels binnen het invloedsgebied. Daarom is geconstateerd dat de wijziging van bestemming kwantitatief gezien geen gevolgen heeft voor het groepsrisico.
    In kwalitatieve zin kunnen de bestemmingswijzigingen wel gevolgen hebben voor het groepsrisico, zoals de brandweer ook aangeeft in haar advies. Daarom heeft bestuur besloten om – geheel conform het op 5 juni 2012 vastgestelde “Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid Amsterdam” – objecten die bedoeld zijn voor beperkt zelfredzame personen uit te sluiten binnen de grens voor 100%-letaliteit van zowel de hogedruk aardgasleidingen als van de transportroutes voor gevaarlijke stoffen over weg en spoor. Daarnaast worden binnen 30 meter van de A10-west en de Westrandweg geen kwetsbare objecten (zoals woningen en grote kantoren, conform definitie Bevi) gesitueerd, tenzij er maatregelen zijn getroffen om de gevolgen van een ongeval met benzine (de meest vervoerde gevaarlijke stof) te beperken.
  • 2. Het advies van de brandweer is verwerkt in de toelichting van het bestemmingsplan.


De brandweer Amsterdam-Amstelland streeft naar structurele aandacht voor (fysieke) veiligheid in ruimtelijke plannen, bij voorkeur door het opnemen van een veiligheidsparagraaf in de plantoelichting. In deze paragraaf kan worden toegelicht op welke wijze in het plan rekening is gehouden met veiligheidsaspecten:

  • 2 zijdige bereikbaarheid van woonwijken en andere gebieden waar veel mensen verblijven; zoals de gemengde kavels met winkels woningen en kantoren De brandweer benadert een incident bovenwinds en moet derhalve van 2 verschillende windrichtingen aan kunnen rijden.
  • 2 zijdige bereikbaarheid van individuele bouwwerken;
  • kwetsbare bestemmingen waar minder zelfredzame mensen verblijven, zoals zorginstellingen, kinderdagverblijven en basisscholen;
  • de bereikbaarheid voor nood- en hulpdiensten en bluswatervoorziening, wij adviseren u deze aspecten vroegtijdig af te stemmen met de afdeling Bereikbaarheid, Bluswatervoorzieningen en Aanvalsplannen (BBA) van Brandweer Amsterdam-Amstelland;
  • het bijgevoegde extern veiligheidsadvies van de brandweer.


Beantwoording
Het externe veiligheidsadvies van de brandweer is verwerkt in de toelichting en tevens als bijlage opgenomen. Tevens zijn een aantal veiligheidsaspecten die in het advies worden genoemd opgenomen in de toelichting. Met betrekking tot kwetsbare bestemmingen waar minder zelfredzame personen verblijven is reeds in het bestemmingsplan (verbeelding en regels) opgenomen dat functies ten behoeve van minder zelfredzame personen, binnen de 100% letaliteitsgrenzen van een buisleiding, weg of spoor, niet zijn toegestaan. Op deze manier wordt in het bestemmingsplan al rekening gehouden met de veiligheid van minder zelfredzame personen, zoals opgenomen in het Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid van de gemeente Amsterdam (5 juni 2012).Voor het overige wordt in de toelichting voor wat betreft de zelfredzaamheid verwezen naar de door de brandweer verstrekte externe veiligheidsadvies.

NS Regiodirectie Randstad Noord bij brief van 17 augustus 2012
De visie op het gebied Sloterdijk wordt door de NS ondersteund. De beoogde diversificatie kan een belangrijke bijdrage leveren aan het beter benutten van de capaciteit en kwaliteit van de spoorweginfrastructuur en het station.

Belanghebbende partijen voorzien nu kleinschalige aanpassingen aan het station, met als belangrijkste doelstelling de capaciteit van de voorzieningen (transfer, diensten, commercie) in overeenstemming te brengen met de behoeften van de reizigers. In dat verband is een globaal en daarmee flexibel bestemmingsplan een passend instrument. In hoofdstuk 4 van de toelichting wordt hiervan wel melding gemaakt, maar de voorbeelden betreffen alleen de gemeentelijke belangen. Het ook noemen van opties vanuit de spoorsector (uitbreidingen op het Orlyplein, vergroting van de fietsenstalling) is evenwichtiger.

Beantwoording
De toelichting is aangevuld.

In het bestemmingsplan is opgenomen dat in totaal 5.200 bvo detailhandel is toegestaan. Daarvan is reeds 1.100 m² gerealiseerd in station Sloterdijk. Blijft over 4.100 m² bvo. De NS ziet graag dat de (reizigersgerelateerde) stationsdetailhandel niet als onderdeel wordt gezien van de algemene functie detailhandel. Overigens is er bij de reizigersgerelateerde stationsdetailhandel vaak sprake van een mengvorm van detailhandel en horeca.

Beantwoording
De wens om meer m² bvo detailhandelsvoorzieningen in het plangebied toe te voegen is voorgelegd aan de commissie Winkelplanning. De commissie Winkelplanning heeft aangegeven dat er in het plangebied in totaal 5.200 m² bvo aan detailhandelsvoorzieningen gerealiseerd mag worden. Dit is inclusief het aantal m² detailhandel in het station Sloterdijk. Er wordt door de commissie Winkelplanning dan ook geen onderscheid gemaakt tussen de algemene functie detailhandel en stationsgerelateerde detailhandel.

Zoals in de reactie wordt gesteld is er op het station sprake van een mengvorm van detailhandel en horeca. De 1.100 m² aan reeds gerealiseerde detailhandel die in de toelichting van het bestemmingsplan wordt genoemd klopt niet. Het betreft hier niet alleen detailhandel, maar ook horeca en dienstverlening (GWK Travelex Bank). Op dit moment is er circa 800 m² bvo aan detailhandel in het station aanwezig.

Om de reeds gerealiseerde voorzieningen in het station te waarborgen, wordt in de regels van het ontwerp bestemmingsplan opgenomen dat maximaal 2000 m² bvo ten behoeve van stationsgebonden voorzieningen in het station gerealiseerd mag worden. Dit is inclusief een mogelijke uitbreiding. Van deze 2000 m² bvo, mag maximaal 1.000 m² bvo aan detailhandelsvoorzieningen worden gerealiseerd.

In hoofdstuk 6.5 wordt gesproken over het vergroten van de capaciteit van het stallen van fietsen. Naar mening van de NS zou daar ook het stallen in een gebouw onder moeten vallen.

Beantwoording
Aan de regels is toegevoegd dat fietsenstallingen ook inpandig gerealiseerd mogen worden.

In artikel 11.1 (Verkeer 2) wordt alleen gesproken over 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde'. In artikel 11.2.1 wordt wel gesproken over gebouwen en dat lijkt de NS correct. Artikel 11.2.1. onder b en g lijkt niet logisch. De beperkingen voor een kiosk zijn volgens de NS te strikt, tenzij een paviljoen bij het station ook ruimte kan bieden aan horeca I en detailhandel (bijvoorbeeld brooodzaak en AKO).

Beantwoording
In artikel 11.2.1 onder b wordt de minimale bouwhoogte van het station weergegeven. Deze is overgenomen uit het vigerend bestemmingsplan Teleport. Het opnemen van een minimale bouwhoogte biedt minder flexibiliteit voor eventuele uitbreiding van het station lager dan de in het vigerend bestemmingsplan gestelde minimale bouwhoogte. Deze regel is uit het bestemmingsplan gehaald.

Artikel 11.2.1 onder g betreft de P+R op het Piarcoplein. De regels voor deze parkeervoorziening zijn overgenomen uit het bestemmingsplan P+R Sloterdijk (juli 2010). Echter in het conceptontwerp bestemmingsplan waren deze abusievelijk niet geheel correct overgenomen. Artikel 11.2.1 is voor wat betreft de bouwmogelijkheden op de P+R op het Piarcoplein aangepast.

De kiosken en paviljoens die in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden, zijn met name bedoeld voor realisatie op het Orlyplein en Carrascoplein. Voor de kiosken en winkels die zich in het station bevinden is een andere regeling opgenomen in het bestemmingsplan. Zie hiervoor bovenstaande beantwoording met betrekking tot stationsgebonden voorzieningen.

Vanuit de NS is er geen specifieke visie op het wel of niet doorlopen van een MER-procedure. De NS zou het jammer vinden als de aanpassingen van station Amsterdam Sloterdijk vertraging zouden oplopen door de extra proceduretijd die nodig zou zijn voor een MER-procedure.

Beantwoording
Het station Sloterdijk bevindt zich midden in het plangebied waarvoor een transformatie van monofunctioneel katorengebied naar multifunctioneel gebied met diverse functies noodzakelijk is. Om dit mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld. Een mer-beoordeling maakt onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Uit deze beoordeling blijkt dat het niet noodzakelijk is een m.e.r. procedure te doorlopen voor het bestemmingsplan Sloterdijk. De mer-beoordeling is voldoende voor de uitvoering van het bestemmingsplan.


Haven Amsterdam bij brief van 20 september 2012

Geluid
In het bestemmingsplan Sloterdijk Stad wordt naast wonen ook maatschappelijke voorzieningen mogelijk gemaakt die mogelijk geluidgevoelig zijn (kinderdagverblijven, scholen, medische voorzieningen). Haven Amsterdam kan op basis van de inzichten uit dit plan niet beoordelen of deze toevoegingen geen belemmering zullen opleveren voor de bedrijven in Westpoort. Haven Amsterdam is van mening dat een uitwerking op kavelniveau vereist is.

Beantwoording
In het akoestisch onderzoek voor het bestemmingsplan is met alle geluidhinderbronnen rekening gehouden. Op grond van dit onderzoek is gebleken dat geluidgevoelige voorzieningen alleen mogelijk zijn ten zuiden van het spoor in het centrale gedeelte van het plangebied (binnen de bestemmingen Gemengd 4 en 6). Per abuis is in het voorontwerp bestemmingsplan opgenomen dat geluidgevoelige functies overal in het plangebied zijn toegestaan. In het ontwerp bestemmingsplan zal opgenomen worden dat geluidgevoelige functies, net als wonen, alleen zijn toegestaan binnen de bestemming Gemengd 4 en 6.

Deze geluidgevoelige voorzieningen zijn alleen mogelijk indien er maatregelen aan de gebouwen getroffen worden (dove gevel) en een hogere waarde verleend wordt. Hiermee wordt voldaan aan de kaders van de Wet geluidhinder en zullen deze toevoegingen geen extra belemmering betekenen voor de bedrijven in Westpoort.

Geconstateerd is dat in het bestemmingsplan woonboten expliciet worden uitgesloten. Nu woonboten in de herziene geluidhinderwetgeving geluidgevoelige bestemmingen zijn geworden, is deze uitsluiting noodzakelijk om bedrijven in het haven-industriegebied Westpoort niet te belemmeren. Haven Amsterdam stemt hiermee in.

Beantwoording
Reactie is voor kennisgeving aangenomen.

Luchtkwaliteit
Haven Amsterdam vraagt zich af of bij de luchtkwaliteitsberekeningen rekening is gehouden met de groei van de haven conform de Havenvisie gemeente Amsterdam.

Beantwoording
De luchtkwaliteit is getoetst met behulp van de monitoringstool van het ministerie van Infrastructuur en Milieu. In deze tool zijn een aantal zichtjaren opgenomen waarin prognoses van de luchtkwaliteit worden berekend aan de hand van toekomstige ontwikkelingen. De data wordt jaarlijks geactualiseerd door Rijksoverheid, provincies en gemeenten aan de te verwachten ontwikkelingen.

In de toelichting van het bestemmingsplan wordt gesteld dat de bijdrage van de rijkswegen en industrieterrein Westpoort aan de luchtkwaliteit op het plangebied voldoende verdisconteerd is in de achtergrondconcentraties. Haven Amsterdam twijfelt of deze stelling juist is voor de randen van het plangebied. Als de bronnen in de nabijheid liggen dienen deze beschouwd te worden als voorgrondbronnen in de berekeningen van de luchtkwaliteit. Afgevraagd wordt of voldoende is getoetst op maatschappelijke voorzieningen.

Beantwoording
De luchtkwaliteit met betrekking tot industrieterrein Westpoort is getoetst met behulp van de monitoringstool van het ministerie van Infrastructuur en Milieu. In deze tool zijn een aantal zichtjaren opgenomen waarin prognoses van de luchtkwaliteit worden berekend aan de hand van toekomstige ontwikkelingen. Wat betreft verkeersontwikkelingen zijn hier prognoses meegenomen van de verkeerssituatie op de Rijkswegen, provinciale wegen en het stedelijke wegennet. Bij nieuwe inzichten worden ook de daar bij horende verkeersontwikkelingen in de tool verwerkt. Bij het bestemmingsplanonderzoek is gerekend met de nieuwste monitoringstool, waardoor nieuwere gegevens zijn gebruikt dan binnen het eerder uitgevoerde haalbaarheidsonderzoek.

De concentraties van vervuilende stoffen zijn direct overgenomen uit de monitoringstool, waarin alle relevante bronnen zijn meegenomen voor het bepalen van de in de toekomst ter plaatse aanwezige luchtkwaliteit. Voor elk punt gaat het hier dus ook om de Rijkswegen. Uit het onderzoek blijkt dat er geen sprake is van grenswaardeoverschrijdingen of toename van de concentraties stikstofdioxide en fijn stof binnen het gehele gebied. Dit levert dan ook geen belemmeringen op voor de realisatie van maatschappelijke voorzieningen binnen het plangebied.

Tevens is in het luchtkwaliteitsonderzoek een zone aangegeven waar geen gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteit) gerealiseerd mogen worden als gevolg van het Amsterdamse beleid of waar hiervoor beperkingen gelden volgens het Besluit gevoelige bestemmingen. Deze regel geldt alleen voor 'nieuwe' situaties en niet voor transformatie van bestaande kantoorgebouwen. In het plangebied bevinden zich twee lege kavels waarop deze regel van toepassing is. Gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit zijn op deze kavels dan ook uitgesloten.

Haven verzoekt in de toelichting melding te maken van de Windvisie Westpoort en de daarin verwoorde ordeningsprincipes en spelregels. Het gaat vooralsnog om zoeklocaties, zodat deze volgens Haven nog niet kunnen worden opgenomen op de plankaart.

Beantwoording
Er wordt in de toelichting melding gemaakt van de Windvisie Westpoort. Overigens voorziet het bestemmingsplan niet in nieuwe windturbines.

Haven wijst erop dat het gebied waarop de Waterbank betrekking heeft, beperkt is tot het beheergebied van Haven Amsterdam; het Sloterdijkgebied behoort daar niet toe. Het Sloterdijkgebied behoort wel tot hetzelfde watersysteem als het gebied van Haven Amsterdam. Primair moet compensatie in het eigen gebied worden gezocht. Bij eventuele compensatie vanuit de Waterbank zal Haven Amsterdam, als beheerder van de Waterbank, kosten in rekening brengen bij de initiatiefnemer van een bouwplan waarmee extra oppervlakte wordt verhard.

Beantwoording
Deze opmerking van Haven is in de toelichting vermeld.


Ondernemersvereniging Regio Amsterdam (ORAM) bij brief van 10 september 2012
Er is een schaarste aan bedrijventerreinen in de stad en met name bedrijventerreinen waar zware industrie mogelijk is. Voor een gezonde economische kracht van Amsterdam haven is het van belang dat ruimte aanwezig is voor bedrijven om fysiek te kunnen groeien.

ORAM onderstreept de noodzaak van een verlevendiging van het gebied rond station Sloterdijk. Wonen kan daar in passen, mits dat niet ten koste gaat van de bedrijfsvoering van de bedrijven in de Amsterdamse haven.

Beantwoording
De gemeente Amsterdam deelt het standpunt dat een verlevendiging van het gebied rond station Sloterdijk en beperking van de leegstand van kantoren noodzakelijk is. Het toevoegen van de functie wonen in het gebied kan een belangrijke bijdrage leveren aan de verlevendiging van het gebied. Op het moment dat de grens tussen wonen en werken vervaagt, groeit namelijk ook de behoefte aan andere plekken zoals bibliotheken, parken, horeca, hotellounges of restaurants.

Vooral het toevoegen van de functie wonen vraagt bijzondere aandacht in relatie tot de bedrijven op het industrieterrein Westpoort. Het uitgangspunt bij de planvorming van de gemeente Amsterdam is dat het toevoegen van de woonfunctie geen nadelige gevolgen mag hebben voor de (toekomstige) bedrijfsvoering van de bedrijven op het industrieterrein.

Bij de ontwikkeling van de plannen is de geluidszone van het gezoneerde industrieterrein Westpoort als uitgangspunt genomen en is een zorgvuldige afweging gemaakt over waar en op welke wijze gevoelige bestemmingen kunnen worden toegelaten in het gebied. Daarmee zijn de belangen voor de bedrijfsactiviteiten die geluid veroorzaken veilig gesteld. Want door de zone te respecteren wordt uitgegaan van de wettelijk maximaal mogelijke geluidsproductie van het gezoneerde industrieterrein Westpoort.

Uit diverse onderzoeken is gebleken dat het inmiddels wel mogelijk is om wonen op bepaalde plekken in het gebied (met name rondom Station Sloterdijk, ten zuiden van het van het spoortracé) mogelijk te maken.

Het zorgvuldig omgaan met het aspect Geluid in de ontwikkeling van de plannen van de gemeente leidt er toe dat wonen in het plangebied Sloterdijk geen extra belemmering betekent voor de bedrijven op het gezoneerde industrieterrein Westpoort. Waar een bedrijf nu al ten gevolge van de bestaande Geluidzonering Westpoort in zijn geluidsruimte beperkt wordt, blijft dit de situatie. Maar de toevoeging van wonen in het gebied Sloterdijk heeft in ieder geval geen extra beperking tot gevolg.

ORAM heeft samen met de Kamer van Koophandel een contra-expertise uit laten voeren naar de implicaties en risico's van het toevoegen van woningen voor de belangen van de gebruikers van het haven- en industriegebied.

Belangrijke constateringen zijn:

  • Aangezien het een flexibel bestemmingsplan betreft, dient de uitwerking op de vlakken geur/licht/ stof en luchtkwaliteit per kavel/ blok te worden uitgewerkt.


Beantwoording
De contra-expertise, uitgevoerd door Witteveen en Bos, is gedaan op basis van het haalbaarheidsonderzoek functiewijzigingen (geluid) en het concept onderzoek luchtkwaliteit, die voor onderhavig bestemmingsplan zijn uitgevoerd. De contra-expertise is uitgevoerd voordat het conceptontwerp bestemmingsplan is vrijgegeven voor het 3.1.1. Bro overleg. Bij vrijgave van het conceptontwerp bestemmingsplan is tevens het (concept) akoestisch onderzoek en definitief onderzoek luchtkwaliteit bij het bestemmingsplan gevoegd. Witteveen en Bos heeft deze onderzoeken niet beoordeeld. Binnen de bestemmingsplanonderzoeken is op kavelniveau gekeken naar geluid en luchtkwaliteit en op bestemmingsplanniveau naar geur. Onderzoek naar lichtinval is alleen nuttig bij bouwplantoetsing.

  • Het is onduidelijk of het gebruikte rekenmodel representatief is voor de feitelijke geluidsbelasting ten gevolge van industrieterrein Westpoort.


Beantwoording
Bij het berekenen van de geluidsbelastingen wat betreft industrielawaai is gebruik gemaakt van het zogenaamde opgevulde huidige saneringsmodel. Dit model is door de Dienst Milieu- en Bouwtoezicht van de Gemeente Amsterdam opgesteld in samenwerk met de provincie Noord-Holland.

In dit model is de actueel vergunde en nog te vergunnen geluidsemissie van het industrieterrein opgenomen. Dit model is representatief voor het bepalen van de geluidsbelasting van het plan Sloterdijk.

  • De gecumuleerde geluidbelasting is niet weergegeven in het akoestisch onderzoek.


Beantwoording
De contra-expertise, uitgevoerd door Witteveen en Bos, is gedaan op basis van het haalbaarheidsonderzoek functiewijzigingen die voor onderhavig bestemmingsplan is uitgevoerd. De contra-expertise is uitgevoerd voordat het conceptontwerp bestemmingsplan is vrijgegeven voor het 3.1.1. Bro overleg. Bij vrijgave van het conceptontwerp bestemmingsplan is tevens het (concept) akoestisch onderzoek bij het bestemmingsplan gevoegd. In dit onderzoek is de gecumuleerde geluidsbelasting meegenomen.

  • De luchtkwaliteit is onvoldoende voor het toevoegen van gevoelige bestemmingen aan de noordzijde van het plangebied. Indien dit toch gebeurt ontstaat er voor de toekomst een beperking dan wel bedreiging voor de verdere ontwikkeling van de omringende bedrijvigheid.

Beantwoording
De luchtkwaliteit met betrekking tot industrieterrein Westpoort is getoetst met behulp van de monitoringstool van het ministerie van Infrastructuur en Milieu. In deze tool zijn een aantal zichtjaren opgenomen waarin prognoses van de luchtkwaliteit worden berekend aan de hand van toekomstige ontwikkelingen. Wat betreft verkeersontwikkelingen zijn hier prognoses meegenomen van de verkeerssituatie op de Rijkswegen, provinciale wegen en het stedelijke wegennet. Bij nieuwe inzichten worden ook de daar bij horende verkeersontwikkelingen in de tool verwerkt. Bij het bestemmingsplanonderzoek is gerekend met de nieuwste monitoringstool, waardoor nieuwere gegevens zijn gebruikt dan binnen het eerder uitgevoerde haalbaarheidsonderzoek.

De concentraties van vervuilende stoffen zijn direct overgenomen uit de monitoringstool, waarin alle relevante bronnen zijn meegenomen voor het bepalen van de in de toekomst ter plaatse aanwezige luchtkwaliteit. Voor elk punt gaat het hier dus ook om de Rijkswegen. Uit het onderzoek blijkt dat er geen sprake is van grenswaardeoverschrijdingen of toename van de concentraties stikstofdioxide en fijn stof binnen het gehele gebied. Dit levert dan ook geen belemmeringen op voor de realisatie van maatschappelijke voorzieningen binnen het plangebied.

Tevens is in het luchtkwaliteitsonderzoek een zone aangegeven waar geen gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteit) gerealiseerd mogen worden als gevolg van het Amsterdamse beleid of waar hiervoor beperkingen gelden volgens het Besluit gevoelige bestemmingen. Deze regel geldt alleen voor 'nieuwe' situaties en niet voor transformatie van bestaande kantoorgebouwen. In het plangebied bevinden zich twee lege kavels waarop deze regel van toepassing is. Gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit zijn op deze kavels dan ook uitgesloten.

  • Het onderzoek op het gebied van geur is onvolledig, zo ontbreken er 11 bronnen. Daarnaast zijn er in de toepassing van het model veel afwijkingen geconstateerd met eerdere onderzoeken.

Beantwoording
De contra-expertise, uitgevoerd door Witteveen en Bos, is gedaan op basis van een concept geuronderzoek die voor onderhavig bestemmingsplan is uitgevoerd. In het concept geuronderzoek ontbreken inderdaad een aantal gegevens. In de actualisatie van het geuronderzoek, welke toegevoegd wordt aan het ontwerp bestemmingsplan, wordt rekening gehouden met de vragen die gesteld zijn in het rapport van Witteveen en Bos.

  • Er is sprake van 17-30% gehinderden ten aanzien van geur. Dit wordt als aanvaardbaar gekwalificeerd. Zeker gezien het feit dat het nieuwe woningen betreft lijkt dit de ORAM zeer discutabel.


Beantwoording
In het Houthavengebied is in 2008 door SGS Environmental Services vastgesteld dat het aantal gehinderden 17-30% bedraagt. In onze berekeningen hebben we de voorlopige conclusie getrokken dat de geurconcentraties in het plangebied lager zullen zijn dan in het Houthavengebied. Ook in het Houthavengebied was overigens sprake van nieuwbouw. Er zal extra aandacht worden geschonken aan de beoordeling van de geurhinder in het (nieuwe) rapport ten behoeve van het (ontwerp)bestemmingsplan.

Gelet het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat realisatie van woningen in het plangebied in de huidige vorm niet mogelijk is. Indien aangetoond kan worden dat de planvorming geen risico vormt voor de toekomstige ontwikkeling van de nabijgelegen bedrijvigheid, ziet ORAM geen bezwaar in het bestemmingsplan Sloterdijk Stad.

Beantwoording
De in opdracht van ORAM en Ondernemersvereniging Westpoort door Witteveen en Bos uitgevoerde contra-expertise, heeft plaatsgevonden op grond van de onderzoeken die zijn uitgevoerd in de haalbaarheidsfase. Ondertussen zijn de onderzoeken verder geconcretiseerd en wijzen uit dat het projecteren van woningen en andere geluidgevoelige functies op grond van wet- en regelgeving zeker mogelijk is. De wijze waarop deze mogelijkheid in de regels en op de plankaart is vormgegeven waarborgt dat de planvorming geen risico vormt voor de toekomstige ontwikkeling van nabijgelegen bedrijvigheid.


Kamer van Koophandel Amsterdam bij brief van 12 september 2012
De reactie van de Kamer van Koophandel komt overeen met de reactie van ORAM. Zie voor de beantwoording de reactie van ORAM.

21.2 Behandeling van zienswijzen

Op 27 november 2012 heeft het college van Burgemeester en wethouders ingestemd met de vrijgave van het ontwerpbestemmingsplan 'Sloterdijk' voor ter inzagelegging. Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 3 januari 2013 tot en met 13 februari 2013 ter inzage gelegen.

Gedurende deze termijn van tervisielegging is aan een ieder de gelegenheid geboden om een zienswijze bij de gemeenteraad van Amsterdam in te dienen. Binnen eerdergenoemde termijn zijn 9 schriftelijke zienswijzen ontvangen. Eén schriftelijke zienswijze is buiten de termijn van ter inzage legging ingebracht en daarmee niet ontvankelijk.

Alle ontvangen zienswijzen zijn in een aparte nota, de zogenoemde 'Nota van beantwoording zienswijzen bestemmingsplan Sloterdijk' in samengevatte vorm weergegeven en zijn volledigheidshalve integraal als bijlage in de voornoemde nota opgenomen. Dit betekent niet dat die onderdelen van de zienswijzen, die niet expliciet worden genoemd, niet bij de beoordeling zouden zijn betrokken. De zienswijzen zijn in hun geheel beoordeeld. Per zienswijze is aangegeven of en in welke mate deze aanleiding geven tot aanpassing van het bestemmingsplan. De 'Nota van beantwoording zienswijzen bestemmingsplan Sloterdijk' is als bijlage 24 bij deze toelichting opgenomen.