Plan: | Landelijk Gebied |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0362.09-OH01 |
Archeologische vindplaatsen, historische landschappen en monumentale gebouwen vertellen over het verleden en vormen samen onze cultuurhistorie. Cultuurhistorische waarden zijn heel belangrijk voor het karakter en de herkenbaarheid van een stad, een dorp of een gebied.
Het meewegen van cultuurhistorie speelt een steeds belangrijkere rol bij de inrichting van de ruimte. In de Nota Belvedere schetst het Rijk het belang van cultuurhistorische waarden en de wijze waarop deze waarden kunnen bijdragen aan het landschap van de toekomst. In nieuwe ruimtelijke plannen moet voortaan getoetst worden wat de effecten zijn op de cultuurhistorische waarden. Voor planologen, architecten en stedenbouwkundigen kunnen cultuurhistorische waarden inspirerend werken. Door ze te betrekken bij de inrichting van onze ruimte, worden de band met het verleden en de identiteit van dorp, stad of streek versterkt. Dat kan heel concreet en kleinschalig gebeuren, met het markeren van funderingen in de bestrating van een plein. Maar cultuurhistorie is ook in te passen in ruimtelijke ontwerpen. Bijvoorbeeld door een archeologische vindplaats als groenlocatie te bestemmen, of door historische waterlopen en verkavelingspatronen als uitgangspunt te nemen voor de plattegrond van een nieuwbouwlocatie.
Op de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Holland van de provincie Noord-Holland zijn de archeologische, de historisch-geografische en de historische (steden)bouwkundige elementen in kaart gebracht. Samen vertellen ze het verhaal van de geschiedenis van stad en landelijk gebied, onze dagelijkse leefomgeving.
De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (september 2007) heeft voor de Nederlandse gemeente vergaande implicaties, met name ten aanzien van de zorg voor het archeologisch erfgoed. De afgelopen 15 jaar is op nationaal en provinciaal niveau beleid ontwikkeld om tot een zorgvuldige omgang met dit archeologisch erfgoed te komen. Behoud van archeologische waarden in situ bij ruimtelijke ontwikkelingen is daarbij het uitgangspunt. Voor gemeenten is daarbij een primaire verantwoordelijkheid toebedeeld in de uitvoering van dit beleid. Samenhangend met hun specifieke verantwoordelijkheid voor de inrichting van het grondgebied liggen op gemeentelijk niveau immers de meest praktische mogelijkheden om de kwaliteit van de leefomgeving te handhaven of te versterken. Het ontwikkelen van een eigen gemeentelijk archeologiebeleid is derhalve noodzakelijk.
Voor de gemeente Amstelveen is op 26 november 2008 de archeologische beleidsadvieskaart (vindplaatsen- en verwachtingenkaart) en de erfgoedverordening van Amstelveen vastgesteld. De archeologische vindplaatsen- en verwachtingenkaart is voornamelijk gebaseerd op een analyse van landschappelijke kenmerken van bekende nederzettingslocaties in het grondgebied van de Gemeente Amstelveen. Op basis van deze analyse en door toepassing van archeologische expertise aangaande de landschappelijke ligging van (pre-)historische nederzettingen in het algemeen, is het mogelijk gebieden te begrenzen waarvan archeologische informatie ontbreekt, maar wel vindplaatsen worden verwacht. Bij het opstellen van de voorspelling wordt met name gekeken naar geo(morfo)logische, bodemkundige en hydrologische karakteristieken van verschillende gebiedsdelen in combinatie met de al bekende archeologische vindplaatsen. Gebieden worden op de kaart aangemerkt als zones die inzicht verschaffen in de verwachte kwantiteit aan archeologische vindplaatsen. Er wordt onderscheid gemaakt in zones met een hoge, een middelhoge, een lage en in sommige gevallen een zeer lage verwachting.
Op basis van de geologische en bodemkundige opbouw van de gemeente kan een duidelijk onderscheid worden gemaakt in:
Voor de verwachtingenkaart is op basis van de archeologische gegevens een onderscheid gemaakt in de volgende archeologische perioden:
Daarnaast is op het Actueel Hoogtebestand Nederland een krekensysteem zichtbaar, dat heel goed bewoonbaar zou kunnen zijn.
Betekenissen archeologische verwachting Midden en Laat-Neolithicum:
1. hoge archeologische verwachting:
Alle zichtbare kreeksystemen binnen de droogmakerijen hebben een hoge archeologische verwachting gekregen. In deze gebieden is de te verwachten dichtheid aan archeologische vindplaatsen het hoogst.
2. lage archeologische verwachting:
De komgebieden tussen de kreekruggen hebben een lage archeologische verwachting voor vindplaatsen uit het Neolithicum. Dit wil niet zeggen dat er geen vindplaatsen aanwezig zijn, maar wel dat de verwachte dichtheid laag is. De Legmeerpolder heeft ook een lage verwachting gekregen. Hier zijn, mede door het vergraven bodemprofiel geen kreeksystemen meer zichtbaar.
3. onbekende archeologische verwachting:
Voor de veengebieden waar zich in de ondergrond kreekruggen kunnen bevinden, geldt een onbekende archeologische verwachting voor vindplaatsen uit het Midden en Laat-Neolithicum. Hoewel deze kreekruggen en de daarin aanwezige archeologische resten in potentie niet of nauwelijks verstoord zijn en dus goede intacte vindplaatsen kunne bevatten, is niet bekend waar deze kreekruggen zich bevinden.
Betekenissen archeologische verwachting Middeleeuwen en nieuwe tijd:
1. hoge archeologische verwachting:
De historische kern van Amstelveen en de oeverwal van de Amstel hebben een hoge archeologische verwachting voor bewoning uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Daarnaast zijn zones aangegeven langs primaire kades waar historische bebouwing heeft plaatsgevonden. Door de continuïteit van bewoning in bijvoorbeeld de historische kern van Amstelveen tot aan de Nieuwe tijd zijn waarschijnlijk veel sporen van bewoning uit de Late Middeleeuwen door latere bewoning en bebouwing verstoord.
2. middelmatige archeologische verwachting:
De onverveende bovenlanden lang de Amstel krijgen een middelmatige archeologische verwachting. In deze gebieden is de te verwachten dichtheid aan archeologische vindplaatsen dus middelmatig. Mogelijk heeft in deze zones bewoning uit zowel de Late Middeleeuwen als Nieuwe tijd plaatsgevonden.
3. lage archeologische verwachting:
De rest van de gemeente krijgt een lage archeologische verwachting. Een lage verwachting wil niet zeggen dat er geen vindplaatsen aanwezig zijn, maar wel dat de verwachte dichtheid laag is.
Bovenkerkerpolder
Na toestemming in 1629 van de Staten van Holland en Zeeland was het eerste gebied dat bepolderd werd, dat tussen Amsteldijk, Ouderkerkerlaan, Bovenkerkerweg en de Thamerdijk. Deze laatste dijk wordt ook wel de Hollandse Dijk genoemd. Omdat de dijk tot 1819 de grens vormde tussen Utrecht en Holland. Een ingemetseld stuk grenspaal en een rode paal verwijzen nog naar deze situatie. De dijken rond dit gebied werden verzwaard, twee grote molens gebouwd en bijbehorende weteringen aangelegd om het water van de nieuwe polder, al snel Bovenkerkerpolder genoemd, op de Amstel uit te slaan: de Weteringsbrugmolen (ook wel De Oude Visser of Aalvisser genoemd) bij herberg De Zwarte Kat en de Nesser- of Plasmolen ten zuiden van Nes aan de Amstel.
Het veen in de Bovenkerkerpolder was mosveen. De boeren hadden ontdekt dat het steken van turf een veel lucratievere bezigheid was dan het weiden van koeien, omdat de vraag naar deze relatief goedkope brandstof vanuit het zich in rap tempo uitbreidende Amsterdam met de dag toenam. Het mosveen gaf minder rook en brandde veel beter dan bosveen. Met hun lange baggerbeugels haalden turfgravers de metersdikke veenlaag weg. De veenblubber werd op smalle legakkertjes gespreid om te drogen: 'en een tijt lang gedroogt zijnde treden de turf- of veenboeren hetzelve met plankjes onder de voeten gebonden geheel effen en gelijk; als het dan wat harder gedroogt is steekken zij het met ijzere spaden in langwerpige vierkante stukken van malkander en stapelen 't luchtig in 't veld op malkander zoo datter de windt kan door waaijen en dan noemt men 't turf, die na Amsterdam en gants Hollandt door vervoert en tot brandt gebruijkt wordt'.
Het heemraadschap zag het slagturven met lede ogen aan. De gaten die de turfgravers achterlieten, vulden zich met water, waardoor de hele polder al snel veranderde in een grote plas. De heemraden waren bang dat als niets zou worden gedaan, de dijken het zouden begeven en de omringende polders zouden overstromen. In 1661 werd daarom verboden turf te steken binnen een afstand van zo'n 400 meter van de polderdijken. Het verbod werd volkomen genegeerd. Daarvoor was de turf te kostbaar. Alleen het veen bij de Amsteldijk lieten de turfstekers met rust, omdat vanwege de veelvuldige overstromingen in een ver verleden hier een kleilaag was afgezet, waardoor het veen waardeloos was geworden. Vandaar dat nu nog steeds goed zichtbaar langs de westoever van de Amstel een brede strook onverveend land ligt, de zogeheten Bovenlanden.
In de winter van 1763 beklaagden de poldermeesters van de Middelpolder zich erover dat bij harde zuidwesten wind het water van de inmiddels bijna geheel uitgeveende Bovenkerkerpolder over de Ouderkerkerlaan sloeg. Het polderbestuur van de Bovenkerkerpolder begreep dat er iets gedaan moest worden. Uit grondboringen bleek dat de bodem van de polder uit klei bestond, goede landbouwgrond dus. Zij stelden daarom voor de polder droog te maken. Maar de schippers maakten bezwaar. Zij zouden na de droogleggingen rechtstreekse verbinding tussen de Haarlemmermeer en de Amstel kwijtraken. Volgens het plan van de drooglegging zouden ze moeten omvaren over de Amsterdamse Overtoom of over Uithoorn. De oplossing van dit probleem werd gevonden door het graven van een vaart langs de Ouderkerkerlaan uitmondend in een sluis op het Grote Loopveld. Na 1765 werd begonnen met het graven van een ringsloot en het opwerpen van een ringdijk (waarvan de grond afkomstig was uit de ringsloot) met twee sluizen erin; één in de Handweg en één in de Amstel.
Tot aan de droogmaking werd de gehele polder bemalen door twee schepradmolens, namelijk de Weteringsbrug- en de Nessermolen. Deze molens bleven gehandhaafd en gingen tijdens de droogmaking dienst doen als bovenmolens, die hun water loosden op de Amstel.
De eerste molens “de Hoorn” en “de Zon” werden in 1766 gebouwd. Deze molens sloegen hun water uit op de ringsloot, dus op het bovenland. Al snel bleek dat het waterpeil in de bovenlanden vaak veel te hoog was, zodat men met spoed “de Parel” bouwde. Toen in 1767 het water van de droog te malen plas zover gezakt was, dat deze molens geen voldoende tasting meer hadden, moesten op lager niveau nieuwe molens worden gebouwd, namelijk “de Johanna Bregitta” en “ de Cornelia Wilhelmina”. Ook werden tussen de boezems kolken aangelegd.
Na enige tijd malen was het water van de steeds kleiner wordende plas zo ver gedaald, dat door gebrek aan voldoende tasting weer een tweetal molens moest worden bijgebouwd (1768) namelijk “de Jonge Gerard” en “de Hoop”.
In 1768 stuwden dus in totaal negen molens, verdeeld over een aantal gangen, het water naar de Amstel. De weersomstandigheden werkten echter niet erg mee. Door de vele regenval in de zomer en herfst van 1768 steeg het waterpeil, met als gevolg dat de molenaars dag en nacht moesten malen.
In 1769 wordt “de Vriendschap” gebouwd, een schijfmolen, omdat “de Zon” en “de Hoorn” het aangebrachte water niet meer aankonden. In deze zomer viel de polder droog en lagen de vissen voor het oprapen. De volgende stap was het verkavelen van de grond. Er werden twee wegen aangelegd: de Middenweg, die noord-zuid liep en de Kruislaan (later Nesserlaan genoemd), die van oost naar west liep. De tussenliggende grond werd verdeeld in vijftig kavels die door kleine sloten van elkaar gescheiden werden.
In 1770 konden de eerste producten worden geveild. Door een natte herfst in 1770 stond de polder weer blank. Het hele project werd een mislukking van de eerste orde. De kleigrond bleek minder vruchtbaar te zijn dan gedacht en bovendien sijpelde het water van het Legmeer en de Poel door de ringdijk de polder in. Bij harde zuidwestenwind dreigden bovendien regelmatig dijkdoorbraken. Vooral 's winters stond het land daar vaak onder water, wat voor de gewassen een slechte zaak was. In 1771 werd “de Eendragt” gebouwd (vijzelmolen), zodat men het waterpeil beter kon beheersen.
In de jaren tussen 1818-1836 werden de schepradmolens (op de molen “de Hoop” na) één voor één als vijzelmolens herbouwd. De molens “de Vriendschap” en “de Eendragt” worden in 1822 buiten dienst gesteld. Omstreeks 1857 heeft men het bemalingsapparaat drastisch gewijzigd. De molens “de Hoop” , “de Jonge Gerard” en “de Nessermolen” worden buiten dienst gesteld. Bij de overige vijzelmolens worden de opvoerhoogten verbeterd.
Er stonden 27 boerderijen, bijna allemaal aan de Ringdijk en van het type dwarshuis. Het woongedeelte stond dwars op de stallen, evenwijdig aan de weg. Het belangrijkste vertrek was de verhoogde 'opkamer', die eigenlijk alleen maar werd gebruikt op zondag of bij voornaam bezoek. Omdat deze kamer hoog lag, bood zij tevens een ideale vluchtplaats bij overstromingen. Onder de opkamer bevond zich een koele ruimte, die gebruikt werd als voorraadkamer of voor het maken van kaas. De open tralievensters dienden voor ventilatie.
Het landschap van de Bovenkerkerpolder is dus steeds aan veranderingen onderhevig geweest. Aanvankelijk een deel van een uitgestrekt moerasbos, later een grote veenplas, toen een droogmakerij waarbij molens rond Nes aan de Amstel het landschap bepaalden. Die molens werden langzaam maar zeker overbodig. Als gevolg van de bemaling, ging de bodem van de polder inklinken en moest men het water van de droogmakerij steeds dieper wegmalen. Het bemalingsapparaat bleef tot 1914 gehandhaafd: het jaar waarin het polderbestuur overstapte op mechanische bemaling. De overgebleven vijzelmolens werden verkocht en geleidelijk aan geheel of gedeeltelijk gesloopt. Momenteel resten er nog drie molenstompen, twee binnen de Bovenkerkerpolder en één aan de Amsteldijk; deze zijn alle drie als woning in gebruik.
Het noordelijk deel van de Bovenkerkerpolder, met name het deel ten noorden van de Nesserlaan, is inmiddels bebouwd en een deel van het stedelijk gebied geworden. Het zuidelijke deel is als graslandgebied (veeteelt) deel van het landelijk gebied. Dit is een landelijk gebied dat sterk onder invloed is komen te staan van stedelijke ontwikkelingen: de zuidrand van de bebouwing van Amstelveen en de noordrand van Uithoorn. Ook aan de oostkant is het karakter van het vroegere akkerbouwgebied in de Noorder Legmeerpolder in de laatste tientallen jaren sterk gewijzigd. Niet alleen door de uitbreiding van het kassengebied rond Aalsmeer, maar ook omdat de kassencomplexen een industriële uitstraling hebben gekregen. Alleen het gedeelte van de Noorder Legmeerpolder ten oosten van de voormalige spoorbaan is een akkerbouwgebied met een open karakter dat goed aansluit op het open karakter van de Bovenkerkerpolder.
Het karakter van het landelijk gebied van Amstelveen dat in de plannen opengehouden zou moeten worden, wordt inmiddels aan de oostzijde bedreigd door een groot aantal kleinschalige bedrijfjes op de smalle strook Bovenland langs de Amstel en de Hollandse Dijk (tegen de gemeentegrens met Uithoorn).
Wester-Amstel-Zuid, noordelijk deel
Na 1765 werd begonnen met het droogmaken van de Bovenkerkerpolder door het graven van een ringsloot en het opwerpen van een ringdijk met twee sluizen erin; één in de Handweg en één in de Amstel. Na het graven van de ringdijk werden naast de twee bestaande (Nessermolen en Aalvisser) negen grote molens gebouwd, alle aan de oostzijde van de ringdijk, halverwege de buurtschappen De Zwarte Kat en Nes. Zij moesten het water uit de polder de ringsloot in voeren. Om ze van elkaar te onderscheiden, kregen ze alle negen een naam: De Parel, De Hoop, De Vriendschap, De Eendracht, De Hoorn, De Zon, De Cornelia Wilhelmina, De Johanna Bregitta en De Jonge Gerard. De laatste vijf genoemd naar de poldermeesters of hun familieleden.
Het Amsteleiland (op een kaart tussen 1642 en 1646 Rietmolenshoek genoemd), in een bocht in de Amstel net ten zuiden van Langs de Akker, is ontstaan na 1738. Een schepen van Amsterdam liet de voor de scheepvaart nogal omslachtige bocht in de Amstel door een kanaal afsnijden. Om deze reden is het daardoor ontstane Amsteleiland gesitueerd binnen de gemeente Amstelveen, maar met een brug verbonden met de gemeente Ouderkerk aan de Amstel. De sinds 1871 bestaande scheepswerf De Amstel vestigde er zich in 1933.
Wester-Amstel-Zuid, zuidelijk deel (Bovenlanden inclusief Nes aan de Amstel)
Nes is ontstaan op een landtong (of nes), die eerder vastzat aan de oostoever van de Amstel. Toen men de bocht afsneed door het graven van een kortere verbinding ontstond een eiland. De oorspronkelijke rivierarm slibde dicht, waarna het eiland vastzat aan de westoever. De buurtschap, die overigens in noordelijke richting verplaatst werd, bleek ook op de lange duur levensvatbaar te zijn. Maar toen in de twintigste eeuw de bevolking steeds meer terugliep kwam het voortbestaan van meerdere voorzieningen in gevaar. Een voor Nes forse uitbreiding met meer dan 100 woningen in de periode 1970-1972 bracht het inwonertal weer even op meer dan 1000. Hierdoor kon een aantal voorzieningen worden gehandhaafd en was het voortbestaan van Nes aan de Amstel dankzij de import van forensen weer voor geruime tijd verzekerd.
De Nes is een van de vier woonkernen binnen de gemeente Amstelveen. Het beeld van Nes aan de Amstel wordt bepaald door de in 1891 ingewijde de St. Urbanuskerk van architect Jos Cuypers, een van verre herkenbaar punt langs de Amstel. Bij de kerk bevinden zich een pastorie en een begraafplaats.
Vóór 1960 is er sprake geweest van drie buurtschappen, namelijk De Nes, De Zwaluwenbuurt en De Zwarte Kat. Voor 1800 heette buurtschap De Zwarte Kat “Weteringsbrug”; daarna heeft de buurtschap zijn huidige naam gekregen. In de gevel van een van de huizen bevindt zich nog een afbeelding van een zwarte kat.
Na 1960 zijn de drie buurtschappen verdergegaan onder de naam De Nes. Oorspronkelijk was er alleen lintbebouwing te vinden langs de Amsteldijk. De aanleg van de Kerklaan en de Pastoor van Zantenlaan heeft voor verdichting van de bestaande bebouwing met een eenvoudige rijenbebouwing gezorgd op het Bovenland van de Bovenkerkerpolder, tussen de Amsteldijk en de Ringdijk BP. In de latere jaren is middels een lusvormige ontsluiting in dezelfde trant nabij de Kerklaan de bebouwing voortgezet met straatnamen zoals De Wijde Blik, De Oude Visscher en De Jonge Gerard. Deze laatste twee namen zij afkomstig van molens uit de Bovenkerkerpolder. Op deze straten sluiten vervolgens nog drie cul-de-sacs (doodlopende stegen) aan waarlangs eveneens bebouwing is gegroepeerd. Al deze bebouwing bestaat overwegend uit twee lagen en een kap met een voor- en achtertuin. Langs de west- en zuidrand is een strook met vrijstaande bungalows in één bouwlaag zonder kap, die de overgang vormt naar het open landschap.
In het bestemmingsplan Nes aan de Amstel en omgeving wordt het navolgende aangetekend:
´De kern van Nes aan de Amstel komt over als een overzichtelijke, enigszins gesloten gemeenschap, ´naar binnen gekeerd´ en op zichzelf aangewezen. Het is een uniek, kleinschalig woonmilieu, waarmee behoedzaam moet worden omgesprongen.
De lintbebouwing in en buiten de kern kenmerkt zich door zelfstandigheid en individualiteit. Ook deze karakteristiek is zeer beschermingswaardig. Wijzigingen en aanvullingen zullen slechts in overeenstemming met deze karakteristiek kunnen plaatsvinden. ´
Op de uiterwaarden is geen bebouwing gerealiseerd. De buurtschap vormt een plaatselijke verdichting in het boerderijenlint langs de Amstel. In de buurtschap staan nog enkele boerderijen, die momenteel niet meer als zodanig in gebruik zijn. Daartussen staan voornamelijk woonhuizen. In de 17de eeuw stond te Nes aan de Amstel reeds een Rooms Katholieke schuilkerk. Deze is vervangen door het huidige kerkgebouw. Deze driebeukige kruisbasiliek wordt bekroond door een vierkante kruisingstoren, waarvan de centrale spits wordt begeleid door vier hoektorentjes. De RK St. Josephschool van de architect P.J. Pieters is in 1921 gebouwd. Omstreeks 1920 heeft de woningbouwvereniging “Goed Wonen” een aantal gesubsidieerde woningen gebouwd aan de Kerklaan.
De oorspronkelijke stedenbouwkundige structuur van de buurtschap is die van een lintbebouwing op de Amsteldijk. De dichtheid binnen deze lintbebouwing neemt evenredig af aan de afstand tot de ´oorspronkelijke´ kern.
De cultuurhistorie van het Groene Hart
Het Groene Hart is één van de 20 nationale landschappen van Nederland.
Het gebied is illustratief voor de ontstaansgeschiedenis van dit deel van Nederland en heeft bijzondere landschappelijke eigenschappen en kenmerken.
Het landschap heeft een rijke cultuurhistorie. Het geeft beeld van de niet-aflatende strijd tegen het water, van de ontginningen, van de vervening en de turfwinning, maar ook van de pracht en praal van de eeuwenoude steden, dorpen en boerderijen.
Als Nationaal Landschap heeft het Groene Hart een beschermde status gekregen.
Ontginning
Net als bijvoorbeeld de Veluwe heeft het Groene Hart hier en daar aardige hoogteverschillen. Anders dan de Veluwe zijn die hoogteverschillen allemaal door mensenhanden gemaakt of veroorzaakt. Dijken, laagliggende polders en, nog veel lager liggende, droogmakerijen vormen de echte 'Dutch Mountains'. De hoogteverschillen kunnen in dit 'vlakke' polderland zomaar oplopen tot zo'n 10 meter, vergeleken met het oostelijk deel van het Groene Hart zelfs meer.
De hoogteverschillen zijn veelal terug te voeren op de ontginningsgeschiedenis die al in de 9de eeuw begon. Voor de ontwatering van de moerasachtige grond werden vanaf de rivieren in het hoogliggende veengebied sloten en dwarssloten gegraven. Deze stonden in open verbinding met die rivier. Door de eb- en vloedbeweging op die rivier vond de afwatering plaats. Op de deze grond werd eenvoudige akker- en tuinbouw bedreven.
Door de ontwatering kwam de grond steeds lager te liggen, het veen klonk in. Was er eerst natuurlijke afstroming mogelijk (de rivieren stonden in open verbinding met de zee en hadden een eb en vloedbeweging), na verloop van eeuwen moesten er dijken worden aangelegd om het land te beschermen. Nog later moesten molens uitkomst brengen om het land droog te houden. En dat is nog steeds zo, alleen zijn de molens inmiddels vervangen door pompgemalen, in beheer bij de waterschappen.
Turfwinning
Op diverse plaatsen in het Groene Hart is veengrond afgegraven voor de turfwinning, zelfs tot onder het waterniveau. Op die wijze zijn de meeste Utrechtse en Hollandse plassen, met hun karakteristieke legakkers, ontstaan. De legakkers, smalle stroken grond tussen de bagger- of petgaten, dienden om het veen te drogen te leggen, alvorens het tot turven te steken. Die petgaten en legakkers zijn op sommige plekken nog in het landschap te zien. Bij een aantal plassen zijn ze later helemaal weggebaggerd; sommige plassen zijn later weer drooggelegd.
De polders die niet zijn verveend, hebben nog steeds hun oorspronkelijke maaiveld, maar liggen vaak tot meer dan 3 meter onder hun oorspronkelijke hoogte. De diepe, kunstmatige droogmakerijen liggen nog meters dieper.
Waarden
Behalve veengebieden zijn er ook 'waarden' in het Groene Hart. Waarden zijn grote door dijken omringde weidegebieden, omsloten door grote rivieren. De Lopiker-, de Krimpener- en de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden beschermden zich zo tegen overstroming door de Lek, de Waal, de Merwede, de Hollandsche IJssel, de Linge en de Noord. Veel boerderijen staan hier bovendien op terpen, want de waarden werden regelmatig toch geplaagd door overstromingen. Op de laagste punten van bijvoorbeeld de Alblasserwaard zorgden in serie geplaatste molens ervoor, dat een teveel aan water op de rivier werd geloosd. Maar niet alleen daar, ook in de rest van het Groene Hart komt getrapte bemaling voor. Van al deze 'molenritten' is die in Kinderdijk wel de meest bekende; deze staat dan ook op de Werelderfgoedlijst.
Gebiedskenmerken
Door de verschillen in de grondslag (de bodem) is het Groene Hart gemakkelijk in te delen in drie gebiedsoorten, ieder met eigen kernkwaliteiten.
Zo kent het Hollands-Utrechts veenweidegebied een zeer open landschap met een echt weidekarakter.
Ook de waarden hebben een zeer open landschap, maar hier vallen de vaak beplante dijken en kades op.
De verschillende plassengebieden hebben meestal flinke stukken open water, veenplassen, maar ook in dit gebeid is het veenweidekarakter onmiskenbaar. Opvallend is dat ieder gebied zich onderscheidt door het patroon van de verkaveling, het slotenpatroon. Soms recht en heel regelmatig, soms frivool, in stervorm.
Bijzonder is wel dat vrijwel het hele Groene Hart, met uitzondering van gebieden in het oosten, onder de gemiddelde zeestand (N.A.P.) ligt. Het diepste punt van het Groene Hart ligt op ca. 6,50 meter onder N.A.P. De gemiddelde droogmakerij ligt op 5,50 meter onder N.A.P., de gemiddelde polder op 2,00 meter onder N.A.P. en de weilanden tegen de Utrechtse heuvelrug aan op N.A.P. of hoger. De hoogste zeestand (bij noordwester storm en springvloed) is ongeveer 3,50 meter boven N.A.P.
Randstad
De Randstad is, met 6.000.000 inwoners het dichtst bewoonde gebied van Nederland. Het Groene Hart is de groene long van die Randstad, maar ook het leefgebied zo'n 600.000 mensen.
Het Groene Hart wordt wel de binnentuin van de Randstad genoemd, een oase van rust in een hectisch gebied met miljoenen inwoners. Geen groene vlek dus om een grote stad, maar een open ruimte, scherp omringd door grote steden. Waardevol door de unieke combinatie van natuur, landschap en cultuurhistorie, zijn recreatiemogelijkheden, de productie van streekeigen producten en de mogelijkheden om even iets anders te zien dan stenen, de kans om even 'lucht te halen'. Maar kwetsbaar door de steeds verder oprukkende verstedelijking, de onomkeerbare bodemdaling en de groeiende recreatiedruk.
Amstelveen
Het Groene Hart heeft geen historisch bepaalde grenzen zoals een provincie. In Amstelveen ligt die grens ten zuiden van de rijksweg A9, de Amstel in het oosten, de grens met Uithoorn in het zuiden en Zijdelweg en de Bovenkerkerweg in het westen en wordt aan de Rijksweg A9 verbonden door de Nesserlaan en de oostzijde van het voormalige tracé van rijksweg A3. In het Amstelveense Groene Hart zijn het de Bovenlanden die het landschappelijk beeld vormen.
In de Middeleeuwen is het uitgestrekte veengebied veelal vanuit de kleine veenriviertjes ontgonnen. Hierdoor is de inrichting van de Bovenlanden en ook van de verveende, maar niet drooggemaakte gebieden wordt sterk bepaald door de loop van de natuurlijke waterwegen en de haaks daarop staande verkaveling. Bijna alle dorpen bestaan uit lange linten boerderijen en andere bebouwing op de Bovenlanden langs de natuurlijke watergangen en op niet vergraven, geïsoleerd liggende veenruggen.
De Bovenlanden zijn de restanten van de veenontginningen die bij de vervening gespaard zijn gebleven omdat de kwaliteit van het veen onvoldoende was of omdat er al een dorp lag. De Bovenlanden liggen vaak in smalle stroken aan weerszijden van de kronkelende veenstroompjes. Voor Amstelveen is dat de Amstel. Deze restanten van het middeleeuwse veenontginningslandschap bezitten op veel plaatsen een bijzonder hoge cultuurhistorische kwaliteit door de waardevolle bebouwing, de verkaveling en de overgangen van het Bovenland naar de achterliggende droogmakerijen. Het noordelijk deel van het gebied met droogmakerijen, Bovenlanden en veenplassen behoort tot het gedeelte van het Groene Hart waar het agrarische bedrijf al vanouds was gericht op de veehouderij. Voor Amstelveen is dat de Bovenkerkerpolder.
Toekomst/ Groene hartbeleid
Het bijzondere van het Groene Hart is dat er overwegend landelijk grondgebruik plaatsvindt voor landbouw, natuur en recreatie. Het gevaar bestaat dat de stedelijke functie van het Groene Hart steeds verder toeneemt en daarmee een goed leefklimaat voor de Randstedeling in gevaar komt. De rijksoverheid heeft daarom een Groene Hartbeleid ontwikkeld. Dit beleid heeft twee aspecten, een restrictieve en een stimulerende. Het eerste aspect houdt in dat er een grens is gesteld aan het bouwen in het Groene Hart. Er worden als het ware lijnen rondom steden en dorpen getrokken waarbuiten niet meer gebouwd mag worden. Het stimulerende aspect heeft tot doel de groene kwaliteiten van het Groene Hart te vergroten. Het gaat hierbij vooral om landschap, milieu, natuur en recreatie. Zie ook www.toekomstgroenehart.nl
Historische bouwkunde of bouwhistorie richt zich op verschillende aspecten van de gebouwde omgeving. Enerzijds is het onderzoek gericht op stedenbouwkundige structuren en ontwikkelingen die zich daarin hebben voorgedaan. Hierbij zijn aspecten als het stratenpatroon, de aanleg van bolwerken, de uitbreidingswijken in de 19e en 20e eeuw van belang.
Een ander deel van het bouwhistorisch onderzoek is gericht op de geschiedenis van een gebouw of zelfs van onderdelen van gebouwen. Oude panden hebben vaak een langdurige geschiedenis van verbouwingen achter de rug, waardoor hun huidige voorkomen niet onmiddellijk duidelijk maakt welke geschiedenis ze achter de rug hebben. Daarom is soms gedetailleerd onderzoek nodig naar het gebruikte bouwmateriaal en de constructies. Bouwhistorisch onderzoek levert belangrijke informatie ten behoeve van de restauratie of de functiewijziging van een gebouw of voor het opnieuw inrichten van een deel van een dorp of stad en voor Amstelveen met name de inrichting van de parken.
De historische geografie bestudeert de ontwikkeling van het ruimtegebruik. De historische geografische structuren bestaan onder meer uit kavelpatronen, wegen- en waterlopen en dijken. Historisch geografische structuren en patronen vertellen samen met de archeologie en historische stedenbouw, het verhaal van onze geschiedenis en maken onderdeel uit van de kwaliteit van de leefomgeving.
Cultuurhistorische waardenkaart provincie Noord-Holland
Op de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Holland zijn de archeologische, de historisch-geografische en historisch (steden)bouwkundige elementen in kaart gebracht.
Kenmerkend voor de Meerlanden-Amsterdam zijn rechte en slingerende wegen over kaden en dijken. De grenzen van de middeleeuwse ontginningsblokken: rechte en slingerende ontginningsassen en rechte zij- en achterkaden vormden vaak de basis van het wegenpatroon. De Ouderkerkerlaan is waarschijnlijk voortgekomen uit een zijkade en deed dienst als loopveld tussen wegen van ontginningsassen van de Amstel en Amstelveen en heeft een genetische en ruimtelijke samenhang met deze twee wegen. De weg is herkenbaar. Dergelijke dwarsverbindingen zijn niet zeldzaam in Meerlanden-Amsterdam. De Ouderkerkerlaan of Grootte Loopveld heeft de waardering "Van waarde" gekregen (CHW-code MLA 142G)
De Bovenkerkerweg komt voort uit een ontginningsas. De weg is nog duidelijk herkenbaar. De Bovenkerkerweg maakte deel uit van de doorgaande landverbinding van Amsterdam naar Gouda. De weg heeft een ruimtelijke samenhang met de dijken van de droogmakerijen: de Bovenkerkerpolder en de Noorder-Legmeerpolder. Dergelijke landwegen zijn niet zeldzaam. De Bovenkerkerweg heeft de waardering "Van waarde" gekregen (CHW-code MLA 138G).
De Hollandse dijk komt waarschijnlijk voort uit een zijkade. De weg is duidelijk herkenbaar. De Hollandse Dijk heeft een ruimtelijke samenhang met de polderkade van de Bovenkerkerpolder. De weg was een onderdeel van de doorgaande landweg tussen Amsterdam en Gouda. De Hollandse Dijk heeft de waardering "Hoge waarde" gekregen (CHW-code MLA 147G).
De Weg langs de Amstel komt voort uit de slingerende ontginningsas langs de Amstel. De wegen langs de Amstel zijn nog duidelijk herkenbaar. De weg heeft een ruimtelijke samenhang met de polderkaden langs de Amstel. Vanaf de 17e eeuw zijn wegen langs de westoever van de Amstel en de beide oevers van de Drecht in gebruik als jaagpad van het trekvaartennetwerk. Dergelijke wegen zijn niet zeldzaam. De Weg langs de Amstel heeft de waardering "Hoge waarde" gekregen (CHW-code MLA 133G).
De Legmeerdijk is waarschijnlijk voortgekomen uit een achterkade. De Legmeerdijk is nog duidelijk herkenbaar. De weg maakte deel uit van de doorgaande landweg van Amsterdam naar Leiden. Een ruimtelijke samenhang met de dijken van de droogmakerij van de Oosteinderpoelpolder en de Noorder-Legmeerpolder is duidelijk aanwezig. Dergelijke landwegen zijn niet zeldzaam. De Legmeerdijk/Noorder Legmeerpolder heeft de waardering "van waarde" gekregen (CHW-code MLA 137G).
Kenmerkend voor de landschappelijke ontwikkelingen van de Meerlanden-Amsterdam zijn de veenontginningen en later de turfwinning. De aanzet van de veenontginningen en de lagere ligging van de bovenlanden ten opzichte van de Amstel zijn duidelijk zichtbaar, evenals de abrupte overgang naar de turfwinplassen, de huidige droogmakerijen. De genetische samenhang met de ontginningsas, de Amstel, de verspreide bewoning langs de rivier en de riviergeleide wet is duidelijk herkenbaar, evenals de ruimtelijke samenhang met de droogmakerijen en buitenplaatsen langs de Amstel. Bovenlanden zijn niet zeldzaam. De Bovenlanden Amstel hebben de waardering "hoge waarde" gekregen (CHW-code MLA 058G).
De bewoning van de Bovenkerkerpolder is van oudsher gesitueerd aan de rand van de droogmakerij. Van de weg langs de Amstel naar bewoning van de droogmakerij lopen verschillende weggetjes door de bovenlanden naar de ringdijk waar boerderijen staan. Aan de westzijde zijn de boerderijen toegankelijk vanuit de middeleeuwse Bovenkerkerweg. De bewoning is nog goed herkenbaar. De genetische en ruimtelijke samenhang met de ringdijk, ringsloot en de verkaveling is nog duidelijk aanwezig. Dergelijke bewoning is niet zeldzaam en heeft de waardering "hoge waarde" gekregen (CHW-code MLA 181G).
Zeer kenmerkend voor de bewoningsgeschiedenis van de Meerlanden Amstelland is de lineaire bewoning langs de veenstroompjes, de ontginningsassen. Dit is nog duidelijk zichtbaar langs de Amstel. Bij Nes aan de Amstel is een verdichting in het relatief open bebouwingslint herkenbaar. De plaats komt voort uit de buurtschappen Nes en Zwaluwbuurt. Deze buurten zijn onder andere tot ontwikkeling gekomen door de aanwezigheid van een veer over de Amstel. Het huidige dorp is recent uitgebreid door bebouwing op de bovenlanden. De ruimtelijke en genetische samenhang met de polderkaden en de verkaveling van de bovenlanden is duidelijk aanwezig. Dergelijke bewoning is niet zeldzaam in Nederland. De bewoning langs de Amstel heeft de waardering "van waarde" gekregen (CHW-code MLA 185G).
De Amstel/Amstel-Drechtkanaal: Kenmerkend voor deze natuurlijke waterweg is dat vanaf de Late Middeleeuwen de Amstel en de Drecht voortdurend aangepast zijn voor de verbetering van goederen- en personenvervoer over water. In de 17e eeuw zijn de wateren aangepast ten behoeve van de trekvaartroute naar Gouda. In 1824 is de vaarweg opnieuw verbeterd en verruimd. Het Amstel-Drechtkanaal is nog duidelijk herkenbaar. De waterweg heeft een genetische samenhang met de weg over de westoever (tot aan Vrouwenakker): het voormalige Jaagpad. Dergelijke vaarten zijn niet zeldzaam. De Amstel heeft de waardering "van waarde" gekregen (CHW-code MLA 037G)
Ringdijken, ringvaarten en afwateringssloten zijn kenmerkende elementen van de veelvuldige aanwezige droogmakerijen in de Meerlanden-Amsterdam. De drie noordoost-zuidwest lopende tochten en de haaks hierop staande Hoofdtocht, die naar het gemaal leidt, zijn herkenbaar. In het noorden is het patroon gewijzigd door de bouw van een woonwijk. Het rechtlijnige patroon van afwateringssloten heeft een ruimtelijke en genetische samenhang met het even rechtlijnige wegenpatroon van de Legmeerpolder. Dergelijke afwateringspatronen zijn niet zeldzaam. Het afwateringspatroon Noorder-Legmeerpolder heeft de waardering "van waarde" gekregen (CHW-code MLA 093G).
De ringdijk van de Noorder-Legmeerpolder valt samen met de Legmeerdijk, de Vuurlijn en de Bovenkerkerweg. Het is dus nog goed herkenbaar. De Legmeerdijk en de Bovenkerkerweg waren bij aanleg van de droogmakerij twee bestaande wegen over dijken. De huidige Vuurlijn is een hersteld pad tussen De Kwakel en Kudelstaart/Vrouwentroost, na aanleg van de polder werd het een belangrijk onderdeel van de Stelling van Amsterdam. De ringdijk heeft een ruimtelijke samenhang met het afwateringspatroon. Ringdijken zijn niet zeldzaam. De Ringdijk Noorder-Legmeerpolder heeft de waardering "van waarde" gekregen (CHW-code MLA 092G).
Het afwateringspatroon van de Bovenkerkerpolder is in de loop van de tijd aangepast. In het noorden van de polder is het oorspronkelijke patroon geheel verdwenen door de aanleg van woonwijken. In het zuiden is de hoofdstructuur nog enigszins in tact: noord-zuid lopende sloten. Er zijn wat sloten bijgekomen en de route naar het gemaal is veranderd. Het patroon heeft een ruimtelijke en genetische samenhang met de ringdijk, ringvaart en het even rechtlijnige wegenpatroon. Het Afwateringspatroon Bovenkerkerpolder heef de waardering "van waarde" gekregen (CHW-code MLA 099G).
De Ringdijk van de Bovenkerkerpolder is in het oosten het best herkenbaar. Hier is ook de overgang van droogmakerij naar de bovenlanden van de Amstel te zien. In het westen valt de ringdijk samen met de ringdijk van de Noorder-Legmeerpolder. De bewoning in de Bovenkerkerpolder vindt vanouds plaats aan de ringdijk. De ringdijk heeft een ruimtelijke en genetische samenhang met de bewoning, wegenpatroon, afwateringspatroon en de ringvaart in het oosten. Ringdijken zijn niet zeldzaam. De Ringdijk Bovenkerkerpolder heeft de waardering "van waarde" gekregen (CHW-code MLA 097G).
In het noorden en oosten is de ringvaart herkenbaar in het westen is de ringvaart verdwenen door de aanleg van de Noorder-Legmeerpolder. De ringvaart hangt ruimtelijk genetisch samen met het afwateringspatroon, ringdijk en wegenpatroon. Ringvaarten zijn niet zeldzaam. De Ringvaart van de Bovenkerkerpolder heeft de waardering "van waarde" gekregen (CHW-code MLA 098G).
Kenmerkend voor de ontwikkelingen in de waterstaat zijn de aanleg van kaden langs de veenstroompjes. Dit werd noodzakelijk door de als maar voortschrijdende bodemdalingen van de aanliggende (veen)landbouwgronden. Het verschil tussen de hoogteligging van het maaiveld en het peil van de veenstroompjes werd steeds groter. De hoogte van de kaden is voortdurend vergroot. De herkenbaarheid is door de hogere ligging ten opzichte van het omliggende land groot. De kaden hebben een ruimtelijke samenhang met de verkeerswegen. Deze volgden de hogere en dus drogere delen van het landschap. De polderkaden volgen de ontginningsassen van waaruit het gebied ontgonnen is. Polderkaden zijn niet zeldzaam. De Polderkade Amstel heeft de waardering "hoge waarde" gekregen (CHW-code MLA 074G).
Droogmakerijen zijn zeer kenmerkend voor de landschapsontwikkeling van de Meerlanden-Amsterdam. De rationele en regelmatige inrichting is alleen in het zuiden nog duidelijk herkenbaar. Het noordelijke deel van de polder is geheel bebouwd. De kleinschalige verkaveling in het zuiden is erg gaaf. De kenmerkende openheid is in het zuidelijk en oostelijk deel nog aanwezig. De ruimtelijke en genetische samenhang met het wegen- en afwateringspatroon en de ringdijk is aanwezig. Droogmakerijen zijn niet zeldzaam. De Bovenkerkerpolder heeft de waardering "hoge waarde" gekregen (CHW-code MLA 049G).
De Molengang Bovenkerkerpolder is met name herkenbaar aan de afwijkende verkaveling. Daarnaast is de loop van de watergangen nog redelijk herkenbaar. De molens en molenplaatsen zijn verdwenen. Molengangen zijn zeer kenmerkend voor de polders. De Molengang Bovenkerkerpolder heeft de waardering "hoge waarde" gekregen (CHW-code MLA 260G).
Kenmerkend voor de Meerlanden-Amsterdam zijn de polderwegen in de droogmakerijen en over de ringdijken. Het rechtlijnige en rationele wegenpatroon is kenmerkend voor de inrichting van droogmakerijen. Het oorspronkelijke wegenpatroon (een langere centrale weg, twee parallel lopende korte wegen en drie dwarswegen) zijn ondanks de verdichting van het wegennet nabij Uithoorn en Amstelveen goed herkenbaar. Een ruimtelijke en genetische samenhang met het afwateringsstelsel is nog aanwezig. De polderwegen sluiten aan op de landwegen over de grenzen van de middeleeuwse ontginningsblokken. Dergelijke polderwegen zijn niet zeldzaam. Het wegenpatroon Noorder-Legmeerpolder heeft de waardering "van waarde" gekregen (CHW-code MLA 152G).
Alleen in het zuiden van de Bovenkerkerpolder is het oorspronkelijke wegenpatroon (middenweg en dwarsweg) nog herkenbaar. De samenhang met het afwateringspatroon is alleen in het zuiden aanwezig. De polderwegen sluiten aan op de landwegen over de grenzen van de middeleeuwse ontginningsblokken. Dergelijke polderwegen zijn niet zeldzaam. Het wegenpatroon van de Bovenkerkerpolder heeft de waardering "van waarde" gekregen (CHW-code MLA 154G).
Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Holland staat betreffende dit plangebied niets vermeld over de historische (steden)bouwkunde.
Archeologie staat tegenwoordig hoger op de agenda dan ooit. Nieuw beleid op lokaal, regionaal, nationaal én Europees niveau heeft de maatschappelijke betekenis van de archeologie een andere inhoud gegeven. Door de ondertekening van het Verdrag van Valetta (Malta, 1992) heeft Nederland zich verplicht tot het beschermen van het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologische erfgoed waar mogelijk te behouden. Voortaan moeten archeologische waarden worden meegewogen in ruimtelijke besluitvormingsprocessen, net als economische belangen en natuurwaarden. Met de herziening van de Monumentenwet 1988 (een consequentie van Malta) wordt dat wettelijk verplicht. Het is ook een uitgangspunt van de Nota Belvedere, waarin het Rijk aandacht vraagt voor cultuurhistorie - en dus ook archeologie - in de ruimtelijke inrichting van ons land. Nagedacht moet worden over de rol die het oude kan spelen in de vormgeving van onze nieuwe omgeving.
In de Wet op de archeologische monumentenzorg is het doel van het in 1992 gesloten Verdrag van Valetta (Malta) verwerkt, te weten: bescherming van het archeologische erfgoed als bron van het Europese gemeenschappelijke geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Om dat doel te bereiken moet de wetgever het archeologisch erfgoed betrekken bij de ruimtelijke ordening. Tevens dient de financiering van het archeologisch onderzoek en het behoud in de bodem worden geregeld.
Nieuw in de regeling voor archeologie is:
De gemeente heeft daarom de Monumentenverordening Amstelveen 2005 gewijzigd. In de nieuwe verordening met de nieuwe naam Erfgoedverordening Amtelveen 2008 is het een en ander geregeld met een vindplaatsen- en verwachtingenkaart, welke tevens dienst doet als beleidskaart zolang die regeling nog niet in een bestemmingsplan is vastgelegd.
Hieronder volgt een beschrijving van de archeologische waarden die zich in het plangebied bevinden. Deze beschrijving is gebaseerd op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Holland.
In de Bovenkerkerpolder;Zwarte Kat bevinden zich funderingsresten van een watermolen, puin vanaf het maaiveld. Het formaat van de bakstenen is 22 x 10 x 4 centimeter. De resten leveren een bijdrage aan de bewonings- en ontginningsgeschiedenis van het gebied. De resten van een molen hebben de waardering "van waarde"gekregen (CHW-code MLA 308A).
Archeologische vindplaatsen- en verwachtingenkaart gemeente Amstelveen
Archeologische vondsten zijn te verwachten in de niet-uitgeveende gedeelten van de gemeente (Bovenlanden), de historische dijklinten, de gebieden langs de Amstel en in de Bovenkerkerpolder.
Archeologie en ontwikkelingen:
Archeologisch onderzoeksbureau Becker & Van de Graag bv vanuit de IDDS groep heeft in januari 2010 een archeologisch bureauonderzoek en een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) verkennende fase, door middel van boringen uitgevoerd aan in totaal vijf locaties, verspreid aan de Bovenkerkerweg (nrs. 125-127 en 126) en Amsteldijk Zuid 87, 132c en 176). In alle vijf de gebieden is de archeologische verwachting na het bureauonderzoek en veldonderzoek bijgesteld naar laag tot zeer laag. Van vier van de vijf plangebieden, namelijk die aan de Bovenkerkerweg 125-127, Bovenkerkerweg 126, Amsteldijk Zuid 87 en Amsteldijk Zuid 132c wordt verwacht dat bij de voorgenomen graafwerkzaamheden geen archeologische waarden worden verstoord of bedreigd. Voor deze plangebieden is er vanuit archeologisch oogpunt geen reden om eisen te stellen aan de benodigde graafwerkzaamheden.
In het plangebied aan de Amsteldijk Zuid 173-177 kan archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn, afhankelijk van de diepte tot waarop uiteindelijk verstoord gaat worden. Hier zijn onder een sterk geroerd en opgebracht (zand)pakket, met name direct langs de Amsteldijk vanaf circa 2,0 meter -mv nog archeologische waarden te verwachten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Deze waarden bestaan met name uit een dijklichaam met daarop bewoningsresten (zoals funderingen van gebouwen en bijgebouwen, beerputten en afvalkuilen). Een diepte tot -1,5 NAP wordt gezien als 'veilig' voor ontgravingen in de oostelijke helft van het plangebied en een diepte tot -2,0 in de westelijke helft. Indien dieper dan deze niveau's wordt gegraven is vervolgonderzoek nodig.
Archeologische vindplaatsen van zeer hoge waarde kunnen krachtens de Monumentenwet 1988 als Rijksmonument of krachtens de Provinciale Monumentenverordening 2001-2004 als provinciaal monument beschermd worden. Tevens kunnen gemeenten door middel van hun eigen monumentenverordening archeologische vindplaatsen beschermen. Activiteiten die een aantasting van het wettelijke beschermde monument betekenen zijn pas mogelijk als daarvoor door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vergunning verleend is.
In het plangebied komen de volgende monumenten voor:
Rijksmonumenten
Amsteldijk-Zuid 68 voormalige sluiswachterswoning
Amsteldijk-Zuid 91 boerderij
Amsteldijk-Zuid 144/145 St. Urbanuskerk Nes aan de Amstel inclusief
toegangshek tot begraafplaats
Bovenkerkerweg 96 boerderij 't Swart Coetje
Hollandse dijk uitstroomgoot met uitwateringsluis (spuisluis) ten
behoeve van het gemaal van de Noorder Legmeer
en Thamerpolder
Onder de aandacht gebracht van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. De rijksdienst heeft de stukken in het archief gedaan en niet (meer) inhoudelijk behandeld, aangezien het onderzoek naar molenrestanten al een jaar eerder was afgerond. Het betreft in de volgende molenrestanten:
Ringdijk BP 15 voormalige molen De Hoorn
Ringdijk BP 18 voormalige molen De Cornelia Wilhelmina
Amsteldijk-Zuid 117 voormalige molen De Parel
In dit plangebied zijn geen provinciale monumenten en gemeentelijke monumenten. aanwezig. Er is geen gebied aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht in de zin van de Monumentenwet 1988.
Voordracht gemeentelijke monumentenlijst:
Amsteldijk-Zuid 67-67a vm gemeentelijk abattoir met kantoor en bovenwoning
Amsteldijk-Zuid 74 boerderij Van Buuren
Amsteldijk-Zuid 81a boerderij De Waardhuizen
Amsteldijk-Zuid 122 vm boerderij
Amsteldijk-Zuid 137 dijkwoning
Amsteldijk-Zuid 138 school
Amsteldijk-Zuid 146 woonhuis kerkbestuur
Amsteldijk-Zuid 150 woonhuis
Amsteldijk-Zuid 167 woonhuis
Amsteldijk-Zuid 194 boerderij, alleen voorhuis
Bovenkerkerweg 86 boerderij Arbeid Adelt met zomerhuis en kaasmakerij
Bovenkerkerweg 106 kaasboerderij Clara Maria
Bovenkerkerweg 112 boerderij Hoeksjan
Bovenkerkerweg 132 langhuisboerderij met zomerhuis Eben Haëzer
Kerklaan 40 woning en werkplaats
Nesserlaan 1 boerderij "Bouwlust"
Ringdijk BP 1 dwarshuisboerderij en vm. zomerhuis Mariahoeve
Ringdijk BP 3 boerderij
Ringdijk BP 6 (samengevoegd) arbeidershuisje vh. 5 en 6 behorende bij nr. 7
Ringdijk BP 7 boerderij
Ringdijk BP 10 dwarshuisboerderij
Ringdijk BP 22 boerderij
Ringdijk BP 23 stolpboerderij
Ringdijk BP 25 stolpboerderij