direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Brandmeesters
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0345.Brandmeesters-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding en doel

Het Stationskwartier wordt in meerde fases ontwikkeld. Onderdeel van het Stationskwartier is het terrein van de brandweer en de gemeentewerf. Het huidige gebouw van de brandweer in Veenendaal voldoet niet meer aan de hedendaagse eisen en is enigszins verouderd. Om de brandweerkazerne te moderniseren is besloten om het bestaande pand te slopen en op dezelfde locatie een nieuw, modern pand te realiseren. In de periode van de bouw verhuist de brandweer naar het voormalige pand van de gemeentewerf, direct ten zuiden van de kazerne. De gemeentewerf is inmiddels naar een andere locatie verplaatst op het bedrijventerrein Nijverkamp. Wanneer de bouw van de nieuwe kazerne gereed is, kan de brandweer verhuizen naar het nieuwe pand. De voormalige gemeentewerf zal dan worden gesloopt. Door de sloop van dit pand ontstaat ruimte voor woningbouw. Dit draagt bij aan de woningbouwdoelen van de gemeente Veenendaal.

De gemeente heeft meerdere partijen gevraagd een ontwerp te maken voor woningbouw op deze locatie. De uitdaging in dit plan is dat de eisen van de brandweer, zoals goede bereikbaarheid voor personeel, moeten aansluiten op het ontwerp van de woningbouw. Inwoners en het brandweerkorps mochten op 13 september 2022 stemmen op het ontwerp dat hen het meest aansprak. Naast deze stem beoordeelde ook een panel van deskundigen de ontwerpen. Zij keken naar bijvoorbeeld duurzaamheid, circulariteit en de prijs van de woningen. De inzending van Bouwbedrijf Kreeft en BPD l Bouwfonds Gebiedsontwikkeling is als winnaar uit de bus gekomen. Zij gaan samen de nieuwe brandweerkazerne en woningen bouwen. Het ontwerp is gemaakt door MIES Architectuur.

Op deze locatie staat het bestemmingsplan woningbouw in deze vorm en op deze schaal niet toe. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken is het nodig om op basis van artikel 3.1 uit de Wet Ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te herzien. De herbouw van de brandweerkazerne past binnen het huidige bestemmingsplan, behoudens de dakopbouw. Deze kan met een planologisch afwijking op basis van onderdeel 4 artikel 4 uit Bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht mogelijk worden gemaakt. Dit wordt ook meegenomen in deze bestemmingsplanherziening.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de oostelijke zijde van het herontwikkelingsgebied Stationskwartier. Het stationsgebied bevindt zich ten zuiden van het centrum van Veenendaal. De vier deelgebieden van het Stationskwartier zijn allemaal verschillend in maat en qua eigendomssituatie. Brandmeesters maakt samen met het Pionierkwartier deel uit van deelgebied B.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Brandmeesters-vg01_0001.png"

Afbeelding 1 - Deelgebieden Stationskwartier

Het plangebied is gelegen in de noordelijke helft van deelgebied B. De ontwikkeling vindt volledig plaats binnen de ruit die ontstaat door de kruisingen van de Industrielaan, Nijverheidslaan, Recterstraat en Ambachtstraat. In het noorden grenst het gebied aan een groenstrook, behorende bij een appartementencomplex. Aan de oostzijde is een dierenartsenpraktijk gevestigd en een kleinschalig zorgcentrum, met onder andere een huisartsenpraktijk en een apotheek. Ten zuiden zijn, haaks op de Recterstraat, twee rijen met grondgebonden woningen gerealiseerd. Daarnaast is een groene speelplaats aangelegd. Het westen van het plangebied wordt begrensd door zowel grondgebonden woningen als een appartementencomplex.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Brandmeesters-vg01_0002.png"

Afbeelding 2 - Luchtfoto plangebied

1.3 Vigerend plan

Op de locatie is het bestemmingsplan “woongebieden 2018” van kracht. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Maatschappelijk', 'Wonen' en 'Groen'.

De brandweerkazerne past binnen de maatschappelijke bestemming, behoudens de dakopbouw. Die voldoet niet aan de maximale bouwhoogte van 12 meter. De dakopbouw heeft een bouwhoogte van 16 meter. Voor de overschrijding van vier meter kan een planologische procedure worden doorlopen op basis van onderdeel 4 artikel 4 uit Bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht.

Het bouwen van een appartementencomplex is strijdig met de vigerende bestemmingen. Voor het deel dat bestemd is als 'Maatschappelijk' en 'Groen' past de ontwikkeling niet binnen de bestemmingsplanomschrijving. Reguliere woningbouw is niet toegestaan binnen deze bestemmingen. Voor het deel dat bestemd is als 'Wonen' geldt dat het bestaande aantal woningen het maximum toegestane aantal is. Binnen dit bestemmingsvlak zijn zes woningen gelegen. De ontwikkeling gaat om maximaal 140 woningen, waardoor het plan niet past binnen de regels van de bestemming 'Wonen'. Om deze redenen moet het vigerende bestemmingsplan worden herzien op basis van artikel 3.1 van de Wro.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie beschreven;
  • In hoofdstuk 3 volgt vervolgens een beschrijving van het beleidskader dat van toepassing is op het bestemmingsplan;
  • In hoofdstuk 4 is het bouwplan beschreven evenals de parkeerbehoefte;
  • In hoofdstuk 5 zijn hierna de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld;
  • Hoofdstuk 6 beschrijft het juridische deel van het plan;
  • In hoofdstuk 7 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod;
  • In hoofdstuk 8 tenslotte zijn de resultaten uit overleg en inspraak besproken en behandeld. (Let op: deze opbouw is een voorbeeld. Nakijken of plan aan deze opbouw voldoet)

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Ruimtelijke structuur

In de huidige situatie zijn de brandweer en de gemeentewerf in het plangebied gevestigd. Daarnaast zijn er zes sociale huurwoningen in het plangebied gelegen. De grenzen van het plangebied worden gevormd door de Industrielaan, de Ambachtstraat, de Nijverheidslaan en de Recterstraat.

Het plangebied is gelegen in een gebied waar wonen, bedrijvigheid en maatschappelijke functies gemengd voorkomen. Tevens is het gebied door de ligging nabij het station en doorgaande wegen goed bereikbaar voor openbaar vervoer, auto's en fietsers.

De gebieden ten westen en ten zuiden van het plangebied zijn voormalige herontwikkelingsprojecten. Industriële en/of maatschappelijke functies hebben hier plaats gemaakt voor woningbouw. In het gebied ten noorden van het plangebied, aan de overzijde van de Industrielaan, zijn wat appartementencomplexen gevestigd en ten westen is een plein gelegen met enkele diverse functies, zoals een kerk en een dienstverlenende functie. Het gebied ten oosten van het plangebied is in gebruik als bedrijventerrein.

De verkeersverbindingen om het plangebied zijn belangrijke vervoersassen voor Veenendaal. De Industrielaan is een hoofdontsluitingsweg welke wordt bereikt via de Nijverheidslaan en de Ambachtstraat. De Ambachtstraat is één van de belangrijkste schakels in het primaire fietsnetwerk van Veenendaal. Om die reden is deze straat omgevormd tot een fietsstraat.

2.2 Functionele structuur

Door de bestemmingsplanherziening komt de maatschappelijke bestemming deels te vervallen. De brandweerkazerne wordt op deze locatie herbouwd en zo goed mogelijk geïntegreerd met de woningbouw. De toegevoegde bestemming wonen past binnen de karakteristiek van de omgeving en sluit aan op de beoogde invulling van dit gebied dat zich kenmerkt door transformaties naar woningbouw.

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER

3.1 Rijksbeleid

Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de bestaande Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet is bedoeld.

De NOVI heeft maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Conclusie

Deze ontwikkeling draagt bij aan de maatschappelijke opgave voor het creëren van sterke en gezonde steden. Met de bouw van deze woningen wordt voorzien in een behoefte naar betaalbare woningen in de gemeente Veenendaal.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit het nationaal ruimtelijk beleid en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en nadien een aantal keer gewijzigd.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven: Rijksvaarwegen; Project mainportontwikkeling Rotterdam; Kustfundament; Grote rivieren; Waddenzee en waddengebied; Defensie; Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen; Elektriciteitsvoorziening; Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen; Natuurnetwerk Nederland; Primaire waterkeringen buiten het kustfundament; IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte); Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden; en Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven. Binnen het plangebied zijn geen onderdelen van het Barro aanwezig en hiermee behoeft het geen specifieke aandacht in het onderhavige plan.

Conclusie

In dit geval is geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. Het Barro vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren. De Ladder voor duurzame verstedelijking is gewijzigd per 1 juli 2017.

Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Tevens wordt de mogelijkheid geboden in een om de toepassing van de Ladder door te schuiven naar het uitwerkings- of wijzigingsplan. De verwachting is dat de Ladder met deze wijziging beter hanteerbaar zal zijn, beter aansluit bij het geheel aan vereisten aan een toelichting bij bestemmingsplannen en tot minder onderzoekslasten zal leiden.

De Ladder als motiveergrond voor ruimtelijke plannen is aangescherpt, maar wordt lichter in het gebruik. Gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, motiveren volgens de Ladder. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.

Conclusie

Het plan betreft een voormalig 'bedrijventerrein' dat wordt heringericht. Volgens de Ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Er is sprake van een verbeterd ruimtegebruik op deze locatie. Er is grote behoefte aan (betaalbare) woningen in de gemeente. Het verplaatsen van de gemeentewerf naar een locatie op het bedrijventerrein zorgt ervoor dat de transformatie van dit gebied wordt doorgezet. Daarnaast wordt door de verplaatsing in het plangebied zelf meer ruimte gemaakt voor woningbouw wat ook bijdraagt aan de transformatie van het gebied. Deze ontwikkeling past daarmee binnen de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Omgevingsvisie provincie Utrecht vastgesteld. In de Omgevingsvisie worden de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vastgelegd tot 2050.

De provincie Utrecht zet in op een gezonde en veilige leefomgeving, aan de hand van zeven samenhangende beleidsthema's:

  • 1. Stad en land gezond
  • 2. Klimaatbestendig & waterrobuust
  • 3. Duurzame energie
  • 4. Vitale steden & dorpen
  • 5. Duurzaam gezond & veilig bereikbaar
  • 6. Levend landschap erfgoed & cultuur
  • 7. Toekomstbestendige natuur & landbouw

De ambities en keuzes zijn gebiedsgericht samengevat per regio. De regio Foodvalley, waar Veenendaal onderdeel van is, ligt binnen de provincies Utrecht en Gelderland en bestaat uit acht gemeenten.

Voor deze regio wordt een verstedelijkingsstrategie gegeven als regionale uitwerking van het beleid. Daaruit blijkt dat de woningbehoefte in Foodvalley het aanbod overtreft en ook de prognoses laten een groei zien. In de periode 2019 tot 2040 moeten er binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley 7.000 tot 8.000 woningen worden gebouwd om tegemoet te komen aan de geprognotiseerde woningbehoefte. Hiervan zijn 3.500 woningen opgenomen in de bestaande plancapaciteit. Er moet dus nog ruimte voor 3.500 tot 4.500 extra woningen worden gezocht. In de gemeente Veenendaal is er op de korte termijn voldoende plancapaciteit om het grootste gedeelte van haar woningbouwopgave te realiseren. Dit gebeurt in Veenendaal-Oost en in de nabijheid van station Veenendaal-Centrum. Na circa 2030 bereikt de gemeente Veenendaal letterlijk de grenzen van haar groei. Voor de langere termijn is het noodzakelijk om in de regio op zoek te gaan naar nieuwe locaties voor integrale ontwikkeling van wonen en werken, bij voorkeur rondom knooppunten.

De aanvullende behoefte aan werklocaties binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley tot 2030 is 6 tot 9 hectare. De inzet van de provincie is vooral gericht op herstructurering, verduurzaming en efficiënter ruimtegebruik van bestaande bedrijventerreinen.

Bij ontwikkelingen in het landelijk gebied in de regio Foodvalley speelt onder meer het belang van de bodemdaling in het Binnenveld, het militair erfgoed van de Grebbelinie, (nieuwe) natuur en innovaties op het gebied van circulaire landbouw, voedselproductie en gezondheid.

Conclusie

Dit plan is onderdeel van de in de omgevingsvisie genoemde plancapaciteit voor Veenendaal op de korte termijn in het stationgebied. Het draagt daarmee bij aan de verstedelijkingsstrategie van de provincie Utrecht.

3.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht vastgesteld. In de omgevingsverordening staan de regels die nodig zijn om het beleid uit de Omgevingsvisie uit te voeren. In de verordening zijn alle regels voor de leefomgeving van circa 20 verordeningen samengebracht naar één verordening.

De omgevingsverordening bevat een verstedelijkingsverbod voor landelijk gebied, tenzij in de verordening anders bepaald. Voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen stedelijk gebied, geeft de verordening instructieregels voor onder meer woningbouw. Woningbouw dient te passen in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma woningbouw en woningbouw mag niet leiden tot extra bodemdaling. Daarnaast worden er instructieregels gegeven voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel.

Een omgevingsplan waarin nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien waarborgt dat de nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een toename van de knelpunten in de bereikbaarheid. Bij voorkeur leiden de nieuwe ontwikkelingen tot een afname van knelpunten in de bereikbaarheid.

Tot slot bevat de omgevingsverordening specifieke instructieregels voor een Omgevingsplan betrekking heeft op een locatie binnen onder andere de Cultuurhistorische hoofdstructuur, Stiltegebied, Overstroombaar gebied, een boringsvrije zone, beschermd natuurgebied, of een geluidscontour van een provinciale weg.

 

Conclusie

Het plan past binnen de instructieregels uit de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht. De woningbouw past binnen het door Gedeputeerde Staten vastgestelde programma woningbouw.

3.2.3 Bodem- en waterprogramma 2022-2027

Het Bodem- en waterprogramma 2022-2027 is een uitwerking van ambities voor de bodem en het water uit de provinciale Omgevingsvisie. Het Bodem- en waterprogramma 2022-2027 is de opvolger van het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan) welke liep tot 22 december 2021. In het programma wordt invulling gegeven aan het wettelijk verplichte Regionaal Waterprogramma en worden de ambities en het beleid uit de Omgevingsvisie van de provincie Utrecht uitgewerkt. Het beleid in de Omgevingsvisie is opgehangen aan zeven samenhangende beleidsthema’s. Een van de beleidsthema’s is ‘klimaatbestendig en waterrobuust’. Het BWP geeft invulling aan dit thema.

De ambities en uitgangspunten van de provincie uit het beleidsthema ‘klimaatbestendig en waterrobuust’ zijn als volgt:

  • Het bodem- en watersysteem (zowel grondwater als oppervlaktewater) dient blijvend robuust te zijn en kan veerkrachtiger omgaan met grote hoeveelheden neerslag en droogte
  • De ondergrond en het bodem- en watersysteem dienen duurzaam te worden gebruikt, waarbij gebruik en functies van de ondergrond en het bodem- en watersysteem in samenhang met de bovengrondse opgaven worden bekeken, zodat de juiste functie op de juiste plek ligt.
  • De duurzame energie die het bodem- en watersysteem levert op een veilige en verantwoorde manier zo optimaal mogelijk benutten.
  • Een effectieve aanpak van nieuwe opkomende stoffen zoals medicijnresten, microplastics en PFAS, omdat deze stoffen een bedreiging kunnen vormen voor schoon en gezond oppervlaktewater en grondwater.
  • Er dient altijd voldoende en schoon drinkwater te zijn, zelfs wanneer zich een extreme groei van de drinkwatervraag zou voordoen.
  • Er dient voldaan te worden aan de doelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW-doelen).

De gemeente Veenendaal wordt in dit beleid aangeduid als stedelijk gebied waar opgaven gelden die vaak anders bezien zijn vanuit bodem- en waterperspectief dan in de andere gebieden. De huidige manier waarop steden en ook dorpen zijn ingericht, samen met onder meer de woningbouwopgave en de energietransitie, zorgen voor een toenemend probleem van wateroverlast, droogte- en hittestress en toenemende drukte in de ondergrond. Zowel bij ontwikkelingen in bestaand stedelijk gebied als bij uitbreidingslocaties is het van belang om voldoende waterberging te realiseren en wateroverlast en verdroging zoveel mogelijk te beperken.

Ook valt de gemeente Veenendaal gezien de bijbehorende kaarten in een overstroombaar gebied. Dit betekent dat bij een eventuele doorbraak van de keringen Veenendaal te maken krijgt met overstromingen. De provincie draagt zorg voor het overstromingsgevaar en de overstromingsrisico's en neemt zowel preventieve als reactieve maatregelen. Voor de gemeente Veenendaal zal dit betekenen dat bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met het robuuster maken van het regionale watersysteem.

De gemeente dient te voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen leiden tot meer risico op verslechtering van de kwaliteit van oppervlaktewater. Dit betekent dat bij functiewijzigingen de gemeente de taak heeft om te voorkomen dat de kwaliteit van het grond- en drinkwater achteruit gaat.

Conclusie

Dit bestemmingsplan voldoet aan de uitgangspunten van het Bodem- en waterprogramma 2022-2027 van de provincie Utrecht.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regio FoodValley

Tot 1 januari 2011 werd met de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal samengewerkt in een verband onder de naam WERV. Dit samenwerkingsverband is per 1 januari 2011 opgegaan in een nieuwe samenwerkingsvorm onder de naam regio FoodValley, dit betreffen de vier WERV gemeenten aangevuld met de gemeenten Renswoude, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel.

In 2011 was FoodValley nog een abstract begrip met aan de verre horizon het beeld van een economisch krachtige, vitale en duurzame groene regio, waar het goed wonen, werken, leren en recreëren is. Anno nu is dat visioen geworden tot een nationaal én internationaal sterk beeld van Regio FoodValley, waarin Ondernemers, Onderwijs- en onderzoeksinstellingen en Overheid eensgezind optrekken. De drie O’s hebben de ambitie om met elkaar een economische topregio tot stand te brengen en uit te groeien tot hét agrofoodcentrum van Europa. Ze hebben daarvoor in 2015 de Strategische Agenda 2015-2019 vastgesteld, waarin het ideaalbeeld FoodValley regio 2025 is geformuleerd en afspraken zijn gemaakt over de inzet van de regionale partners. De Strategische Agenda is vervolgens uitgewerkt in een Uitvoeringsprogramma, waarin projecten zijn benoemd die een bijdrage kunnenleveren aan de in de agenda geformuleerde en door de samenwerkingspartners omarmde opgaven:

  • Verbeteren kennisinteractie
  • Uitbouwen global pipelines
  • Vergroten innovatiekracht
  • Branding en marketing
  • Versterken fysiek en sociaal duurzame leefomgeving.

Het Uitvoeringsprogramma Triple Helix Regio FoodValley is een dynamisch programma: afgeronde projecten worden afgevoerd en nieuwe projecten en initiatieven worden toegevoegd. De uitdaging voor Regio FoodValley en de daaraan deelnemende gemeenten ligt in het optimaliseren van het woon-, werk- en leefklimaat in deze regio. De gemeenten zijn daarvoor verantwoordelijk. Deze gezamenlijke opgave is in de regionale portefeuillehoudersoverleggen ‘Economie en Werkgelegenheid’ en ‘Ruimtelijke Ontwikkeling, Wonen en Mobiliteit’ uitgewerkt in werkprogramma’s. Daarbij wordt ook samengewerkt met maatschappelijke organisaties, die geen vaste plaats hebben in de triple helix stuurgroep.

Conclusie

Het plan draagt bij aan de versterking van een fysiek en sociaal duurzame leefomgeving doordat het hier een inbreidingslocatie betreft. Verder draagt het plan niet specifiek bij aan de opgaven die omarmd zijn door de samenwerkingspartners van FoodValley.

3.3.2 Visie "Natuurlijk Ontwikkelen"

Gemeenten en waterschap zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het verwerken van neerslag en het inzamelen en zuiveren van afvalwater. De achtentwintig gemeenten en het waterschap in de regio Vallei en Veluwe hebben op 22 oktober 2015 via het Platform Water gezamenlijk een visie uitgebracht over omgaan met hemelwater en gebruikt water.

De visie geeft richting aan de manier waarop kan worden omgegaan met veranderingen en ontwikkelingen met betrekking tot klimaat, geneesmiddelen in afvalwater, technologische innovaties en de rol van de overheid. De visie bevat gidsprincipes, handelingsperspectieven en praktijkvoorbeelden en is tot stand gekomen tijdens een aantal discussiebijeenkomsten. De betrokken organisaties zien de visie als middel om in dialoog te komen met belanghebbenden in de regio, gericht op kansen.

Conclusie

In de planvorming wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de visie 'Natuurlijk Ontwikkelen'.

3.3.3 Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027

Waterschap Vallei en Veluwe hebben het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) op 21 november 2021 vastgesteld. Het BOP is de tactische uitwerking van de Blauwe omgevingsvisie (BOVI2050). Met als overkoepelend thema ‘een waardevolle leefomgeving’, worden de maatschappelijke thema’s klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie en biodiversiteit, gekoppeld aan de drie waterprincipes en geïntegreerd in vier gebiedsprogramma’s. Veenendaal valt binnen het gebiedsprogramma Gelderse Vallei. In en rondom Veenendaal zijn de volgende doelen opgesteld:

  • Op orde houden van de waterkeringen. Na realisatie van de Grebbedijk is het doel om met gebiedspartners na te denken over toekomstige functies en status van de Slaperdijk.
  • Klimaatadaptatie maatregelen uitvoeren in bestaand stedelijk gebied door het bevorderen van een klimaatadaptieve inrichting van openbare- en particuliere terreinen.
  • Energiewinning zoals thermische energie uit oppervlaktewater, wind en zon, gekoppeld aan de gemeentelijke Transitievisie Warmte.
  • Verkennen principe klimaatmantels (bufferen van hemelwater) rond stedelijke kernen FoodValley.

Conclusie

In de planvorming wordt het nemen van klimaatadaptieve maatregelen zoveel mogelijk meegenomen.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Strategische Visie Veenendaal 2040

Op 26 oktober 2017 heeft de raad de Strategische Visie voor Veenendaal in 2040 vastgesteld. Hierin zijn de kernambities voor de toekomst van Veenendaal opgenomen. Veenendalers kiezen voor een versterking van de woonfunctie en richten hun blik naar de regio. Dat betekent dat de ambities zich primair richten op het versterken van de woon- en leefomgeving, met in het kielzog de arbeidsmarkt gericht op wonen en arbeidsintensieve bedrijvigheid. Dit is in lijn met de trend werken volgt wonen. Ook de blik naar buiten die de voorkeur heeft van de Veenendaalse gemeenschap is in lijn met een belangrijke trend: die van lokale gebondenheid naar regionale samenwerking.

Algemene conclusie van de demografische ontwikkelingen is dat Veenendaal in de toekomst niet alleen maar de groei hoeft te accommoderen, maar zich ook kan toeleggen op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Van kwantiteit naar kwaliteit! Deze kwaliteiten moeten een diverse bevolkingsgroep aanspreken.

Veenendaal moet zich in de toekomst dus richten op kwaliteit in plaats van op kwantiteit. En –in lijn met de wensen van inwoners– moet Veenendaal zich bovenal concentreren op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Dat betekent dat Veenendaal moet zorgen dat het slim omgaat met de ruimte door intensivering van de woonbebouwing, herontwikkeling en functieverandering en voldoende aandacht blijft houden voor groen.

Onderdeel van een aantrekkelijke woonomgeving is een goede bereikbaarheid van arbeidsplaatsen. Veenendaal richt zich daarom in de toekomst niet op ruimte-intensieve en arbeidsextensieve bedrijvigheid, maar op arbeidsintensieve bedrijven. Kortom, de visie stelt vooral eisen aan de kwaliteit van nieuwe of herontwikkelingen en spreekt zich niet uit over kwantitatieve doelstellingen. Deze richting – Veenendaal als leefstad met een sterke, regionale binding – werken we uit aan de hand van vier thema’s. Juist binnen deze thema’s liggen de grootste maatschappelijke veranderingen. Per thema zijn de volgende kernambities geformuleerd:

  • 1. Netwerksamenleving: “niet alleen, maar samen” met ruimte voor ieders eigen identiteit;
  • 2. (Samen) leven: Veenendaal met excellent woonklimaat;
  • 3. Digitale wereld: Veenendaal heeft een hoogwaardige duurzaam bedrijfsleven met arbeids- en kennisintensieve bedrijven en een bruisend multifunctioneel centrum;
  • 4. Duurzaamheid: Veenendaal heeft in 2040 de transitie naar een duurzame gemeente afgerond.

Conclusie

Het plan draagt bij aan het thema (samen) leven. Met dit plan worden moderne, betaalbare woningen gerealiseerd met een goed woonklimaat.

3.4.2 Omgevingsvisie Veenendaal 2030

De raad van de gemeente Veenendaal heeft op 17 december 2020 de Omgevingsvisie Veenendaal 2030 vastgesteld. De Omgevingsvisie 2030 is een plan op hoofdlijnen dat alle strategische beleidsplannen vervangt die gaan over de fysieke leefomgeving, zoals het milieubeleidsplan, het gemeentelijk verkeers- en vervoersplan en de structuurvisie. De inhoud van de Strategische Visie 2040, die de gemeenteraad in 2017 vaststelde, is de basis geweest voor de omgevingsvisie.

De Omgevingsvisie zet in op een koerswijziging van kwantiteit naar kwaliteit: beter en slimmer inrichten van de leefomgeving met gebruik van innovatie, kennis en creativiteit. Bij ieder initiatief moeten afwegingen worden gemaakt. Voor Veenendaal staan hierbij de principes gezondheid, duurzaamheid en veiligheid voorop. Voor nieuwe ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie 2030 het volgende afwegingskader gegeven:

  • 1. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten een bijdrage leveren aan een Gezonde, Duurzame en Veilige leefomgeving. Elke nieuwe ontwikkeling is een kans om hier aan bij te dragen. Zo zal ook de gewenste groei van Veenendaal moeten bijdragen aan deze doelen.
  • 2. We kiezen voor meervoudig boven enkelvoudig ruimtegebruik, zodat de beperkte ruimte optimaal wordt benut.
  • 3. We voorkomen dat negatieve gevolgen van ontwikkelingen afgewenteld worden op de omgeving. We beoordelen ruimtelijke ontwikkelingen integraal en in relatie tot de omgeving.

Daarnaast bevat de Omgevingsvisie 2030 specifieke opgaven en doelstellingen voor de thema's Gezond duurzaam en veilig, Bouwen en wonen, Groen natuur en water, Mobiliteit, Economie, Milieu, en er worden aanvullende opgaven en doelstellingen voor het centrum gegeven.

Conclusie

De ontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie Veenendaal 2030. De bouw van 140 woningen op een voormalige bedrijfslocatie dicht bij het centrum en het station is een optimalisatie van het ruimtegebruik. Er wordt een gezond, duurzaam en veilig woonmilieu gecreëerd waarbij geen negatieve effecten op de omgeving worden verwacht. Daarnaast past het plan goed binnen de ontwikkelingsrichting van het stationsgebied en het bedrijventerrein het Ambacht.

3.4.3 Puntensysteem Omgevingsvisie Veenendaal

Op 17 december 2021 is de Omgevingsvisie Veenendaal vastgesteld. In de Omgevingsvisie wordt een gezond, duurzaam en veilig Veenendaal nagestreefd. De visie bevat ambities en doelen om dit te bereiken. In het Puntensysteem Omgevingsvisie Veenendaal dat als beleidsregel is vastgesteld door het college, worden de ambities concreet gemaakt. De volgende thema's uit de omgevingsvisie zijn opgenomen:

  • Gezonde en groene leefomgeving;
  • Bewegen, ontmoeten, sporten en spelen (BOSS);
  • Energietransitie en duurzaam bouwen;
  • Natuurinclusief bouwen;
  • Klimaatadaptatie; en
  • Veiligheid en leefbaarheid.

Voor elk thema uit de Omgevingsvisie zijn maatregelen opgesomd waarmee wordt bijgedragen aan deze verschillende thema's. Aan deze maatregelen zijn punten gekoppeld. Een ontwikkelaar moet straks een minimale score per thema en een minimale score voor het totaal behalen. Op deze manier laten we de ambities uit de omgevingsvisie terugkomen in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het puntensysteem is toegespitst op de realisatie van woningen. Het fungeert daarmee als kader voor de beoordeling of een ontwikkeling voldoende bijdraagt aan een gezonde, duurzame en veilige leefomgeving.

Het puntensysteem wordt toegepast bij ontwikkelingen waarvoor een herziening, wijziging, uitwerking of afwijking van het bestemmingsplan nodig is. Het wordt alleen toegepast bij nieuwbouw van woningen en dus niet toegepast bij transformatie van bestaande bebouwing. In het bestemmingsplan wordt middels een dynamische verwijzing in de regels opgenomen dat de ontwikkeling moet voldoen aan het puntensysteem. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt de eis om te voldoen aan het puntensysteem opgenomen in het omgevingsplan of in een omgevingsvergunning.

Conclusie

Het plan zal naar verwachting kunnen voldoen aan het puntensysteem. In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te verzekeren dat aan het puntensysteem wordt voldaan alvorens een omgevingsvergunning voor de bouw wordt afgegeven.

3.4.4 Woonvisie 2022-2025

Op 23 juni 2022 heeft de raad van Veenendaal de Woonvisie 2022-2025 vastgesteld. Onder de nieuwe Woningwet is het vanaf 1 januari 2022 weer verplicht dat gemeenten een Woonvisie opstellen. De Woonvisie 2022-2025 zal in deze de Woonvisie 2014-2019 vervangen die eerst werd aangehouden door de verwachte intreding van de Omgevingswet in 2022.

In de Woonvisie is als centrale visie op wonen in Veenendaal aangemerkt: “De Woonvisie is richtinggevend en normstellend voor de ontwikkeling van de woningvoorraad en nieuwbouw van woningen in onze gemeente. Zo blijft het prettig wonen in Veenendaal voor iedereen. Veenendaal is een aantrekkelijke woongemeente. We streven naar behoud van de huidige aantrekkelijkheid, ook onder de groeiende en veranderende woningbehoefte in de komende jaren. We spannen ons nu maximaal in om voor de lange termijn te sturen op de gewenste kwantiteit en kwaliteit. Keuzes van nu zijn namelijk van groot belang voor de toekomst. Een verkeerde keuze nu, kan groot effect hebben op de lange termijn. Van goede keuzes zullen we daarentegen nog lang profijt hebben. Vanzelfsprekend passen we nieuwbouw altijd met zorg en aandacht voor de omgeving in.”

Op grond van de Woonvisie richt de gemeente Veenendaal zich in de uitvoering op 6 speerpunten:

  • 1. Goed wonen voor iedereen: omgaan met de groei die Veenendaal door maakt en aandacht houden voor verschillende en bijzondere doelgroepen;
  • 2. Bestaande woningvoorraad: bewustwording rondom verduurzaming van de particuliere woningvoorraad en het aanpassen van bestaande woningen op de afnemende mobiliteit van oudere huishoudens;
  • 3. Betaalbaarheid en beschikbaarheid: inzetten op het hebben van voldoende betaalbare sociale woningen, zowel koop als huur;
  • 4. Aantrekkelijke nieuwbouw: inzetten op complementaire nieuwbouw om daarmee de doorstroming in de woningmarkt te bevorderen;
  • 5. Vitale wijken: inzetten op een aantrekkelijk woon- en leefklimaat in elke wijk;
  • 6. Wonen met zorg: de lokale opgave naar woon(zorg)voorziening in kaart brengen en aanpakken.

Conclusie

Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van 140 woningen. Daarmee wordt de beschikbaarheid van woningen in de gemeente Veenendaal vergroot. De woningtypen lopen sterk uiteen waardoor doorstroming wordt bevorderd. De ontwikkeling zet daarnaast in op betaalbaarheid. Afspraken met de ontwikkelaar en samenwerking tussen de ontwikkelaar en een woningcorporatie zorgen ervoor dat een groot deel van de woningen als 'betaalbaar' kunnen worden aangemerkt.

3.4.5 Groenstructuurplan

De raad van de gemeente Veenendaal heeft op 29 januari 2004 het Groenstructuurplan vastgesteld. Het doel van het groenstructuurplan is als volgt te formuleren:

  • 1. De samenhang van het groen met de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische patronen versterken;
  • 2. met het groen de herkenbaarheid en identiteit van de openbare ruimte vergroten;
  • 3. de gewenste groenstructuur formuleren en realiseren volgens de opgestelde visie;
  • 4. groen bij nieuwe ontwikkelingen als bouwsteen en leidend principe gebruiken;
  • 5. accenten in het groen aanbrengen overeenkomstig de plaats en het niveau.

Er wordt een onderscheid gemaakt naar groen op twee niveaus: de hoofdgroenstructuur en het groen binnen wijken. Ten aanzien van de hoofdgroenstructuur is het doel de identiteit en de kwaliteit van de afzonderlijke elementen te vergoten, waarbij de aanwezige of gewenste samenhang (structuur) tussen de verschillende elementen en patronen als kader geldt. De hoofdgroenstructuur bestaat uit de volgende onderdelen: de Grift, de oude linten, pleinen, parken, begraafplaatsen en sportparken, de binnenring, de Rondweg, 't Goeie Spoor / Industrielaan / Wageningselaan, de snelweg A12, de spoorlijnen en de entrees.

Conclusie

In het groenstructuurplan is het plangebied geen specifiek benoemd gebied. De groene structuur aan de Industrielaan wordt wel benoemd. Deze ontwikkeling schaadt de groenstructuur aan de Industrielaan niet.

Hoofdstuk 4 PLANBESCHRIJVING

4.1 Bouwplan

Aan dit bestemmingsplan is een concreet bouwplan verbonden. Het bestemmingsplan maakt de realisatie van 140 woningen mogelijk, verdeeld over vier appartementencomplexen en twee rijen van grondgebonden woningen. Daarnaast is de herbouw van de brandweerkazerne meegenomen in het plan zodat de vergunde situatie gelijk is aan de planologische situatie is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Brandmeesters-vg01_0003.png"

Afbeelding 3 - Verbeelding bestemmingsplan

De 140 woningen zijn onderverdeeld in 66 woningen waarover prijsafspraken zijn gemaakt en 74 woningen waarbij dat niet is gedaan. De 66 woningen zijn onderverdeeld in 18 sociale huurwoningen in blok A (zie afbeelding 4). Daarnaast komen er 4 woningen die vallen binnen de categorie middenhuur met een oppervlakte van minimaal 70m². In de categorie betaalbare koop met een minimale woonoppervlakte van 65m² vallen 22 van de 66 woningen. Deze kunnen tevens in de categorie middenhuur vallen. De overige 22 woningen waarover afspraken zijn gemaakt moeten vallen binnen de categorie betaalbare koop met een minimale oppervlakte van 80 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Brandmeesters-vg01_0004.png"

Afbeelding 4 - Codering van bouwblokken

 

Conform de Omgevingsvisie en het Uitvoeringsprogramma Wonen gelden voor dit bestemmingsplan daarnaast enkele uitgangspunten. Alle woningen moeten levensloopgeschikt worden uitgevoerd. Daarnaast geldt dat alle woningen in de appartementencomplexen rollatorgeschikt moeten zijn. Volgens de afspraken wordt 5% van de woningen rolstoelgeschikt. Daarmee wordt gestimuleerd dat bewoners langere tijd in de woning kunnen blijven wonen, ook als zij hulpbehoevend worden.

4.2 Stedenbouw

Op het appartementencomplex op de hoek van de Ambachsstraat en de Industrielaan is een hoogteaccent aangebracht. Met een bouwhoogte van 36 meter wordt de top van dit appartementencomplex de blikvanger van het bouwplan. Dit loopt per bouwlaag trapsgewijs af naar vier bouwlagen. Dat is tevens de bouwhoogte van de andere appartementencomplexen in het bouwplan. De grondgebonden woningen aan de zuid- en de zuidwestzijde zijn drie- tot vierlaagse gebouwen.

Op maaiveldniveau is tevens een parkeergarage bedacht die dient om in de parkeervraag van dit bouwplan te voorzien. Deze garage is dan ook bereikbaar vanuit alle verschillende woningen binnen dit bouwplan. Over de parkeergarage is het buitenterrein gelegd die met hoogwaardig groen wordt uitgevoerd. Dit terrein dient als verbindingszone tussen de verschillende appartementencomplexen en rijwoningen en verhoogt de woonkwaliteit in het gebied.

Hoofdstuk 5 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten natuur, water, archeologie, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.

5.1 Bodem

Bij bodem wordt onderscheid gemaakt in de fysische en de chemische bodemkwaliteit. De fysische bodemkwaliteit heeft betrekking op de opbouw en samenstelling van de bodem. Denk hierbij aan draagkracht en in de bodem aanwezige voorwerpen, zoals archeologische vondsten.

5.1.1 Wettelijk kader

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.

Wet bodembescherming

De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden (saneringsnoodzaak). De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.De interventiewaarde is de waarde, waarboven er mogelijk sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico's. De urgentie van sanering wordt bepaald door de geplande projectontwikkeling. Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater.

De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de provincie Utrecht in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.

Besluit bodemkwaliteit

Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is te voorkomen dat de bodem (grond en grondwater) en het oppervlaktewater verontreinigd worden door het gebruik van bouwstoffen, grond of baggerspecie. Daarnaast wordt gestreefd naar hergebruik van grondstoffen, zodat minder materiaal wordt gestort en minder nieuwe grondstoffen hoeven te worden gewonnen. In het besluit zijn regels opgenomen over kwaliteitsborging, bouwstoffen, grond en baggerspecie. Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit. Daarnaast beschikt de Gemeente Veenendaal over een Nota bodembeheer waarin gebiedsspecifieke regels zijn opgenomen voor grondverzet binnen de gemeente en binnen het hierin vastgelegde regionale bodembeheergebied.

5.1.2 Toetsing bouwplan

Om te onderzoeken wat de bodemgesteldheid is van de planlocatie is een verkennend, aanvullend en nader bodemonderzoek uitgevoerd door PJ Milieu BV. Hiervan is een rapport opgesteld, d.d. 30 september 2021, toegevoegd als Bijlage 1 bij deze toelichting. De onderzoekslocatie betreft het gehele plangebied, namelijk de voormalige gemeentewerf en de brandweerkazerne aan de Nijverheidslaan 2 en Industrielaan 18 in Veenendaal.

Het onderzoek is opgebouwd uit verschillende deellocaties. Op één van de locaties is een matige en lichte verontreiniging in de bodem gevonden in de vorm van afbraakproducten van VOCL's. Echter, er is in dit onderzoek minder verontreiniging aangetroffen dan in een voorgaand onderzoek uit april 2020. Dit duidt op natuurlijke afbraak van de verontreiniging. Derhalve is voor deze locatie geen aanvullend onderzoek noodzakelijk.

Een andere deellocatie is aan te merken als sterk verontreinigd, direct te relateren aan een voormalige benzinetankinstallatie die daar was gelegen. Doordat deze verontreiniging grotendeels is ontstaan vóór 1987 is sprake van een 'historische verontreiniging'. Deze wordt tijdens de herontwikkeling van het gebied gesaneerd.

Voor vier onderwerpen geldt dat op een later moment, namelijk tijdens de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw, het bodemonderzoek wordt uitgevoerd. In deze fase van de ontwikkeling is onderzoek onmogelijk door de aanwezigheid van verharding en/of bebouwing. Het gaat om een gedempte sloot waar mogelijk verontreiniging in is geloosd. Daarnaast om een voormalige boomgaard waar mogelijk is gewerkt met spuitchemicaliën. Daarnaast zijn er nog enkele boven- en ondergrondse tanken aanwezig die nader onderzoek vereisen. Tot slot wordt er in een latere fase nog onderzoek gedaan naar de opslag van oude autobanden. De verwachting is dat eventuele verontreiniging die in deze fase wordt aangetroffen een omvang zal hebben die de haalbaarheid van de ontwikkeling niet zal ondermijnen.

5.1.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt géén belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.2 Waterhuishouding

5.2.1 Wettelijk kader

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Vanuit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt de verplichting tot het doorlopen van het watertoetsproces bij een bestemmingsplanwijziging. Binnen dit proces wordt een afweging gemaakt van het waterbelang binnen de ruimtelijke planprocessen. Ruimtelijke wijzigingen kunnen een aandeel leveren in het bevorderen van de waterkwaliteit, maar mogen zeker niet leiden tot verslechtering van de waterkwaliteit. Deze verplichte watertoets geldt alleen voor ruimtelijke besluiten waar sprake is van belangrijk ruimtelijke ingrepen.

Waterschap Vallei en Veluwe

Vanuit het waterschap Vallei en Veluwe zijn er ook een aantal gebiedsspecifieke aandachtspunten:

  • Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

  • Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

  • Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.

In de keur van Waterschap Vallei en Veluwe is bepaald dat er geen watercompenserende maatregelen nodig zijn als sprake is van een toename van minder dan 0,15 ha (1500 m²) verharding binnen het stedelijk gebied.

Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP)

Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP) beschrijft hoe de gemeente haar zorgtaken voor afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater uitvoert.

De watertaken van de gemeente bestaan uit het inzamelen en afvoeren of verwerken van stedelijk afvalwater en hemelwater. Voor zover doelmatig neemt de gemeente maatregelen tegen grondwateroverlast en zorgt zij samen met het waterschap Vallei en Veluwe dat het stedelijk oppervlaktewater schoon, veilig en beleefbaar is.

Bewoners en bedrijven hebben ook een taak. Zo moeten zij zelf voor de voorzieningen op hun perceel zorgen. In sommige gebieden en situaties moeten zij ook het hemelwater bergen en verwerken of afvoeren, of zelf maatregelen nemen tegen grondwaterproblemen.

In dit GRWP zijn speerpunten benoemd die de komende planperiode extra aandacht krijgen. Het meest omvangrijk is het scheiden van vuil water en schoon hemelwater, ook op particulier terrein. In een groot deel van Veenendaal ligt een gemengd rioolstelsel, waarbij het vuile en schone water door dezelfde buis wordt afgevoerd. De gemeente zet het vervangen van de gemengde rioolstelsels door gescheiden systemen voort. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Het helpt om wateroverlast tegen te gaan en de gemeente klimaatbestendig te maken. Daarnaast is het goed voor het milieu.

5.2.2 Toetsing bouwplan

Het plangebied ligt op de rand van de boringsvrije zone Veenendaal, maar wel net buiten de belijning van die zone. De boringsvrije zone is een gebied rondom de grondwaterwinning Veenendaal. Deze grondwaterwinning is de bron van de drinkwatervoorziening voor o.a. de gemeente Veenendaal. In de boringsvrije zone beschermt een ondergrondse laag de onderliggende waterwinning. Om te voorkomen dat activiteiten (zoals het toepassen van bodemenergiesystemen) plaatsvinden die verontreiniging of lokale opwarming van het grondwater tot gevolg hebben, stelt de provincie Utrecht in haar Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht regels ter bescherming van de grondwaterkwaliteit voor de drinkwatervoorziening. Deze locatie valt in de meest recentelijke provinciale regelgeving (Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht, vastgesteld d.d. 10-03-2021) niet onder de beschermingszone. De grondwaterbeschermingszone die is opgenomen in het voormalige bestemmingsplan 'woongebieden 2018' kan daardoor worden verwijderd. Er hoeven geen aanvullende regels opgenomen te worden in dit bestemmingsplan ten behoeve van het beschermen van het grondwater.

Daarnaast blijkt uit de watertoets dat de (ondergrondse) watersystemen in de omgeving geen nadelige effecten ondervinden van deze ontwikkeling.

5.2.3 Conclusie

Het aspect 'waterhuishouding' vormt géén belemmering voor deze ontwikkeling.

5.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid is de kans om te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Beleid en regelgeving op dit gebied is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:

  • a. het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • b. het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, waterwegen en spoorwegen;
  • c. het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Met betrekking tot risico's wordt onderscheid gemaakt in twee risicomaten: Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het risico op een plaats buiten een risicobron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie grens- en richtwaarden opgehangen ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. In wet- en regelgeving is aan het groepsrisico een oriënterende waarde toegekend als indicator voor de omvang van een ramp en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en resteffecten.

5.3.1 Wettelijk kader

De regelgeving voor inrichtingen met (over het algemeen) grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen is samengebracht in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit Besluit is aangegeven welke bedrijven bij het verlenen van een milieuvergunning of het nemen van een besluit op grond van de Wro nadere aandacht behoeven.

De wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid biedt geen absolute veiligheid. Een kleine kans op een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen wordt geacht tot het normaal maatschappelijk risico te behoren. Getracht wordt om door middel van regelgeving de gevolgen zo veel als mogelijk is te beperken.

De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen is neergelegd in het “Besluit transportroutes externe veiligheid”. Deze wetgeving verankert het zogenaamde Basisnet en daarmee is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen per 01-04-2015 vervallen.

Externe veiligheid in relatie tot transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dat op 01-01-2011 in werking is getreden.

5.3.2 Toetsing bouwplan

In het kader van externe veiligheid is de risicokaart gecontroleerd op eventuele risicobronnen die zich mogelijk in de directe omgeving van het plangebied bevinden. De wegen in en om het plangebied zijn geen onderdeel van de vervoerroutes van gevaarlijke stoffen. Daarnaast zijn er geen objecten in de omgeving die een risico op incidenten vormen.

In de nabijheid van het plangebied is echter wel een gasleiding aanwezig. Dat betekent dat er in principe geen functies mogelijk mogen worden gemaakt waar langdurig verblijf van groepen verminderd zelfredzame personen plaatsvindt. Dit zijn bijvoorbeeld basisscholen, zorginstellingen of bejaardentehuizen. Dit bestemmingsplan maakt dit niet mogelijk.

In het plangebied worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die een veiligheidsrisico opleveren. De ontwikkeling zorgt niet voor een toename van de kans op incidenten. Er treedt geen verandering op van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

5.3.3 Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' vormt géén belemmering voor deze ontwikkeling.

5.4 Archeologie

5.4.1 Wettelijk kader

In 1992 ondertekende Nederland het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed – kortweg ‘het Verdrag van Malta’ (of Valletta). Sindsdien is het uitgangspunt van het (rijks)beleid dat archeologische waarden volwaardig meetellen in beslissingen over de ruimtelijke inrichting van ons land. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) heeft als doel bodemverstorende activiteiten beter te reguleren. Centraal daarbij staat de verplichting om archeologische waarden in bestemmingsplannen vast te leggen. Gemeenten zijn daarbij bevoegd gezag inzake de omgang met archeologische waarden. Binnen de kaders van rijks- en provinciaal beleid hebben zij de vrijheid naar eigen inzicht financieel en beleidsmatig invulling te geven aan de zorg voor de archeologie binnen hun grondgebied.

Het verdrag is in 2007 wettelijk verankerd in de herziene Monumentenwet 1988. Een deel hiervan is op 1 juli 2016 overgegaan naar de Erfgoedwet. Zowel archeologie als een deel van cultuurhistorie zijn namelijk sinds 1 juli 2016 verankerd in de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. In juli 2015 nam de Tweede Kamer een amendement op de Omgevingswet aan, waarin gesteld wordt dat gemeente de archeologische dubbelbestemmingen beter moeten onderbouwen. Daarbij is van belang dat de archeologische monumenten aantoonbaar moeten worden gemaakt.

Het archeologisch erfgoed heeft hiermee een prominente plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.

Gemeenten dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan of beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1 en 3.38 Wro altijd rekening te houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Deze bestemmingsplanverplichting brengt met zich mee dat gemeenten het kader moeten stellen voor de archeologische monumentenzorg. Zij hebben dus een kerntaak in de uitvoering van de archeologische monumentenzorg en moeten bij ruimtelijke besluitvorming het archeologische belang afwegen tegen de andere belangen.

In de afgelopen 8 jaar zijn diverse archeologische onderzoeken binnen de gemeente uitgevoerd en zijn er nieuwe bronnen beschikbaar die relevant zijn voor de archeologische verwachting. Daarom is de archeologische beleidskaart uit 2010 geactualiseerd en heeft er een verfijning plaatsgevonden van het verwachtingenmodel. Dit heeft geresulteerd in een geactualiseerde archeologische beleidskaart die op 25 juni 2020 door de gemeenteraad is vastgesteld. De beleidskaart is vervolgens juridisch vertaald in het bestemmingsplan 'Parapluplan 2020', welke eveneens is vastgesteld door de raad op 25 juni 2020.

5.4.2 Toetsing bouwplan

Het plangebied is gelegen in een zone met een lage archeologische verwachtingswaarde. Dat betekent dat onderzoek enkel vereist is bij een MER-plichtige ontwikkeling. De ontwikkeling die hier mogelijk wordt gemaakt is niet MER-plichtig, zie paragraaf 5.12. Om die reden is geen archeologisch onderzoek uitgevoerd voor dit bestemmingsplan. Desalniettemin geldt te allen tijde de zorgplicht. Zodra tijdens werkzaamheden een object gevonden wordt dat mogelijk archeologische waarde heeft, dient dat gemeld te worden bij de juiste instanties.

5.4.3 Conclusie

Het aspect 'archeologie' vormt géén belemmering voor deze ontwikkeling.

5.5 Cultuurhistorie

5.5.1 Wettelijk kader

In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

5.5.2 Cultuurhistorische kenmerken

In 2018 is de cultuurhistorische waardenkaart door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit kenmerkenkaarten voor de disciplines landschap en gebouwde omgeving, uit waardenkaarten voor diezelfde aspecten, uit een viertal themakaarten en uit een integrale ensemblekaart, waarop de gebieden die staan die – samen met de sectorale landschappelijke en gebouwde kaarten – het palet aan cultuurhistorisch erfgoed van de gemeente Veenendaal laten zien.

De thema’s waarop in het bijzonder ingezoomd is, zijn vervening, industrie, religie en militair erfgoed. Deze vier thema’s vormen een belangrijk deel van het ‘verhaal van Veenendaal’, waarvan in wisselende hoeveelheden ook nog relicten in het huidige Veenendaal – ondergronds, landschappelijk of gebouwd – terug te vinden zijn.

5.5.3 Toetsing bouwplan

Het plangebied is gelegen op een laaggelegen dekzandvlakte. Dit gebied is onderdeel van de Utrechts-Gelderse veenkolonie die relatief hoog gelegen is. In het eerste verveningsblok van 1550 tot 1560 is in dit gebied begonnen met het industrieel ontginnen van veen en is hier een ontginningslandschap gecreëerd. Met de verschillende uitbreidingen van Veenendaal in de tweede helft van de 20e eeuw is er binnen het plangebied nog weinig te herkennen van de vervening van het landschap. Als het gaat om het religieus, industrieel en militair verleden van Veenendaal heeft het plangebied geen specifieke rol gespeeld.

5.5.4 Conclusie

Het aspect 'cultuurhistorie' vormt géén belemmering voor deze ontwikkeling.

5.6 Ontplofbare oorlogsresten

Het is bekend dat in de gemeente Veenendaal tijdens de Tweede Wereldoorlog oorlogshandelingen zijn geweest. Dit houdt in dat er op plaatsen mogelijk ontplofbare oorlogsresten (OO) in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Uit de praktijk is gebleken dat circa 10% van de afgeworpen bommen niet is geëxplodeerd en in de bodem is achtergebleven als blindganger.

De gemeente Veenendaal heeft in mei 2018 beleid ten aanzien van OO vastgesteld. Door het vaststellen van een gemeentelijk beleid wordt geborgd dat activiteiten met betrekking tot OO binnen de gemeente worden getoetst en daar waar nodig beheersmaatregelen kunnen worden genomen en/of voorgeschreven. Het beleid is tevens bedoeld om eenieder die van plan is grondroerende werkzaamheden binnen de gemeente uit te voeren, te verplichten de benodigde acties te ondernemen met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid en risico's van OO op de betreffende locatie.

Het opsporen en verwijderen van (mogelijke) OO wordt alleen uitgevoerd om het risico met betrekking tot OO weg te nemen, en daarmee een veilige werkomgeving en leefomgeving te creëren tijdens uit te voeren werkzaamheden of activiteiten. Dit is ook de reden dat de gemeente Veenendaal altijd ingelicht moet worden als er projectmatig bodemroerende activiteiten plaatsvinden binnen gebieden die als verdacht zijn aangemerkt.

Vanwege voortschrijdende inzichten in de gebeurtenissen tijdens de Tweede Oorlog heeft er in 2020 een update van de bodembelastingkaart conventionele explosieven plaatsgevonden.

5.6.1 Toetsing bouwplan

Het plangebied ligt niet binnen één van de aandachtsgebieden die aangegeven zijn op de bodembelastingkaart. De locatie is niet verdacht van gedumpte geschutmunitie, afwerpmunitie of lucht-gronddoelraketten. Om die reden is verder onderzoek niet noodzakelijk.

5.6.2 Conclusie

Het aspect 'ontplofbare oorlogsresten' vormt géén belemmering voor deze ontwikkeling.

5.7 Ecologie

5.7.1 Wettelijk kader

Voor ecologie moet er bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met soortbescherming gericht en met gebiedsbescherming. De natuurbescherming in Nederland is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming zorgt voor een goede natuurbescherming van planten- en diersoorten, natura 2000-gebieden, en bossen. Sommige plant- en diersoorten worden beschermd omdat ze als kwetsbaar worden gekenmerkt. De Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet, en de Flora- en Faunawet zijn vanaf 1 januari 2017 opgenomen in de Wet natuurbescherming.

De provincie is het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierin worden de soortbescherming en de gebiedsbescherming nader belicht omdat beide voor het bestemmingsplan van belang zijn. De regels die voorheen in de Boswet waren opgenomen zijn binnen het plangebied niet van toepassing omdat het gehele gebied binnen de bebouwde kom ligt. Een nadere beschrijving van dit deel van de wet is dan ook niet opgenomen.

Soortbescherming
Een belangrijk doel van de wet is het beschermen van alle soorten planten- en dieren die in het wild in
Nederland voorkomen. De wet gebiedt dat alle in het wild levende dieren en planten in principe met rust worden gelaten, wat is vastgelegd in de algemene zorgplicht. In de regelgeving heeft de gunstige staat van in stand houding van soorten een prominentere plek gekregen.

De Wet natuurbescherming verdeelt beschermde soorten in twee groepen:

  • Strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn.
  • In de tweede categorie staan andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.

Provincies hebben de mogelijkheid om voor bepaalde soorten aanvullende maatregelen vast te stellen. De provincie Utrecht heeft hiervoor al een lijst opgesteld met prioritaire soorten en aanvullende maartregelen per soort.

Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming is van toepassing op natuurgebieden die door de overheid zijn aangewezen in het kader van de vogelrichtlijn en/of de habitatrichtlijn. De Habitatrichtlijn richt zich op de bescherming van natuurlijke habitats en leefgebieden van aangewezen planten- en dierensoorten. De Vogelrichtlijn richt zich op de bescherming van leefgebied van beschermde vogelsoorten.

Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden (Natura 2000). Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben (externe werking).

Indien een negatief effect vermoed wordt dan moet bij de Provincie een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd worden. De Provincie zal naar aanleiding van de aanvraag een beschikking opstellen. De beschikking kan een verbod van het project betekenen of voorwaarden verbinden aan de uitvoer. De Wet natuurbescherming beschermt geen gebieden buiten de natura 2000 gebieden.

Natuurnetwerk Nederland
Naast de volgens de wet aangewezen gebieden kent Nederland het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS). Het NNN is bedoeld voor het ontwikkelen van ecologische zones tussen verschillende natuurgebieden zodat populaties met elkaar in verbinding blijven en versnippering van natuur wordt tegen gegaan. Het is uiteraard niet wenselijk dat een ontwikkeling een verstorende werking heeft op de functie van deze verbindingszones. Deze zones zijn niet beschermd volgens de Wet natuurbescherming maar krijgen planologische bescherming doordat deze in bestemmingsplannen worden opgenomen. Projecten en bestemmingsplannen worden getoetst aan dit provinciale beleid.

5.7.2 Toetsing bouwplan

Om de risico's op schade aan beschermde soorten en beschermde gebieden in te schatten, is een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd door FF Solutions - RI-Buitenbouw BV, d.d. 8 september 2021, toegevoegd als Bijlage 2 bij deze toelichting. Daaruit is gebleken dat uitgebreider onderzoek nodig is voor zowel soortenbescherming als gebiedsbescherming. Om die reden is een Quickscan Wet Natuurbescherming uitgevoerd, eveneens door FF Solutions - RI-Buitenbouw BV, d.d. 22 september 2021, toegevoegd als Bijlage 3 bij deze toelichting.

De quickscan schrijft voor dat verdiepend onderzoek nodig is naar de aanwezigheid van een huismus foerageergebied, vleermuis en gierzwaluw verblijfsplaatsen en vleermuisvliegroutes naast het plangebied. Daarnaast is voor de stikstofuitstoot in de bouw- en aanlegfase een AERIUS-berekening noodzakelijk. Het Natura 2000-gebied 'het Binnenveld' is op ongeveer 1 kilometer van het plangebied gelegen en het is mogelijk dat er stikstof depositie op dit gebied plaatsvindt door de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan.

Soortenbescherming

Voor bovengenoemde onderwerpen is nader onderzoek uitgevoerd, uitgevoerd door FF Solutions - RI-Buitenbouw BV, d.d. 28 september 2023, toegevoegd als Bijlage 4 bij deze toelichting. Uit dit onderzoek is gebleken dat er inderdaad negatieve effecten op de beschermde soort kunnen plaastvinden door deze ontwikkeling. Echter, door mitigerende maatregelen te treffen en dat te verankeren in een ecologisch activiteitenplan is door de provincie een ontheffing in het kader van de Wet natuurbeheer afgegeven. Zo worden bijvoorbeeld (tijdelijke) vleermuiskasten geplaatst om nadelige effecten op broedplaatsen van vleermuizen op te vangen.

Gebiedsbescherming

Om eventuele negatieve effecten op het Natura 2000-gebied 'Binnenveld' te onderzoeken is een AERIUS-berekening uitgevoerd door Langelaar Milieuadvies. Het rapport dat hoort bij deze berekening, eveneens opgesteld door Langelaar Milieuadvies, d.d. 29 januari 2024, is te vinden als Bijlage 5 bij deze toelichting. Voor de ontwikkeling geldt dat er géén significante stikstofdepositie op beschermde natuurgebieden is in de gebruiksfase. Voor de aanlegfase geldt dat er een overschrijding is van de kritische waarde. De provincie Utrecht zal voor de overschrijding van de kritische waarde een ontheffing verlenen op basis van een ecologische onderbouwing. Deze is opgesteld door Waardenburg Ecology, d.d. 23 februari 2024, en opgenomen als Bijlage 6 bij deze toelichting. Doordat het hier een tijdelijke overschrijding betreft en algemene maatregelen worden getroffen om de toestand van de natuur op termijn te verbeteren, kunnen de instandhoudingsdoelen voor dit natuurgebied gewoon worden behaald. Dit project heeft daar géén significante invloed op.

5.7.3 Conclusie

Het aspect 'ecologie' vormt géén belemmering voor deze ontwikkeling.

5.8 Geluid

5.8.1 Wettelijk kader

Tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh) is een koppeling gelegd. Dat blijkt uit art. 76 en 76a van de Wgh. Dit betekent dat de geluidssituatie binnen het plangebied moet voldoen aan de voorwaarden uit de Wgh. Als nadere invulling van deze voorwaarden heeft de gemeente Veenendaal de beleidsregel hogere waarden Wgh opgesteld.

In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de geluidbelasting. Binnen de geluidszone geldt een voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting ter plaatse van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of terreinen. Hierbij geldt een afzonderlijke toetsing per weg, spoorweg of industrieterrein. Bij overschrijding van de voorkeurswaarde moet worden onderzocht of geluid reducerende maatregelen getroffen kunnen worden, waarbij de volgorde bron- overdracht- en ontvangermaatregelen de voorkeur geniet.

Beleidsregel hogere waarden

Pas als blijkt dat niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan kan het college van Burgemeester en Wethouders een hogere waarde verlenen (ontheffing van de voorkeurswaarde). Hierbij geldt wel een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde vast te stellen dienen bron- en overdrachtsmaatregelen afgewogen te worden.

In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting. Indien niet aan de inspanningsverplichting kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen.

5.8.2 Toetsing bouwplan

Wegverkeerslawaai

Voor deze ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd met betrekking tot wegverkeerslawaai. Deze is opgesteld door Deerns Nederland B.V., d.d. 30 oktober 2023, en toegevoegd als Bijlage 7 bij deze toelichting. Het wegverkeer van de Industrielaan veroorzaakt een te hoge geluidbelasting op de gevel van enkele woningen van 57 dB. Dat betekent dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB met 9 dB wordt overschreden. Door het nemen van geluidreducerende maatregelen op en/of aan de gevel in combinatie met het vaststellen van een hogere waarde in het kader van de Wet geluidhinder voldoet de ontwikkeling aan de regelgeving met betrekking tot het aspect wegverkeerslawaai.

Industrielawaai

Naast een onderzoek naar wegverkeerslawaai is tevens een onderzoek uitgevoerd met betrekking tot industrielawaai. Deze is ook opgesteld door Deerns Nederland B.V., d.d. 31 oktober 2023, en toegevoegd als Bijlage 8 bij deze toelichting. Het onderzoek is uitgevoerd ten gevolge van de bouw van de nieuwe brandweerkazerne en de geluidhinder die dit veroorzaakt op de nieuw te bouwen woningen binnen deze ontwikkeling. De geluidniveaus die ontstaan bij de brandweerkazerne zijn te hoog en voldoen niet aan de standaardwaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het gaat hier voornamelijk om het geluid van de sirene die bij vertrek van de brandweerwagen aan moet worden gezet. Bronmaatregelen kunnen niet worden getroffen om te zorgen voor een acceptabel geluidniveau. Om die reden moeten geluidreducerende maatregelen worden getroffen aan de gevels van de woningen om een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen. Gelet op de aard van de ontwikkeling, zowel woningbouw als de bouw van een brandweerkazerne, zullen hogere waarden worden vastgesteld middels een maatwerkvoorschrift. Deze combinatie zorgt ervoor dat de ontwikkeling kan voldoen aan de regelgeving met betrekking tot het aspect industrielawaai.

5.8.3 Conclusie

Het aspect 'geluid' vormt géén belemmering voor deze ontwikkeling.

5.9 Bedrijven- en milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. De basis hiervoor vormt de Wet milieubeheer. In de VNG handreiking 'bedrijven en milieuzonering' 2009 zijn de aan te houden afstanden opgenomen. Hieraan wordt het plan dan ook getoetst. Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) dienen binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

5.9.1 Toetsing bouwplan

Onderdeel van de ontwikkeling is het verplaatsen van de gemeentewerf naar een andere locatie binnen de gemeente Veenendaal. Dat is een verbetering van de milieuhygiënische situatie op deze locatie. De herbouw van de brandweer is voor de bestaande woningen geen verslechtering van de situatie, aangezien dit voor het grootste deel binnen de huidige planologische kaders past. Voor de nieuwe woningen binnen het plangebied is aanvullend geluidonderzoek gedaan om de milieuhygiënische situatie te toetsen. De geluidshinder die wordt geproduceerd door de brandweerkazerne en enkele bedrijven aan de Nijverheidslaan is hierin nader onderzocht. Het rapport van dit onderzoek, opgesteld door Deerns Nederland BV, d.d. 31 oktober 2023, is te vinden in Bijlage 8 van deze toelichting. De conclusie van het onderzoek is dat een combinatie van geluidreducerende maatregelen én het vaststellen van hogere waarden middels een maatwerkvoorschrift zorgt voor een goed woon- en leefklimaat en ervoor zorgt dat de brandweerkazerne niet wordt belemmerd in het handelen door de woningen in de omgeving.

Op de hoek van de Nijverheidslaan en de Industrielaan zijn een aantal percelen bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, zoals een apotheek en gezondheidszorg. De richtafstand die aangehouden wordt voor dit type voorzieningen is over het algemeen 10 meter voor geluidhinder. De afstand van deze bedrijvigheid tot de nieuw te bouwen woningen is ruim meer dan de richtafstand voorschrijft. Er hoeft geen nader onderzoek te worden gedaan met betrekking tot de milieuhygiënische situatie die ontstaat door de maatschappelijke bestemming op de Nijverheidslaan 1 en 3.

Ten zuiden van de Nijverheidslaan 1 en 3 is een bedrijfsbestemming gelegen. Deze bestemming maakt de vestiging van bedrijven van milieucategorie 3.1 of lager mogelijk. De richtafstand die geldt voor deze milieucategorie is 50 meter. De woningbouw die mogelijk wordt gemaakt door dit bestemmingsplan ligt binnen de richtafstand van deze bedrijven. In het onderzoek naar industrielawaai, zie Bijlage 8, is onderzocht dat voor wat betreft industrielawaai sprake is van een goede milieuhygiënische situatie. Het gebied is namelijk te classificeren als een gemengd gebied. Hierdoor is de richtafstand van 50 meter teruggebracht naar 30 meter. De woningbouw ligt daarmee niet binnen de richtafstand die geldt voor dit gebied. De bedrijven worden niet belemmerd in hun uitbreidingsmogelijkheden door deze ontwikkeling.

Daarnaast worden de bedrijven in de omgeving van de ontwikkeling niet belemmerd in hun uitbreidingsmogelijkheden. Met name aan de oostzijde van het plangebied komen de woningen relatief dicht bij de bedrijven te liggen.

5.9.2 Conclusie

Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt géén belemmering voor deze ontwikkeling, omdat geluidreducerende maatregelen op de gevels van de nieuw te bouwen woningen worden getroffen.

 

5.10 Luchtkwaliteit

5.10.1 Wettelijk kader

Voor luchtkwaliteit zijn de luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5.2) van de Wet milieubeheer van kracht. Hierin is vastgelegd dat onder meer ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden en richtwaarden. Deze Wet is nader uitgewerkt in Besluiten en Regelingen, waarvan het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate (nibm), het Besluit gevoelige bestemmingen en de Regeling beoordeling de belangrijkste zijn. Daarnaast is ook het beginsel van een goede en duurzame ruimtelijke ordening van belang.

Niet in betekenende mate (nibm)

Alleen projecten die ‘in betekenende mate’ bijdragen aan de concentraties luchtvervuiling worden getoetst aan de grenswaarden. Er dient te worden onderzocht of een project ‘in betekenende’ mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Het Besluit nibm bepaalt dat een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtvervuiling als deze minder dan 3% van de grenswaarde, ofwel 1,2 microgram per m3. De Regeling nibm is hier een nadere uitwerking van. Hierin is bepaald dat woningbouwprojecten tot 1.500 woningen en kantoren tot 100.000 m 2 zijn vrijgesteld van toetsing aan de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.

Besluit gevoelige bestemmingen

Kinderen, ouderen en zieken zijn gevoeliger voor luchtvervuiling en worden daarom extra beschermd. Op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen gelden voor gevoelige bestemmingen nabij wegen zwaardere beperkingen. Zo mogen binnen 300 meter van rijkswegen en 50 meter vanaf provinciale wegen geen bestemmingen voor langdurig verblijf als kinderdagverblijven, scholen of verzorgingstehuizen worden gebouwd, als de wettelijke grenswaarden worden overschreden. Het Besluit verplicht overheden om onderzoek uit te voeren naar de concentraties stikstofdioxide en fijn stof. Voor gemeentelijke wegen geldt een zwaardere motiveringsplicht.

Concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof

De Omgevingsdienst heeft de concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof voor het jaar 2015 en 2025 berekenend met het rekenmodel GeoMilieu. De wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde ligt op 40 microgram per m3. De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide van 200 microgram per m3 wordt overschreden wanneer de concentraties gemiddeld op jaarbasis boven de 60 microgram per m3 uitkomen.

5.10.2 Toetsing bouwplan

De voorgenomen ontwikkeling maakt de bouw van 140 woningen mogelijk binnen het plangebied. In de huidige situatie zijn 6 woningen aanwezig binnen het plangebied. Dat betekent een toename van netto 135 woningen. Dat is ruim onder de IBM-grens van 1.500 woningen. Hieruit volgt dat de ontwikkeling in Niet In Betekenende Mate (NIBM) bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

5.10.3 Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt géén belemmering voor deze ontwikkeling.

5.11 Mobiliteit

5.11.1 Wettelijk kader

Op 26 november 2020 heeft de raad de Notitie parkeernormen Veenendaal 2020 vastgesteld. De parkeernormen zijn hiermee herzien. In het vastgestelde beleid worden flexibelere parkeernormen toegepast, waardoor er meer maatwerk mogelijk is bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in Veenendaal. Hierbij wordt meer rekening gehouden met het bestaande stedelijk gebied en met de mogelijkheden om met andere vervoerswijzen te reizen naast de personenauto. Ook worden er fietsparkeernormen geïntroduceerd om de positie van Veenendaal als fietsstad verder te versterken. Tot slot kunnen initiatiefnemers van grote ruimtelijke ontwikkelingen met behulp van een mobiliteitsplan gemotiveerd een reductie op de parkeernormen verdienen door andere vormen van mobiliteit aan te bieden en gebruik te maken van de kwaliteiten die aanwezig zijn in de nabije omgeving van het plangebied.

De raad heeft in mei 2023 een herziening van de Notitie parkeernormen Veenendaal 2020 vastgesteld. Daarin zijn alle parkeernormen die gelden in de gemeente Veenendaal gebundeld. Daarnaast heeft het fietsparkeren een plek gekregen in de Notitie parkeernormen Veenendaal 2020, herziening 2023.

5.11.2 Toetsing bouwplan

Het plan betreft de bouw van maximaal 140 woningen. Dat vindt zijn weerslag op de verkeer- en parkeersituatie in het plangebied en de omgeving.

Verkeersstromen

Voor de verkeersgeneratie die het plan oplevert is onderzoek uitgevoerd. Het rapport, opgesteld door Sweco Nederland B.V., d.d. 27 februari 2024, bijgevoegd als Bijlage 9 bij deze toelichting. Uit onderzoek blijkt dat de verkeersgeneratie die ontstaat door deze ontwikkeling kan worden gedragen door de omliggende wegen en kruisingen. Het effect van deze ontwikkeling op de doorstroming van deze wegen is zeer beperkt. De Nijverheidslaan is in zijn volledigheid omgezet naar een 30km/u weg, waardoor de verkeersveiligheid op deze weg wordt verbeterd.

Parkeersituatie

Voor de 140 woningen van verschillende typologiën zijn in totaal 181,6 parkeerplaatsen nodig voor zowel de bewoners van de woningen als bezoekers. Voor een groot deel wordt in de parkeerbehoefte voorzien door de realisatie van een overdekte parkeervoorziening. Aan de randen van het plangebied aan de Recterstraat, Ambachtsstraat en de Nijverheidslaan worden eveneens parkeerplaatsen gerealiseerd, zoals verbeeld in de onderstaande plantekening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Brandmeesters-vg01_0005.png"

Afbeelding 4 - Weergave parkeersituatie

Naast de realisatie van parkeerplaatsen maakt het plan aanspraak op een reductie van de totale parkeerbehoefte van in totaal 20%. Dit is nader toegelicht in het mobiliteitsplan, een uitwerking op bovengenoemde verkeersnotitie en toegevoegd als bijlage bij deze verkeersnotitie. De nabijheid van het trein- en busstation levert een reductie van 5% van het totaal op. Dat betekent dat er 9,08 parkeerplaatsen minder hoeven te worden gerealiseerd, omdat de verwachting is dat een aantal bewoners en/of bezoekers intensief gebruik gaat maken van het openbaar vervoer in plaats van de auto. Daarnaast is een reductie van 5% van het totaal toegepast door de doelgroepen die de woningen naar verwachting aan zullen trekken. Niet iedereen binnen de doelgroepen die hier komen wonen zullen in het bezit zijn van een auto. Initiatiefnemer verbindt zich daarnaast aan het mogelijk maken van deelmobiliteit door vier deelauto's aan te bieden. De verwachting is dat het gebruik van deelauto's de parkeerdruk op de omgeving zal verlichten. Om die reden is een reductie van 10% over het totaal aantal parkeerplaatsen toegekend. In totaal wordt door het mobiliteitsplan een reductie van 36,32 parkeerplaatsen bewerkstelligd. Doordat voor de deelauto's vier parkeerplaatsen dienen te worden gerealiseerd is het een uiteindelijke reductie van 32,32 parkeerplaatsen over een totale parkeereis van 181,6 parkeerplaatsen. Dit komt neer op een theoretisch aantal van 149,28 parkeerplaatsen. Het feitelijke aantal dat nodig is, is daarmee 150 parkeerplaatsen. Het plan voorziet in dit aantal parkeerplaatsen.

5.11.3 Conclusie

Het aspect 'mobiliteit' vormt géén belemmering voor deze ontwikkeling.

5.12 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r) in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de procedure voor de vormvrije m.e.r.- beoordeling. Voor een aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, zal door de initiatiefnemer een aanmeldnotitie opgesteld moeten worden. Na het indienen van de aanmeldnotitie dient het bevoegd binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbeslissing te nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden. Vervolgens moet de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is vereist als een besluit wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en de besluiten (kolom 4) die daaraan zijn gekoppeld, in gevallen waarin de omvang van activiteiten onder de drempelwaarden (kolom 2 van de D-lijst) liggen.

5.12.1 Toetsing bouwplan

De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt komt voor op de D-lijst, onder activiteit D 11.2 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject'. Met een plangebied van circa 1,4 hectare en de bouw van 140 woningen worden de drempelwaarden die horen bij deze activiteit niet overschreden. Daarmee volstaat het om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Deze is opgesteld door Sweco Nederland BV., d.d. 10 februari 2023, en toegevoegd bij deze toelichting als Bijlage 10. In de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt, in samenhang met de onderzoeken uit deze toelichting, per milieuaspect besproken waarom géén nader onderzoek noodzakelijk is met betrekking tot de m.e.r.-beoordeling.

5.12.2 Conclusie

Het aspect 'm.e.r.-beoordeling' vormt géén belemmering voor deze ontwikkeling.

 

5.13 Totaalbeeld aspecten

Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat het bestemmingsplan niet op onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.

6.2 De indeling van de planregels

Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Het deelplan bevat normatieve regels, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid. Gekozen is daarom om het aantal bestemmingen op de verbeelding te beperken tot datgene wat noodzakelijk wordt geacht.

Het is voor beide partijen van groot belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door het aantal bestemmingen met een minimum te beperken wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel de verbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt bovendien voor een plan dat handhaafbaar is.

De indeling van de planregels is als volgt:

6.2.1 Inleidende regels (hoofdstuk 1)

Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te

kunnen hanteren:

  • begrippen: bevat in het plan gebruikte begrippen die uitleg behoeven;
  • wijze van meten: bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, percentages, hoogtes, dieptes, breedtes en dergelijke. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.
6.2.2 Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)

Binnen dit plan komen de volgende bestemmingen voor:

Maatschappelijk
Wonen  
M
W  
   
Gebiedsaanduidingen    
milieuzone - boringsvrije zone    


In paragraaf 6.3 van deze toelichting wordt per bestemming aangegeven wat de gebruiksmogelijkheden en de bouwmogelijkheden zijn.

Indien bestemmingsspecifieke flexibiliteitsregels aan de orde zijn worden deze per artikel opgenomen. Algemene flexibiliteitsregels zijn in hoofdstuk 3 opgenomen.

6.2.3 Algemene regels (hoofdstuk 3)

Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:

  • Anti-dubbeltelregel;
  • Algemene bouwregels;
  • Algemene gebruiksregels;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Algemene wijzigingsregels;
  • Algemene procedureregels;
  • Overige regels.

6.3 Bestemmingen

De bestemmingen bestaan uit een opsomming van omschrijvingen die aangeven hoe een bepaalde plek gebruikt mag worden en wat er op een bepaalde plek gebouwd mag worden. Dit wordt respectievelijk opgesomd in de bestemmingsomschrijving en de bouwregels. Daarnaast gelden er voor de woonbestemming aanvullende specifieke gebruiksregels en mogelijkheden tot afwijken van de gebruiks- en bouwregels. Voor de maatschappelijke bestemming geldt een wijzigingsbevoegdheid waarmee het college bevoegd is om de bestemming, onder voorwaarden, te wijzigen. Dit is overgenomen uit het bestemmingsplan 'woongebieden 2018'.

In dit bestemmingsplan is bij de bestemmingsomschrijvingen het begrip additionele voorzieningen toegevoegd. Deze voorzieningen vormen een onderdeel van de bestemming of functie en zijn daaraan ondergeschikt. Met deze ruime begripsomschrijving worden meerdere voorzieningen aan de bestemmingen gekoppeld om flexibiliteit voor (kleine) bouwwerken in het plan te waarborgen.

Hieronder wordt de voor dit plan geldende bestemming toegelicht. Er wordt aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.

Maatschappelijk - M

Gebruiksmogelijkheden

De voor 'Maatschappelijk - M' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, met daarbij behorende horecavoorzieningen, welke direct en ondergeschikt een verband met de maatschappelijke voorzieningen hebben, zoals een kantine. Over de gehele maatschappelijke bestemming is de aanduiding 'brandweerkazerne' gelegen. Dat houdt in dat hier enkel de realisatie van een brandweerkazerne mogelijk is. Andere maatschappelijke voorzieningen zijn in dit bestemmingsplan niet mogelijk.

Bouwmogelijkheden

Gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak worden gebouwd. Het gehele bouwvlak mag bebouwd worden. De op de verbeelding opgenomen goot- en bouwhoogte zijn van toepassing op de hoofdgebouwen.

Wonen - W

Gebruiksmogelijkheden

Op de gronden met de bestemming 'Wonen - W' mag gewoond worden. Daarnaast is het direct toegestaan om beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen in hoofd- of bijgebouw tot een maximum van 45 m². Dit gebruik is echter wel aan voorwaarden onderhevig, de voorwaarden worden in specifieke gebruiksregels binnen de bestemming opgenomen.

Binnen het plangebied zijn de volgende woningtypen toegestaan:

  • 1. ter plaatse van de aanduiding [aeg] mogen alleen aaneengesloten woningen worden gebouwd;
  • 2. ter plaatse van de aanduiding [gs] mogen alleen gestapelde woningen worden gebouwd;

Bouwmogelijkheden

Het gedeelte van een woonperceel waarop hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken kunnen worden gebouwd is bedekt met een bouwvlak. In de bestemmingsregeling wordt onderscheid gemaakt tussen twee zones:

  • het bouwvlak;
  • gebied voor de voorgevel.

Het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gebouwd worden. Er is één uitzondering waarbij het gebied voor de voorgevel (dus buiten het bouwvlak) wel bebouwd mag worden. Deze uitzondering is de erker- en luifelregeling.

Er is een regeling opgenomen voor bijbehorende bouwwerken, waarin de maximum oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken als volgt is gerelateerd aan de grootte van het bouwperceel:

    • 1. in geval van een bouwperceel kleiner dan of gelijk aan 200 m2: 25% van dat bouwperceel;
    • 2. in geval van een bouwperceel groter dan 200 m2: 50m², vermeerderd met 20% van het deel van het bouwperceel dat groter is dan 200 m2, tot een maximum van in totaal 120m².

Daarnaast mogen bijbehorende bouwwerken vanaf 1 meter achter de voorgevelrooilijn gebouwd worden.

Bij zowel de gestapelde woningen als de aaneengebouwde woningen zijn de maximale bouwhoogten op de verbeelding aangeduid.

Voor de bouw van de parkeergarage geldt een aanduiding. Binnen die aanduiding kan een parkeergarage van maximaal 3,5 meter hoogte worden gebouwd.

Voor de bouw van de slangentoren, inclusief bijgebouw, geldt eveneens een aanduiding. Daar kan de slangentoren die onderdeel uit heeft gemaakt van de voormalige brandweerkazerne worden herbouwd, of een nieuw gebouw worden gebouwd dat verwijst naar de voormalige slangentoren. In het bijgebouw kunnen bewoners activiteiten met elkaar ondernemen.

Overgangsrecht

In hoofdstuk 4 is het overgangsrecht geformuleerd. De formulering is conform de tekst als in het Bro omschreven. Zonder vergunning opgerichte, dus illegale, bouwwerken vallen niet onder het overgangsrecht. Indien de bouwwerken door wetgeving inmiddels vergunningvrij kunnen worden opgericht, worden deze niet als illegaal beschouwd.

Hoofdstuk 7 FINANCIEEL-ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

Tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan kunnen exploitatieplannen (ex. art. 6.12 Wro) worden vastgesteld. Op basis van het exploitatieplan kunnen (plan)kosten worden verhaald.

Een exploitatieplan hoeft niet opgesteld te worden bij een bestemmingsplan met alleen conserverende bestemmingen of wijzigingsbevoegdheden. Een exploitatieplan hoeft ook niet opgesteld te worden als het kostenverhaal ‘anderszins verzekerd’ is, door middel van bijvoorbeeld anterieure overeenkomsten of als de gemeente eigenaar is van de gronden.

Voor dit bestemmingsplan is een anterieure overeenkomst met de ontwikkelaar afgesloten. Daarin is onder andere het kostenverhaal en afwenteling van eventuele planschade geregeld. Het kostenverhaal is daarmee anderszins verzekerd.

Hoofdstuk 8 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

Het gemeentelijke beleid is er op gericht om in de voorbereiding op de bestemmingsplanprocedure een participatietraject te volgen. Om in het voortraject inspraak te kunnen hebben worden belanghebbenden uitgenodigd om te participeren in de totstandkoming van het bestemmingsplan. Dit vervangt de ter inzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan. Met de burgerparticipatie wordt eenieder in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van het plan en te reageren op de inhoud.

Dit plan komt voort uit een tender die de gemeente heeft uitgeschreven. Inwoners hebben hun stem kunnen uitbrengen op verschillende ontwerpen voor dit gebied. Deze ontwikkeling kwam als winnaar naar voren. Op 27 juni heeft daarnaast een bijeenkomst plaatsgevonden waarin het gehele plan, dus de ontwikkeling van de woningen en de nieuwbouw van de brandweer aan omwonenden is gepresenteerd.

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verplicht een bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, indien nodig overleg te voeren met de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen, provincie(s) en het Rijk. Gezien de ligging van het plan is overleg met naastgelegen gemeenten niet nodig. Het waterschap wordt meegenomen in de procedure die hoort bij dit bestemmingsplan. De provincie en het Rijk hebben aangegeven bij wat voor type ontwikkelingen vooroverleg plaats dient te vinden. Voor dit type ontwikkeling is het niet nodig om een provinciaal vooroverleg te voeren. Uiteraard is het bestemmingsplan ter inzage gelegd voor een reactie.

8.2 Ontwerp ter inzage legging

Het ontwerpbestemmingsplan is ter inzage gelegd op 7 december 2023 en heeft zes weken ter inzage gelegen tot en met 17 januari 2024. Tijdens deze periode zijn géén zienswijzen op het plan ingediend.