direct naar inhoud van 3.3 Uitvoeringsaspecten
Plan: Slingeraklaan-Zandweg, Langerak
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0344.BPSLINGERLAZANDWEG-0601

3.3 Uitvoeringsaspecten

3.3.1 Archeologie

Het plangebied ligt tussen de Leidsche Rijn en de Slingeraklaan. Bij de bouw van het eerste deel van de wijk Langerak heeft in 1997 en de jaren daarna op uitgebreide schaal archeologisch onderzoek plaatsgevonden (projecten met de code LR 2, 3, 4 en 14). Met name het gebied aan weerszijden van de Gouderaklaan, direct ten noorden en oosten van het plangebied, heeft bijzonder veel archeologische sporen uit de Romeinse tijd opgeleverd. Het betrof hier een zogenaamde inheems Romeinse nederzetting uit de tweede eeuw, waarvan door zandwinning alleen de dieper gelegen sporen zoals greppels en diepere paalkuilen bewaard zijn gebleven. Het archeologisch onderzoek in de jaren negentig heeft uitsluitend plaatsgevonden in de gemeente Utrecht. Direct ten oosten en ten noorden van het plangebied lag de gemeentegrens tussen Utrecht en Vleuten-De Meern, waarbij het plangebied in gemeente Vleuten-De Meern lag. Gezien de resultaten van het archeologisch onderzoek uit de jaren negentig is de verwachting voor het aantreffen van archeologisch sporen bijzonder groot te noemen. Met name de zone direct ten zuiden van de Slingeraklaan, maar ook de zone ten oosten van de Houtrakgracht, kan nog archeologische sporen bevatten. Een groot deel van de sporen kan echter bij de bouw en sloop van de bestaande loods verdwenen zijn. Om dit vast te kunnen stellen zal in eerste instantie archeologisch proefonderzoek moeten plaatsvinden. Hiervoor dient een proefsleuf van 4 meter breed, evenwijdig aan de Slingeraklaan, ter hoogte van de uit te geven percelen. Daarnaast in het zuiden van het plan een korte sleuf van 2 meter evenwijdig aan en ten westen van de oprijlaan (haaks op de zandweg). Indien archeologische waarden worden vastgesteld zal de rest van het terrein moeten worden opgegraven.

Aangezien de archeologische sporen in de omgeving sterk zijn aangetast door zand en kleiwinning, lijkt de kans klein dat in het plangebied sprake is van behoudenswaardige archeologische resten. De eventueel aanwezige archeologische waarden dienen vooruitlopend op het bouwrijp maken te worden opgegraven.

3.3.2 Bodem

In het plangebied zijn verschillende bodemonderzoeken1 uitgevoerd. Samenvattend is hier het volgende uit naar voren gekomen.

In het gehele plangebied worden in lichte mate bodemvreemde stoffen gevonden. Ook is er op enkele plaatse een lichte verontreiniging van zink en nikkel aangetroffen. De grenswaarden worden echter nauwelijks overschreden.

Op basis van deze resultaten kan er gesteld worden dat extra onderzoek niet nodig is. De verontreiniging is slechts in lichte mate aanwezig. Op een plaats binnen dit plangebied (kadastraal perceel 5564) is er in de bovenlaag van de grond (de puinhoudende laag) een lichte overschrijding van PAK aangetroffen. Dit vormt geen probleem met de voorgenomen woningbouw op dit perceel. Aangezien de bovenlaag een verhardingslaag is, zal deze tijdens het bouwrijp maken verwijderd worden. Indien deze grond herbruikt gaat worden, dan is een bodemstoffenonderzoek nodig. Voor het bestemmingsplan levert de bodem geen problemen op. De overige grond die vrijkomt in het plangebied kan zonder problemen hergebruikt worden in het gebied.

3.3.3 Ecologie
3.3.3.1 Inleiding

Aangezien dit bestemmingsplan een ontwikkelingsplan betreft dient er in kaart te worden gebracht wat de gevolgen van de ontwikkeling zijn op flora en fauna.

Toetsing op het voorkomen van beschermde soorten vindt in eerste instantie plaats via een verkennende toets, de quickscananalyse2 . Deze toetsing heeft tot doel om de ontwikkelingslocaties voor beschermde soorten flora en fauna in kaart te brengen en om een effecteninschatting te doen van het project op de aanwezige beschermde soorten. De effecteninschatting is essentieel om een uitspraak te doen over de effecten op een populatie, de te nemen maatregelen, het al dan niet aanvragen van een ontheffing en op het vaststellen van de bestemmingsplanwijzigingen.

3.3.3.2 Onderzoek

Het onderzoek (de quickscan) wordt gestart met een bureauonderzoek. Op deze wijze wordt er al een voorinventarisatie uitgevoerd, waaruit blijkt welke soorten logischerwijs in dit gebied voor kunnen komen. Na deze voorinventarisatie volgt een veldonderzoek waar ter plekke onderzocht wordt welke soorten dieren en planten in het gebied voorkomen. Nadat dit gebeurd is, wordt er een beschrijving gegeven van de aanwezige soorten en wordt er aangegeven of er maatregelen getroffen dienen te worden om de natuur te beschermen. De resultaten en conclusie van het onderzoek zijn in de volgende paragraaf beschreven.

3.3.3.3 Conclusie

De bevindingen uit deze quickscananalyse vormen geen belemmering voor het doorlopen van de bestemmingsplanprocedure voor de planlocatie voor de bouw van woningen op de planlocatie. Er is middels deze rapportage voldoende rekening wordt gehouden met de verplichtingen die er voortvloeien vanuit de Flora- en faunawet.

Tabel 1: (Mogelijk) aanwezige beschermde soorten, mogelijke negatieve effecten op deze soorten, de noodzaak van aanvullend onderzoek, mitigerende maatregelen en noodzaak ontheffing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPSLINGERLAZANDWEG-0601_0006.jpg"

3.3.4 Externe veiligheid
3.3.4.1 Achtergrond

Bij het inzichtelijk maken van externe veiligheidsrisico's wordt een tweetal begrippen gehanteerd, zijnde het 'plaatsgebonden risico' en het 'groepsrisico':

  • Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans aan dat iemand, die voortdurend op een bepaalde plaats onbeschermd zou verblijven, ten gevolge van enig ongewoon voorval bij een bepaalde activiteit om het leven komt.
  • Het groepsrisico (GR) geeft de kans weer dat een bepaalde groep mensen door de effecten van een activiteit dodelijk wordt getroffen. Het groepsrisico is afhankelijk van de bevolkingsdichtheid in de omgeving.

Binnen het onderzoeksgebied, of in de nabijheid ervan, kunnen verschillende risicobronnen aanwezig zijn waarvan de externe veiligheidsimpact in kaart gebracht moet worden. Dit betreffen de volgende bronnen:

  • Vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Aardgasleiding;
  • Risicovolle inrichtingen.

In onderstaande paragrafen worden deze drie risicobronnen nader geanalyseerd.

3.3.4.2 Analyse

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor of water levert een risico op voor de omgeving. Wanneer in de nabijheid van een transportas voor gevaarlijke stoffen een ruimtelijke ontwikkeling gepland is, moeten deze risico's in kaart gebracht worden. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een modelleringprogramma waarin op basis van vervoersintensiteiten en omliggende populatie kwantitatief het risico inzichtelijk gemaakt wordt. Hieronder wordt aangegeven per soort vervoer wat de gevolgen voor het plangebied zijn.

Weg

De transportas die het dichtst bij het plangebied ligt, is de A2. Deze ligt op ongeveer 1.400 meter van het plangebied. Conform de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke stoffen , hoeven er geen beperkingen aan het ruimtegebruik te worden gesteld in het gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt. Derhalve doen zich vanuit het oogpunt van externe veiligheid geen knelpunten voor als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A2.

Basisnet

Het 'Basisnet' uit 2008 beoogt (onder andere) de spanning tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid te verminderen door het vaststellen van gebruiksruimtes voor het vervoer en veiligheidszones voor de ruimtelijke ordening. In deze notitie worden de knelpunten benoemd voor wat betreft de ligging van plaatsgebonden risicocontouren en de relatie daarvan met aanwezige bebouwing. In onderstaande tabel 2 zijn de classificaties weergegeven, zoals deze zijn omschreven in het Basisnet.

Tabel 2 Gebruiksruimtes conform Basisnet (concept 0.4)

  KOV-zone1    PAG2  
A2, Afrit 7 Oog in Al - Kp. Ouderijn   Niet aanwezig   aanwezig  
  • 1. KOV = Kwetsbaar object vrije zone
  • 2. PAG = Plasbrand Aandachts Gebied

Het PAG is het gebied tot 30 meter van de weg waarin, bij de realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand.

De ontwikkelingen waarvoor dit onderzoek wordt uitgevoerd bevinden zich op 1.400 meter van de snelweg en dus ver buiten deze zone. Ook op basis van het Basisnet zijn derhalve geen knelpunten voorzien voor het wijzigen van het bestemmingsplan waarbij de woningen worden gerealiseerd.

Spoor
De spoorlijn Utrecht - Woerden ligt op ruim 1.700 meter ten Noorden van het plangebied. Over deze spoorlijn vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Derhalve worden geen knelpunten voor het plangebied voorzien.

Water
De dichtstbijzijnde waterweg is het Amsterdam - Rijnkanaal en bevindt zich aan de Oostzijde van het plangebied op 1.600 meter. In het Basisnet Water wordt aangegeven dat bij de huidige vervoersintensiteiten zich geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6 voordoet. Bij een factor 10 groei van de vervoerde hoeveelheid gevaarlijke stoffen, bedraagt deze 2,5 meter op de oever.

Gezien de afstand tot het plangebied doen zich derhalve als gevolg van de aanwezige waterweg geen knelpunten voor.

Aardgasleiding
In het plangebied is geen hogedruk aardgasleiding gelegen. De dichtstbijzijnde leiding ligt op ruim 2.000 meter van de voorgenomen bebouwingen. Op deze afstand doen zich geen risico's voor de geplande ontwikkelingen voor.

Risicovolle inrichtingen
Op basis van de provinciale risicokaart blijkt dat de dichtst bij zijnde inrichting met een risicocontour zich op ongeveer 625 meter ten zuidoosten van het plangebied bevindt. Het betreft een CPR-15 opslagloods. Deze inrichting heeft geen invloed op het plangebied gezien de kleine effecten (risicocontour 10-6 van 20 meter).

3.3.4.3 Conclusie
  • Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg: gezien de afstand tot de dichtstbijzijnde transportas doen zich geen risico's voor als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg.
  • Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor: aangezien er over de dichtstbijzijnde spoorlijn geen gevaarlijke stoffen worden vervoerd, doen zich geen risico's voor als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor.
  • Vervoer van gevaarlijke stoffen over water: gezien de afstand tot het plangebied doen zich geen risico's voor als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water.
  • Aardgasleiding: gezien de afstand tot het plangebied van de dichtstbijzijnde aardgasleiding doen zich geen risico's voor als gevolg van hogedruk aardgasleidingen.
  • Risicovolle inrichtingen. gezien de afstand van de dichtstbijzijnde risicovolle inrichting tot het plangebied doen zich geen knelpunten voor wat betreft externe veiligheid.
3.3.5 Geluid
3.3.5.1 Geluid van wegverkeer

Aangezien de wegen in de omgeving van de nieuwbouw 30 km/uur-wegen zijn, hebben deze wegen geen zone en zijn vrijgesteld van akoestisch onderzoek. Het betreft wegen waar sprake is van een zeer lage verkeersdruk, die niet significant bijdragen aan de toekomstige gevelbelasting. Echter voor een milieutoets wordt de geluidbelasting van de 30 km/uur-wegen in beeld gebracht.

3.3.5.2 Uitgangspunten
  • De verkeersgegevens voor het peiljaar 2020 zijn afkomstig van de gemeente Utrecht en zijn opgenomen in Bijlage 4 Bijlage bij akoestisch onderzoek);
  • De berekeningen zijn uitgevoerd volgens Standaardrekenmethode II uit het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006;
  • De geluidbelastingen op de gevels van de nieuw te bouwen woningen zijn berekend op 1,5 meter boven de (verdiepings-)vloeren. Verder is ervan uitgegaan dat de weg nagenoeg op gelijke hoogte ligt als de omgeving;
  • De contouren zijn berekend op 4,5 m hoogte;
  • De aftrek overeenkomstig artikel 110g van de Wet geluidhinder bedraagt 5 dB voor wegen met een rijsnelheid tot 70 km/uur. Dit geldt voor de onderzochte wegen.
3.3.5.3 Toetsing

De 30 km/uur-wegvakken hebben geen wettelijke geluidzone en vallen niet onder de wettelijke normering. Door de geluidbelasting op de planlocatie te berekenen kan wel een indicatie worden gegeven van de optredende milieusituatie.

Voor de beoordeling van de rekenresultaten van de 30 km/uur-wegen wordt gerefereerd aan de wettelijke normstelling voor nieuwbouw langs een bestaande weg in stedelijk gebied.

Een gevelbelasting onder de 48 dB wordt als "goed" gekenmerkt, tussen de 48 en 63 dB als "stedelijk toelaatbaar" en boven de 63 dB als "slecht".

De karakteristieke geluidwering van een verblijfsgebied in de nieuwe woning dient ten minste gelijk te zijn aan de hoogte van de geluidbelasting op de gevel minus de binnenwaarde. Bij het berekenen van de geluidwering dient de aftrek van artikel 110g Wet geluidhinder niet toegepast te worden. Woningen hebben een maximale binnenwaarde van 33 dB.

3.3.5.4 Resultaten

In Bijlage 4 Bijlage bij akoestisch onderzoek) zijn de resultaten opgenomen van de 30 km/uur wegen. De maximale geluidbelasting is 54 dB.

In de berekeningen is uitgegaan van 'gewone' elementenverharding op de wegen (met uitzondering van de Zandweg). Voor elementenverharding in keperverband mag een correctie worden toegepast van 2 dB ten opzichte van 'gewone' elementenverharding. De maximale geluidbelasting zou dan 52 dB bedragen.

3.3.5.5 Conclusie

De gevelbelasting van de nieuw te realiseren woningen wordt gekenmerkt als "goed" en "stedelijk toelaatbaar".

Ten gevolge van de 30 km/uur wegen zou de karakteristieke geluidwering van de nieuwbouw 20 - 26 dB moeten bedragen (max. geluidbelasting = 54+5-33 = 26 dB) wanneer de wegen bestaan uit 'gewone' elementenverharding.

Op de onderstaande afbeelding is een overzichtskaartje van de wegsnelheden in de omgeving te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPSLINGERLAZANDWEG-0601_0007.png"

Figuur 6: wegsnelheden

NB: De voor dit bestemmingsplan gehanteerde cijfers voor het jaar 2020 zijn gebaseerd op een analyse van het verkeersmodel VRU 2.0 Utr. 2.0. Op 1 juli 2011 is het nieuwe verkeersmodel VRU 2.0, UTR 2.2 in werking getreden. De voor dit bestemmingsplan gehanteerde cijfers zijn daarom gecontroleerd op een mogelijk verschil met het vorige verkeersmodel. De afwijking van de cijfers is beperkt. Er is geen sprake van een (relevante) toename van het geluidsniveau als gevolg van de nieuwe cijfers of een dusdanige substantiële verlaging dat een aanpassing van de onderzoeksrapporten nodig is. De conclusie uit de onderzoeksrapportage wijzigt daardoor niet en door de afdeling verkeer aangekleverde cijfers zijn steeds representatief. De conclusie uit de onderzoeksrapportage is derhalve onveranderd.

3.3.5.6 Geluid van nabijgelegen bedrijven

Ter plaatse van het perceel Zandweg 68 staat een woning met achter op het perceel een bijgebouw dat beperkt werd gebruikt t.b.v. opslag maar niet in gebruik was als t.b.v. de uitvoering van een aannemers/klussen bedrijf. Naar aanleiding van een zienswijze hieromtrent is vastgesteld, dat voor dit perceel een ontheffing 3.23 Wro gekregen voor een bedrijf categorie 2, (passend binnen een woonomgeving). Daarnaast heeft reclamant een Melding Barim gedaan (13/9/10) en deze is door de gemeente geaccepteerd.

Naar aanleiding van de reactie op het SpvE en nogmaals naar aanleiding van het indienen van de zienswijzen is de feitelijke situatie beoordeeld. Tot op dit moment wordt er geen bedrijf uitgeoefend in het bijgebouw op het perceel van reclamant.

Via de ontheffing 3.23 Wro en de melding Barim heeft reclamant wel de mogelijkheid om in de toekomst bedrijfsactiviteiten te ontwikkelen. Daarom is aanvullend akoestisch onderzoek gedaan uitgaand van de maximaal toegestane bedrijfssituatie in categorie 2 en de Barim-melding. Uit dit onderzoek is gebleken dat, indien reclamant daadwerkelijk de activiteiten van een aannemersbedrijf zou uitvoeren in de bestaande hal de geluidsbelasting op de toekomstige woningen hoger zijn dan gewenst voor een goed woon en leefklimaat conform een goede ruimtelijke ordening en ook hoger dan volgens de wet milieubeheer (Barim) toegestaan.

Uit het akoestisch onderzoek ( Kupers en Niggerbrugge, akoestisch onderzoek "Beoordeling woningbouw nabij loods aannemersbedrijf perceel Zandweg 68 te Utrecht" Versie R0850237aaA2.amo. november 2011) blijkt echter dat met het treffen van bouwtechnische en isolerende maatregelen aanpassing van de hal goed mogelijk is waardoor een situatie ontstaat waarin de nieuwe woningen volgens de goede ruimtelijke ordening wel kunnen worden bestemd en reclamant kan voldoen aan de normen Barim. Het treffen van deze maatregelen zal als voorwaarde gesteld worden in de regels van dit bestemmingsplan t.b.v. de relevante woningbouw

3.3.6 Luchtkwaliteit
3.3.6.1 Wettelijk kader

Op 15 november 2007 is een nieuw wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen van kracht geworden welke in hoofdlijnen is beschreven in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Door deze wijziging is het Besluit luchtkwaliteit 2005 en het Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit 2006 komen te vervallen. Daarvoor in de plaats is een aantal nieuwe Ministeriële regelingen en Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) van kracht geworden. Een van deze nieuwe AmvB's is de AMvB 'Niet in beteken ende mate' (NIBM).

De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide (SO2), stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), koolmonoxide (CO), benzeen en lood (Pb), waaraan de concentraties in de lucht moeten voldoen. Tevens wordt in de Wlk aangegeven op welke termijn de gestelde normen gehaald moeten worden. De meest kritische componenten ten aanzien van mogelijke overschrijding van de grenswaarden van de Wlk zijn in Nederland fijn stof en NO2. Indien de emissies van de overige componenten niet of nauwelijks wordt verwacht, is het gebruikelijk om slechts op de twee meest kritische componenten te toetsen.

Bij nieuwe ontwikkelingen dient in het kader van de Wlk de invloed op de luchtkwaliteit inzichtelijk te worden gemaakt. Dit kan door middel van het aannemelijk maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft en hiermee voldoet aan de grenswaarde uit de Wlk (3% criterium) of de invloed van het project op de luchtkwaliteit rechtstreeks te toetsen aan de grenswaarden voor NO2 en fijn stof uit de Wlk.

3.3.6.2 NIBM

Ontwikkelingen die rechtstreeks onder de NIBM-regeling vallen zijn:

  • <= 500 woningen, met 1 ontsluitingsweg
  • <= 1.000 woningen met 2 ontsluitingswegen
  • <= 33.333 m2 bvo kantoren, met 1 ontsluitingsweg
  • <= 66.667 m2 bvo kantoren met 2 ontsluitingswegen
  • Combinatie woningen en kantoren, met 2 ontsluitingswegen

(formule: 0,0008 * aantal woningen + 0,000012 * m2 bvo kantoren <= 0,4)

3.3.6.3 Conclusie

Zoals in de planbeschrijving reeds is aangegeven, betreft het hier de ontwikkeling van 42 woningen, zonder verdere kantoren. Dat wil zeggen dat er voldaan wordt aan de criteria voor NIBM. Luchtkwaliteit brengt dan ook geen belemmeringen met zich mee voor dit bestemmingsplan.

3.3.7 Mobiliteit
3.3.7.1 Onderzoek

Het plangebied wordt ontsloten door de buslijnen 26 en 128. Op grotere afstand bevinden zich ook haltes van de buslijnen 126/125/127/420 en de buslijnen 28/180. De dichtstbijzijnde haltes bevinden zich aan de Langerakbaan, deze bevinden zich op een afstand van circa 500 meter van het plangebied. Figuur 7 geeft de locaties van de haltes van de buslijnen 26 en 128 weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPSLINGERLAZANDWEG-0601_0008.jpg"

Figuur 7: wegen en ov-kaart (bron: maps.live.nl)

Het plangebied is met de auto bereikbaar vanuit het noorden via rijksweg 2, de Verlengde Vleutenseweg, Hogeweide en Langerakbaan. Vanuit het zuiden is het plangebied bereikbaar via rijksweg 12, de Meerndijk en de Zandweg.

Het zuidelijk gedeelte van het plangebied wordt op lokaal niveau direct ontsloten door de Zandweg. In de plansituatie worden extra verbindingen aangebracht waardoor de noordelijke strook van het plangebied middels bruggen direct ontsloten wordt op de Slingeraklaan.

Het verkeer afkomstig van het zuidelijke deel van de planlocatie zal afgewikkeld worden via de Zandweg (groen omcirkelt). Het verkeer afkomstig van het noordelijke deel van de planlocatie zal afgewikkeld worden via de Slingeraklaan (rood omcirkelt). Verkeer afkomstig van het westelijke deel van de planlocatie zal hoofdzakelijk afgewikkeld worden via de Houtrakgracht (blauw omcirkelt). Figuur 8 geeft een schets van de verdeling van het verkeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPSLINGERLAZANDWEG-0601_0009.jpg"

Figuur 8: verkeersafwikkeling

Met behulp van de vigerende parkeernormen van De Meern zijn 56 parkeerplaatsen benodigd voor het plangebied, zie tabel 5. In de plansituatie zijn 31 openbare parkeerplaatsen, 14 tuinparkeerplaatsen, 4 parkeerplaatsen op bruggen, 8 parkeerplaatsen op de kavels en 12 parkeerplaatsen in garages van woningen opgenomen. Dit resulteert in een parkeergelegenheid van 30 plaatsen die op eigen terrein gerealiseerd worden, hierdoor dienen 26 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden in de openbare ruimte. In de plansituatie is voorzien in 31 parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Binnen de bandbreedte van de parkeernormen voldoet de plansituatie.

Aantal woningen   Woningsoort   Parkeer-
norm  
Parkeer-
plaatsen  
Parkeergelegen- heid op eigen terrein (1*)   Parkeerplaatsen in openbare ruimte  
4   Vrijstaande woningen   1,7 – 2,0   7 (2*)   7   0  
4   2x2 Geschakeld / Twee-onder-een-kap woningen   1,6 – 1,8   7 (3*)   2   5  
4   1x4 Geschakeld / Tussen/hoek woningen (rijtjeswoning)   1,3 – 1,5   7 (4*)   7   0  
28   Starterswoning / Etage   1,3 – 1,5   35 (5*)   14   21  
40   Totaal   56 pp   30 pp   26 pp  

  • 1. Voor de vrijstaande woningen en de 4 geschakelde woningen is aangenomen dat zij hun parkeernorm compenseren op eigen terrein. Deze woningen hebben een parkeergarage plus voldoende parkeerruimte op eigen terrein, daarom is aangenomen dat deze woningen hun parkeernorm op eigen terrein vervullen. Verder is aangenomen dat bezoekersparkeren voor deze woningen ook op eigen terrein plaatsvindt.
  • 2. Toegepaste norm; 1,75 pppw.
  • 3. Toegepaste norm; 1,75 pppw.
  • 4. Toegepaste norm; 1,75 pppw.
  • 5. Toegepaste norm; 1,25 pppw.

3.3.7.2 Conclusie

Het plangebied wordt door het openbaar vervoer voldoende ontsloten, het OV-gebruik in de wijk zou bevordert kunnen worden door de bushaltes in de regio te optimaliseren.

Verwacht wordt dat de verkeersgeneratie van het planalternatief niet tot knelpunten in de doorstroming zal leiden. Op de wegen rondom de planlocatie is voldoende restcapaciteit aanwezig.

De planlocatie voldoet binnen de bandbreedte aan de parkeernormen.

3.3.8 Water
3.3.8.1 Huidige situatie


Oppervlaktewater
Het oppervlaktewaterpeil van de kavelsloten ten westen en noorden van het plangebied maakt onderdeel uit van het watersysteem Leidsche Rijn. Het oppervlaktewaterpeil fluctueert tussen 0,00 m en -0,30 m NAP, zie figuur 3. Het oppervlaktewater heeft een natuurlijke fluctuatie van 30 cm. De Leidsche Rijn heeft een vast peil van -0,40 m NAP. Het achterliggende terrein loost via de westelijke kavelsloot (=Houtrakgracht) op de Leidsche Rijn. Deze staan door middel van een duiker met elkaar in verbinding.

Het waterpeil is -0,1 m NAP voor de watergang langs de Slingeraklaan en -0,4 m NAP voor de watergang langs de Houtrakgracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPSLINGERLAZANDWEG-0601_0010.jpg"

Figuur 9: Watersysteem

Riolering
Het huidige riool in de Zandweg is enkel een persleiding en is in 1974 aangelegd. De panden 66 tot 69a zijn hierop aangesloten. De riolering in de Slingeraklaan bestaat uit een vuilwaterriool en een tweetal drainage riolen. Deze dienen voor de afvoer van geïnfiltreerd hemelwater. Het riool is in 1998 aangelegd.

Bodem
De grondopbouw bestaat voornamelijk uit een mengsel van zand en klei. De grond is door deze samenstelling slecht waterdoorlatend. Wanneer voor de verwerking van het hemelwater een infiltratie voorziening wordt toegepast, is nader grondonderzoek noodzakelijk. Het maaiveld ligt gemiddeld op +0,90 m NAP.

Grondwater
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen gegevens bekend over de grondwaterstand. Het plangebied is gelegen aan de Leidsche Rijn. Het omringende watersysteem fluctueert tussen 0,00 m en -0,30 m NAP. Hieruit is opgemaakt dat de grondwaterstand zich tussen de -0,10 m en -0,30 m NAP bevindt. Dit levert een ontwateringsdiepte op van 1 tot 1,2 m.

Waterkeringen
Langs de Leidsche Rijn (buiten het plangebied) bevindt zich een regionale waterkering.

3.3.8.2 Toekomstige situatie en conclusie


Benodigde compensatie waterberging
Binnen het totale plangebied van Leidsche Rijn zijn tussen de gemeente en het waterschap afspraken gemaakt over het functioneren van het watersysteem. In het kader van dit plan wordt extra waterberging gegraven door aan de noordoost kant van het plangebied de watergang te verleggen en te verbreden. In totaal wordt er ca. 175m2 extra water aangelegd. Deze actie heeft tot resultaat dat de piekafvoer van regenwater van de nieuw te bouwen daken en parkeerplaatsen geborgen kan worden en niet afgewenteld wordt op de rest van Leidsche Rijn.

Daarnaast wordt het regenwater via waterpasserende verharding en via infiltratieriool geinfiltreerd in de bodem, zodat ook hiermee berging plaats vindt, grondwater aangevuld wordt en wateroverlast wordt voorkomen.

Voor het dempen van water, het graven van oppervlaktewater, het lozen van regenwater op de watergang, het aanleggen van bruggen en duikers en bouwen in de beschermingszone van de waterkering dient een Watervergunning aangevraagd te worden. Er worden voor de realisatie van het plan gebied geen watergangen gedempt.

Riolering en waterkwaliteit
Het hemelwater en vuilwater van de toekomstige woningen wordt conform het Bouwbesluit gescheiden ingezameld. Het vuilwater wordt onder vrij verval afgevoerd naar het bestaande vuilwaterstelsel in de Slingeraklaan. Ons voorstel is om het hemelwater deels bovengronds en deels ondergronds af te voeren naar het oppervlaktewater. De verhardingen en dakvlak van woningen die direct gelegen zijn aan een watergang worden bovengronds afgevoerd naar de watergang. Voor het dakvlak van woningen en verhardingen die niet direct aan watergangen zijn gelegen, wordt een waterpasserende verharding aangebracht met daaronder een waterbergende fundering conform de richtlijnen van de gemeente. Onder de fundering wordt een infiltratieriool aangelegd met een tweetal overstorten op de watergang aan de Houtrakgracht.

De verharde oppervlakken van daken, wegen en parkeerplaatsen valt volgens de beslisboom aan- en afkoppelen onder de categorie licht verontreinigde oppervlakken (dak c.q. wegen). Het hemelwater kan zonder voorzieningen lozen op het oppervlaktewater.

Watergangen
De watergangen langs de Houtrakgracht en de Slingeraklaan zullen middels een duiker met elkaar worden verbonden. Dit geldt ook voor de verbinding tussen de watergangen in het oosten van het plangebied, onder de Slingeraklaan door. Verder zal er langs de Houtrakgracht een groenstrook komen van ongeveer 4 meter, tussen de verharding en de watergang. De watergang langs de Slingerklaan zal voor een deel achter de nieuw te realiseren woningen omgelegd worden (oostelijke deel), de rest blijft direct langs de Slingeraklaan lopen (westelijk deel). Deze watergang zal verder vergroot worden. Hierover zijn afspraken gemaakt met HDSR. Door het deels verleggen van de watergang ontstaan er minder doodlopende watergangen na realisatie. Tenslotte zal, zoals hiervoor gemeld, in het oostelijke deel van het plangebied extra oppervlaktewater gerealiseerd worden.

In overleg met de beheerders van gemeente -verantwoordelijk voor het onderhoud van de openbare ruimte en de watergangen in de gebruiksfase- voorziet het inrichtingsplan in onderhoud van de watergangen voor een deel met behulp van een maaiboot. De watergangen krijgen hiervoor de juiste afmetingen en er zijn plekken waar de maaiboot kan draaien. Tevens is er voldoende ruimte om een plek te creëren waar de maaiboot te water gelaten kan worden, een boothelling.

Waterkering
Een deel van de beschermingszone (10 meter) en de buitenbeschermingszone (25 meter) van de regionale waterkering vallen binnen het plangebied. Binnen de beschermingszone is het niet toegestaan om gebouwen of andere constructies aan te leggen. Binnen de buitenbeschermingszone is het onder andere niet toegestaan om ontgravingen te verrichten en om grond af te graven, te egaliseren of af te voeren. De nieuw te realiseren woning aan de Zandweg zal buiten de beschermingszone gebouwd worden en zelfs grotendeels of volledig buiten de buitenbeschermingszone. De delen die eventueel in de buitenbeschermingszone gebouwd zullen worden, zullen conform de regels die HDSR daarvoor hanteert worden aangelegd. Voor het graven, dempen en bouwen in deze zone is een Watervergunning in het kader van de Waterwet nodig van het waterschap. Op basis van globale informatie is ingeschat dat de nieuw te realiseren woning geen gevolgen heeft voor de (stabiliteit van) de waterkering en de aanwezige damwand. In het kader van de aanvraag Watervergunning zal blijken of er technische maatregelen nodig zijn om de waterkering te beschermen en zodoende een overstroming te voorkomen.

Ten behoeve van deze beschermingszone en om één en ander juridisch te borgen is er een dubbelbestemming in de planregels en op de verbeelding (plankaart) opgenomen.