direct naar inhoud van 3.4 Het functioneren van het water
Plan: Bestemmingsplan Water
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0363.A1103BPSTD-VG01

3.4 Het functioneren van het water

Met de zeventiende-eeuwse stadsuitbreidingen werd Amsterdam zo groot dat er verschillende stadsdelen waren: de Dam met de beurs en het stadhuis, de hoofdgrachten, waar vooral werd gewoond, de gebieden buiten de Prinsengracht, die een gemengde woon- en werkfunctie hadden en de buitendijkse havengebieden. Al deze gebieden waren door een netwerk van interne waterwegen met elkaar verbonden. De Prinsengracht speelde een belangrijke rol in dit netwerk. De gracht was van twee kanten door middel van sluizen met het IJ verbonden, bij de Korte Prinsengracht en bij de Kadijk. Via de Overtoom, de Boerenwetering en de Amstel konden schepen uit het Amstelland de gracht op. De Boerenwetering kwam uit op de Weteringpoort, een waterpoort die via twee korte grachtjes, de Vijzelgracht en de Spiegelgracht, was verbonden met de Prinsengracht. De doorvaart werd gefaciliteerd door een stelsel van ophaalbruggen en sluizen. Mede vanuit het functionele gebruik van het water werd de Prinsengracht gekenmerkt door de dubbele functie van wonen en werken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1103BPSTD-VG01_0007.jpg"

afbeelding 7: De Prinsengracht gezien naar de Leliesluis. In het midden in het verschiet de Westertoren; Gaston Braun (fotograaf), Braunet Cie. (uitgever), 1864

Rond het midden van de zeventiende eeuw had Amsterdam ongeveer 200.000 inwoners. Dat had als gevolg dat de aanvoer van goederen dagelijks een gigantische operatie was. Vooral in en rond de stad bestond een zeer uitgebreid transportsysteem te water, waaraan het systeem van landwegen complementair was. In de stad was dit transportnet gekoppeld aan een systeem van markten, waar goederen per categorie werden verhandeld. Als de overlast voor het verkeer te erg werd, werden markten verplaatst. Van de vele historische marktlocaties aan het water is een tweetal overgebleven: de bloemenmarkt langs het Singel en de Waterloopleinmarkt. De bloemenmarkt bevindt zich nog op het water, alleen niet meer in schepen maar veelal in onderheide constructies die meer met een gebouw dan met schip te maken hebben en die zich volledig van het water afkeren. Dat geldt ook voor de gebouwtjes waarin de Waterloopleinmarkt is gevestigd. Het verband tussen de markt en het water is, zowel in functionele als stedenbouwkundige zin, volledig verdwenen. De aan- en afvoer van goederen vindt per auto plaats en de markten (Bloemenmarkt) zijn zodanig ingericht dat ze een aantasting vormen van het stadsbeeld, met name vanaf de grachten.

Aan de chique delen van de Herengracht en de Keizersgracht werd nergens markt gehouden: hier woonde vanaf de zeventiende eeuw de elite. In tegenstelling tot de Prinsengracht lagen hier vaste, stenen bruggen. Deze bruggen lieten geen grote schepen door. Deze grachten waren ook in de bebouwing aan de meeste regelgeving onderworpen: bedrijvigheid werd vanaf het begin door het stadsbestuur met overigens wisselend succes tegengehouden. Op oude schilderijen en prenten is goed te zien hoe in deze grachten de pleziervaartuigen de overhand hadden. Alleen aan het eerste stuk van de Herengracht was het karakter en ook de functie meer divers.

Bruggen en kades

Hoe meer grachten, hoe meer bruggen. De aard van de bruggen is van groot belang voor de scheepvaart. Aan de brugtypes was de functie van het water afleesbaar. Hoe meer beweegbare bruggen, des te meer scheepvaart en handel. Daarbij zijn de volgende nuances te maken. De stenen boogbruggen hadden een licht wisselende doorvaarthoogte, soms tamelijk hoog waardoor kleinere schepen met gestreken masten konden passeren. In de loop der tijd zijn plaatselijk beweegbare bruggen vervangen door stenen boogbruggen. Aan het einde van de negentiende eeuw werden bovendien op veel radialen ten behoeve van de trams lage, zwaardere bruggen aangelegd. Deze gietijzeren bruggen werden ook in havengebieden toegepast waar zwaar vervoer langskwam.

De kades waren behalve verkeersaders ook laad- en losplekken. Er bestond een sterke functionele samenhang tussen de kades en het water. Tegenwoordig hebben de grachten een veel meer statisch karakter en is alleen de functie van verkeersader overgebleven. Mede daardoor geldt het statische karakter ook voor de nieuwe woonfunctie op de grachten. Nieuw daarbij is de privatisering van de kades: het gebruik van de kade als voortuin bij de woonboten. Vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw vervullen de kades geen rol van betekenis meer in het laden en lossen. Daarmee zijn de kades en ook het water losgekoppeld van de straat en de woonhuisbebouwing. Het gevolg van deze verbroken relatie is dat ook het zicht over het water op veel plekken verloren is gegaan. De dynamische handels- en vervoersfuncties van het water zijn in de tweede helft van de twintigste eeuw verdwenen. Hiervoor in de plaats kwam een statische functie, de woonfunctie.

Dempingen

Met de zogenoemde Tweede Gouden Eeuw rond 1870 ontstond de 'cityvorming', die gepaard ging met een golf van dempingen, sloop- en nieuwbouwprojecten. Toch vonden de eerste dempingen – zo vroeg als het midden van de negentiende eeuw – niet plaats om verkeerstechnische, maar om hygiënische redenen. Daarbij moet worden bedacht dat het dempen van grachten relatief goedkoop was en daardoor de onderhoudskosten van kades en bruggen kwamen te vervallen. Vooral in de laaggelegen Jordaan, waar de grachten nauwelijks vers water kregen, werden veel grachten gedempt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1103BPSTD-VG01_0008.jpg"

afbeelding 8: in het zwart de overwegend in de negentiende eeuw gedempte grachten

Zichtlijnen

Amsterdam heeft haar rijkdom en voorspoed aan het water te danken. Daarnaast verleent het water een onbetwistbare charme aan de stad. Het historische beeld van scheepsverkeer te water, aangelegd om te laden en te lossen bestaat echter niet meer. Het mastenwoud is verdwenen en slechts enkele gemotoriseerde schepen zijn gebleven, dan wel teruggekeerd op permanente basis, als woonschip. In de naoorlogse periode namen bovendien ook steeds meer arken op permanente basis de plaats in van de tijdelijke vrachtschepen, waardoor de zichtlijnen op het water steeds minder werden. Immers over de meeste vrachtschuiten kon worden heengekeken, over de woonarken niet. De hoge schepen, waar niet over heen kan worden gekeken hebben overigens nog een band met het historische beeld, waar de arken als een nieuwe type 'bouwwerk' zijn te beschouwen. Al met al is het zicht op het water in de naoorlogse periode plaatselijk ingrijpend verminderd. Hiervoor in de plaats kwam een beeld vanaf het water op de woonschepen, een beeld dat door velen als bijzonder en als typisch Amsterdams wordt ervaren.