Plan: | Zuidelijke binnenstad |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0363.A1006BPSTD-OH01 |
Zoals hierboven opgemerkt zijn er vijf deelgebieden aan te wijzen, elk met specifieke kenmerken. Deze worden per samenhangend deelgebied hieronder behandeld.
De vijf deelgebieden
De ruimtelijke structuur van dit gebied wordt bepaald door de loop van de Amstel en door de tracée's van enkele voormalige stadsgrenzen. In betrekkelijk korte tijd wordt de stad een aantal malen uitgebreid (1586, 1592, 1613 en 1663). De eerste concentrische uitbreiding van 1586 is nog steeds zichtbaar in de stegenstructuur in de strook tussen Amstel en Singel gelegen in de bocht van de Amstel (het gebied ten Noorden van het huidige Rembrandtplein).
Het was bij iedere uitbreiding gebruikelijk dat de vestinggracht transformeerde tot woongracht. Dat gebeurde ook in 1586 met het Singel, waar de nieuwe vestingwal kwam te liggen ongeveer ter plaatse van de huidige Herengracht. Het tracé van deze omwalling is nog te herkennen aan de loop van de Reguliersdwarsstraat en de Korte Regulierdwarsstraat. Deze straat langs de stadsmuur was één van de bredere straten. De knikken in de straat corresponderen met de in de bocht van de vestingwerken opgenomen bolwerken. De vestingwerken werden doorgetrokken tot over de Amstel.
Opvallend is dat het gebied van de stadsuitbreiding niet erg groot was. Het ging om een strook tussen de 40 en 80 meter breed en besloeg vaak maar de maat van één bouwblok. Pas nadat het vestingplan was uitgevoerd werden de straten aangelegd. Hoofdstraat was de Breestraat (nu de Reguliersbreestraat), die de oude Regulierspoort (nu de Munt) verbond met de nieuwe op het Rembrandtplein gerealiseerde Regulierspoort. Bovendien was de Breestraat de hoofdroute naar het toen buiten de stad (ter hoogte van de huidige Keizersgracht) gelegen Reguliersklooster.
Het Rembrandtplein, indertijd Ossenmarkt (en later Botermarkt) geheten, was bij de aanleg in 1586 kleiner dan nu en had een langgerekte vorm. Het was oorspronkelijk net als het Leidseplein een wagenplein.
De bouwblokken werden uitgegeven in regelmatig gevormde percelen aan particulieren. Deze deelden op hun beurt de percelen verder onder in kleinere bouwpercelen, vooral in de noord-oostelijke hoek, de Duvelshoek genaamd (tussen de Vijzelstraat, de Reguliersbreestraat en de vestingwerken). Zo werden de binnenterreinen volgebouwd met kleine huisjes of “cameren”. Nog steeds ontbreekt het in de binnenterreinen aan open ruimte. Aangezien er in 1586 nog geen afdoende maatregelen bestonden tegen het opdelen van de uitgegeven bouwpercelen ontstond binnen de blokkenstructuur een grote hoeveelheid gangen en stegen. De gemiddelde perceelbreedte van de oorspronkelijk in de 16de eeuw aangelegde steegbebouwing bedraagt vijf meter. Deze perceelbreedte -vaak typologisch gecombineerd met een dwarskap- is nog te zien in de Sint Jorisstraat, de Openhart steeg, de Schapensteeg, de Korte Reguliersdwarsstraat, de Halvemaansteeg, de Paardenstraat en de Wagenstraat.
Het Rembrandtplein werd met de Vierde Uitleg van 1663 ongeveer dubbel zo groot, waardoor het bestaande poortgebouw midden op het plein kwam te staan en de functie van waag ten behoeve van de zuivelmarkt kreeg. Met deze functiewijziging veranderde de naam van Ossenmarkt in Botermarkt. Pas in het midden de 19e eeuw, wanneer de waag en de markt zijn verdwenen krijgt het plein een standbeeld van Rembrandt en een meer monumentale inrichting en wordt de naam gewijzigd in Rembrandtplein.
Stadsbouwmeester Daniël Stalpaert had bij de Vierde Uitleg ook de bedoeling om de Reguliersgracht door te trekken tot aan de Amstel, waarbij het laatste stukje Halvemaansgracht zou worden genoemd. Waarschijnlijk was de onteigening en sloop van de panden te kostbaar. Een eeuw later werd de Reguliersgracht in twee delen in 1764 en 1784) gedempt, waardoor er een nieuwe pleinruimte (het huidige Thorbeckeplein) ontstond. In 1876 werd het beeld van staatsman Thorbecke onthuld waarbij het plein zijn naam ontving.
Het gebied dat in 1586 en 1592 bij de stad getrokken is op de stadsplattegrond van Balthasar Florisz van Berckenrode uit 1625. De oorspronkelijke wal liep langs de Heiligewegspoort (2) en Regulierspoort (1), om daar af te buigen naar een bolwerk bij de Amstel (3). Bij de uitbreiding van 1592 is de wal in een ruimere bocht doorgetrokken naar de Amstel. Deze wal is opgegraven in de Amstelstraat (5). De Boerenwetering loopt bij de Heililigewegspoort de stad uit (4). Sporen uit deze fase zijn opgegraven in de Paardenstraat (6) en de Vijzelstraat (7)
(bron: Archeologisch Bureauonderzoek BMA voor Zuidelijke binnenstad)
De grachtengordel bestaat uit ruim opgezette bouwblokken met een regelmatige perceelstructuur. De percelen waren bij de uitgifte allemaal 26 voet (7,35 meter, 1 voet = 28,3 cm) breed. De diepte varieerde naarmate er ruimte was. Aan de Herengracht en daarbinnen vooral aan de Gouden Bocht waren de kavels dubbel zo breed. De eigenaren kochten twee aaneengesloten erven en bouwden daar een luxe dubbel grachtenpand. De architectuur weerspiegelde rijkdom en status van de kooplieden en van de regenten die zich hier vestigden. Vanaf de Leidsegracht tot aan de Amstel werden tussen 1663 en 1690 ongeveer 110 van die dubbele grachtenhuizen gebouwd.
De uitbreiding van de grachten gebeurde met de Vierde Uitleg in 1663 vanaf de Leidsegracht naar het Oosten. Oorspronkelijk bedoeld als 'tijdelijke' verdedigingsgracht in 1612, werd de Leidsegracht bij de Vierde Uitleg in 1663 opgewaardeerd tot volledige gracht met bebouwing aan weerskanten. Het verdedigingswerk werd afgebroken, de gracht werd gedeeltelijk vergraven, recht getrokken en ingericht als woongracht. Vervolgens werden de drie hoofdgrachten concentrisch verder voortgezet en werden de percelen uitgegeven.
Langs de hoofdgrachten waren sinds 1615 strenge regels, de keuren, van kracht. De bouwblokken worden daarom ook wel als “keurblokken” aangeduid. Met de keuren kon de stedelijke overheid het luxueuze karakter van het gebied behouden. Zo was het smaldelen van percelen evenals de uitoefening van een groot aantal beroepen aan de gracht verboden. Aan de noordkant van de Herengracht konden eigenaren bovendien een klein kavel aan de Reguliersdwarsstraat kopen om daar een koetshuis, stallen en/of een dienstwoning neer te zetten. De ongewenste functies konden op die manier aan de achterstraat worden afgewikkeld, terwijl de gracht uitsluitend voor representatieve doeleinden kon worden gebruikt. Eigenaren aan de zuidzijde van de Herengracht hadden niet de mogelijkheid om functies aan een achterliggende straat te huisvesten. Zij kochten vaak een duur perceel aan de Keizersgracht om daar dan een koetshuis of dienstgebouw te bouwen. Dit is nog te zien aan de noordkant van de Keizersgracht waar koetshuizen en pakhuizen te vinden zijn. De tussen de Keizers- en de Prinsengracht gelegen Kerkstraat diende ook als achterstraat.
De Prinsengracht vormde de overgang tussen het luxueuze woonmilieu aan de Heren- en al in mindere mate aan de Keizergracht en de zone daarbuiten, waar geen grachten en vooral kleine goedkope kavels voor bedrijvigheid en kleine huizen waren. De bouwblokken aan de Prinsengracht die aan de Kerkstraat grenzen zijn ook iets ruimer van opzet dan de bouwblokken aan die direct aan het buitengebied liggen.
De Prinsengracht zelf was ook vooral een werkgracht, waar naast woonpanden ook veel pakhuizen stonden. Dubbele woonhuizen kwamen hier nauwelijks voor; in hoofdzaak stonden hier kleine panden met een perceelbreedte van rond de vijf meter en van verschillende hoogten. Er vond veel goederentransport plaats vanuit de Spiegelgracht en de inmiddels gedempte Vijzelgracht naar de bedrijven aan de Prinsengracht.
De Prinsengracht was dus veel gewoner van karakter, hetgeen correspondeert met het gegeven dat hier ook geen keurblokken met keurtuinen zijn te vinden. In totaal telt het gebied zestien keurtuinen, waarvan er vier te vinden zijn in de keurblokken gelegen tussen de Reguliersdwarsstraat en de Herengracht, zes in de keurblokken tussen de Herengracht en de Keizersgracht en zes in de keurblokken tussen de Keizersgracht en de Kerkstraat. De tuin is een wezenlijk onderdeel van het ensemble huis- tuin-tuinhuis/koetshuis.
Belangrijk onderdeel van de structuur van de grachtengordel zijn de radiaalstraten, die het stadshart met de Singelgracht verbinden. Sommige radialen zijn –gedeeltelijk- voorzien van een gracht of hadden voorheen een gracht: de Reguliersgracht, Vijzelgracht (gedempt) en Spiegelgracht. Deze “radiaalgrachten” waren bedoeld om het transport naar de hoofdgrachten over het water mogelijk te maken en zorg te dragen voor een optimale waterhuishouding. De Leidsegracht had meer een woonfunctie.
De voornaamste functie van de doorlopende radiaalstraten was die van winkelstraat. Dit is onder andere te zien aan de kavelprijzen. Zo kostte een kavel aan de Leidsestraat indertijd ongeveer het dubbele van een kavel aan de niet doorlopende Spiegelstraat. De kavels op de hoek van een radiaalstraat en gracht waren als optimale winkellocatie het duurst. In de minder belangrijke niet uitgaande radiaalstraten waren, naast winkels, ook ambachten zoals wagenmakerijen, schilderbedrijven en leerbewerking gehuisvest.
De Kerkstraat werd in 1665 aangelegd als een ringweg en achterstraat in de grachtengordel en sloot via de Magere Brug aan op de oostzijde van de Amstel. De naam verwijst naar de functie van deze tamelijk brede straat als een verbinding tussen vier kerken: de Amstelkerk, de Oosterkerk en twee kerken die nooit zijn gebouwd, één bij het Molenpad en één bij de Weesperstraat. Het deel van de Kerkstraat ten Oosten van de Amstel kreeg later de naam Nieuwe Kerkstraat.
De zuidelijke binnenstad op de Stadsplattegrond Gerred de Broen, vijfde druk 1774-1782
Het kaartnoorden ligt rechtsonder. Aan de zuidkant wordt het plangebied omzoomd door een stadswal met zeven bolwerken en
drie poorten: de Utrechtsepoort (1), Weteringspoort (2) en de Leidsepoort (3). Op de Botermarkt dient de voormalige
Regulierspoort als waag (4). Het in 1663 aangelegde deel ten zuiden van de Herengracht wordt doorsneden door de
radiaalstraten Utrechtsestraat (5), Vijzelstraat (6) en Leidsestraat (7). Tussen de Utrechtse- en Vijzelstraat ligt de
Reguliersgracht. Aan weerszijden van de Vijzelgracht werd in 1663 het Noortse Bosch aangelegd als ambachtelijk kwartier.
(kaart afkomstig uit Stadsarchief Amsterdam, bron/toelichting: Archeologisch Bureau-onderzoek BMA voor Zuidelijke binnenstad, 2010)
Vijzelstraat
De verbreding van de Vijzelstraat is een doorbraak binnen het ruimtelijke systeem van de keurblokken van de grachtengordel. De oorspronkelijk 7 meter brede winkelstraat is naar het stedenbouwkundig concept van architect K.P.C. de Bazel in 1921 verbreed tot 23 meter, waarvoor de bebouwing aan de even zijde moest wijken. Deze ingreep is nog steeds goed zichtbaar aan het a-symmetrisch karakter van de straat en schaalvergroting aan de even zijde. Niet alleen dateert alle bebouwing aan deze zijde van na 1921 (met de voormalige ABN-AMRO van architect M. Duintjer uit 1960 als meest recente toevoeging), maar ook is de bebouwing veel hoger en zijn de percelen veel groter. Tegelijkertijd vond er in de jaren 1920-30 ook hier een functiewijziging als gevolg van cityvorming plaats: bankgebouwen, hotel gecombineerd met woningappartementen en woningblokken met op de begane grond bedrijvigheid.
Het stedenbouwkundig concept van De Bazel voorzag in een doorlopende winkelgalerij aan de even zijde en een bomenrij aan de oneven lage kant. Deze galerij is slechts ten dele gerealiseerd tussen het Singel en de Herengracht, en tussen de Keizers- en Prinsengracht. Het bestuur van de Nederlandsche Handelsmaatschappij was niet van een galerij gecharmeerd en eiste een gesloten gevel. De bomenrij van het plan van De Bazel is nooit gerealiseerd.
De kolossale gevelwand aan de even zijde loopt aaneengesloten door tussen de grachten; zowel de Regulierdwarsstraat als de Kerkstraat werden overbouwd. De drie bouwblokken tussen de Herengracht en Prinsengracht werden door de nieuwe bebouwing aan de even zijde ingekort en aangeheeld. Het was de bedoeling van De Bazel dat ook op termijn de huizen aan de oneven zijde zouden worden gesloopt.
De verbreding van de Vijzelstraat was vooral bedoeld voor een goede verkeersafwikkeling, waaronder de tram. Het verkeer stuitte echter op de Vijzelgracht, die dan ook in 1934 gedempt werd. Daarmee was er een brede radiaal over de Singelgracht heen naar de (huidige) Pijp gerealiseerd.
De Leidsebuurt en de Weteringbuurt ten zuiden van de Prinsengracht sluiten qua structuur en verkaveling aan op de grachtengordel. In tegenstelling tot de Jordaan, waar door grondspeculatie de bestaande slotenverkaveling met de bestaande percelen en bebouwing het uitgangspunt was, kon men bij de stadsuitbreiding van 1663 alle grond en opstallen buiten de bestaande stad onteigenen.
Wel zijn beide buurten krapper van opzet dan de grachtengordel. De percelen zijn veel minder diep en breed, de straten zijn smal. De meeste blokken zijn langgerekt. Ten Zuiden van de Korte Leidsedwarsstraat en de Tweede Weteringdwarsstraat was een regelmatige bouwblokvorm niet mogelijk vanwege de loop van de Lijnbaansgracht en de vestingwerken. Het gebied werd hier opgevuld met onregelmatig gevormde bouwblokken. Stegen en gangen, zoals in de Jordaan, zijn hier afwezig. De vorm van de verkaveling en van de bouwblokken speelde al voldoende in op de vraag naar kleinere erven, zodat de eigenaren niet zelf hun gebied hoefden op te delen.
Het Leidseplein als wagenplein had vooral transportfuncties zoals de op- en overslag van goederen en het parkeren van wagens, karren en koetsen. In het kielzog van deze functies vestigden zich hier kroegen, herbergen en andere bedrijvigheid, die vervolgens uitwaaierden over de hele Leidsebuurt. Vanaf de negentiende eeuw werd het Leidseplein ook uitgaansgebied. Al eerder (in 1774) werd de Stadsschouwburg aan het plein gehuisvest, later gevolgd door bioscopen en hotels. Met name de horecafunctie (hotels, restaurants en vooral café's) is in de Leidsebuurt ook nu nog prominent aanwezig. De structuur van het wagenplein is nu nog beperkt zichtbaar doordat er steeds meer openbare ruimte werd toegevoegd. Zo werd de Lijnbaansgracht in 1913 tot aan de Leidsekruisstraat overkluisd en ontstond hier het Kleine Gartmanplantsoen.
Andere pleinruimten binnen het zuidelijk deel van de grachtengordel zijn het Rembrandtplein (Ossenmarkt/Botermarkt), Thorbeckeplein, het Koningsplein (Bokkingmarkt) en het Amstelveld als pleinruimte bij de Amstelkerk. Op al deze pleinen werden vaak markten gehouden.
In de naburige Weteringbuurt werden andere functies gehuisvest. Bij de verkoop van de erven tussen de Vijzelgracht, de Lijnbaansgracht en de Tweede Weteringdwarsstraat gaf het stadsbestuur in 1670 aan waar overlast veroorzakende bedrijvigheid toelaatbaar was. Zo was hier het 'rapineren van swavel en salpeter' en ''t maken van vermiljoen, vernis en tarpetijn' toegestaan.
Aan de Lijnbaansgracht werd grond uitgegeven voor drie scheepswerven voor binnenvaartschepen.
Het buitenste, geheel door water omgeven, blok bij de Vijzelgracht was bestemd voor de stadssteenwerf. De rest van de buurt werd grotendeels bebouwd met zogeheten wevershuizen voor wevers, wolkammers en spinners. Liefdadigheidsinstellingen hadden het plan om er 400 te bouwen ter ondersteuning van de noodlijdende textielindustrie. Men hoopte zo wevers van elders aan te trekken. Uiteindelijk werden er vanaf 1670 tot 1673 in totaal 211, nog steeds voor de zeventiende eeuw een enorm bouwprogramma, naar een ontwerp van de vermaarde architect Philip Vingboons gerealiseerd. De lage huizen, vaak voorzien van een souterrain, zijn met een langskap afgedekt. Aangezien er hier met grote hoeveelheden hout afkomstig uit Scandinavië werd gewerkt ontstond bij bouwvakkers de benaming 'in 't Noortse Bos'. De regenten namen die naam in hun acten van overdracht over. Een echte buurtnaam was het echter niet, want het beperkte zich tot de 211 hierboven genoemde huizen aan weerskanten van de Vijzelgracht.
Tussen de Vijzelgracht en de Reguliersgracht zijn de bouwblokken wat regelmatiger van opzet, maar wel verdeeld in relatief ondiepe percelen met een breedte van rond de vijf meter. Ook werden in deze buurt ambachtslieden, waaronder vele looiers, gehuisvest. (Bij de looiers ging het overigens om herhuisvesting, omdat ze niet langer gewenst waren aan de Boerenwetering en de Overtoom.) De benaming Nieuwe Looiersstraat herinnert hier nog aan.
In de buurt rondom de Utrechtsestraat (tussen de Reguliersgracht, (later gedempte) Achtergracht, Amstel en Prinsengracht) wordt de structuur van langwerpige gesloten bouwblokken met ondiepe smalle percelen voortgezet.
Naast bedrijfs- en woonpanden worden vanaf de 17e eeuw ook hofjes gebouwd. Deze door particulieren gestichte hofjes voorzagen behoeftige ouden van dagen van gratis huisvesting, vaak een bijdrage in het levensonderhoud en soms geneeskundige hulp. Het hofje bestaat meestal uit woningen gegroepeerd om een binnenplaats of grasveld. De meeste hofjes in de 17e eeuw zijn redelijk bescheiden van omvang en worden op goedkope bouwpercelen gebouwd. In de 18e eeuw verandert dat. Toch zijn ook hier vier van de zes hofjes op meer goedkope grond tussen de Prinsengracht en de Lijnbaansgracht gebouwd: het Grill's hofje (1724-1726), het Looyershofje (1828-1829), het Hodson-Dedelshof (1842) en het Hilmanhof (1875). Ook redelijk bescheiden van opzet was het Swigtershofje dat met een poortje aan de Amstel ontsloten wordt. Een uitzondering vormde het Deutzenhofje aan de Prinsengracht 855-899 uit 1695. Dit hofje is veel sjieker van karakter met een dubbele kavel aan de gracht en een Dorische zuilengalerij.
In 1860 deed de bekende Joodse filantroop dr. Samuel Sarphati (1813-1866) een bebouwingsvoorstel voor de zuid-oostelijke stadsrand, het zogeheten “Voorstel ter verfraaiing van het Paleis voor Volksvlijt”. Het plangebied lag deels binnen de grachtengordel, deels in het nieuwe gebied buiten de Singelgracht. Beide gebieden hadden op dat moment vooral een industriële functie. De rafelrand van de Singelgracht werd gekenmerkt door typische functies als een kazerne met “drilveld” (exercitieterrein), veemarkten en twee molens op de bolwerken. In de directe nabijheid werd bovendien nog een gasfabriek opgericht. Alle gebouwen moesten voor het plan Sarphati worden gesloopt en ook de bolwerken werden aangeplempt, zodat er een open terrein met plantsoen ontstond.
Sarphati had met zijn stedenbouwkundig plan niet alleen de grandeur van Londen en Parijs voor ogen, maar ook de bestrijding van armoede en de verbetering van de huisvesting van de arbeidende klasse. (Zo liet hij ter plaatse van de stadssteenwerf een Broodfabriek bouwen, waar brood tegen billijke prijzen verkocht werd.) Tegelijkertijd was het plan bedoeld voor rijke Amsterdammers die bij gebrek aan goede fraaie huizen of sjieke hotels nu de stad verlieten.
Het kolossale Paleis voor Volksvlijt (architect C.Outshoorn, 1864), dat op de plek van de voormalige Utrechtse poort, dus in de zichtas van de Utrechtsestraat stond en met zijn 62 meter hoge koepel ver boven de bebouwing aan de Utrechtsestraat uittorende, bepaalde de aanleg van de wijk. Naast het Paleis waren twee symmetrisch geordende ensembles gepland, het huidige West- en Oosteinde. De twee huizenrijen zijn de fysieke en optische begrenzingen van de pleinruimte waarin het paleis als landmark fungeert. In de eerste fase (1860-70) heeft het slechten van de bolwerken aan de Singelgracht al plaatsgevonden, maar staan de molens nog. Het Westeinde en Oosteinde zijn aanvankelijk gevelwanden, die de kleine bedrijventerreinen aan het oog onttrekken, maar nog geen bouwblokken. In het verlengde van het Westeinde en Oosteinde, waar het nieuwe plein aansluit op de oude stad, worden volgens hetzelfde principe representatieve gevelwanden en aansluitend gesloten bouwblokken gerealiseerd. De meest noordelijke wand van het plein wordt gevormd door de grachtenpanden aan de gedempte Achtergracht. De pleinwanden van het huidige Frederiksplein zijn dus samengesteld uit vier nieuwe bouwblokken van het plan Sarphati en twee bestaande bouwblokken uit de zeventiende eeuwse grachtengordel gescheiden door de Utrechtsestraat.
In het zuiden aan de Singelgracht is het plein aanvankelijk open. De galerij van architect A.L. van Gendt van de jaren 1880-90 veranderde de setting van de zuidkant van het paleis ingrijpend. Aan de noordkant is de stedenbouwkundige ruimte in grote trekken nog hetzelfde gebleven.
In de jaren 1870-90 worden de vier bouwblokken van Sarphati voltooid, waarbij de hiërarchische systematiek van het Amsterdamse bouwblok nauwkeurig wordt voortgezet. Deze systematische verkaveling en indeling van het bouwblok is helder afleesbaar in de zeventiende eeuwse bouwblokken van de noordelijke pleinwand. Aan de voormalige grachtkant (Achtergrachtzijde) bevinden zich de brede diepe kavels voor de voorname huizen, terwijl de smalle ondiepe kavels aan de achterstraat (nu Utrechtsedwarsstraat) bestemd zijn voor koetshuizen en arbeiderswoningen. Volgens ditzelfde principe zijn in plan Sarphati de brede diepe kavels voor de sjieke herenhuizen op het plantsoen aan het Frederiksplein georiënteerd en de ondiepe smalle kavels met arbeiderswoningen en koetshuizen in de achterstraat. In een aantal gevallen loopt het kavel door van rooilijn tot rooilijn en is het koetshuis direct verbonden met het herenhuis aan het plein, een fenomeen dat ook in de grachtengordel regelmatig voorkomt. Binnen één kavel is dan sprake van een hoofdhuis met bijgebouw(en).
De blikvanger op het plein, het Paleis voor Volksvlijt, brandde in 1929 af. Nadat de omringende galerij van het Paleis in 1961 eveneens afbrandde, is in 1967 op deze centrale plek van het Paleis de Nederlandsche Bank (architect Duintjer) gerealiseerd, waarbij de coulissenwerking van het Westeinde en Oosteinde voor een groot deel teniet is gedaan.
Detail van de stadplattegrond van K.H. Schadd uit 1869 met het Paleis voor Volksvlijt
De vestingwerken werden gebouwd volgens de principes van het oud-Nederlandse fortificatiestelsel, dat al van het eind van de zestiende eeuw dateert. Dit systeem bestond uit een aarden wal (later vervangen door een stenen muur), die op regelmatige afstanden doorbroken werd door bolwerken en poorten. Poorten lagen altijd midden tussen twee bolwerken in de courtine van de vesting (= het rechte stuk stadswal tussen twee bolwerken). Voor de wal liep een verdedigingsgracht. Buiten de vesting lag een schootsveld, de zogeheten honderd gaarden, waarin niet mocht worden gebouwd. In het gebied van de zuidelijke binnenstad bevonden zich vier bolwerken en twee poorten, de Leidse- en minder belangrijke Utrechtsepoort.
Ondanks de sloop van de fortificaties in de 19e eeuw zijn nog steeds restanten in de structuur zoals voormalige wagenpleinen met spiegelpleinen buiten de poort (aan het einde van de Leidse- en Utrechtsestraat) of de loop van de Singelgracht met drie (van de vier) bolwerken nog zichtbaar. (In de benaming van veel straten zijn de voormalige functies nog goed af te lezen).
De Singelgrachtzone is het resultaat van een groot aantal afzonderlijke bouwplannen in de negentiende eeuw. In stedenbouwkundige zin is hier een rafelrand ontstaan. Een belangrijke functie was het huisvesten van de gegoede burgerij. Aan de Weteringschans is representatieve woningbouw in grote ensembles gebouwd. Aan de overzijde aan het water zijn vrijstaande villa's gerealiseerd. Voorts kwamen er negentiende eeuwse grootschalige openbare gebouwen zoals het Huis van Bewaring (nu Max Euweplein), het kerkgebouw van de Vrije Gemeente (nu Paradiso), een melkfabriek (nu de Melkweg), twee scholen (het Barlaeus Gymnasium en de Huishoudschool ernaast), het warenhuis Hirsch & Co en het uit 1905 stammende Américan Hotel.
stadplattegrond van K.H. Schadd uit 1869