direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Rijnvliet, wijzigingsplan Papiermoerbeilaan
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0344.WPRIJNPAPIERMOERBE-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

De hoofddoelstelling van het wijzigingsplan is de ontwikkeling van 17 woningen planologisch-juridisch mogelijk te maken. Deze woningen zijn onderdeel van de 1.100 woningen uit het Stedenbouwkundig Plan Rijnvliet uit 2012. Hiervoor is op 3 november 2016 het bestemmingsplan 'Rijnvliet' vastgesteld.

In het bestemmingsplan 'Rijnvliet' heeft het plangebied de bestemming 'Groen' en is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Groen' te wijzigen naar de bestemming 'Wonen'. Met dit wijzigingsplan wordt uitvoering gegeven aan deze wijzigingsbevoegdheid.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de zuidwest kant van Utrecht in de wijk Leidsche Rijn. Het plangebied is globaal begrensd door grasland en bebouwing aan de Rijksstraatweg aan de noordzijde, de woonwijk Rijnvliet in het oosten en zuiden en een groenstrook en bedrijventerrein Oudenrijn aan de westzijde.

De plangrens van het wijzigingsplan is gelijk aan de wijzigingsbevoegdheid uit bestemmingsplan Rijnvliet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.WPRIJNPAPIERMOERBE-VA01_0001.jpg"
Afbeelding 1 Begrenzing plangebied

1.3 Geldende plannen

De geldende bestemmingsplannen zijn:

Bestemmingsplan   Vastgesteld door Raad   Onherroepelijk  
Verkabeling hoogspanningsverbinding Rijnvliet Strijkviertel   3 oktober 2019   10 januari 2020  
Rijnvliet   3 november 2016   19 april 2017  
Chw Algemene regels over bouwen en gebruik   30 november 2017   31 oktober 201  

1.4 Wijzigingsbevoegdheid opgenomen in vigerend bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan is Rijnvliet. Zoals in paragraaf 1.1 is aangegeven geldt er ter plaatse van het plangebied een wijzigingsbevoegdheid om de bestemming Groen te wijzigen naar de bestemming Wonen. Dit is geregeld in artikel 6.3 van bestemmingsplan Rijnvliet. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om de bestemming Groen, ter plaatse van de aanduiding 'Wetgevingszone wijzigingsgebied - 2' op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, te wijzigen naar de bestemming Wonen.

De wijziging van de bestemming van Groen naar Wonen is mogelijk als er wordt voldaan aan twee voorwaarden: dat er geen milieuhygiënische bezwaren zijn en dat de bovengrondse hoogspanningsverbinding ondergronds wordt gebracht. Aan beide voorwaarden is nu voldaan. Op het bedrijventerrein ten westen van het plangebied is de milieucategorie van 3.1 naar milieucategorie 2 gegaan. Hiervoor is op 28 mei 2020 het bestemmingsplan Strijkviertelpark vastgesteld. Voor het ondergronds brengen van de hoogspanningsverbinding is bestemmingsplan Verkabeling hoogspanningsverbinding Rijnvliet Strijkviertel vastgesteld op 3 oktober 2019. Volgens de planning zullen de werkzaamheden voor het ondergronds brengen van de hoogspanningsverbinding in het najaar van 2020 starten en in het najaar van 2021 zal de ondergrondse hoogspanningsverbinding in bedrijf genomen worden.

Nadat dit wijzigingsplan in werking is getreden maakt het onderdeel uit van bestemmingsplan Rijnvliet.

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder andere de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies worden hier beschreven. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan. In hoofdstuk 7 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.

Hoofdstuk 2 Relevante beleidskaders

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012) en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) (2012)

In de Wet ruimtelijke ordening zijn de besluitmogelijkheden van gemeenten begrensd om nationale belangen te borgen of te beschermen. Wanneer namelijk nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kan een algemene maatregel van bestuur (AMvB) regels stellen over de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, oftewel de AMvB Ruimte) zijn nationale belangen beschreven die om bescherming van het Rijk vragen, zoals bijvoorbeeld de 'erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde'. Voor deze belangen is het Rijk namelijk verantwoordelijk. Verder zijn in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) nadere regels opgenomen voor onder andere militaire terreinen, radarverstoringsgebieden, reserveringen voor spoor en wegen en buisleidingen. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden, zoals de gemeente Utrecht, beleidsruimte.

Plangebied
Het plangebied is in het Barro aangewezen als gebied van erfgoederen met uitzonderlijke universele waarde in verband met Romeinse Limes. Dit is een unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven voormalige (militaire) grens van het Romeinse Rijk. De Limes ligt langs de toenmalige loop van de Rijn met archeologische overblijfselen uit de periode 0 tot 400 na Christus, bestaande uit:

  • forten (castella), burgerlijke nederzettingen (kampdorpen/vici) en grafvelden;
  • militaire infrastructuur, bestaande uit wegen, waterwerken en wachttorens;
  • scheepswrakken.

In het wijzigingsplan is rekening gehouden met erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, door de archeologische waardevolle gebieden de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' te geven. Het nationale belang van behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is hiermee in dit wijzigingsplan geborgd. Dit is conform het Barro.

2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking (2017)

De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat overheden een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting van het bestemmingsplan moeten motiveren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek geldt.

Het doel van de motivering op grond van de Ladder is een zorgvuldige afweging bij ruimtelijke besluiten die zorgt voor zuinig ruimtegebruik en tegengaan van overprogrammering en leegstand. Het besluit voldoet hiermee aan een goede ruimtelijke ordening. De toetsing aan de Ladder kan bij het opnemen van uitwerkingsplichten en wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan, doorschuiven naar de fase van de vaststelling van het uitwerkings- of wijzigingsplan.

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet een motivering bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Wanneer het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet het bestemmingsplan een motivering bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De Ladder is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke besluiten van de decentrale overheden, waaronder de bestemmingsplannen van de gemeente Utrecht.

Beschrijving behoefte
De behoefte is kort gezegd het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd. De Ladder bepaalt niet voor welk gebied de behoefte in beeld moet worden gebracht. De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Naast een kwantitatieve beoordeling vindt ook een kwalitatieve beoordeling plaats.

Beschrijving behoefte buiten het bestaand stedelijk gebied
Wanneer de beoogde ontwikkeling niet kan plaatsvinden binnen het stedelijk gebied door bijvoorbeeld het toepassen van een andere bestemming van een gebied, herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden moet een motivering worden opgenomen waarom dit niet mogelijk is. Het bestaande stedelijk gebied kan worden gedefinieerd als het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Sommige provincies hebben in een verordening de afbakening van het bestaand stedelijk gebied in woord of kaartbeeld vastgelegd, waaronder de provincie Utrecht.

Plangebied
Door de economische hoogconjunctuur van de laatste jaren neemt de vraag naar woningen verder toe, vooral in de grote steden. Dit is ook terug te zien in de cijfers van het CBS: het aantal hypotheekaanvragen stijgt, de koopprijzen stijgen, de huurprijzen stijgen en de tekorten in alle segmenten lopen op. Ook in de regio Utrecht is deze spanning op de woningmarkt te voelen. Uit analyses van de U16 (regionaal woningonderzoek primos) blijkt dat van 2017 tot 2040 ongeveer 104.000 woningen nodig zijn. Voor ongeveer tweederde deel van deze behoefte staan woningen in de planning. Er resteert nog een opgave van 35.000 tot 40.000 woningen.

Uit de voorkeuren naar woonmilieus blijkt er enerzijds veel behoefte om in het centrum van de (eigen) woonkern te wonen. Dat kan in Utrecht-stad in een hoogstedelijk woonmilieu. In de kernen rond de stad gaat het om centrumlocaties nabij voorzieningen. Daarnaast zien we vooral een aanvullende behoefte aan stedelijke woonmilieus die vooral goed bereikbaar zijn ten opzichte van het centrum van Utrecht.

De Utrechtse woningvoorraad bestaat uit ruim 156.000 woningen (2020). Om de groei van de stad op te vangen zijn er in Utrecht – gezien de behoefte - ongeveer 60.000 extra woningen nodig. Dit aantal staat los van bestaande fricties.

Het grootste deel van de woningbouwbehoefte van de gemeente Utrecht wordt opgevangen in stedelijk gebied. Rijnvliet maakt onderdeel uit van het stedelijk gebied. Het doel is om met de nieuwbouwproductie een zo groot mogelijke bijdrage te leveren aan het oplossen van het kwantitatieve en kwalitatieve tekort aan woningen in de stad. De conclusie is dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de ladder voor duurzame verstedelijking.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Provinciale Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening

Op 10 maart 2021 stelden Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening vast. Beiden zijn in werking getreden op 1 april 2021. De Interim Omgevingsverordening is nodig omdat de Omgevingsverordening alleen onder de Omgevingswet in werking kan treden. Met de Interim Omgevingsverordening kunnen plannen en ambities eerder vorm gegeven worden. De Omgevingsverordening zal rond de zomer van 2021 ter inzage liggen en eind 2021 vastgesteld worden.

In de Omgevingsvisie staat hoe de provincie er in 2050 uitziet. De Omgevingsvisie geeft richting aan de toekomstige en fysieke leefomgeving. Dit is alles op, boven en onder de grond en inclusief de sociale aspecten zoals toegankelijkheid en inclusiviteit. In de Interim Omgevingsverordening staan de regels en instructieregels die daarvoor nodig zijn. Provincie Utrecht geeft bij de onderstaande 7 thema's de provinciale belangen aan die verplichtingen met zich mee brengen. Dat geeft al een doorkijk naar deze instructieregels.

Om voor te sorteren op de toekomst richt de Omgevingsvisie zich op een aantal ontwikkelingen:

  • extra woningen die gebouwd moeten worden;
  • toename van werkgelegenheid;
  • toename van verkeer;
  • energietransitie;
  • klimaatverandering;
  • verandering in de landbouw;
  • versterking van natuur en recreatief groen.

Provincie Utrecht vindt het daarbij belangrijk om de bestaande kwaliteiten te behouden, te versterken en in balans te laten zijn met deze ontwikkelingen. De ruimte voor ontwikkelingen is beperkt, terwijl de vraag naar ruimte groot is.

Uitwerking beleid in 7 thema's
De Omgevingswet staat voor een goede balans tussen het benutten en beschermen van de fysieke leefomgeving en voor het mogelijk maken van lokale afwegingen als een veilige en gezonde leefomgeving daarbij gebaat is. Het beleid voor de gezonde en veilige leefomgeving is beschreven in 7 thema's.

  • 1. Stad en land gezond
    Dit thema gaat over milieu, gezondheid, recreatie en toerisme. Provincie Utrecht wil graag voor de woon-, werk-, en leefgebieden bereiken dat deze gezond zijn en uitnodigen tot bewegen. In en rondom steden en dorpen moeten voldoende groene gebieden zijn om te recreëren.
  • 2. Klimaatbestendig en waterrobuust
    Dit thema gaat over een duurzaam en robuust bodem- en watersysteem, een klimaatbestendige en waterveilige leefomgeving en een perspectief voor bodemdalingsgebieden. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat er bescherming is tegen overstromingen, een tekort aan zoetwater of de gevolgen van extreem weer (wateroverlast en hitte).
  • 3. Duurzame energie
    Dit thema gaat over het stimuleren van energiebesparing en het opwekken van duurzame energie uit wind, zon, bodem en water.
  • 4. Vitale steden en dorpen
    Dit thema gaat over ruimte voor wonen en leven en ruimte voor werken en winkelen. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat nieuwe woningen en bedrijven vooral komen op plekken binnen de bebouwde kom. Ook is het belangrijk dat deze plekken goed bereikbaar zijn met trein, bus, tram en fiets. Prioritaire locaties voor grootschalige integrale ontwikkeling zijn onder meer Leidsche Rijn, Utrecht Centraal Station (Beurskwartier/Lombokplein en Merwedekanaalzone), Lunetten-Koningsweg en Utrecht Science Park/Rijnsweerd.
  • 5. Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar
    Dit thema gaat over een goed bereikbare provincie, ontwikkeling bij knooppunten en optimalisatie van netwerken, wegen, OV en fiets. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat er nieuwe verbindingen voor openbaar vervoer en (snel)fietspaden komen tussen de woon-, werk-, en leefgebieden. Daarbij moet er beter gebruik gemaakt worden van bestaande wegen.
  • 6. Levend landschap, erfgoed en cultuur
    Dit thema gaat over aantrekkelijke landschappen en een toegankelijke cultuur en waardevol erfgoed. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat veel mensen kunnen genieten van de landschappen, waterlinies, forten, kastelen en buitenplaatsen. Ook is belangrijk dat het cultuuraanbod (zoals festivals en musea) meegroeit met het aantal inwoners.
  • 7. Toekomstbestendige natuur en landbouw
    Dit thema gaat over een robuuste natuur met hoge biodiversiteit en een duurzame landbouw. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat de natuur wordt beschermd en nieuwe natuurgebieden worden aangelegd die elkaar verbinden. Verder worden boeren geholpen om een omslag te maken naar kringlooplandbouw.

Alle thema's moeten in samenhang bekeken worden. Dat betekent dat niet alles overal kan. Met het uitgangspunt slim combineren en concentreren kan de groei van inwoners en bedrijven en een gezonde leefomgeving in balans blijven. Het concentreren richt zich bijvoorbeeld op het bouwen van nieuwe woningen dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Op die manier blijft er op andere plekken voldoende ruimte voor bewegen, groen, water en natuur.

Uitvoering
In drie regio's werkt Provincie Utrecht het beleid verder uit. De samenhang tussen de thematische ambities krijgt hier aandacht. Voor Utrecht is de regio U16 van belang. In deze uitwerking gaat het over de verstedelijkingsstrategie. De verwachting is dat er tot 2040 in de regio ongeveer 99.000 tot 125.000 extra woningen nodig zijn. Na 2040 tot 2050 is er verdere ruimte voor woningbouw onder meer over ontwikkelingen langs de A12 tussen knooppunten Lunetten en Oudenrijn en het benutten van bestaande OV-knooppunten in de regio.

Plangebied
De ontwikkeling draagt bij aan de binnenstedelijke opgave voor de woningbouw en past binnen het beleid uit de Provinciale Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening.

2.2.2 Beleidskader Binnenstedelijke Ontwikkeling (2016)

Het Beleidskader Binnenstedelijke Ontwikkeling is in 2016 vastgesteld. Vanuit de centrale missie 'Utrecht Topregio' is het hoofddoel voor binnenstedelijke ontwikkeling: 'Blijvend aantrekkelijke steden en dorpen waar het goed wonen, werken en ontmoeten is'.

De drie hoofdambities voor binnenstedelijke ontwikkeling zijn:

  • Een aanbod van stedelijke milieus passend bij de vraag. Waaronder het realiseren van een passend woningaanbod, het transformeren, revitaliseren of creëren van werklocaties en het in stand houden en creëren van aantrekkelijke centrumgebieden.
  • Een toekomstbestendige binnenstedelijke kwaliteit. Waaronder het realiseren en versterken van een goede woonomgeving, het creëren van een aantrekkelijk vestigingsmilieu, energieneutrale nieuwbouw en een gezonde binnenstedelijke leefkwaliteit.
  • Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte. Waaronder het realiseren van binnenstedelijke woningbouw, transformatie van bestaande bedrijventerreinen en kantorenlocaties en beleefbaar water en groen in het stedelijk gebied.


De focus bij binnenstedelijke ontwikkeling ligt op vastgoed en openbare ruimte. Van provinciale betrokkenheid bij binnenstedelijke ontwikkeling kan pas sprake zijn als een of meer van de stedelijke functies wonen, werken, winkelen aan de orde is. Bij wonen gaat het vooral om toevoeging van woningen teneinde bij te dragen aan het wegwerken van het woningtekort, terwijl het bij werken en winkelen vooral gaat om transformeren, revitaliseren en herstructureren. Uitvoering vindt enerzijds plaats door 'verbinding in gebieden' en anderzijds door 'verbinding op thema'.

Plangebied
Het plangebied ligt binnenstedelijk. De woningbouwontwikkeling draagt bij aan het wegwerken van het woningtekort. De ontwikkeling past binnen het beleidskader Binnenstedelijke Ontwikkeling.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Coalitieakkoord 'Utrecht ruimte voor iedereen'

Op 1 juni 2018 is het coalitieakkoord 2018-2022 'Utrecht: ruimte voor iedereen' verschenen. Het coalitieakkoord bestaat uit drie onderdelen:

•        Plaats voor iedereen
Het eerste deel van het akkoord bevat verschillende maatregelen op het gebied van onderwijs, economie, werk, sport, welzijn, zorg en veiligheid. Samen met inwoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en vrijwilligers maken we van Utrecht een plaats voor iedereen.

•        Gezonde groei voor iedereen
Het tweede deel van het akkoord bevat maatregelen over wonen, mobiliteit, nieuwe energie en een gezonde omgeving om in te leven. We vinden dat er voor iedereen ruimte moet zijn om in Utrecht te wonen en dat Utrecht aantrekkelijk en bereikbaar moet blijven. Ook willen we graag koploper zijn in de verandering naar een duurzame energievoorziening en economie.

•        De kracht van iedereen
Het derde deel van het akkoord gaat over hoe we de genoemde doelen willen bereiken, samen met Utrechters en andere betrokkenen.

Om te komen tot gezonde groei voor iedereen worden onder andere de volgende maatregelen genomen:

  • samen met marktpartijen maken we vanaf het begin van deze collegeperiode afspraken over het verhogen van het tempo in gebiedsontwikkelingen in alle woningcategorieën;
  • we streven er naar dat in 2040 in Utrecht 35% van de woningvoorraad behoort tot de sociale voorraad en 25% tot de middencategorie;
  • bij nieuwe ontwikkelingen zijn groen, een hoogwaardige en toegankelijke openbare ruimte en circulaire bouw belangrijk. We bevorderen klimaatadaptatie bijvoorbeeld via verticale bossen (hoogbouw), groene gevels en het voorkomen van verstening;
  • één van de manieren om ruimte te maken voor een goede openbare ruimte is meer focussen op hoogbouw;
  • dierenwelzijn heeft onze zorg. Bij bouwen houden we rekening met stadsvogels en vleermuizen. Daarnaast hebben we oog voor het beschermen van inheemse soorten.

Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn. Hierbij is het belangrijk om de groei van de stad en de daarmee gepaard gaande ruimtelijke ontwikkelingen te koppelen aan de energietransitie en daarvoor worden onder meer de volgende stappen genomen:

  • in 2025 ligt op 20% van de Utrechtse daken zonnepanelen;
  • alle nieuwbouwwoningen zijn aardgasvrij en minimaal energieneutraal. We nemen duidelijke duurzaamheidseisen op in tenders voor gebiedsontwikkelingen en stimuleren circulaire bouw;
  • (kleinschalige) initiatieven op het gebied van warmte-koudeopslag worden aangemoedigd.
2.3.2 Omgevingsvisie Utrecht

In de omgevingsvisie staat wat het gemeentelijke beleid is voor de 'fysieke leefomgeving'. Dit is de omgeving waarin we wonen, werken en recreëren. De ondergrond, de lucht en het water maken deel uit van de leefomgeving, maar ook de gebouwen, bestrating en planten. De omgevingsvisie bevat drie niveaus:

  • 1. De koers: het beleid voor de lange termijn.
    Utrecht kiest voor een gezonde groei als koers voor de lange termijn. Utrecht groeit van een gemeente met 340.000 inwoners in 2016 naar ongeveer 410.000 inwoners in 2030. Daarom bouwen we de komende jaren duizenden woningen. Bij het bouwen van nieuwe woningen staan gezondheid, leefbaarheid en duurzaamheid voorop. De gemeente wil de woningen binnen het stedelijk gebied bouwen en daarbij flink investeren in de openbare ruimte en voorzieningen.
  • 2. Thematisch beleid: het gemeentelijke beleid over een bepaald onderwerp.
    Het thematisch beleid, ook wel sectoraal beleid genoemd, beziet een bepaald aspect van de fysieke leefomgeving, bijvoorbeeld geluidhinder, verkeer of bodemkwaliteit. Deze aspecten vertegenwoordigen een belang dat door het gemeentebestuur wordt meegewogen, als het bestuur een besluit neemt over een activiteit die invloed kan hebben op de fysieke leefomgeving. Bij het bouwen van een nieuwe woonwijk, onderzoekt de gemeente of dat wel kan gezien de geluidhinder rond die woonwijk, of het verkeer wel goed afgewikkeld kan worden en of de bodemgesteldheid het bouwen van woningen toelaat. De uitkomst van dat onderzoek kan bijvoorbeeld zijn dat de gemeente het bouwen niet gaat toestaan of onder bepaalde voorwaarden.
  • 3. Gebiedsbeleid: beleid dat alleen in een bepaald gebied geldt.
    In gebiedsbeleid staat wat de gemeente in een gebied, wijk of buurt wil. De koers en het thematische beleid worden vertaald in beleid voor dat gebied, voor zover dat mogelijk is. Uit het gebiedsbeleid kan afgeleid worden welke veranderingen de gemeente wil toestaan en welke waarden in het gebied behouden moeten blijven.


De omgevingsvisie is digitaal te raadplegen via: www.utrecht.nl/bestuur-en-organisatie/beleid/omgevingsvisie/.

Niet alle gemeentelijke beleidskaders hebben betrekking op het plangebied. Hieronder worden daarom alleen de relevante beleidskaders nader toegelicht.

2.3.2.1 De koers

Het ruimtelijke beleid voor de langere termijn is vastgesteld in de Ruimtelijke Strategie Utrecht (hierna: RSU). De RSU is in 2016 vastgesteld. In de RSU zijn de contouren voor de ontwikkelopgaven van de economische ontwikkelingsgebieden, verdichtingsgebieden en aandachtsgebieden in beeld gebracht. Utrecht groeit en we willen die groei vooral faciliteren door inbreiding. Belangrijke nieuwe woningbouwlocaties in de stad die daar - naast Leidsche Rijn - aan moeten bijdragen zijn het Beurskwartier en de Merwedekanaalzone. De Binnenstad, het Stationsgebied, het Utrecht Science Park en Leidsche Rijn (Centrum) worden beschouwd als economische hotspots waar we kansen willen creëren en benutten. Tevens willen we de openbare ruimte beter benutten en grotere betekenis geven als de plek waar de stad zich presenteert. Gezonde verstedelijking is in alle gevallen het uitgangspunt. Dat betekent focussen op bewegen, welbevinden, perspectief op wonen, werk en opleiding, duurzaamheid.

De RSU bevat tevens een Investeringsstrategie, waarmee een verbinding wordt gelegd tussen de ruimtelijke ambities van de stad met betrekking tot gezonde verstedelijking en de investeringsopgave die daarmee samenhangt.

Plangebied
Het plangebied is onderdeel van de ontwikkelopgave Leidsche Rijn. Daarmee draagt de ontwikkeling, door inbreiding, bij aan de groei van Utrecht. De ontwikkeling past binnen de RSU.

2.3.2.2 Thematisch beleid
2.3.2.2.1 Wonen

Woonvisie Utrecht beter in balans
De Woonvisie Utrecht beter in balans is op 18 juli 2019 vastgesteld door de gemeenteraad. In de woonvisie zijn de punten van het collegeakkoord verwerkt. Daarin streven we naar goede betaalbare duurzame woningen in gemengde wijken. De horizon voor de visie op de Utrechtse woningmarkt is 2040. Onze ambities vragen meerjarige inzet en meervoudig sturen. Vanuit die visie en aanpak zijn voor de korte termijn vijf speerpunten en bijbehorende activiteiten benoemd en uitgewerkt die we volgen en zo nodig tussentijds bijstellen. Voor de komende jaren zijn dat:

  • Versnellen en (langdurig) verhogen bouwproductie;
    We benutten de groei van onze stad om onze partners te stimuleren de bouwproductie hoog te houden om aan te sluiten op de gezamenlijke ambities. Daarmee werken we naar streefpercentages voor de lange termijn.
  • Meer gemengde wijken;
    De Utrechtse wijken krijgen meer een mix van woonsegmenten waar sociale huur tot duurdere koopwoningen zijn te vinden.
  • Doorstroming;
    Gemengde projecten, verhuisketens en toename van kwalitatief goede woningen in de middencategorie zorgen voor een betere doorstroming.
  • Een (t)huis voor iedereen;
    We streven naar een passend woningaanbod binnen een redelijke termijn voor alles (toekomstige) inwoners van Utrecht, ook voor de mensen die daar (tijdelijk) zelf niet in kunnen voorzien.
  • Duurzaamheid en toekomstbestendigheid;
    We bouwen aan een duurzamere woningvoorraad en richten ons op thema's als energieneutraliteit en terugdringing gasaansluitingen.

Plangebied
Met de ontwikkeling wordt door middel van nieuwbouw de woningvoorraad van Utrecht vergroot. Daarnaast zorgt de nieuwbouw voor een betere doorstroming van de woningmarkt. De ontwikkeling past binnen de woonvisie. Voor duurzaamheid zijn voor dit gebied de afspraken uit de bouwclaimovereenkomst en de wettelijke eisen uit het Bouwbesluit van kracht. Zie verder ook paragraaf 5.16.

2.3.2.2.2 Natuur

Groenstructuurplan Utrecht 'Stad en land verbonden' en 'Actualisatie van Groenstructuurplan Utrecht'
De gemeente Utrecht wil het groen in de stad voor iedereen bereikbaar houden en de kwaliteit verbeteren. Grote groengebieden en belangrijke groene verbindingen wil de gemeente verder ontwikkelen, verbeteren en beschermen.

Groen maakt een stad leefbaar, mooi en het is goed voor het milieu. Woont u in Utrecht? Dan willen we bijvoorbeeld dat u een mooie fietstocht kunt maken langs een groene route. Of dat u kunt ontspannen in een mooi park. Veel groen is ook aantrekkelijk voor bezoekers van de stad.

In het groenstructuurplan Utrecht Stad en land verbonden is dit verwoord in 3 ambities:

  • meer groen om de stad
  • sneller naar buiten
  • beter groen in de stad


Het groenstructuurplan van 2007 is bijgewerkt in de actualisatie groenstructuurplan Utrecht 2017 – 2030. Naast de 3 ambities ligt de nadruk meer op hoe we groen inzetten voor de gezonde stad. En hoe groen ons helpt om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen. Dit plan is op 8 maart 2018 door de gemeenteraad vastgesteld.

De groei van de stad vraagt om het vastleggen van de plekken die we groen willen houden in en om de stad, zodat bij ontwikkelingen daar rekening mee gehouden kan worden en het groen zoveel mogelijk beschermd kan worden. Daarnaast vraagt de groei van het aantal inwoners in de stad om ontwikkeling van nieuw groen, goede recreatieve en groene verbindingen en het verbeteren van bestaand groen.

De groengebieden die we extra beschermen zijn geselecteerd op basis van ecologische, landschappelijke, recreatieve of cultuurhistorische kwaliteiten. Deze gebieden staan aangegeven op de kaart in het groenstructuurplan. Als in die gebieden plannen zijn waardoor groen verdwijnt, moet de gemeenteraad daar eerst over beslissen. Bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning toetst de gemeente concreet of deze in de groenstructuur ligt.

Plangebied
afbeelding "i_NL.IMRO.0344.WPRIJNPAPIERMOERBE-VA01_0002.jpg"
Afbeelding 2 Uitsnede actualisatie groenstructuurplan Utrecht 2017 – 2030

In Rijnvliet is in het middengedeelte een vlak en verbinding opgenomen als stedelijke groenstructuur. Een van de ambities is het verbeteren van de ecologische verbinding van het stedelijk groen rond de Strijkviertelplas aan de zuid-westzijde met Park Voorn in het noordoosten. Ook is deze opgenomen vanwege de ambitie dat het te ontwikkelen groengebied een bijdrage levert aan meer groen voor recreatie voor de inwoners van Utrecht. Bijvoorbeeld door een route te maken tussen de recreatieplas en de Rijksstraatweg: een parkachtige inrichting met wandel- of fietsverbinding.

Daarnaast is een strook agrarisch land ten westen van Rijnvliet opgenomen als wenselijke stedelijke groenstructuur, vanwege de ecologische potenties als verbinding tussen Strijkviertelplas en het Archeologie Park. Deze wordt echter onderbroken door de bebouwing langs de Rijksstraatweg. Dit gebied is opgenomen om ecologische stapstenen te bieden voor verschillende diersoorten. Dit gebied is nu agrarisch weiland en braakliggend terrein met een diversiteit aan opgaande begroeiing aan de westelijke rand, belangrijk voor vleermuizen.

Ten zuiden van Rijnvliet ligt het sportpark Rijnvliet dat ook onderdeel is van de stedelijke groenstructuur: sportparken hebben vaak waardevolle randen en een verbindende functie tussen de groengebieden. Hier is het van belang als recreatieve verbinding tussen Papendorp en Strijkviertelplas.

In de visie op de stedelijke groenstructuur Utrecht 2030 is te zien dat de groenstrook ten westen van het plangebied deel uit maakt van de stedelijke groenstructuur van Utrecht. Rijnvliet is weergegeven als lopende gebiedsontwikkeling. De ontwikkeling van groen naar wonen is al voorzien in bestemmingsplan Rijnvliet waarin de bouw van de gehele woonwijk Rijnvliet mogelijk wordt gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.WPRIJNPAPIERMOERBE-VA01_0003.jpg"
Afbeelding 3 Plangebied Papiermoerbeilaan in relatie tot de groenstructuur

Het plangebied ligt in of aan de te ontwikkelen stedelijke groenstructuur, zie afbeelding 3. Het is noodzakelijk dat beschreven wordt wat er aan (potentiële) groene waarden aanwezig is en welke maatregelen er worden genomen om de groene kwaliteiten te verbeteren en de structuur te ontwikkelen. In paragraaf 4.2.3 wordt dit beschreven.

Bomenbeleid Utrecht (2009)
De nota Bomenbeleid Utrecht is in 2009 vastgesteld. Een van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu.
Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur. Dit zal gebeuren door twee beleidsdoelstellingen:

  • Waar mogelijk ontbrekende bomen in de bomenstructuur aanvullen om zo een samenhangende structuur te creëren. Dat betekent bij de ruimtelijke plannen in de komende jaren bezien waar bomen kunnen worden toegevoegd om zo de bomenlanen en pleinen te completeren. Daarnaast bij ingrepen in de huidige structuur op basis van een goed programma van eisen de structuur weer aanvullen;
  • De bomenstructuur verder verbeteren door extra zorg aan beheer en onderhoud te besteden. Dit kan resulteren in extra zorg bij aanplanting van bomen, bij groeiplaatsen van oudere bomen, bij de verzorging van de bomen in de jeugdfase en bij bomenziekten.


Sinds 1 januari 2007 kennen alle gemeentelijke ruimtelijke plannen in de stad een bomenparagraaf. De bomenparagraaf biedt vanaf het begin en in alle fasen van een planproces de mogelijkheid een belangenafweging te maken over de gevolgen van een ruimtelijk plan voor bomen.

Plangebied
In het plangebied zijn geen bomen aanwezig. In het plangebied komen in ieder geval zeven bomen. In paragraaf 5.10 staat weergegeven wat voor soort bomen dit zijn en waar ze geplant worden.

Nota Utrechtse soortenlijst (2018)
Op 7 juni 2018 heeft de gemeenteraad de Nota Utrechtse soortenlijst vastgesteld, ter bescherming en stimulering van de voor Utrecht belangrijke plant- en diersoorten en daarmee ter bevordering van de biodiversiteit in de stad. Onder de bescherming vallen 5 vogelsoorten, 3 vissoorten, 6 soorten wilde bijen, 40 plantensoorten en 10 paddenstoelsoorten. De Utrechtse soortenlijst wordt meegewogen bij de voorbereiding van gemeentelijke ruimtelijke plannen. Bij een gebiedsontwikkeling waarbij de gemeente Utrecht initiatiefnemer is moet naar de aanwezigheid van deze Utrechtse soorten onderzoek worden gedaan. Bij gebiedsontwikkelingen van derden wordt dringend geadviseerd om de Utrechtse soortenlijst bij de onderzoeken te betrekken.

Plangebied
Voor de ontwikkeling van 17 woningen is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Plant- en diersoorten van de Utrechtse soortenlijst zijn in dit onderzoek meegenomen. Voor de resultaten van dit onderzoek verwijzen we naar paragraaf 5.9.

2.3.2.2.3 Erfgoed en cultuurhistorie

Archeologie
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.

Plangebied
In het wijzigingsplan is ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen de dubbelbestemming Waarde-Archeologie opgenomen. In paragraaf 5.12 van dit plan wordt verder ingegaan op de archeologie in het plangebied.

2.3.2.2.4 Verkeer en mobiliteit

Nota Stallen en Parkeren (2013) en Addendum Nota parkeernormen fiets en auto
De gemeenteraad heeft op 28 maart 2013 de Nota Stallen en Parkeren vastgesteld. Met de uitwerkingsnota 'Parkeernormen Fiets en Auto' bepaalt de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren. Voor de veiligheid, leefbaarheid en aantrekkelijkheid van Utrecht geeft de gemeente meer ruimte aan voetgangers en fietsers. Dit betekent dat er op sommige plekken op straat minder ruimte komt voor geparkeerde auto's. De gemeente stimuleert auto's om langs de rand van de stad te parkeren: in één van de drie herkenbare grote P+R terreinen, bij NS-stations en andere OV-knooppunten. Als stimulans voor binnenstedelijke ontwikkelingen, en daarmee voor een aantrekkelijke en bereikbare stad zijn de autoparkeernormen in betaald parkeergebied verlaagd. Ook schept de gemeente flexibiliteit door de vrijstellingsmogelijkheden van de parkeernormen te verruimen. Nieuw in de gemeentelijke aanpak is de verplichting om bij nieuwbouw, uitbreiding van bestaande gebouwen of in geval van een functiewijziging ook fietsenstallingen te realiseren. De parkeernormen hebben een bandbreedte, om optimale flexibiliteit en maatwerk te bieden bij de realisatie van bouwplannen.

Op 28 maart 2019 heeft de gemeenteraad het addendum Nota parkeernormen fiets en auto vastgesteld. Het addendum bevat een aantal algemene wijzigingen en wijzigingen voor bepaalde gebieden, de maatwerklocaties. De algemene wijzigingen hebben betrekking op de parkeernorm voor sociale- en middenhuurwoningen en juridische en technische wijzigingen.

Plangebied
Voor dit wijzigingsplan is overeenkomstig het bestemmingsplan 'Rijnvliet', op basis van het Stedenbouwkundig Plan Rijnvliet en de Actualisatie ontwikkelvisie 2003 een parkeerberekening uitgevoerd. Gelet op de overgangsbepaling is hiermee voldaan aan de Nota Stallen en Parkeren. In paragraaf 4.2.2 wordt verder ingegaan op het parkeren in het plangebied.

2.3.2.2.5 Gezond stedelijk leven

Nota Gezondheid voor iedereen – Volksgezondheidsbeleid Utrecht 2019-2022
Op 17 oktober 2019 heeft de gemeenteraad de Nota Gezondheid voor iedereen-Volksgezondheidsbeleid Utrecht 2019-2022 vastgesteld. De ambitie van de nota is dat mensen op een prettige, gezonde manier in de groeiende stad Utrecht kunnen wonen, werken en leven. Met de nota worden kansen benut door gezondheid te koppelen aan gebiedsontwikkeling, duurzaamheid, mobiliteit en sociale- en economische ontwikkelingen. De speerpunten voor de beleidsperiode die extra gezondheidswinst helpen te realiseren zijn: gezonde leefomgeving, gezond en veilig opgroeien, gezond gedrag, gezond rondkomen, gezond werkgeverschap, psychische gezondheid en gezond ouder worden.

Binnenstedelijke verdichting brengt gezonde kwaliteiten met zich mee zoals het behoud van groen om de stad en autoluwe wijken die actieve mobiliteit en ontmoeting stimuleren en daarmee bijdragen aan gezondheid. Daarnaast biedt het mogelijkheden voor gemengd wonen en het vergroten van het aandeel sociale en midden huur in de stad. Er ontstaat, met name rond drukke wegen, echter ook een dilemma tussen gezonde lucht en minimale geluidsbelasting enerzijds en verdichting anderzijds.

Er wordt gekozen om idealiter geen nieuwe woningen binnen 100 meter van een autosnelweg te realiseren. Tevens wordt de markt uitgedaagd om bij nieuwe gebiedsontwikkelingen aan drukke binnenstedelijke wegen (> 10.000 voertuigen per etmaal), waarover nog geen bestuurlijke afspraken zijn gemaakt, met (innovatieve) maatregelen te komen die de gezondheidseffecten door luchtverontreiniging en geluidbelasting minimaliseren met behoud van een goed binnenmilieu en een prettige woon-en verblijfskwaliteit. Voor groepen mensen die extra gevoelig zijn voor luchtverontreiniging (ouderen, mensen met een zwakke gezondheid en kinderen van 0-18 jaar) wordt bij het bestemmen van nieuwbouw van voorzieningen (scholen, kinderopvang en woon(zorg)voorzieningen) bij drukke binnenstedelijke wegen (>10.000 mvt/etm) een minimale afstand van 50 meter en bij autosnelwegen een minimale afstand van 300 meter aangehouden. Voor bestaande voorzieningen die renovatie, aanbouw of vervangende nieuwbouw nodig hebben, al dan niet met een bestemmingsplanwijziging, wordt in goed overleg met de vertegenwoordigers van de voorziening onderzocht of een alternatieve locatie ruimtelijk en binnen de financiële kaders mogelijk is. Ook wordt onderzocht of er reguliere maatregelen te treffen zijn om het binnenmilieu te verbeteren. Bij tijdelijke schoolgebouwen en noodlokalen wordt er ook naar gestreefd om aan het afstandscriterium te voldoen. Als dit niet mogelijk is, wordt naar een zo kort mogelijke overbruggingsperiode gestreefd. In een verdichtende stad zijn stille plekken schaars, wij beschermen daarom deze plekken. Ook staan we geen horecavoorzieningen toe in stille hofjes en rustige woonstraten om zo geluidsoverlast te beperken.

Bij bouwplannen moeten alle soorten woningen (sociale huur, midden huur, koopwoningen etc.) in het plan een vergelijkbare lucht- en geluidskwaliteit hebben. Daarnaast worden er passende maatregelen genomen om de gevolgen van klimaatverandering zoals hittestress te beperken door bijvoorbeeld groene daken en gevels te realiseren en door bij de ruimtelijke inrichting voor meer plekken voor verkoeling te zorgen. Wij hanteren hierbij voor de openbare ruimte het principe 'groen tenzij'. Daarnaast is er ook ruimte voor biodiversiteit, dit versterkt de natuurbeleving en daarmee indirect de gezondheid.

Plangebied
Het bestemmingsplan 'Rijnvliet', op basis waarvan dit wijzigingsplan wordt gemaakt, biedt een kader om diverse volksgezondheidaspecten zo optimaal mogelijk vorm te geven. De ontwikkeling in het plangebied kan daarvan profiteren. In paragraaf 5.14 wordt dit nader toegelicht.

2.3.2.2.6 Bodem, ondergrond en water

Nota Bodembeheerplan 2017-2027 'Grondig Werken 4' (2017) en Aanvulling Nota Bodembeheerplan 2017-2027 beleid PFAS (2020)
In 2017 is de Nota Bodembeheer 2017-2027 'Grondig Werken 4' vastgesteld. De Nota bodembeheer 2012–2022 is met de voorliggende Nota bodembeheer 2017-2027 geactualiseerd. Utrecht groeit en er wordt zowel in de stad als aan de randen veel gebouwd. Door deze bouwinitiatieven kan de vraag naar bouwgrond periodiek groot zijn. We willen voorkomen dat deze bouwgrond van elders (vaak over lange afstand) wordt aangevoerd. De aanpak in de Nota Bodembeheer 2017 – 2027 zorgt ervoor dat de benodigde grond duurzaam uit de eigen en uit omliggende gemeenten in de regio kan komen, wat bijdraagt aan een gezonde verstedelijking en een circulaire economie. In 2020 is de Nota uitgebreid met een aanvullende nota over PFAS-stoffen.

Daarbij is de ambitie om maximaal voordeel te behalen voor mens en milieu, efficiënter te werken (goedkoper, kortere doorlooptijden) en werk met werk te maken. In de Nota bodembeheer staat hoe beschikbare vrijgekomen grond en baggerspecie op en in de landbodem van de gemeente Utrecht mag worden opgeslagen, hergebruikt of toegepast en welke regels en procedures hierbij gelden. De nota is bedoeld voor professionele partijen.

De gemeente Utrecht volgt zoveel mogelijk het algemene landelijke beleid zoals dat is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Dit landelijke beleid past echter niet in elke lokale situatie. De wetgever heeft het mogelijk gemaakt om lokaal beleid toe te staan. In Utrecht speelt, naast de grote vraag naar bouwgrond, mee dat gebiedseigen grond niet altijd kan worden hergebruikt en dat er te weinig hergebruiksmogelijkheden zijn. De lokale gebiedsgerichte invulling sluit aan bij de functie, kwaliteit en ontwikkelingen van een gebied. De nota is hierdoor ingedeeld in: gebiedsspecifiek beleid, ander gemeentelijk beleid en landelijk beleid.

Het gebiedsspecifieke beleid bestaat uit:

  • een uitbreiding van het beheergebied en acceptatie van bodemkwaliteitskaarten uit omringende gemeenten;
  • lokale maximale waarden op gebiedsniveau om zo gebruik te maken van de toegestane kwaliteit die past bij de bodemfunctie. Het betreft enkele wijken van Leidsche Rijn en de gemeentelijke hoofdwegen aan de oostzijde van de stad. Met deze lokale maximale waarden sluiten we aan bij de (toekomstige) woonfunctie van de wijken of industriefunctie van de hoofdwegen;
  • lokale maximale waarden voor de stofgroepen polychloorbifenylen (PCB's) en organochloor bestrijdingsmiddelen (OCB's) binnen bepaalde gebieden. Bij beide stofgroepen is met de lokale maximale waarden aangesloten bij de gebiedseigen kwaliteit;
  • lokale maximale waarden voor het Noorderpark. Aangesloten is bij de gebiedseigen kwaliteit;
  • een strengere eis met betrekking tot het gewichtspercentage bodemvreemd materiaal bij het toepassen van grond;
  • lokale maximale waarden voor de stofgroep PFAS, waarbij de gehele gemeente als één zone wordt beschouwd. Deze waarden gelden voor de bovenste meter.

Ander gemeentelijk beleid bestaat uit:

  • strengere onderzoekseisen bij bodemonderzoek en hergebruik van arseenhoudende veenlagen afkomstig van bodemlagen dieper dan 2 meter;
  • een strengere eis met betrekking tot het volumepercentage bodemvreemd materiaal bij het toepassen van grond;
  • regels voor het toepassen van grond met zichtbare asbestdeeltjes (dit is geen verplichting, maar een advies. De gemeente heeft hierin een voorbeeldfunctie en verplicht zichzelf wel) ;
  • regels voor het toepassen van grond vanuit diepere bodemlagen;
  • tijdelijke uitname van grond bij kabels- en leidingen cunetten (uitgravingen).
  • Verminderde onderzoeksinspanning voor gebieden met een verhoogde kans op bestrijdingsmiddelen.


Landelijk beleid geldt voor alle andere gebieden en stoffen die niet onder het gebiedsspecifiek beleid of ander gemeentelijk beleid vallen.

Plangebied
De gronden in het plangebied hebben op de bodemfunctieklassenkaart de bodemfunctieklasse 'Wonen'. De bodemkwaliteit op zoneniveau is op de ontgravingskaart aangeduid als 'Landbouw/natuur' en op de toepassingskaart als 'Landbouw/natuur'. De gronden zijn gekwalificeerd als bodemkwaliteitszone 'Buitengebied Leidsche Rijn'. Er is voor bestemmingsplan Rijnvliet een bodemonderzoek uitgevoerd. Voor dit wijzigingsplan is beoordeeld of dat onderzoek nog actueel genoeg is. Met in achtneming van de voorwaarden voor aanvullend onderzoek en grondverzet en, als dit nodig is, saneringsmaatregelen, zoals die zijn opgenomen in paragraaf 5.8 van bestemmingsplan 'Rijnvliet', vormt de bodemkwaliteit geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan. In paragraaf 5.8 is het aspect bodem nader toegelicht.

Plan Gemeentelijke Watertaken 2016-2019
Het Plan Gemeentelijke Watertaken beschrijft de invulling van de wettelijke gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Ook de wijze van beheer van oppervlaktewater wordt beschreven. Op basis van de zorgplichten heeft de gemeente op het gebied van water de volgende taken:

  • 1. een veilige inzameling en transport van afvalwater, zonder risico's voor de volksgezondheid en het milieu;
  • 2. het inzamelen en verwerken van hemelwater zonder dat er wateroverlast optreedt;
  • 3. het voorkomen en verminderen van structurele grondwateroverlast;
  • 4. het samen met de waterschappen realiseren van veilig, gezond en aantrekkelijk oppervlaktewater waarlangs het goed wonen, werken en recreëren is.


Plangebied
Voor de ontwikkeling is een watertoets uitgevoerd. De ontwikkeling heeft een effect op de waterhuishouding. De toename in verharding is gecompenseerd in oppervlaktewater in Rijnvliet. In paragraaf 5.11 wordt het aspect water beschreven.

2.3.2.2.7 Energie

Utrecht: energiek middelpunt van het land, Energieplan Utrecht en duiding van het college bij het Energieplan (2016) en de Utrechtse Energieagenda's 2016 - 2019
De gemeenteraad heeft op 14 januari 2016 het Energieplan besproken en het document Duiding van het College bij het Energieplan vastgesteld. Deze documenten geven samen richting aan het energiebeleid in Utrecht voor de komende jaren. Het Energieplan is door 165 Utrechters opgesteld en hierbij stond de volgende vraag centraal: realiseer een klimaatneutraal Utrecht. Aan de hand van de onderwerpen wonen, werken, vervoer en centrale energievoorziening in Utrecht zijn, om dit te bereiken, te nemen maatregelen geformuleerd. Bewustwording via het verbeteren van informatievoorziening is hierbij belangrijk en de gemeente heeft een grote en pro-actieve rol bij de overgang naar duurzame energie.

In het najaar van 2015 zijn de Utrechtse Energieagenda's verschenen, welke een vervolg zijn op het Energieplan en de duiding daarop van het college. Hierin worden de concrete gemeentelijke werkzaamheden gepresenteerd en de inzet van middelen welke leiden tot een klimaatneutraal Utrecht richting 2030. Om deze ambitie te bereiken zijn de volgende ambitieuze doelstellingen voor 2020 geformuleerd:

  • 30% CO2-reductie ten opzichte van 2010;
  • 20% van het totale energieverbruik wordt duurzaam opgewekt;
  • 10% van de daken zijn voorzien van zonnepanelen.


Met het coalitieakkoord 'Utrecht: Ruimte voor iedereen' (2018) zijn voorgaande doelstellingen vervangen. Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn en om hiertoe te komen worden de volgende stappen genomen:

  • de gemeentelijke energie-inkoop is in 2020 volledig verduurzaamd;
  • in 2025 ligt op 20% van de Utrechtse daken zonnepanelen;
  • in 2030 is het Utrechtse systeem van stadsverwarming verduurzaamd;
  • in 2030 zijn minimaal 40.000 bestaande woningen van het gas af;
  • het gemeentelijke vastgoed is in 2040 volledig verduurzaamd.

Plangebied
Het bestemmingsplan 'Rijnvliet' uit 2016 is opgesteld waarbij met de ontwikkelaar afspraken zijn gemaakt in een overeenkomst. Deze afspraken en de nieuwe wettelijke eisen zijn voor dit plangebied van toepassing. Waar mogelijk werkt de ontwikkelaar mee aan de duurzaamheidsambities van de gemeente Utrecht. Dit is duidelijk gemaakt in het visiedocument over duurzaamheid. Zie hiervoor paragraaf 5.16.

Visie op de warmtevoorziening (2017)
Op 2 november 2017 heeft de gemeenteraad de Visie op de warmtevoorziening vastgesteld. De CO2-uitstoot in onze stad wordt voor een derde veroorzaakt door het verwarmen van huizen en gebouwen met aardgas (inclusief de stadsverwarming). Ook gebruiken gebouwen op dit moment relatief veel warmte door een lage isolatiegraad en installaties met een laag rendement. Om de doelstelling te behalen om als Utrecht in 2030 klimaatneutraal te zijn, is een omschakeling naar een duurzame warmte- en koudevoorziening nodig. Met het nieuwe coalitieakkoord is de doelstelling opgenomen om zo snel mogelijk klimaatneutraal te zijn en 40.000 bestaande woningen van het gas af te halen. Een duurzame warmtevoorziening kan gerealiseerd worden door de vraag naar warmte te beperken, te stoppen met het gebruik van aardgas en over te stappen op duurzame warmtebronnen. Dit vraagt om ingrijpende aanpassingen in gebouwen, de energieinfrastructuur en door nog meer gebruik te maken van duurzame warmtebronnen. Natuurlijke momenten, op zowel gebouw- als gebiedsniveau, moeten worden benut om de warmtetransitie te versnellen. Een klimaatneutrale warmtevoorziening moet aan de voorwaarden duurzaam, betaalbaar en betrouwbaar voldoen.

In het door het VNG ondertekende Klimaatakkoord is een nieuwe regierol voor de gemeente vastgelegd. Gemeenten moeten voor eind 2021 een Transitievisie Warmte (TVW) en een Regionale Energiestrategie (RES) opstellen. In de Transitievisie Warmte staat hoe de gemeente een aardgasvrije stad gaat maken en welke planning daarvoor wordt gehanteerd. In de TVW staat wanneer we in welke buurt starten met het aardgasvrij maken van gebouwen en het aanpassen van de energie-infrastructuur. In de RES staat hoe Utrecht en haar regiogemeenten invulling gaan geven aan de landelijke energiedoelstellingen in het Klimaatakkoord voor het verduurzamen van de energiebronnen. In de RES staat hoeveel en waar duurzame elektriciteit (wind en zon) in 2030 wordt opgewekt. Ook staat er in de RES welke duurzame warmtebronnen te gebruiken zijn zodat buurten van het aardgas af kunnen. Beide documenten worden in de Omgevingsvisie verankerd. De landelijke wet- en regelgeving wordt hiervoor de komende tijd aangepast.

Plangebied
Het bestemmingsplan 'Rijnvliet' uit 2016 is opgesteld waarbij met de ontwikkelaar afspraken zijn gemaakt in een overeenkomst. Deze afspraken en de nieuwe wettelijke eisen zijn voor dit plangebied van toepassing. Een voorwaarde is onder andere dat er gebruik gemaakt wordt van stadsverwarming.

2.3.2.3 Gebiedsbeleid

In gebiedsbeleid maakt de gemeente de koers en het thematische beleid passend binnen een specifiek gebied.

Structuurplan Woongebied Rijnvliet
De gemeenteraad heeft op 7 februari 2008 het Structuurplan Woongebied Rijnvliet vastgesteld. Belangrijkste doel van dit structuurplan is het bieden van een ruimtelijk kader voor toekomstige ontwikkelingen in het woongebied van Rijnvliet. Daarnaast dient het structuurplan voor de bestendiging van het gevestigde voorkeursrecht. Het structuurplan bevat een beschrijving van de ontwikkeling op hoofdlijnen. Onder andere het Structuurplan Woongebied Rijnvliet is verder uitgewerkt in het Stedenbouwkundig Plan Rijnvliet, zie paragraaf 2.3.3.

2.3.3 Gebiedsspecifiek beleid

Stedenbouwkundig Plan Rijnvliet
Het Stedenbouwkundig Plan Rijnvliet (hierna: SP) is op 17 april 2012 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. Het SP is een uitwerking van de aanwijzing van door het Rijk van Leidsche Rijn als VINEX-locatie en het eerder door de gemeenteraad vastgestelde Masterplan Leidsche Rijn (1995), de Ontwikkelingsvisie Centrale Zone (2006) en het Structuurplan Woongebied Rijnvliet (2008). Het SP legt de hoofdlijnen vast voor de verdere ontwikkeling van Rijnvliet. Het plan geeft onder andere aan waar woningen komen, hoe de verkeersstructuur is en hoe de openbare ruimte er uit gaat zien. Als aanbevelingen voor de woonomgeving en de woningen vanuit de woningmarktanalyses geldt voor Rijnvliet:

  • groene en rustige woonomgeving, (vooral) ook privé-groen, liefst ook voor het huis/voortuin;
  • speelgelegenheid voor kinderen;
  • parkeerplaats zichtbaar vanuit de woning;
  • woningen van elkaar verschillend, alle soorten mogelijk, bijzonder vormgegeven, met status; historisch of modern;
  • praktische indeling;
  • zelf meebepalen gewenst.

Het Stedenbouwkundig Plan is voor de ontwikkelende partijen het kader waarbinnen zij hun bouwplannen opstellen en voor de gemeente het kader voor de inrichting van de openbare ruimte.

Plangebied
In het SP is het plangebied aangeduid als ruimte voor toekomstige ontwikkeling. In het bestemmingsplan Rijnvliet is al rekening gehouden me de toekomstige ontwikkeling van woningbouw door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid. Van deze wijzigingsbevoegdheid wordt met dit wijzigingsplan gebruik gemaakt.

2.3.4 Overig gemeentelijk beleid

 Geluidnota Utrecht 2014-2018 (2014)
De Geluidnota Utrecht 2014-2018 is op 11 februari 2014 vastgesteld. Dit beleid gaat over het beperken en minimaliseren van geluidhinder bij ruimtelijke ontwikkelingen in Utrecht.

De Geluidnota heeft betrekking op weg-, rail- en industrielawaai. Hiervoor is landelijke wet- en regelgeving van toepassing. Daarbinnen is echter ook ruimte voor gemeentelijke beleidsvrijheden. In de Geluidnota wordt aangegeven hoe hier mee wordt omgegaan.

De belangrijkste regels uit de Geluidnota zijn:

  • nieuw te bestemmen woningen beschikken over een geluidsluwe gevel, een rustige buitenruimte en een akoestisch goede woningindeling;
  • behoud van goed akoestisch woon- en leefklimaat in rustige woonwijken bij bestemmen van nieuwe woningen en bedrijven in elkaars nabijheid.


Ook onderwerpen, die meer algemeen onder het begrip "een goede ruimtelijke ordening" vallen, worden in de Geluidnota beschreven.

Plangebied
Voor het bestemmingsplan 'Rijnvliet' is een akoestisch rapport opgesteld. Voor dit wijzigingsplan is beoordeeld of dit akoestisch rapport actueel genoeg is, zodat het als grondslag voor dit wijzigingsplan kan dienen. Zie hiervoor paragraaf 5.4.


Nota externe veiligheid (2007)
De Nota externe veiligheid, welke in 2007 is vastgesteld, gaat in op het beleid van de gemeente Utrecht voor de beheersing van risico's als gevolg van het werken met gevaarlijke stoffen in inrichtingen (bedrijf, productielocatie of kantoor) en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De genoemde risico's zijn veiligheidsrisico's voor mensen die zich in de buurt van de inrichting of het transport bevinden.

De beleidskeuzes hebben betrekking op nieuwe situaties, waarin een risicobron zich vestigt of uitbreidt of een risico-ontvanger, zoals een woning, planologisch mogelijk wordt gemaakt. De randvoorwaarden en regels zijn vertaald in afstandseisen tussen risicobronnen (bedrijven, transportroutes (weg, spoorweg, vaarweg) of buisleidingen) en omgevingsobjecten. De gemeente Utrecht kiest ervoor om geen zwaardere veiligheidseisen op te leggen dan die vermeld staan in de risiconormering van de rijksoverheid. In sommige gevallen biedt de rijksregelgeving ruimte tot afwijken van de normering. In de Nota spreekt de gemeente zich uit om terughoudend om te gaan met de mogelijkheid tot afwijken.

Plangebied
In en direct rond het plangebied is een inventarisatie gedaan naar risicoveroorzakende activiteiten. Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen,spoorwegen en waterwegen vindt niet in het plangebied of in de nabijheid van het plangebied plaats. Van vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is in het plangebied en in nabijheid van het plangebied geen sprake. In de omgeving van het plangebied zijn twee Bevi bedrijven aanwezig. De afstanden van deze bedrijven tot het plangebied zijn te groot om van invloed te zijn op het plangebied. In of nabij het plangebied zijn ook geen overige bedrijven met een veiligheidsafstand buiten de inrichtingsgrens aanwezig. In paragraaf 5.6 wordt dit nader beschreven. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

2.4 Conclusie

Op basis van relevant en actueel beleid is de conclusie dat de ontwikkeling van de 17 woningen, overeenkomstig de beleidskaders op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau is.

Hoofdstuk 3 Bestaande situatie

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft inzicht in de huidige situatie in het plangebied en analyseert het plangebied in ruimtelijk en functioneel opzicht.

3.2 Beschrijving van het plangebied

3.2.1 Historische ontwikkeling, monumenten en cultuurhistorie

De wijk Rijnvliet ligt in de voormalige polder Oudenrijn. Ook Strijkviertel ligt in deze voormalige polder. Op een luchtfoto uit 1936, zie afbeelding 4, en uit diverse kadastrale kaarten uit de 19e en vroege twintigste eeuw is duidelijk de lintbebouwing en de haakse polderverkaveling op de Oude Rijn te zien. Langgerekte percelen begrensd door sloten liggen achter de historische lintbebouwing langs de Rijn. Op enkele plekken lagen achter de bebouwing wat boomgaarden, maar de meeste percelen waren polders. Wilgen en mogelijk af en toe een windsingel van andere boomsoorten kenmerken de vorm en begrenzen deze polders. Ook deze bomen zijn kenmerkend voor dit cultuurlandschap. De polders zijn niet of nauwelijks bebouwd geweest. In het plangebied zijn geen monumenten aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.WPRIJNPAPIERMOERBE-VA01_0004.jpg"
Afbeelding 4 Uitsnede luchtfoto 1936

3.2.2 Structuurbepalende elementen

Rijnvliet is omsloten door verschillende gebieden met allemaal een andere functie. In tegenstelling tot de andere wijken van Leidsche Rijn, sluit Rijnvliet nauwelijks aan op andere woongebieden. Ten noorden van het plangebied ligt langs de Leidsche Rijn de Rijksstraatweg. Aan de Rijksstraatweg staan een aantal monumentale gebouwen, waaronder de Metaalkathedraal. Deze voormalige kerk is nu in gebruik als culturele en ecologische broedplaats. De Rijksstraatweg vormt de informele entree tot Rijnvliet. Ten westen van het plangebied ligt bedrijventerrein Oudenrijn.

Andere structuurbepalende elementen in de omgeving zijn de C.H. Letschertweg en de snelwegen A2 en A12.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.WPRIJNPAPIERMOERBE-VA01_0005.jpg"
Afbeelding 5 Structuurbepalende elementen, plangebied is aangegeven met een rode ster

3.3 Beschrijving van de bestaande functies in het plangebied

Het plangebied bestaat nu nog uit grasland en braakliggende grond, zie afbeelding 1 in hoofdstuk 1. De aanwezige natuurwaarden staan beschreven in paragraaf 5.9. De opgaande begroeiing aan de westzijde van het plangebied wordt door verschillende vleermuissoorten gebruikt als cruciale vliegroute van noord- naar zuidelijke richting. Het open grasland met de aanwezigheid van verschillende bosschages en de aanwezigheid van natte gronden zijn belangrijke groene kwaliteiten voor Rijnvliet. Voor recreatie en gezondheid van de Utrechters had het plangebied geen specifieke waarde, het was voorheen minder toegankelijk. Voor het klimaat zijn de oppervlakte en het volume van groen belangrijke indicatoren. De oppervlakte aan groen was voornamelijk agrarisch gebruikt grasland. Het groenvolume is beperkt omdat het hoofdzakelijk weidegebied is.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Projectbeschrijving

In deze paragraaf wordt ingegaan op de reden van de ruimtelijke ingreep. Wat wil de gemeente of de aanvrager bereiken met het plan en waarom. In dit hoofdstuk wordt ook ingegaan op de inhoud van het stedenbouwkundig plan.

4.1.1 Programma

De woonwijk Rijnvliet is in aanbouw. In de gehele woonwijk Rijnvliet worden maximaal 1.100 woningen gebouwd. Het grootste deel van het totale programma bestaat uit grondgebonden woningen. Een klein deel is appartementen. Ook is een klein deel van het programma voor bijzondere woonvormen. Er wordt een mix van eengezinswoningen en appartementen ontwikkeld in de categorieën sociale huurwoningen, goedkope, middeldure en dure koopwoningen. In het plangebied komen 17 dure koopwoningen. De typen woningen die in het plangebied komen zijn twee-onder-een-kapwoningen, vrijstaande woningen en hoek- en tussenwoningen. De twee-onder-een-kapwoningen hebben een gebruiksoppervlakte variërend tussen 137 en 162 m2. De vrijstaande woningen hebben een gebruiksoppervlakte van 156 tot 171 m2. De hoekwoningen hebben een gebruiksoppervlakte tussen 113 en 144 m2. En de tussenwoningen hebben een gebruiksoppervlakte tussen 113 en 144 m2. In bijlage 1 is de verkavelingskaart opgenomen.

4.1.2 Stedenbouwkundig plan

De hoofdstructuur van Rijnvliet deelt het gebied op in een aantal woonbuurten. De woonbuurten krijgen niet ieder een eigen thema of karakter, maar vormen juist samen een eenheid waardoor er één duidelijk beeld voor Rijnvliet ontstaat. De buurten hebben een intieme sfeer: woonstraten met een grasberm en bomenrij worden afgewisseld met smalle straatjes waar incidentele bomen in staan en intieme pleintjes en groene ruimtes met speelvoorzieningen voor de kleinste kinderen. In de straten komen verschillende typen woningen voor. Door deze mix ontstaat een divers en afwisselend straatbeeld. Voor een verdere toelichting op het Stedenbouwkundig Plan Rijnvliet verwijzen wij u naar hoofdstuk 4 van het bestemmingsplan 'Rijnvliet'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.WPRIJNPAPIERMOERBE-VA01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.WPRIJNPAPIERMOERBE-VA01_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.WPRIJNPAPIERMOERBE-VA01_0008.png"
Afbeelding 6 Impressies van de woningen en de wijk Rijnvliet

4.2 Verkeer en openbare ruimte

4.2.1 Verkeer

Het aspect verkeer is opgenomen in het Stedenbouwkundig Plan Rijnvliet. Zie hiervoor hoofdstuk 4 van het bestemmingsplan 'Rijnvliet'. In dit hoofdstuk is ingegaan op de bereikbaarheid van het plangebied met de auto, het openbaar vervoer, de fiets of te voet.

Voor de ontwikkeling van 17 woningen geldt een verkeersaantrekkende werking van 7,2 voertuigen per woning per etmaal. Hiermee is ook rekening gehouden bij de berekening van de stikstofdepositie. Zie hiervoor paragraaf 5.9. Daarbij is ook uitgegaan van het toegepast verkeersmodel VRU 3.4.

4.2.2 Parkeren

Ook het aspect parkeren is in het Stedenbouwkundig Plan Rijnvliet opgenomen. In hoofdstuk 4 van het bestemmingsplan 'Rijnvliet' is uitgelegd dat de parkeernormen uit het Stedenbouwkundig Plan Rijnvliet van toepassing zijn op alle woningen in Rijnvliet. Voor dit wijzigingsplan moet dan ook (conform het bestemmingsplan 'Rijnvliet') worden voldaan aan de parkeernormen uit onderstaande tabel. Dit betekent dat de parkeernormen uit de Nota stallen en Parkeren voor de woningen niet van toepassing zijn.

Type woning   Parkeerplaats per woning    
  minimale parkeernorm   maximale parkeernorm  
sociale woning   1,25   1,35  
dure huur/goedkope koop   1,45   1,55  
dure koop   1,65   1,75  
bejaardenwoning     0,6  
seniorenwoning/klein appartement     1,1  


In de Nota Stallen en Parkeren is namelijk opgenomen, dat voor stedenbouwkundige plannen (SP) die zijn vastgesteld vóór de vaststelling van de Nota Stallen en Parkeren, uitgegaan mag worden van de parkeernorm zoals die zijn opgenomen in het SP. Dat is hier aan de orde want het Stedenbouwkundig Plan Rijnvliet is vastgesteld in 2012 en de Nota Stallen en Parkeren in 2013. Doordat deze overgangsbepaling in de Nota Stallen en Parkeren is opgenomen en van toepassing is op deze situatie, is het Stedenbouwkundig Plan Rijnvliet, dan wel het bestemmingsplan 'Rijnvliet' in overeenstemming met de Nota Stallen en Parkeren 2013.

Voor dit wijzigingsplan heeft dat tot gevolg dat de 17 woningen in het plangebied de volgende parkeerberekening hebben:

Alle 17 woningen vallen in het dure koop segment. De minimale parkeernorm is 1,65 en de maximale parkeernorm is 1,75. Dit houdt in dat voor deze ontwikkeling minimaal 28,05 (1,65 x 17) parkeerplaatsen en maximaal 29,75 (1,75 x 17) parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Op basis van de Actualisatie Ontwikkelvisie 2003 wordt het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein overeenkomstig onderstaande tabel geteld. Deze hanteert een telwijze waarbij het aantal parkeerplaatsen op basis van de parkeernorm, wordt verdeeld in parkeerplaatsen op eigen terrein en parkeerplaatsen in openbaar gebied.

Wijze van parkeren   Telwijze van de parkeerplaats  
garage met oprit (van voldoende lengte)   1  
garage zonder oprit   0,5  
carport   0,85  
tuinparkeerplaats   0,5  


Het wijzigingsplan maakt 17 woningen mogelijk. Het gaat om:

  • 2 vrijstaande woning met garage en oprit;
  • 4 twee-onder-een-kap woning met garage en oprit;
  • 2 twee-onder-een-kap woning met tuinparkeerplaats;
  • 4 hoekwoningen met garage en oprit;
  • 1 hoekwoning met tuinparkeerplaats;
  • 4 tussenwoningen zonder eigen parkeerplaats.


Gerealiseerde parkeerplaatsen op eigen terrein (na de telwijze, zie tabel)

2 vrijstaande woning met garage en oprit: 2 x 1 = 2
4 twee-onder-een-kap woningen met garage en oprit: 4 x 1 = 4
2 twee-onder-een-kap woningen met tuinparkeerplaats: 2 x 0,5 = 1
4 hoekwoningen met garage en oprit: 4 x 1 = 4
1 hoekwoning met tuinparkeerplaats: 1 x 0,5 = 0,5
4 tussenwoningen zonder eigen parkeerplaats: 4 x 0 = 0.

Er worden volgens de telwijze 11,5 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. De overige parkeerplaatsen worden in het openbaar gebied gerealiseerd. Het gaat dan om minimaal afgerond 17 (28,05 - 11,5) en maximaal afgerond 18 (29,75 - 11,5) parkeerplaatsen. Er worden voor deze ontwikkeling 17 parkeerplekken langs één zijde van de straat aangelegd. Daarmee voldoet deze ontwikkeling aan de parkeernorm. In het plangebied zijn in totaal 21 parkeerplaatsen in het openbaar gebied aanwezig. De overig 4 parkeerplaatsen zijn nodig voor de gehele ontwikkeling van Rijnvliet.

4.2.3 Openbare ruimte en groen

In het Stedenbouwkundig Plan Rijnvliet is de openbare ruimte en het groen beschreven, zie hoofdstuk 4 van bestemmingsplan 'Rijnvliet'. In het plangebied bestaat de openbare ruimte voornamelijk uit wegen, waaronder de Papiermoerbeilaan en parkeerplaatsen. Het zuidelijke deel van het plangebied behoort tot een groenstrook en zal groen worden ingericht. Zie ook paragraaf 5.10.

In de openbare ruimte van de gehele woonwijk Rijnvliet wordt de aanleg van 15 hectare voedselbos met een divers aanbod aan beplanting voldoende compenserende maatregelen genomen, zie hiervoor het ambitiedocument 'Eetbare woonwijk Rijnvliet, Utrecht. Stedelijk voedselbos - Urban Food Forestry' in bijlage 2. Het voedselbos vormt een geïntegreerd onderdeel van de woonwijk Rijnvliet. Alle planten en bomen in de wijk produceren voedsel: voor de andere planten en bomen, dieren, bewoners en bezoekers. Het beplantingsplan is zeer divers opgezet, waarin alle lagen vertegenwoordigd zijn. Er wordt gebruik gemaakt van overwegend voedsel producerende beplantingssoorten. De eigenschappen van de verschillende soorten worden intelligent gebruikt om een stabiel en veerkrachtig ecosysteem te creëren.

Vergeleken met de agrarische functie die het gebied grotendeels had zal de biodiversiteit toenemen. De biodiversiteit die inheemse bomen opleveren is echter groter dan exoten. Inheemse soorten die hier voorkwamen zoals de wilg zijn soortenrijk. Ook neemt de biodiversiteitswaarde van een gebied toe naarmate de beplanting (het systeem) ouder en stabieler is en wanneer er veel soorten overgangen van nat en droog en begroeiingslagen zijn. Een nieuwe ontwikkeling vergt tijd om de natuurwaarden weer op peil te krijgen.

Naast voedsel biedt het voedselbos ook een verscheidenheid aan ecologische diensten zoals habitat voor vele insecten en dieren, mitigatie van klimaatverandering en een prachtige plek om in te verblijven. Het plan voldoet hiermee aan het verbeteren van de groene kwaliteiten en versterking van de stedelijke groenstructuur.

De afname van het oppervlakte groen in dit plangebied wordt ruimschoots gecompenseerd in andere delen van Rijnvliet. Het groenvolume was in de huidige functie als agrarisch grasland zeer beperkt en zal met het aanplanten van tientallen bomen en onderbeplanting in de loop van de jaren verbeteren. De afname van groen in het plangebied wordt opgevangen binnen het totale plan voor het woongebied Rijnvliet.

Hoofdstuk 5 Onderzoek en randvoorwaarden

5.1 Inleiding

In toenemende mate wordt de milieukwaliteit van belang bij de ontwikkeling van functies in het landelijk en stedelijk gebied. Het milieubeleid heeft zich in de loop van enkele decennia ontwikkeld tot een complexe materie, die er in de praktijk toe leidt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen met verschillende milieuaspecten rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van de relevante (milieu)aspecten in het plangebied en de diverse onderzoeken die zijn uitgevoerd.

5.2 Milieueffectrapportage

Kader
Het doel van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over deze plannen en besluiten.

Het maken van een milieueffectrapport is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten, die activiteiten mogelijk maken welke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

In onderdeel C van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. wordt aangegeven welke activiteiten altijd m.e.r.-plichtig zijn. Bij de activiteiten die in onderdeel D van die bijlage genoemd worden moet beoordeeld worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Uit deze m.e.r.-beoordeling kan de conclusie volgen dat er een milieueffectrapportage moet worden opgesteld.

Plansituatie
De in het plan opgenomen activiteiten vallen onder categorie D11.2 (aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject) zoals deze is opgenomen in onderdeel D van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. Voor deze activiteit is in het Besluit m.e.r. een drempelwaarde opgenomen van 2.000 woningen, een projectgebied van 100 hectare en 200.000 m² bvo aan bedrijfsoppervlakte of meer. Het plan blijft onder deze drempelwaarden en overschrijdt deze niet. Op grond van artikel 2, lid 5, sub b, van het Besluit m.e.r. dient echter ook in 'overige gevallen' bekeken te worden of sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen (de vormvrije m.e.r.-beoordeling). Op basis van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling dient het bevoegd gezag (in dit geval de gemeente Utrecht) een besluit te nemen om voor het project wel of geen m.e.r.-procedure te volgen voor het project alvorens het ontwerpwijzigingsplan ter inzage wordt gelegd.

Om te beoordelen of sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen is een vormvrije m.e.r.-beoordeling (aanmeldnotitie) opgesteld. In deze vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt geconcludeerd dat geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen en er derhalve geen aanleiding is om een m.e.r.-procedure te doorlopen. De gemeente heeft dan ook op 21 april 2021 besloten om voor dit plan geen m.e.r.-procedure toe te passen.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen in bijlage 3.

Conclusie
Er is geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen door de beoogde ontwikkeling. Het opstellen van een milieueffectrapportage is dan ook niet noodzakelijk.

5.3 Bedrijven en milieuzonering

Kader
In de gemeente Utrecht wordt gestreefd naar een situatie waarin wonen en werken in de stad op een goede manier samengaan. Beide functies zijn zeer belangrijk voor Utrecht, maar er moet ook worden voorkomen dat milieuhinder van bedrijven een negatieve invloed heeft op de woonomgeving en andere gevoelige functies, of dat omgekeerd de milieubelastende activiteiten waaronder bedrijvigheid, wordt belemmerd door de aanwezigheid van woningen en andere gevoelige functies in de directe nabijheid. Dit kan door voldoende afstand te houden tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies.

Plansituatie
Aan de hand van de VNG-systematiek Bedrijven en Milieuzonering zijn de verschillende bestemde bedrijfscategorieën en feitelijk aanwezige bedrijven rond het plangebied Rijnvliet beschouwd. In bijlage 7 Bedrijven en milieuzonering van bestemmingsplan Rijnvliet zijn de relevante bedrijven uitvoerig beschouwd. Uit dit onderzoek blijkt dat de meeste bedrijven(terreinen) geen relevante milieu-invloed hebben in het plangebied van bestemmingsplan Rijnvliet. Enkele bedrijven geven wel aanleiding tot het aanhouden van een zekere afstand. Uit onderzoek blijkt dat maatregelen noodzakelijk zijn om een akoestisch aanvaardbare situatie in het plangebied en een aanvaardbaar woonklimaat te verkrijgen. Bestemmingsplan Rijnvliet biedt planologisch de ruimte voor verschillende maatregelen in de groenstrook en in de bedrijfsbestemming voor het bedrijf Van de Tol. Deze maatregelen richten zich op het terugbrengen van de milieuhinder tot - in beginsel - ten hoogste categorie 3.1 (met een richtafstand van 50 meter). Dit valt buiten het plangebied van dit wijzigingsplan. Voor bedrijventerrein Strijkviertelpark (voorheen perceel Strijkviertel 68) geldt dat op dit terrein een herontwikkeling gaat plaatsvinden. Dit naar aanleiding van de start van de planontwikkeling van de locatie Rijnvliet. Er zijn gesprekken gevoerd tussen de eigenaar van het bedrijventerrein Strijkviertelpark en de gemeente Utrecht over de relatie tussen de nieuwe woonwijk en het bedrijventerrein. In de gesprekken zijn verschillende mogelijkheden van het terrein onderzocht zodat het bedrijventerrein een goede aansluiting krijgt op de woonwijk Rijnvliet. Tevens is aansluiting gezocht op de recreatieplas Strijkviertel en het bedrijventerrein Oudenrijn. In het oostelijk deel van het plangebied (zijde Rijnvliet) is de bedrijfscategorie verlaagd naar categorie 2 en de bouwregels zijn verruimd. Op dit moment is hier nog een bedrijf met categorie 3.1 gevestigd. Dit bedrijf valt onder het overgangsrecht. Met de herontwikkeling van het bedrijventerrein Strijkviertelpark zal dit bedrijf niet op deze locatie terugkomen. Aanvankelijk was de afstand van de locatie Strijkviertel 68 tot Rijnvliet 50 meter. Nu de bedrijfscategorie is teruggebracht tot categorie 2 en als het bedrijf met categorie 3.1 weg is kan de afstand tot Rijnvliet ook geringer worden en de woningbouw worden ontwikkeld.

Conclusie
Gelet op de mogelijkheid tot het doeltreffend treffen van maatregelen voor het bedrijf Van de Tol, is voor bestemmingsplan Rijnvliet een afstand van 50 meter tot dat bedrijf gehandhaafd. Dit ligt buiten het plangebied van dit wijzigingsplan. Door de herontwikkeling van bedrijventerrein Strijkviertelpark is in dit wijzigingsplan geen buffer meer nodig naar de bedrijvigheid en kan de bestemming groen gewijzigd worden naar wonen. Daarnaast is op de verbeelding een bouwvlak opgenomen om extra afstand tot hoofdgebouwen (woningen) te waarborgen. De conclusie is dat met het verlagen van de bedrijvencategorie van bedrijventerrein Strijkviertelpark en de herontwikkeling die daar gaat plaatsvinden er geen belemmeringen zijn voor de vaststelling van dit wijzigingsplan.

5.4 Geluidhinder

Plansituatie en conclusie
Voor het aspect geluidhinder, voor wat betreft industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai, geldt dat de geplande ontwikkeling aansluit op de randvoorwaarden in het bestemmingsplan Rijnvliet. Doordat de ontwikkeling in de bandbreedtes van de het onderzoek naar geluidhinder uit het bestemmingsplan Rijnvliet passen, is er geen vervolg onderzoek nodig om de wijziging naar de bestemming 'Wonen' mogelijk te maken.

5.5 Geur

Kader
Het algemene uitgangspunt van geurbeleid is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Voor bepaalde bedrijven is in de Wet milieubeheer (Wm) een richtwaarde aangegeven voor hoeveel geur (uitgedrukt in geureenheden/m3) acceptabel is in de omgeving van bedrijven/inrichtingen. Dit geldt voor bestaande woningen en voor nieuwe woningen. Voor nieuwe situaties is de norm strenger dan voor bestaande situaties. De mate van geurhinder is met name afhankelijk van de geurconcentratie en het karakter van de geur. Bij een hoge geurconcentratie in de omgeving zal meer geurhinder worden ervaren. Daarnaast is ook het karakter ofwel de mate van onaangenaamheid van een geur van invloed. Een aangename geur (bijvoorbeeld broodgeur van een bakker) wordt minder snel als hinderlijk ervaren dan een onaangename geur (bijvoorbeeld afvallucht). Daarom verschilt de toegestane geurbelasting per soort bedrijf/inrichting. Deze geuruitstoot heeft ruimtelijke consequenties. In de directe omgeving van een bedrijf/inrichting zijn vanuit de norm van de Wet milieubeheer beperkingen gesteld aan de mogelijkheid voor nieuwe ontwikkelingen van gevoelige bebouwing met name wonen.

Plansituatie
Buiten het plangebied ligt de asfaltcentrale Asfaltcentrale Utrecht (KWS). KWS heeft sinds 2011 een nieuwe milieuvergunning. De vergunning was enerzijds voor een hogere productiecapaciteit en anderzijds om het moderniseren van het productieproces teneinde de milieuhinder naar de omgeving te reduceren. In het najaar van 2016 is op initiatief van KWS overleg gestart over de mogelijkheid van het realiseren van woningbouw In Leeuwensteyn–Zuid. Dit is het gebied in de polder Papendorp ten noorden van de Prins Clausbrug. Dat zou betekenen dat de asfaltcentrale de asfaltproductie zou moeten opheffen. In 2017 is een intentiedocument Groenewoud vastgesteld dat uitgaat van woningbouw ter plaatse van onder andere de asfaltcentrale. Naar verwachting wordt in 2021 een stedenbouwkundig plan van het gebied ‘Groenewoud’ door de gemeenteraad van Utrecht vastgesteld. Daarna volgt een bestemmingsplan. De ontwikkelaar verwacht eind 2021/2022 te kunnen starten met de eerste fase van de bouw aan de zuidzijde, het KWS-terrein volgt later. Zolang het bestemmingsplan Nedal KWS ruimte biedt aan een asfaltcentrale moet hiermee rekening gehouden worden.

Geurhinder vanwege KWS is niet belemmerend geweest voor de realisering van Rijnvliet. De geurcontour rond KWS is namelijk bepaald op basis van de dichtstbijzijnde woningen ten oosten van het Amsterdam-Rijnkanaal. Deze liggen veel dichterbij dan het plangebied en bovendien in lijn met de overheersende zuidwestelijk windrichting. Voor dit plan is er ook geen belemmering van dit bedrijf voor de planontwikkeling. In of nabij het plangebied zijn geen andere bedrijven die relevant zijn voor het aspect geur.

Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.6 Externe veiligheid

Kader
Het werken met, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen leidt tot veiligheidsrisico's voor omwonenden, bedrijven en passanten. Om deze risico's te beheersen worden in ruimtelijke plannen de relaties tussen deze activiteiten en hun omgeving conform wet- en regelgeving verantwoord en vastgelegd.

De normen en richtlijnen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In alle drie besluiten wordt voorgeschreven dat kwetsbare bestemmingen voldoende afstand moeten houden tot risicobedrijven en transportroutes voor gevaarlijke stoffen, en tevens kunnen er op grond van die besluiten beperkingen aan de bebouwingsdichtheid wenselijk zijn.

Het lokale wegverkeer van gevaarlijke stoffen mag volgens de gemeentelijk vastgestelde routeringsverordening uitsluitend plaatsvinden over enkele aangewezen wegen. Andere wegen mogen voor de bevoorrading van een aantal bedrijven slechts gebruikt worden indien daar een ontheffing voor verleend is.

Voor externe veiligheid bestaan twee normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans op overlijden van een onbeschermd persoon die zich 24 uur nabij de ongevalslocatie bevindt. De normhoogte voor PR bedraagt 10-6/jaar voor gevoelige bebouwing. Het groepsrisico (GR) geeft de kans per jaar aan dat een groep personen van een bepaalde grootte kan overlijden als gevolg van een calamiteit. Voor het GR is een zogeheten oriënterende waarde vastgesteld.

Plansituatie
In en direct rond het plangebied is een inventarisatie gedaan naar risicoveroorzakende activiteiten. Dit heeft het volgende overzicht opgeleverd.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en waterwegen
In en rond Utrecht zijn diverse transportassen aangewezen voor het transport van gevaarlijke stoffen (alle snelwegen, spoorlijn van Amsterdam richting Den Bosch en het Amsterdam Rijnkanaal), de zogenaamde basisnet transportassen. De A2 ligt op ongeveer 750 meter afstand van het plangebied. Deze afstand is te groot om van invloed te zijn op het plangebied. Alle andere basisnet transportassen liggen op meer dan een kilometer afstand van het plangebied. Nadere beschouwing is niet nodig.

In het plangebied ligt geen aangewezen route voor het lokale transport. Ook vinden geen transporten plaats waarvoor ontheffingen zijn verleend. Vanwege het lokale transport is er dus geen PR contour en bestaat er geen groepsrisico. Nadere beschouwing is niet nodig.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In het plangebied liggen geen buisleidingen voor gevaarlijke stoffen. Ook buiten het plangebied liggen geen buisleidingen die van invloed zijn op het plangebied.

Bedrijven die vallen onder het Bevi
In het plangebied zijn geen Bevi bedrijven aanwezig. Buiten het plangebied, op het bedrijventerrein Oudenrijn, zijn twee Bevi bedrijven aanwezig: BASF en Videojet. De afstanden van deze bedrijven tot het plangebied zijn te groot om van invloed te zijn op het plangebied. De kortste afstand tussen het terrein van BASF en het plangebied is ongeveer 550 meter en bij Videojet is die afstand ongeveer 400 meter. Het invloedsgebied van BASF reikt tot maximaal 110 meter buiten de terreingrens, voor Videojet is die afstand ongeveer 90 meter. De invloed van beide bedrijven op het plangebied is daarmee verwaarloosbaar.

Overige bedrijven met een veiligheidsafstand buiten de inrichtingsgrens
In of nabij het plangebied zijn geen bedrijven met dergelijke veiligheidsafstanden aanwezig.

Conclusie
Op basis van voorgaande is de conclusie dat externe veiligheid geen belemmering is voor het plan.

5.7 Luchtkwaliteit

Kader
De luchtkwaliteit beïnvloedt in belangrijke mate de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Bij lucht gaat het om de aanwezigheid van verontreinigende stoffen in de buitenlucht. Wegverkeer is, samen met de achtergrondconcentratie in Utrecht, in belangrijke mate bepalend voor de luchtkwaliteit. Door het plan neemt de intensiteit van het wegverkeer in de omgeving van het plangebied toe.

Het plan is getoetst aan de Wet Milieubeheer. Artikel 5.16 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) geeft een opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen, zoals bij bestemmingsplannen. Een bestemmingsplan kan worden vastgesteld indien:

  • Aannemelijk is gemaakt dat geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde (lid 1 onder a);
  • Een project – al dan niet per saldo – niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit (lid 1 onder b);
  • Aannemelijk is gemaakt dat de ontwikkelingen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie PM10 (fijn stof) en NO2 (stikstofdioxide) in de buitenlucht (lid onder c);
  • Het voorgenomen besluit is genoemd of is niet in strijd is met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) (lid 1 onder d).


Er moet aangetoond worden of op grond van artikel 5.16, lid 1 onder (a, b, c, en/of d) van de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor de uitvoering van het plan.

De Utrechtse gemeenteraad heeft bovendien in 2015 via een motie de opdracht gegeven om lagere waarde voor fijnstof te realiseren waarbij gekeken wordt naar de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) advieswaarden.

Plangebied
Toetsing aan de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen)
Met behulp van de NIBM-tool (Niet in betekenende mate-tool) is worst case de bijdrage van het plan aan de luchtkwaliteit berekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.WPRIJNPAPIERMOERBE-VA01_0009.jpg"

Op basis van deze berekening is de conclusie dat voldaan wordt aan artikel 5.16 uit de Wet milieubeheer, lid 1 onder c. Het plan draagt Niet In Betekenende Mate bij aan de concentraties.

In de huidige situatie liggen de concentraties NO2 en fijn stof in de omgeving van het plangebied Rijnvliet (langs de Stadsbaan Leidsche Rijn en Strijkviertel) ruim onder de grenswaarden (40 µg/m3 voor NO2 en PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5). Afbeelding 7 toont de ligging van de rekenpunten in de omgeving van het plangebied uit de NSL-Monitoringstool voor het jaar 2018.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.WPRIJNPAPIERMOERBE-VA01_0010.jpg"AAfbeelding 7 Rekenpunten uit de NSL-Monitoringstool 2018

De maximale concentratie in 2018 voor NO2 bedraagt 34,8 µg/m3 en de maximale concentraties PM10 en PM2,5 zijn respectievelijk 21,5 en 13,4 µg/m3. Deze gehalten worden berekend op 10 m van de rand van de weg. In het plangebied Rijnvliet zijn de concentraties lager. In 2030 bedraagt de maximale concentratie voor NO2 15,9 µg/m3 en de maximale concentraties PM10 en PM2,5 zijn respectievelijk 16,6 en 9,1 µg/m3. Voldaan wordt aan artikel 5.16 uit de Wet milieubeheer, lid 1 onder a: er wordt voldaan aan de grenswaarden.

In 2018 wordt nog niet voldaan aan de WHO advieswaarden voor PM10 en PM2,5 (respectievelijk 20 en 10 µg/m3). De gemeente Utrecht heeft het streven om in de toekomst te gaan voldoen aan de WHO advieswaarden voor PM10 en PM2,5. In het jaar 2030 liggen de concentraties PM10 en PM2,5 onder de WHO advieswaarde.

Conclusie
Op basis van de uitgevoerde luchtbeoordeling is de conclusie dat in de toekomstige plansituatie aan het gestelde in artikel 5.16 eerste lid 1, onder a en onder c, van de Wet milieubeheer wordt voldaan. Daarom is er geen belemmering vanuit de Wet milieubeheer om dit wijzigingsplan vast te stellen.

5.8 Bodem

Plansituatie en conclusie
De ontwikkeling van 17 woningen sluit aan op de randvoorwaarden in het bestemmingsplan Rijnvliet. Het projectgebied kan als onverdacht worden beschouwd. Het is steeds in gebruik geweest als gras- of akkerland. Het merendeel van het projectgebied is op enig moment verkennend onderzocht (zie kaartmateriaal in bijlage 2 van bestemmingsplan 'Rijnvliet'). Met in achtneming van de voorwaarden voor aanvullend onderzoek en grondverzet en, als dit nodig is, saneringsmaatregelen, zoals die zijn opgenomen in paragraaf 5.8 van bestemmingsplan 'Rijnvliet', vormt de bodemkwaliteit geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

5.9 Natuurbescherming

Kader
Op grond van de Wet natuurbescherming moeten initiatiefnemers onderzoek doen naar de effecten van hun activiteiten op beschermde dier- en plantensoorten en beschermde gebieden. Bij het vaststellen van een bestemmingsplan moet van tevoren duidelijk zijn dat de Wet natuurbescherming niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan. Daarnaast moet worden gekeken naar de regels in de Interim Omgevingsverordening.

Beschermde dier- en plantensoorten
Voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan moet er worden onderzocht:

  • 1. of er beschermde soorten voorkomen in het plangebied;
  • 2. of er verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming worden overtreden;
  • 3. of er vrijstellingen gelden of dat er een ontheffing nodig is.

Beschermde gebieden
Natura 2000-gebieden
Bij het opstellen van een bestemmingsplan wordt door middel van een zogenaamde 'voortoets' bekeken of een passende beoordeling van dat plan moet worden gemaakt. Een passende beoordeling moet worden gemaakt als de waarschijnlijkheid of het risico bestaat dat het plan significante gevolgen heeft voor een of meerdere Natura 2000-gebieden (al dan niet in combinatie met andere plannen of projecten). Het bestemmingsplan kan in beginsel alleen worden vastgesteld als er zekerheid bestaat dat de natuurlijke kenmerken van het betreffende gebied niet worden aangetast.

Nationaal Natuur Netwerk (v.m. EHS) en Groene Contour
In de Interim Omgevingsverordening (artikelen 6.1 en verder) zijn regels vastgelegd waar (afwijkingen) van bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Plansituatie
Beschermde dier- en plantensoorten
In 2020 is onderzoek gedaan naar het voorkomen van beschermde soorten in het plangebied. Zie hiervoor Quickscan Wet natuurbescherming Rijnvliet Deelgebied 1 in bijlage 7. Ook is de database van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) geraadpleegd. De Utrechtse soortenlijst is ook meegenomen in het onderzoek.

Uit de quickscan blijkt dat het voornemen om dit deelgebied te ontwikkelen mogelijk leidt tot aantasting of vernieling van leefgebied van de grote modderkruiper. Daarnaast kunnen tijdens de realisatiefase en gebruiksfase mogelijk negatieve effecten optreden op vaste vliegroutes of essentieel foerageergebied van vleermuizen langs de elzensingel aan de westzijde van het plangebied. Voor de overige beschermde dieren en (potentiële) jaarrond beschermde verblijfplaatsen van flora, zoogdieren of andere soorten zijn negatieve effecten uitgesloten, met uitzondering van mogelijke effecten op broedvogels tijdens het broedseizoen.

Van de Utrechtse Soortenlijst zijn de merel en de tjiftjaf bekend binnen Rijnvliet. Een negatief effect op de staat van instandhouding van de soorten wordt niet verwacht. Voor de soorten geldt dat er genoeg alternatieven in de omgeving van het deelgebied aanwezig zijn. Ter mitigatie moeten werkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd of gestart zodat ouders niet permanent hun nest verlaten. Verder worden de vissoorten bittervoorn en kleine modderkruiper verwacht in het gebied. Deze soort kunnen tijdelijke negatieve effecten ondervinden door het vergraven en deels dempen van de watergangen. Mitigatie vindt plaats door de werkzaamheden niet uit te voeren tijdens de kwetsbare periode van de soorten, tijdens de paarperiode en tijdens koude perioden. Compensatie wordt uitgevoerd door in het noordelijke deel 1.200 meter aan watergang te realiseren dat geschikt leefgebied is voor niet alleen de grote modderkruiper maar ook de bittervoorn en de kleine modderkruiper. Andere Utrechtse soorten zijn niet waargenomen in het plangebied.

Uit de quickscan blijkt dat er nader onderzoek nodig was naar vleermuizen, zie hiervoor Vleermuisonderzoek - vliegroute en fourageergebied Rijnvliet in bijlage 8. Uit het nader onderzoek komen de volgende conclusies en adviezen:

  • De opgaande begroeiing aan de westzijde van het plangebied wordt door verschillend vleermuissoorten gebruikt als cruciale vliegroute van noord- naar zuidelijke richting;
  • De lijnvormige beplanting wordt gebruikt als cruciaal foerageergebied door de gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis;
  • Door het gebruik van verlichting aan de westzijde van het plangebied kan lichtverstoring optreden van een vaste vliegroute en belangrijk foerageergebied van vleermuizen. Vleermuizen raken door het gebruik van licht gedesoriënteerd en verblind waardoor zij een makkelijker prooi zijn voor predatoren. Daarnaast raken ook insecten gedesoriënteerd waardoor zij op de grond vallen en buiten bereik van vleermuizen belanden. Lichtverstoring leidt tot het overtreden van Artikel 3.5 lid 2 van de Wet natuurbescherming. Lichtverstoring dient te worden voorkomen om de functionaliteit voor vleermuizen te behouden. Is dit niet mogelijk of gewenst dan is een ontheffing voor verbodsbepaling Artikel 3.5 lid 2 Wet natuurbescherming met goedgekeurd activiteitenplan nodig;
  • Lichtverstoring en dus negatieve effecten zijn bijvoorbeeld te voorkomen door het plaatsen van aangepaste armaturen of speciale amberkleurige 'batlampen' langs de weg aan de westzijde van het plangebied. Deze lampen dienen ten alle tijden niet gericht te zijn op de boomkronen. Zorg dat binnen een straal van 20 meter rondom de begroeiing een aangepast verlichtingsregime wordt toegepast. Leg deze maatregelen vast in een verlichtingsplan;
  • Werk buiten de actieve periode van vleermuizen om verstoring tijdens de ontwikkeling te voorkomen. De actieve periode van vleermuizen is globaal van april tot december tussen zonsondergang en zonsopkomst;
  • Wanneer werken buiten de nachtelijke uren niet te voorkomen is dient te worden gebruik gemaakt van bouwlampen met aangepaste armaturen. Ten alle tijden dienen de bouwlampen van de singel af te zijn gericht.

Beschermde gebieden
Natura 2000-gebied
In Nederland zijn ongeveer 160 Natura 2000-gebieden aangewezen, gebieden met een Europese beschermingsstatus. Veel van die gebieden zijn (ook) gevoelig voor stikstofdepositie. Een verdere toename van de stikstofdepositie kan leiden tot 'significante effecten' op de beschermde natuurgebieden, wat alleen is toegestaan met een Wet natuurbescherming vergunning.

Om de effecten van de ontwikkeling op beschermde natuurgebieden in beeld te brengen is een onderzoek uitgevoerd naar de stikstofdepositie. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 9. Het onderzoek is uitgevoerd om te bepalen of er sprake is van mogelijke significante gevolgen en daarmee een eventuele vergunning- of meldingsplicht ingevolge de Wet natuurbescherming. De meest nabije Natura 2000-gebieden zijn:

  • Oostelijke Vechtplassen (ongeveer 6 km noordoostelijk);
  • Uiterwaarden Lek (ongeveer 13 km zuidelijk);
  • Zouweboezem (ongeveer 15 km zuidelijk);
  • Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (ongeveer 18 km noordwestelijk).

Uit het onderzoek blijkt dat de depositiebijdrage van de ontwikkeling in zowel de bouwfase als de gebruiksfase geen significante verslechtering plaatsvindt in de Natura 2000-gebieden.

Natuurnetwerk Nederland en Groene Contour
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Negatieve effecten op het NNN zijn uit te sluiten en het toetsingskader van het NNN is niet van toepassing. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Groene Contour.

Conclusie
De ontwikkeling heeft effect op de wettelijk beschermde soorten grote modderkruiper, vleermuizen, broedvogels en op de Utrechtse soorten merel, tjiftjaf, kleine modderkruiper en bittervoorn. De volgende aanbevelingen worden gedaan om de effecten te mitigeren of compenseren. Als aan deze aanbevelingen wordt voldaan is er geen belemmering voor de ontwikkeling van de 17 woningen.

Voor de grote modderkruiper:

  • De grote modderkruiper komt voor binnen het plangebied van de wijk Rijnvliet. De voorgenomen ontwikkelingen leiden tot het verstoren van de soort en het vernielen van voortplantings- en rustplaatsen. Voor deze negatieve effecten en het vangen van de soort is een ontheffing nodig. Voor de ontwikkeling van Rijnvliet is in 2017 de bestaande ontheffing voor de grote modderkruiper verlengd tot december 2022;
  • Volg de voorschriften uit de ontheffing en het acitiviteitenplan op om negatieve effecten op de grote modderkruiper zoveel mogelijk te voorkomen en te voldoen aan de ontheffing.

Voor de kleine modderkruiper en bittervoorn:

  • De werkzaamheden aan de watergangen dienen te worden uitgevoerd van augustus - november.
  • De in te richten watergangen voor de grote modderkruiper zijn ook geschikt voor de kleine modderkruiper en de bittervoorn en kunnen dus als compensatie dienen.

Voor algemene broedvogels, merel en tjiftjaf:

  • Tijdens het broedseizoen bestaat de kans op broedgevallen van algemene broedvogels in de begroeiing rondom het plangebied en de oevers van de sloten aan de zuidzijde. Negatieve effecten worden verwacht door de verstorende werking van de werkzaamheden. Negatieve effecten kunnen worden voorkomen door de werkzaamheden uit te voeren buiten het broedseizoen, buiten het broedseizoen te starten of preventieve maatregelen te treffen zodat broedgevallen zich niet zullen vestigen in de begroeiing en oevers;
  • Van belang is of broedgevallen daadwerkelijk aanwezig zijn in de begroeiing wanneer deze niet aanwezig zijn worden negatieve effecten niet verwacht en kan gewerkt worden in het broedseizoen. Om vast te stellen of broedgevallen aan- of afwezig zijn is een broedvogelcheck noodzakelijk. Deze check dient maximaal 3 dagen voor de start van de werkzaamheden te worden uitgevoerd. Het broedseizoen is geen vastgestelde periode, uitsluitend van belang is aanwezigheid van in gebruik zijnde nesten. Indicatief wordt vaak de periode half maart - half augustus gehanteerd omdat in deze periode de kans op broedgevallen het grootst is.

Zorgplicht en calamiteiten:

  • Ten aanzien van álle dieren en planten (beschermd of niet beschermd) geldt de 'Algemene zorgplicht', Artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming. Met name geldt dit voor algemene soorten zoogdieren en amfibieën, waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. Dit houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna naar redelijkheid zoveel mogelijk voorkomen moeten worden. Er wordt geadviseerd om te werken volgens een ecologisch werkprotocol om negatieve effecten op flora en fauna zoveel mogelijk te voorkomen;
  • Worden er tijdens de werkzaamheden toch beschermde soorten aangetroffen, leg dan het werk tijdelijk stil en neem contact op een deskundige (volgens omschrijving van het Ministerie van EZ) op het gebied van flora en fauna. Overleg met de deskundige en bevoegd gezag moet in dat geval duidelijk maken hoe met de ontstane situatie kan worden omgegaan.

5.10 Bomen

In het plangebied stonden geen bomen. Er zijn inmiddels wel bomen geplant. In het zuidelijke deel van het plangebied staan 7 bomen. Hieronder staat een overzicht van de bomen. De bomen zijn geplaatst in combinatie met groeiplaatsverbetering. Bomen van de 1e, 2e en 3e grootte hebben respectievelijk 25, 15 en 10 m3 grondverbetering gekregen. Bomen van de 1e grootte zijn hoger dan 15 meter, bomen van de 2e grootte zijn tussen de 8 en 15 meter hoog en bomen van de 3e grootte zijn kleiner dan 8 meter. Voor het overige deel van het plangebied is nog niet bekend of en welke bomen er komen, daarvoor wordt nog een inrichtings- en beplantingsplan gemaakt.

Code inrichtingsplan   Naam boom   Grootte   Aantal  
Q.pat.1.A   Quercus petraea (wintereik)   1e   1  
C.lae.1.A   Crataegus laevigata (tweestijlige meidoorn)   3e   1  
B.pen.1.A   Betula Pendula (ruwe berk)   2e   3  
B.pad.1.A   Prunus padus (gewone vogelkers)   1e   1  
A.cor.1.A   Alnus cordata (hartbladerige els)   1e   1  

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.WPRIJNPAPIERMOERBE-VA01_0011.jpg"
Afbeelding 8 Beplantingsplan zuidelijk deel van het plangebied

5.11 Water

Door een ruimtelijk plan kunnen de belangen en het functioneren van het watersysteem en de waterketen onder druk komen te staan. Het doel van de 'Watertoets' is het waarborgen van watergerelateerd beleid en beheer door ruimtelijke ontwikkelingen vroegtijdig en evenwichtig te toetsen aan de relevante ruimtelijke plannen en besluiten van Rijk, provincies en gemeenten.

Ruimtelijke plannen moeten wettelijk voorzien zijn van een 'Waterparagraaf', een ruimtelijke onderbouwing van de huidige en toekomstige waterhuishoudkundige situatie. Met de watertoets worden de waterhuishoudkundige gevolgen van een plan vroegtijdig inzichtelijk gemaakt, de afwegingen expliciet en toetsbaar vastgelegd en in het wateradvies van de waterbeheerder opgenomen. Door afstemming met de waterbeheerder(s) wordt voorkomen dat door een ruimtelijke ontwikkeling de kansen voor de waterhuishouding niet worden benut en de bedreigingen niet worden herkend. Door de bestaande (geo)hydrologische situatie en randvoorwaarden, de geplande ontwikkeling en de ruimtelijke consequenties ten aanzien van de waterhuishouding te analyseren, kan het streven naar een duurzaam en robuust watersysteem tijdig in het ontwerpproces worden geïntegreerd.

Deze waterparagraaf is opgesteld ter verantwoording en afsluiting van de watertoets voor dit wijzigingsplan.

Kader
In het algemeen is het beleid van het Rijk, de provincie Utrecht, de gemeente Utrecht en het waterschap HDSR en het waterschap AGV(Waternet) gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden (indien doelmatig) de waterkwaliteitstrits 'gescheiden inzamelen-gescheiden afvoeren-gescheiden verwerken' en de waterkwantiteitstrits 'water vasthouden-bergen-vertraagd afvoeren' gehanteerd. Dit beleid is per overheidsniveau in de onderstaande beleidsdocumenten verankerd:

  • Rijksbeleid: Nationaal Waterplan, WB21, NBW, Waterwet, etc.;
  • Provinciaal beleid: Nota Planbeoordeling, Waterhuishoudingsplan, Beleidsplan Milieu en Water, Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028, Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021, Provinciale verordening en de provinciale milieuverordening;
  • Gemeentelijk beleid: Plan Gemeentelijke Watertaken Utrecht 2016-2019;
  • Waterschapsbeleid HDSR: Waterwet, Waterbeheerplan “Waterkoers 2016-2021”, Beleidsregels Keur 2019.

Plansituatie
Voor het bestemmingsplan Rijnvliet is door de gemeente Utrecht in samenwerking met het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden een Waterhuishoudingsplan opgesteld, waar een watertoets op is uitgevoerd.

De wateropgave voortvloeiend uit de watertoets bestond in het bestemmingsplan Rijnvliet uit het graven van minimaal 42.000 m2 open water, om te voldoen aan het standstill beginsel.

In het plangebied is dit op de volgende manier ingekleed:
- In peilgebied -0,50 m NAP was 37.555 m2 open water gerealiseerd;
- In peilgebied -0,40 m NAP was 4.920 m2 open water gerealiseerd.

In totaal was er aan open water binnen het bestemmingsplan Rijnvliet 37.555 m2 + 4.920 m2 = 42.475 m2 gerealiseerd. Dat is 475 m2 open water meer dan noodzakelijk, om aan het standstill beginsel te voldoen.

In 2020 heeft een herberekening plaatsgevonden op basis van een aantal wijzigingen in de inrichtingsplannen:

  • in peilgebied -0,50 m NAP is 37.130 m2 open water gerealiseerd;
  • in peilgebied -0,40 m NAP is 7.081 m2 open water gerealiseerd.

In totaal is er aan open water binnen het bestemmingsplan Rijnvliet 37.130 m2 + 7.081 m2 = 44.211 m2 gerealiseerd. De verschillen tussen de situatie in 2016 en 2020 zijn als volgt:

  • in peilgebied -0,50 m NAP is 425 m2 te weinig gerealiseerd;
  • in peilgebied -0,40 m NAP is 2.161 m2 te veel gerealiseerd.

Een gunstige ontwikkeling, in totaal is er 2.161 m2 - 425 m2 = 1.736 m2 overcompensatie gerealiseerd.

Doordat er in het basisplan van 2016 al 475 m2 meer oppervlaktewater zat, dan noodzakelijk voor het standstill beginsel, komt de totale overcompensatie anno 2020, op 1.736 m2 + 475 m2 = 2.211 m2. Een overzichtskaart van het open water en een toelichting op de berekening van de watercompensaties zijn in bijlage 4 en 5 opgenomen.

In 2021 wordt één bestemmingsplanwijziging doorgevoerd en twee wijzigingsplannen. De Papiermoerbeilaan betreft één van de twee wijzigingsplannen.

Wateropgave Papiermoerbeilaan
In onderstaande tabel is de bestaande en de nieuwe situatie van het plangebied Papiermoerbeilaan weergegeven.

  Bestaande situatie   Nieuwe situatie  
Groen   4.274 m2   100% onverhard: 424 m2  
Water   183 m2   100% onverhard: 0 m2  
Verharding   -   100% onverhard: 1.352 m2  
Uitgeefbaar/tuin   -   60% onverhard: 793 m2
40% verhard: 529 m2  
Dakoppervlak   -   100% verhard: 1.359 m2  
Totaal onverhard   4.457 m2   2.569 m2  
Totaal verhard   0 m2   1.888 m2  

Dit betekent dat 183 m2 oppervlaktewater + (1.888 m2 x 15%) 283 m2 (toename verharding) = 466 m2 oppervlaktewater moet worden gecompenseerd.

De toename aan verhard oppervlak, vanwege dit wijzigingsplan, kan opgevangen worden binnen de reeds gerealiseerde wateropgave van het bestemmingsplan Rijnvliet.

Vanuit de herberekening in 2020 wordt er in peilgebied -0,40 m NAP 466 m2 afgehaald voor de Papiermoerbeilaan van de totaal hoeveelheid. Dat maakt dat er 7.081 m2 - 466 m2 = 6.615 m2 over blijft in peilgebied -0,40 m NAP. De totaal balans blijft hiermee (2.211 m2 - 466 m2 = 1.745 m2) in de plus.

Het nieuwe watersysteem moet voldoende bergings- en afvoercapaciteit hebben om het afstromend hemelwater in en vanaf het toekomstige plangebied zonder wateroverlast te kunnen bufferen en afvoeren. Deze bergingscapaciteit kan ingevuld worden door:

  • parkeerplaatsen voorzien van halfverharding (grasbetontegels), waardoor hemelwater in de bodem kan infiltreren;
  • hemelwater vasthouden op bijvoorbeeld een groen dak. Groene daken worden voor 60% verhard gezien en 40% onverhard. Tenzij aangetoond kan worden dat de daken 45 mm water kunnen bergen. Dan zijn de daken volledig onverhard;
  • het water kan ook geïnfiltreerd worden in de bodem (waardoor versnelde afvoer wordt voorkomen, vasthouden van water);
  • hemelwater bergen door extra oppervlaktewater te graven. Dit kan door de bestaande watergang te verbreden, eventueel in combinatie met de aanleg van een natuurvriendelijke oever.


Water en klimaatadaptatie
Ten aanzien van water en klimaatadaptatie worden binnen de gemeente Utrecht de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • de vloerpeilen van panden liggen minimaal 0,15 m boven straatpeil;
  • het gebied moet zo ingericht worden dat zelfs bij een zeer extreme regenbui er geen schade optreedt. Hieraan wordt voldaan, als een extreme bui van 80 mm in één uur, verwerkt kan worden zonder dat er schade optreedt in gebouwen en vitale infrastructuur, zoals nutsvoorzieningen, door instromend regenwater en er ook geen gezond- en veiligheidsrisico's kunnen optreden, zoals bijvoorbeeld door opdrijvende putdeksels;
  • daarvan wordt dus 45 mm binnen het plangebied vastgehouden en verwerkt;
  • ledigingstijd van infiltratievoorzieningen bedraagt maximaal 48 uur. De buffer moet hierna weer volledig beschikbaar zijn voor nieuwe buien.

Conclusie
Als gevolg van de ontwikkeling neemt het verhard oppervlak in het plangebied toe, maar kan de hoeveelheid verrekend worden met overcompensatie binnen geheel Rijnvliet.

5.12 Archeologie

Plansituatie
Van oost naar west loopt door het plangebied een Romeinse weg. Deze zone heeft een hoge archeologische waarde (rood) op de kaart. Ten noorden en zuiden van deze weg ligt een zone met een archeologische verwachting (groen). De afgelopen jaren heeft archeologisch onderzoek in het plangebied plaatsgevonden waarbij de archeologische resten in en rond de Papiermoerbeilaan zijn onderzocht. Voor dit deelgebied hoeft daarom geen rekening gehouden te worden met een archeologisch traject.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.WPRIJNPAPIERMOERBE-VA01_0012.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0344.WPRIJNPAPIERMOERBE-VA01_0013.jpg"

Afbeelding 9 Globale ligging plangebied op archeologische waardenkaart

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen dient hiervan, conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding te worden gedaan bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. archeologen van de afdeling Erfgoed van de gemeente Utrecht, 030-2860023, 030-2860016, 030-2860011 of 030-2862765 en via archeologie@utrecht.nl.

Conclusie
De ontwikkeling past binnen de bandbreedte van het onderzoek naar archeologie uit bestemmingsplan Rijnvliet. Er is geen vervolgonderzoek nodig omdat alle archeologische resten in en rond de Papiermoerbeilaan zijn onderzocht. Archeologie vormt geen belemmering voor het wijzigen van de bestemming naar 'Wonen' en het vaststellen van het wijzigingsplan.

5.13 Kabels en leidingen

Plansituatie
In Rijnvliet wordt nieuwe nutsinfrastructuur aangelegd. Eventuele bestaande structuur wordt ingepast of verwijderd. De nutsleidingen zijn ontworpen volgens de atlas nutsleidingen. Dit betekent dat in elke straat aan de woningzijde(s) een strook gereserveerd is voor de aanleg van nutsvoorzieningen. Naast deze reguliere kabels en leidingen loopt er ten westen van het plangebied een 150 kV hoogspanningsverbinding. Deze hoogspanningsverbinding komt nu ten westen van het plangebied boven de grond. In 2021 wordt de gehele hoogspanningsverbinding voor het gebied ten westen van het plangebied ondergronds gebracht. Het ondergronds brengen van deze hoogspanningsverbinding is één van de voorwaarden om de ontwikkeling die dit wijzigingsplan mogelijk maakt te kunnen realiseren. De belemmeringenstrook van de ondergrondse hoogspanningsverbinding is opgenomen op de verbeelding. In het plangebied zijn verder geen kabels en leidingen aanwezig die planologische bescherming behoeven.

Conclusie
Kabels en leidingen vormen geen belemmering voor het vaststellen van dit wijzigingsplan.

5.14 Gezondheid

Plansituatie
Het thema Gezonde verstedelijking kan op verschillende manieren worden ingevuld; dit kan zijn een kwalitatief hoogwaardige openbare ruimte, ruimte voor voetganger en fiets, energie, etc.

Het bieden van aantrekkelijke ruimte voor sport en bewegen in de openbare ruimte is een aandachtspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen. Een gezonde leefomgeving is een leefomgeving die als prettig wordt ervaren, uitnodigt tot gezond gedrag en waar de druk op onze gezondheid zo laag mogelijk is. Bij een gezonde leefomgeving gaat het zowel om harde milieuaspecten van de omgeving (zoals lucht- en geluidskwaliteit) en de inrichting van de omgeving en de manier waarop we deze beleven als om een gebouw waarin we wonen en werken, die een goede kwaliteit biedt (binnenmilieu) en geen ongezonde situaties kent.

De ligging van de woonwijk Rijnvliet ten opzichte van de binnenstad, het buitengebied, voorzieningen (recreatie en sport) en OV is positief voor gezonde mobiliteit (lopen en fietsen). Een van de belangrijke dragers van het stedenbouwkundig ontwerp is een ruime groen- en waterstructuur die aansluit aan de omgeving.

Groen heeft een positief effect op de gezondheid van mensen en werkt klimaat adaptief. Groen reduceert stress, bevordert herstel van ziekte, stimuleert bewegen, geeft de mogelijkheid om tot rust te komen of om te ontspannen, zorgt voor schaduw, verkoelt de lucht, zorgt voor waterberging en draagt bij aan biodiversiteit. In de woonwijk Rijnvliet wordt het groen nog breder ingezet, alle planten en bomen in deze buurt produceren voedsel: voor de andere planten en bomen, dieren, bewoners en bezoekers. Dit draagt op verschillende manieren bij aan de gezondheid van bewoners en bezoekers. Ook draagt dit bij aan het community gevoel en sociale cohesie in de buurt.

In de openbare ruimte van de woonwijk Rijnvliet bestaat voldoende ruimte voor speelruimte voor diverse groepen.

Binnen kan een gezonde geluidsituatie worden bereikt door de benodigde extra gevelisolatie die volgt uit de geluidwetgeving. Daarnaast zal bij het indelen van de woningen rekening moeten worden gehouden met de gemeentelijke Geluidnota, zodat toekomstige bewoners kunnen slapen aan een geluidluwe zijde waardoor hinder en slaapverstoring zoveel mogelijk wordt voorkomen.

Het bestemmingsplan Rijnvliet, op basis waarvan dit wijzigingsplan wordt gemaakt, biedt een kader om voornoemde volksgezondheidaspecten zo optimaal mogelijk vorm te geven. Volksgezondheid heeft een sterke relatie met belevingskwaliteit van de (semi-)openbare ruimte.

Het klimaat verandert: hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en een grotere kans op lange droge periodes. Heel veel regen in korte tijd, lange tijd droogte, hetere dagen en warmere nachten hebben gevolgen voor onze leefomgeving en gezondheid.

De rijksoverheid vindt het belangrijk dat inwoners van steden nu en in de toekomst gezond kunnen wonen, werken en ontspannen (Healthy Urban Living). Ook in Utrecht staat Healthy Urban Living centraal.

Conclusie
Gezondheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit wijzigingsplan.

5.15 Toegankelijkheid

Kader
Utrecht wil een stad zijn waar iedereen mee kan doen, waar we niemand buitensluiten. Een inclusieve toegankelijke stad. We willen dat alle inwoners en bezoekers, met en zonder beperking, alle (openbare) gebouwen, woningen, de openbare ruimte en dienstverlening kunnen gebruiken.

Utrecht werkt al sinds 2007 actief aan toegankelijkheid, eerst met Agenda 22 en nu volgens het VN-verdrag handicap. Het uitgangspunt van het VN-verdrag handicap is 'niets over ons zonder ons'. Samenwerking met de belangenorganisaties voor inwoners met een beperking in een zo vroeg mogelijk stadium van de planontwikkeling is daarmee noodzakelijk. De ambities van de gemeente voor het VN-verdrag handicap staan in de agenda 'Utrecht voor iedereen toegankelijk'. In de agenda 'Utrecht voor iedereen toegankelijk' zijn drie kansen omschreven die we als gemeente willen pakken. Dit zijn: sneller en concreet resultaat, niet alleen fysiek maar ook sociaal toegankelijk en samenwerken met de stad. Met het uitvoeringsprogramma 'Utrecht voor iedereen toegankelijk' laten we zien wat we al doen en wat we nieuw op pakken. Dit zijn acties die nodig zijn voor het benutten van de drie kansen.

Daarnaast moeten gebouwen en woningen voldoen aan het Bouwbesluit 2012. Met ingang van 1 juli 2021 en 1 januari 2022 treedt een aantal wijzigingen van het Bouwbesluit 2012 in werking. Er zijn dan nieuwe toegankelijkheidseisen voor bijvoorbeeld drempels bij hoofdingangen van nieuwe publiek toegankelijke gebouwen en alle toegangen bij nieuwbouwwoningen.

Plangebied
Woningen
Utrecht wil graag rolstoelbezoekbare en rolstoelbewoonbare woningen. Wij willen dat iedereen, ook als hij of zij gebruik maakt van een rolstoel, alle nieuwe of verbouwde woningen kan bezoeken. Iedereen kan vanaf de openbare weg bij de voordeur komen, een brief in de bus doen, aanbellen, binnengaan, in de woonkamer komen en bij het toilet, gebruik maken van de buitenruimte zoals een balkon of tuin. Dit houdt bijvoorbeeld in dat er geen trappetjes of opstapjes zijn, binnen of buiten de woning. Dit is een woning die bezoekbaar is. De woningen in het plangebied voldoen hieraan.

Openbare ruimte
De openbare ruimte moet zo zijn ingericht dat iedereen, met of zonder beperking zich goed kan verplaatsen. In de Kadernota Kwaliteit Openbare Ruimte staan de uitgangspunten. Het Handboek Openbare Ruimte en de richtlijn Voetpaden voor iedereen kunnen helpen bij de uitwerking. Aandacht is nodig bij hoogte verschillen en het overbruggen daarvan. In het plangebied zijn geen bruggen, trappen of hellingbanen in de openbare ruimte aanwezig.

Conclusie
De woningen die door dit wijzigingsplan mogelijk worden gemaakt voldoen aan de uitgangspunten voor toegankelijkheid.

5.16 Duurzaamheid

Elk bouwinitiatief moet een bijdrage leveren aan de duurzaamheidsdoelen van de gemeente. Daartoe worden initiatiefnemers uitgedaagd om in een visiedocument aan te geven waar zij toe in staat zijn en wat het oplevert voor dit plan en voor de stad als totaal. Onderwerpen die de revue kunnen passeren zijn de milieubelasting van het materiaalgebruik van draagconstructie, omhulling, afbouw/afwerking en installaties, het terugbrengen van het fossiel energieverbruik, de inzet van efficiënte of hernieuwbare energievormen, het verbeteren van het binnenmilieu en het effect van het initiatief op de belevingskwaliteit van de (semi-)openbare ruimte. Maar ook meer People georiënteerde onderwerpen zijn van belang.

Speciale aandacht gaat uit naar de toenemende schaarste van grondstoffen, in het bijzonder zeldzame aardmetalen. Zuinig zijn met grondstoffen is een nieuwe uitdaging.

Energie
Utrecht wil een duurzame stad zijn. Duurzame ontwikkeling betekent dat de keuzes die nu gemaakt worden, ervoor zorgen dat Utrecht in de toekomst aantrekkelijk is voor haar bewoners en bedrijven. Dit uit zich in nieuwbouw projecten in drie aspecten: energie, duurzaam en circulair bouwen. Aspecten als vergroening van daken voor opvang van hemelwater en het verminderen van de koellast, het toepassen van een slim energiesysteem met zonnepanelen en toepassing van een warmte- en koudeopslag (WKO) zijn mogelijkheden. Aansluiting op stadsverwarming behoort ook tot de mogelijkheden.

BENG
Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn. Dit houdt in dat alle nieuwbouw aardgasloos gebouwd wordt, en zoveel mogelijk energie duurzaam opwekt. In de warmtevisie zijn hiervoor de eerst beleidsregels vastgelegd (Visie warmtevoorziening Utrecht). Concreet betekent dit voor Utrecht dat er wordt ontworpen met de BENG methodiek om de energiebehoefte te beperken en uit wordt gegaan van lage temperatuurafgiftesystemen in gebouwen. Daarnaast moeten er voorzieningen worden getroffen rekening houdend met zowel gebouwgebonden verbruik (verwarming, etc.) als gebruiksgebonden verbruik (tv, koelkast, pc, etc.). Doel is zo min mogelijk CO2 uitstoot van het gebouw, volgens motie 2017/61: Utrecht bouwt BENG. Overigens geldt voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, vergunning aanvragen vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Die eisen vloeien voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese Energy Performance of Buildings Directive (EPBD).

Het toepassen van het Nul op de Meter concept is daarbij gewenst. Met het Utrechts Energie Protocol geeft de gemeente aanvullende richtlijnen hoe klimaatneutraliteit moet worden vormgegeven. Het Utrechts Energie Protocol geeft houvast bij het gezamenlijk stapsgewijs invullen van de ambitie om gebieden maximaal klimaatneutraal te (her)ontwikkelen en is een handreiking aan projectontwikkelaars hoe zij aan het principe van klimaatneutraal zijn vorm kunnen geven.

Bij toepassing van bodemwarmtepompen moet rekening worden gehouden met het beperken van uitputting van de bodem; volledige regeneratie van de bodemtemperatuur is het uitgangspunt. Bij luchtwarmtepompen moet rekening worden gehouden met geluidsaspecten. Ook moet rekening worden gehouden met het feit dat in grote delen van de stad alleen het 1e watervoerend pakket tot 50 meter diepte gebruikt kan worden.

GPR
Op het gebied van duurzaam bouwen spelen meerdere factoren een rol. Zo vraagt de gemeente aandacht voor circulair bouwen, groen, klimaatadaptatie (beperken hittestress en berging van regenwater bij stortbuien etc.) diervriendelijk bouwen, duurzaamheidsaspecten, integrale woonkwaliteit en een hoge kwaliteit voor de gebruiker. Een algehele duurzaamheidsprestatie wordt uitgedrukt via GPR gebouw, met als ondergrens een 7,5 gemiddeld over de vijf aspecten.

Plansituatie
Voor dit gebied is een bouwclaimovereenkomst gesloten met een ontwikkelaar, waarbij afspraken zijn gemaakt met betrekking tot duurzaamheid, onder andere de voorwaarde dat er gebruikt wordt gemaakt van stadsverwarming. Energieverspilling moet namelijk worden voorkomen. In lijn met het TRIAS energetica principe wordt zodoende in eerste instantie gekeken in hoeverre energieverbruik kan worden beperkt.

Warmteverlies wordt voorkomen door de toepassing van goede isolatie, kierdichting en een zuinig ventilatiesysteem met natuurlijke aanvoer en mechanische afvoer van ventilatielucht. De woningen worden standaard voorzien van een aansluiting op de stadsverwarming met vloerverwarming op de begane grond en radiatoren op de verdiepingen. Doordat stadsverwarming gebruik maakt van restwarmte zorgt deze manier van verwarmen voor vermindering van de CO2 uitstoot. Er wordt namelijk geen gebruik gemaakt van gas. Alle woningen hebben een energieprestatiecoëfficiënt (EPC) van 0,4 of lager en hebben dus energielabel A.

Naast het energielabel A zullen de woningen in Rijnvliet waarvoor nog geen omgevingsvergunning is aangevraagd voldoen aan de eisen die gelden voor BENG. Concreet betekent dit dat er wordt ontworpen met de BENG methodiek om de energiebehoefte te beperken en uit wordt gegaan van lage temperatuurafgiftesystemen in de woningen. Daarnaast zullen er voorzieningen te worden getroffen rekening houdend met zowel woninggebonden verbruik (verwarming, etc.) en gebruiksgebonden verbruik (tv. koelkast, pc, etc.). Doel is zo min mogelijk CO2 uitstoot van de woning.

De ambitie is om een woning te ontwerpen dat zoveel mogelijk in haar eigen energie behoefte voorziet. De belangrijkste schakel in het beperken van het energieverbruik is echter het gedrag van de bewoners.

Dit betekent dat de bewoners inzicht krijgen in hun energieverbruik, dit energieverbruik eenvoudig zullen kunnen beïnvloeden en ook kunnen vergelijken met anderen. Dit wordt gerealiseerd door het toepassen van slimme energiemeters en bedieningen via een app op de smartphone of tablet.

Conclusie
Voor dit gebied gelden de afspraken uit de bouwclaimovereenkomst en de wettelijke eisen uit het Bouwbesluit. Waar mogelijk werkt de ontwikkelaar mee aan de duurzaamheidsambities van de gemeente Utrecht, zoals hierboven beschreven. Zie verder bijlage 6.

5.17 Conclusie

Gelet op voorgaande paragrafen is de conclusie dat er geen belemmeringen zijn voor de ontwikkeling van de woningen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de financiële aspecten van de ontwikkeling. Voor bestemmingsplan Rijnvliet, met daarin de wijzigingsbevoegdheid voor dit wijzigingsplan, is op basis van het SP - en de daarin aangebracht wijzigingen - een financiële analyse gemaakt. De opbrengsten worden gerealiseerd door de verkoop van bouwgrond voor woningbouw. De kosten worden vooral bepaald door de grondverwerving, het bouw- en woonrijp maken van de locatie en de plankosten/apparaatskosten van de gemeente. Om de effecten van rente en inflatie te bepalen, zijn de kosten en opbrengsten gefaseerd in de tijd. Belangrijke uitgangspunten hierbij zijn de doorlooptijd van procedures, beschikbaarheid van gronden en de ingeschatte opname door de woningmarkt. De conclusie van de financiële analyse is dat de kosten en opbrengsten passen binnen de grondexploitatie van Leidsche Rijn. Dit wijzigingsplan is daarmee financieel uitvoerbaar.
Voor de locatie Rijnvliet is een ontwikkelovereenkomst gesloten met een projectontwikkelaar, die bouwrijpe kavels afneemt en de woningen realiseert. De gemeente is grondeigenaar, en zal zelf het bouwrijp maken uitvoeren. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid voldoende aangetoond.

Kostenverhaal
De gemeente is eigenaar van het plangebied waar de wijziging betrekking op heeft. Het kostenverhaal is daarmee anderszins verzekerd, namelijk via de uitgifte van bouwrijpe kavels. Er is geen noodzaak tot het stellen van eisen aan de fasering of de uitvoering. Voor zover nodig zijn deze eisen vastgelegd in de ontwikkelovereenkomst. Er zal bij dit wijzigingsplan dan ook géén exploitatieplan worden vastgesteld.

Planschade
Naast de kosten voor het maken van het wijzigingsplan moet een inschatting worden gemaakt van het risico van planschade. Dit risico is ambtelijk geanalyseerd, de conclusie is dat de omliggende gronden niet in waarde dalen door de nieuwe ontwikkelingen. De planschade wordt daarom geraamd op nihil. Het eventuele risico van planschade komt ten laste van de grondexploitatie Leidsche Rijn.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Het bestemmingsplan is aan een aantal instanties toegezonden voor reactie als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden (HDSR) en Provincie Utrecht hebben gereageerd.

Provincie Utrecht
De provincie heeft aangegeven geen opmerkingen in het kader van het provinciaal belang op het bestemmingsplan te hebben.

Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden (HDSR)
HDSR geeft aan dat voor hen onvoldoende duidelijk is in hoeverre in geheel Rijnvliet daadwerkelijk extra open water is gerealiseerd en vragen om een verduidelijking middels een overzichtskaart en berekening. Ook vragen ze om een vergelijking met de eerder afgegeven watervergunning voor Rijnvliet.

Reactie
Het bestemmingsplan is aangepast naar aanleiding van de vooroverlegreactie. Ter verduidelijking van de berekening en de locaties van overcompensatie aan open water in Rijnvliet zijn een overzichtskaart en een toelichting op de berekening en vergelijking met de eerder afgegeven watervergunning in de bijlagen van de toelichting opgenomen.

Hoofdstuk 7 Juridische plantoelichting

7.1 Inleiding

Het wijzigingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.

7.2 Planvorm

Het wijzigingsplan vloeit voort uit het bestemmingsplan Rijnvliet, het zogenoemde moederplan, waarin onder artikel 6.3 een wijzigingsbevoegdheid staat opgenomen voor het wijzigen van de bestemming Groen naar Wonen, onder de voorwaarden dat er geen milieuhygiënische bezwaren zijn en de bovengrondse hoogspanningsverbinding ondergronds wordt gebracht.

Dit wijzigingsplan is nadat het onherroepelijk is geworden onderdeel van het moederplan, bestemmingsplan 'Rijnvliet'. Voor de begripsbepalingen en de wijze van meten wordt verwezen naar het moederplan. Dit geldt ook voor de algemene regels.

7.3 Het gebruik van het woordje 'of'

Wanneer in de regels van dit bestemmingsplan in een opsomming van gevallen het woord 'of' wordt gebruikt, is daaronder mede begrepen de situatie dat meer dan een van de genoemde gevallen zich tegelijk voordoen. Onder 'of' wordt een combinatie van opties niet uitgesloten.

7.4 Artikelsgewijze toelichting

De regels van dit wijzigingsplan bouwen voort op de systematiek van het op 3 november 2016 door de raad vastgestelde bestemmingsplan 'Rijnvliet' met identificatiecode NL.IMRO.0344.BPRIJNVLIET-VA01.

De regels van dit wijzigingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
1. inleidende regels;
2. bestemmingsregels;
3. algemene regels;
4. overgangs- en slotregels.

Per artikel is hieronder een korte toelichting opgenomen.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In artikel 1 worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt. Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen.

Artikel 2 Wijze van meten
In artikel 2 is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels vastgelegd. In dit geval is de wijze van meten van bestemmingsplan 'Rijnvliet' van toepassing.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verhouding met regels bestemmingsplan Rijnvliet
In dit artikel wordt geregeld dat de regels en de verbeelding van bestemmingsplan 'Rijnvliet' blijven gelden, voor zover deze niet worden aangepast door dit wijzigingsplan. In het plangebied van dit wijzigingsplan wordt de bestemming 'groen' gewijzigd naar de bestemmingen die in dit wijzigingsplan staan. In dit artikel is ook geregeld dat de verwijzing naar artikel 22 gaat over artikel 22 in bestemmingsplan 'Rijnvliet'.

Artikel 4 Wonen
In dit artikel is artikel 6 'Groen' van bestemmingsplan 'Rijnvliet' gewijzigd in artikel 9 'Wonen' van bestemmingsplan 'Rijnvliet'. Hiermee is uitvoering gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid, zoals opgenomen in artikel 6.3 van het bestemmingsplan 'Rijnvliet'.

Artikel 5 Leiding - Hoogspanning
De dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' maakt een ondergrondse hoogspanningsleiding mogelijk. Het opnemen van een belemmeringenstrook is nodig om de ongestoorde ligging en werking van de verbinding te garanderen. In de bestemmingsomschrijving wordt een ondergrondse hoogspanningsleiding met een maximum spanning van 150 kV en een belemmeringenstrook mogelijk gemaakt. Ook zijn bijbehorende voorzieningen bestemd. In de bouwregels is geregeld dat er binnen de bestemming geen gebouwen zijn toegestaan. Er zijn wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bestemd voor de leiding of de bijbehorende voorzieningen toegestaan. Deze mogen maximaal 2 meter hoog zijn. Uitzonderingen gelden voor gebouwen en bouwwerken die binnen de andere voorkomende bestemmingen mogelijk zijn, als het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. Door middel van een omgevingsvergunning is het mogelijk voor het college van burgemeester en wethouders om af te wijken van de bouwregels voor het bouwen van gebouwen of bouwwerken volgens de andere voorkomende bestemmingen, als de belangen en de veiligheid van de hoogspanningsverbinding niet worden geschaad en de leidingbeheerder in de gelegenheid is gesteld advies uit te brengen. Tot slot is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden. Hiermee is geregeld dat aanleg- en grondwerkzaamheden niet zonder meer kunnen worden uitgevoerd ter plaatse van de belemmeringenstrook van de verbinding. Een vergunning voor dergelijke werkzaamheden wordt alleen verleend als de werkzaamheden niet strijdig zijn met het belang en de veiligheid van de hoogspanningsverbinding. Om dit te beoordelen wordt de leidingbeheerder in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen.

Artikel 6 Leiding - Hoogspanningsverbinding Voorlopig
De belemmeringenstrook van de bestaande bovengrondse hoogspanningsverbinding heeft de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding Voorlopig' gekregen. Voor de andere bestemmingen van deze gronden gelden bijzondere regels met het oog op de bescherming van en de veiligheidssituatie rond deze leiding. Het bouwen volgens die andere bestemmingen is alleen toegestaan via een afwijkingsbevoegdheid. De reden hiervoor is om te kunnen beoordelen of door bouwen geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van, en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding. Essentieel is dat de beheerder van de betreffende leiding in die beoordeling wordt betrokken. Daarom is als voorwaarde gesteld dat per afwijking vooraf advies van de leidingbeheerder moet worden ingewonnen.

De voorlopige bestemming geldt voor een periode van vier jaar vanaf de datum van de inwerkingtreding van het wijzigingsplan (artikel 3.2 Wet ruimtelijke ordening) of zoveel eerder als de inbedrijfname van de ondergrondse hoogspanningsverbinding. De voorlopige bestemming komt na deze periode te vervallen. De hoogspanningsverbinding is dan ondergronds gebracht. Na het vervallen van deze bestemming blijven andere voorkomende bestemmingen onverkort van toepassing.

Artikel 7 Waarde - Archeologie
Op de verbeelding zijn de gebieden waarvan bekend is dat er (vermoedelijk) archeologische waarden zijn, maar die niet zijn beschermd zijn als archeologisch monument, voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. De bescherming van de archeologische waardevolle gebieden is binnen de gemeente vastgelegd in de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.

Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
In het Besluit ruimtelijke ordening is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.

Indien de in het plan opgenomen regels, voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsregels van toepassing. De overgangsregel heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.

Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.

Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wabo die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.

Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.

Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.

Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.

Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.

Artikel 10 Slotregel
In dit artikel is de naam van het wijzigingsplan, de citeertitel, omschreven.

Prostitutie
In het plangebied van dit wijzigingsplan zijn geen seksinrichtingen gevestigd met een vergunning op basis van de APV. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan en zijn seksinrichtingen uitgesloten in de gebruiksbepaling en in de begripsbepaling "aan-huis-verbonden bedrijf". Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit wijzigingsplan geen algeheel verbod, maar wel een verbod op seksinrichtingen binnen dit plangebied.

7.5 Handhaving

Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend wijzigingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het wijzigingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.

Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingsplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.

Wijze van handhaven
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten bij handhaving van bestemmingsplannen tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het wijzigingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.