Plan: | 'Het Noorderwerk' |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0345.BPHetNoorderwerk-OH01 |
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wro van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden.
Voor bodem is de Wet bodembescherming van kracht. Deze bevat artikelen ter voorkoming van en de omgang met bodemverontreiniging. In de Circulaire Bodemsanering 2009 zijn interventiewaarden, streefwaarden/achtergrondwaarden vastgelegd voor de diverse verontreinigende stoffen. De achtergrondwaarde/streefwaarde geeft het kwaliteitsniveau aan waarbij een verwaarloosbaar risico bestaat. De interventiewaarde geeft aan dat er sprake is van een ernstige of dreigende vermindering van de functionele eigenschappen die de bodem heeft voor mens, plant of dier.
Het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) bevat voorschriften die dienen voor uitvoering van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Bro, artikel 3.1.6, verricht de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek naar de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Ook wordt onderzoek naar bodemverontreiniging uitgevoerd op die locaties binnen het plangebied, waarvan een bestemmingswijziging wordt voorgesteld. Bij functiewijzigingen in het kader van bestemmingsplannen moeten risico's van bodemverontreiniging worden onderzocht.
Om te voorkomen dat woningen op verontreinigde grond worden gebouwd, stelt de Woningwet de verplichting dat de aanvrager van een omgevingsvergunning (bouwen) een verkennend bodemonderzoek laat uitvoeren. Hierbij zal de aanvrager, in het kader van de Bouwverordening, moeten aantonen dat de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Om te bepalen of de bodem geschikt is en niet verontreinigd, dient voor goedkeuring van het bouwplan een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 beschikbaar te zijn. Voorwaarde is dat het onderzoek niet ouder is dan 5 jaar. Als er sprake is van een potentieel geval van ernstige bodemverontreiniging dan treedt een omgevingsvergunning pas in werking nadat de provincie heeft ingestemd met de wijze van uitvoeren van de bodemsanering of totdat nader onderzoek heeft uitgewezen dat er géén sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
Het bestemmingsplan Noorderwerk is een conserverend plan. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
De bovenste meters van de oorspronkelijke bodem in het gebied is fijnzandig (dekzand) en bevat venige lagen. De grondwaterstand is relatief hoog (ca. 1 meter beneden maaiveld).
In de tijd dat de eerste bestemmingsplannen voor dit gebied werden opgesteld werd de bodem alleen indicatief onderzocht. De bodem was, voor de inrichting van de bedrijventerreinen van Noorderwerk, overwegend schoon. Het oorspronkelijk agrarische gebied is met schone tot hooguit licht verontreinigde grond opgehoogd bij het bouwrijp maken.
Kenmerkend voor dit gebied is dat het grondwater plaatselijk licht tot matig, en soms tot boven de interventiewaarden verontreinigd kan zijn met zware metalen. Aangenomen wordt dat dit (deels) wordt veroorzaakt door het weinig bufferende vermogen van de zandige bodem. In de omgeving Landjuweel-Klovenier-de Schutterij (het grensgebied tussen de deelgebieden Faktorij en Vendel) zijn deze concentraties meer dan gebruikelijk verhoogd. De oorzaak is tot op heden onbekend. De provincie eist geen nader onderzoek op korte termijn, maar wel als er werkzaamheden met bemalingen gaan plaatsvinden.
Conclusie
Bij nieuwe (her)ontwikkelingen in het gebied, waarbij de wet- en regelgeving rondom WABO of het Activiteitenbesluit / Wet milieubeheer een rol speelt, zal bodemonderzoek noodzakelijk zijn.
Eventuele saneringen van bedrijfsterreinen worden uitgevoerd door de veroorzakers van de verontreinigingen of anderszins belanghebbenden.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde actualisatie van het bestemmingsplan.