Plan: | Overvecht-Noordelijke stadsrand |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0344.BPOVERVECHTNSR-0601 |
De gezamenlijke overheden hebben hun duurzaamheidsambitie onder andere geconcretiseerd in het convenant duurzaam inkopen (www.senternovem.nl/duurzaaminkopen). Daarin hanteren zij als contractvoorwaarden voor stedenbouwkundige plannen het gebruik van de Duurzaamheids Prestatie op Locatie (www.senternovem.nl). DPL concretiseert de per project geselecteerde duurzaamheidsthema's door middel van indicatoren en scoort die op een 0 – 10 schaal. Het voldoen aan wettelijke minimumeisen scoort 6, het hoogst haalbare 10. De totaalscore over alle indicatoren kan worden gemiddeld. Een doorsnee wijk scoort gemiddeld 6. Duurzaam inkopen geeft geen minimumeis voor de DPL. De duurzaamheidsambitie van de gemeente Utrecht komt overeen met een gemiddelde DPL van 8½.
Op gebouwniveau hanteert het convenant als maat de GPR Gebouw (www.gprgebouw.nl). Ook GPR Gebouw werkt met een 0 – 10 schaal. Utrecht stelt een GPR van 8½ als minimum voor haar eigen gebouwen. Voor kantoren wordt ook GreenCalc+ veel gebruikt (www.greencalc.com).
Aparte aandacht vraagt de kwaliteit van het binnenmilieu, in het bijzonder gebouwen waar kinderen langdurig verblijven. Bij scholen is dit vaak zo slecht dat de leerprestaties daar onder lijden. Daarom is de gemeente Utrecht met de gezamenlijke schoolbesturen als kwaliteitseis voor het binnenmilieu klasse B overeengekomen (Praktijkboek Gezonde Gebouwen cahier T2 binnenmilieu in basisscholen). In de geest van de afspraak voor scholen is het verstandig ook voor andere gebouwen met 'verblijvers' zoals kantoren, gebouwen voor kinderopvang/BSO (BuitenSchoolse Opvang) en woningen kwaliteitseisen te stellen aan het binnenmilieu.
De kwaliteit van het binnenmilieu wordt uiteindelijk in de bouwplanfase uitgewerkt, maar hangt sterk samen met de energiehuishouding. Daarom is het belangrijk om integraal te ontwerpen.
Concreet betekent dit voor plannen een stevige reductie van het fossiel energieverbruik in de gebouwde omgeving, beperken milieubelasting door gebouw zelf, toepassen van hout uit duurzame bossen, vermijden uitlogende verontreinigende bouwmaterialen, robuuste voorzieningen om het binnenmilieu in gebouwen en in het bijzonder gebouwen waar kinderen langdurig verblijven op orde te hebben.
Het grootste deel van de milieubelasting door bouwen, wonen en werken is het gevolg van het gebruik van fossiele brandstoffen voor warmte, koude en kracht. Fossiele brandstoffen veroorzaken veel milieubelasting en de schaarste kan leiden tot geopolitieke spanningen. Vooral de uitstoot van CO2 staat nu in de belangstelling. CO2-emissie leidt tot opwarming van de atmosfeer en klimaatverandering. Vanwege dit grote duurzaamheidseffect van energiegebruik behandelen we energie als apart thema.
De gemeente Utrecht heeft de ambitie om in 2030 als grondgebied CO2-neutraal te zijn. Dit vereist een stevige inspanning van alle betrokken partijen. Voorwaarde voor het kunnen realiseren van de nodige maatregelen, ook op gebouwniveau, is een optimale energie-infrastructuur op bouwblok-, buurt- en wijkniveau. Daarbij kan het gaan over het gebruik van stadsverwarming als dat in de nabijheid ligt. Ook andere technieken kunnen de behoefte aan fossiele energie beperken zoals het inzetten van warmte-koude opslag in de bodem. Maar de belangrijkste eerste stap is een goed geïsoleerd en kier/naad-dicht gebouw, rekening houdend met gezondheidscondities.
Een reële bijdrage aan de gemeentelijke energieambitie vereist een energieprestatie ruim boven het wettelijk vereiste. De wettelijke eis ligt vast in het Bouwbesluit, en verplicht nu dat nieuwe woningen een Energie Prestatie Coëfficient hebben van 0,8. Op korte termijn wordt die wettelijke eis aangescherpt.. Op bouwblok- en hoger schaalniveau komt dit overeen met een EPL (Energie Prestatie op Locatie, de energiemaat op bouwblokniveau) van 6,8. Een EPL > 8½ wordt beschouwd als innovatief, een EPL van 7,2 – 8 als 'voorlopend' (SLOK klimaatconvenant).