Plan: | Chw bestemmingsplan circulair Bedrijvenpark Strijkviertel |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0344.BPCIRBEDPARKSTRIJK-ON01 |
Aanleiding
Tussen de Strijkviertelplas, sportpark Rijnvliet en de C.H. Letschertweg ontwikkelt de gemeente het circulaire Bedrijvenpark Strijkviertel en een uitbreiding van sportpark Rijnvliet. Een groen, circulair, duurzaam bedrijventerrein voor kleine bedrijven (MKB) in de maakindustrie met een focus op het MKB. Onze snel groeiende stad heeft dit circulaire bedrijventerrein hard nodig voor meer banen. Het bedrijvenpark is voor kleine bedrijven die het milieu weinig belasten en nauwelijks overlast veroorzaken voor de omgeving. Hierbij valt te denken aan bedrijven zoals:
Circulair Bedrijvenpark Strijkviertel wordt op een duurzame, circulaire manier ontwikkeld. Dat betekent dat de materialen voor de gebouwen en openbare ruimte duurzaam en opnieuw te gebruiken zijn. De ruimte op het bedrijvenpark wordt multifunctioneel en intensief gebruik door arbeidsintensieve bedrijven. Om ruimte te besparen, is de wens dat bedrijven een aantal voorzieningen delen, zoals parkeerplaatsen voor werknemers en bezoekers en laad- en losstraten. Groene gevels en groene daken zorgen voor koelte in hete zomers net als een systeem van opslag van water op de daken en onder de grond. Ook zorgt dit ervoor dat er minder wateroverlast is bij zware regenbuien.
Naast meer banen zorgt het groeiend aantal inwoners ook voor meer behoefte aan sportvoorzieningen en ruimte voor recreatie en beweging. Het vinden van locaties voor nieuwe sportvelden gebeurt bij voorkeur bij bestaande sportparken zodat er gebruik gemaakt kan worden van bestaande infrastructuur en organisaties. Met de ontwikkeling van het gebied Strijkviertel wordt tevens ruimte gecreerd voor sport en recreatie:
Het Stedenbouwkundig Plan Bedrijvenpark Strijkviertel is voorafgaand aan het bestemmingsplan gemaakt en het college van burgemeester en wethouders heeft dit plan in 2021 vastgesteld. Met dit stedenbouwkundig plan als vertrekpunt wordt nu het geldende bestemmingsplan aangepast om daadwerkelijk tot uitvoering en ontwikkeling van het plangebied over te kunnen gaan.
Doelstelling
De hoofddoelstelling van het Chw-bestemmingsplan circulair Bedrijvenpark Strijkviertel is de nieuwe ontwikkeling van dit circulaire bedrijvenpark gelegen ten oosten van de Strijkviertelplas planologisch-juridisch mogelijk te maken.
Er komt een nieuwe wet, de Omgevingswet, die de Wet ruimtelijke ordening gaat vervangen. Als voorbereiding op de Omgevingswet brengt de gemeente eenheid in de algemene regels van bestemmingsplannen. Dat zijn regels die niet speciaal voor één functie (bestemming) gelden. Ze zijn meestal in de hoofdstukken 3 en 4 van bestemmingsplannen te vinden. In het voorliggende Chw-bestemmingsplan zijn de nieuwe algemene regels al opgenomen.
Het plangebied is gelegen aan de westkant van Utrecht. De grenzen van het plangebied zijn de C.H. letschertweg aan de oostzijde en aan de zuidzijde, de Strijkviertelplas aan de westzijde en sportpark Rijnvliet aan de noordzijde. De plangrenzen van het bestemmingsplan sluiten aan op de grenzen van de bestaande juridisch-planologische regelingen.
Afbeelding 1 Begrenzing van het plangebied van dit bestemmingsplan.
Dit bestemmingsplan vervangt voor de locatie van het plangebied de volgende bestemmingsplannen.
Bestemmingsplan | Vastgesteld door Raad | Onherroepelijk | |||
Chw algemene regels over bouwen en gerbuik | 30-11-2017 | ja | |||
Actualisering diverse gebieden, Leidsche Rijn e.o. 1e Herziening | 18-05-2017 | ja | |||
Actualisering diverse gebieden, Leidsche Rijn e.o. | 12-09-2014 | ja |
|||
Verkabeling Hoogspanninglsverbinding Rijnvliet Strijkviertel | 03-10-2019 | ja | |||
Chw bestemmingsplan Algemene regels Utrecht | 2 februari 2023 | nee |
Het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (hierna: Besluit uChw) is met ingang van 28 oktober 2016 gewijzigd. Sinds die datum beschikt de gemeente Utrecht juridisch gezien over één bestemmingsplan voor het hele grondgebied, verder 'het bestemmingsplan van Utrecht' genoemd. Dat bestemmingsplan kan in zijn geheel of gedeeltelijk gewijzigd worden.
De gemeente Utrecht is opgenomen in artikel 7g van het Besluit uChw. Daardoor mag de gemeente de experimenteerbepalingen uit artikel 7g van dat besluit gebruiken. Op grond van artikel 7c van het Besluit uChw kunnen onder andere regels in het bestemmingsplan worden opgenomen over het behouden of maken van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit. In de vakliteratuur spreekt men van 'een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte'. Met 'verbreed' wordt dan bedoeld: niet alleen 'een goede ruimtelijke ordening' (bestemmingsplan), maar ook andere aspecten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet, die vanaf 2024 gaat gelden), waaronder bijvoorbeeld gezondheid en duurzaamheidsaspecten.
In hoofdstuk 2 staat de beschrijving van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied. Onder andere de ruimtelijke structuur, de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies worden hier beschreven. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 en 8 staat de juridische toelichting op de planregels.
In de bijlagen bij de toelichting zijn diverse relevante onderzoeken opgenomen en bij de regels zijn ook enkele bijlagen opgenomen voor een juiste juridische koppeling met de regels.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd.
De gemeente Utrecht kan vooral aan de volgende nationale belangen een bijdrage leveren:
De NOVI benoemt vier prioriteiten
De opgaven die voortkomen uit de nationale belangen van het Rijk zijn vertaald in vier integrale prioriteiten:
Omgevingsinclusieve benadering
Centraal in de te maken belangenafwegingen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving in zijn volledige omvang (boven- en ondergrond). Hierbij wordt aangesloten bij de integrale opvatting van het begrip fysieke leefomgeving uit de Omgevingswet en wordt de noodzaak van een integrale afweging benadrukt. Het belangrijkste spanningsveld in die afwegingen is het spanningsveld tussen beschermen en ontwikkelen.
Een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving houdt in, dat ontwikkeling van de leefomgeving samen gaat met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw.
Afwegingsprincipes
Beschermen en ontwikkelen gaan niet altijd en overal samen (en zijn soms onverenigbaar), maar ze kunnen elkaar ook versterken. Om dit afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:
Plangebied
De ontwikkeling van het plangebied naar een circulair en arbeidsintensief bedrijventerrein past binnen de kaders en doelstellingen van de Nationale Omgevingsvisie. Bij de planvorming en de ontwikkeling van het bedrijventerrein is er veel aandacht voor alspecten als een veilige en gezonde leef- en werkomgeving, mutifunctioneel ruimtegebruik en een goede omgevingskwaliteit.
In de Wet ruimtelijke ordening zijn de besluitmogelijkheden van gemeenten begrensd om nationale belangen te borgen of te beschermen. Wanneer namelijk nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kan een algemene maatregel van bestuur (AMvB) regels stellen over de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, oftewel de AMvB Ruimte) zijn nationale belangen beschreven die om bescherming van het Rijk vragen, zoals bijvoorbeeld de 'erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde'. Voor deze belangen is het Rijk namelijk verantwoordelijk. Verder zijn in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) nadere regels opgenomen voor onder andere militaire terreinen, radarverstoringsgebieden, reserveringen voor spoor en wegen en buisleidingen. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden, zoals de gemeente Utrecht, beleidsruimte.
Plangebied
De ontwikkeling van dit bestemmingsplan valt niet binnen één van de projecten of onderwerpen die zijn aangewezen in het Barro. Dit geldt ook voor het Rarro. Er zijn vanuit het Barro en het Rarro geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
Kader
De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat overheden een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting van het bestemmingsplan moeten motiveren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek geldt.
Het doel van de motivering op grond van de Ladder is een zorgvuldige afweging bij ruimtelijke besluiten die zorgt voor zuinig ruimtegebruik en tegengaan van overprogrammering en leegstand. Mede hierdoor voldoen ruimtelijke besluiten aan een goede ruimtelijke ordening.
De toetsing aan de Ladder kan bij het opnemen van uitwerkingsplichten en wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan, doorschuiven naar de fase van de vaststelling van het uitwerkings- of wijzigingsplan.
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet een motivering bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Wanneer het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet het bestemmingsplan een motivering bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De Ladder is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke besluiten van de decentrale overheden, waaronder de bestemmingsplannen van de gemeente Utrecht.
Beschrijving behoefte
De behoefte is kort gezegd het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd. De Ladder bepaalt niet voor welk gebied de behoefte in beeld moet worden gebracht. De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Naast een kwantitatieve beoordeling vindt ook een kwalitatieve beoordeling plaats. In Utrecht wordt ook intensief ingezet op verdichting van bestaande bedrijventerreinen conform de RSU.
Beschrijving behoefte buiten het bestaand stedelijk gebied
Wanneer de beoogde ontwikkeling niet kan plaatsvinden binnen het stedelijk gebied door bijvoorbeeld het toepassen van een andere bestemming van een gebied, herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden moet een motivering worden opgenomen waarom dit niet mogelijk is. Het bestaande stedelijk gebied kan worden gedefinieerd als het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. De provincie Utrecht heeft in de Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening de afbakening van het bestaand stedelijk gebied vastgelegd.
Plansituatie
Ruimtelijke Strategie Utrecht 2040 – 'Utrecht Dichtbij'
Naast een grote behoefte aan arbeidsplaatsen is er, door snelle groei van Utrecht, behoefte aan ruim 70.000 woningen, aan meer groen en aan meer maatschappelijke voorzieningen. De groei leidt verder tot ingrijpende maatregelen op het gebied van verkeer en bijbehorende infrastructuur.
De compacte stad die Utrecht is, ontwikkelt zich onder het motto 'gezond stedelijk leven in een tien-minuten stad'. Wonen, werken, voorzieningen en groen liggen dicht bij elkaar zodat bewoners er gemakkelijk en snel gebruik van kunnen maken.
De gemeente wil dat het autoverkeer niet verder groeit. Utrechters zullen in 2040 veel vaker te voet gaan, of de fiets of openbaar vervoer gebruiken om op hun bestemming te komen. Dit zijn gezonde en, in vergelijking met de auto, ruimte-efficiënte vervoerwijzen. Ook het aanbod aan deelmobiliteit neemt toe, in combinatie met Mobility as a Service (MaaS).
De openbare ruimte verandert van een ruimte om te verplaatsen naar een ruimte om ook te verblijven, te ontmoeten en dingen te ondernemen. Met name rond de knooppunten zal dit ontstaan. De gemeente investeert daarom in een nieuw OV-netwerk: het Wiel met spaken (OV-ring). Met deze schaalsprong in het OV worden verschillende gebieden in de stad direct met elkaar verbonden via hoogwaardig openbaar vervoer. Een reis via Utrecht Centraal is niet meer noodzakelijk.
Een fijnmazig netwerk van hoofdfietsroutes verbindt de knooppunten met de wijken in de stad en de omliggende regio. De routes vormen samen met stallingsmogelijkheden een fietsnetwerk. Zo is fietsen een gezonde en aantrekkelijke wijze van verplaatsen voor afstanden tot 15 kilometer. Ook voor de wandelaars is er een fijnmazig netwerk van groene paden en aantrekkelijke routes.
Er komt meer groen en recreatie in de openbare ruimte in de buurt, zoals een park om in te sporten of speelpleinen in de buurt. De gemeente vraagt ook aan de partijen in de stad (bewoners, corporaties, marktpartijen, beleggers, bedrijven) om hun eigendom te vergroenen en zo bij te dragen aan de ambities op het gebied van biodiversiteit en klimaatadaptatie.
Om de opgaven in beeld te brengen is de Utrechts barcode ontwikkeld. De ruimte voor alle functies die de stad nodig heeft zijn verwerkt in de barcode. Het ruimtebeslag van de functies en voorzieningen is in onderlinge verhouding gezet. De barcode wordt op wijkniveau ingezet om het ruimtebeslag van de ontwikkel- en verdichtingsopgave concreet uit te werken. Door functies te combineren is er minder ruimte nodig en blijft de stad compact. Ook bevordert het de kwaliteit van een gebied door een goede kruisbestuiving van verschillende functies.
De aard van de werkgelegenheid in Utrecht verandert. De circulaire economie en de creatieve maakindustrie zijn in opkomst. Mensen gaan steeds meer producten hergebruiken en er wordt vaker in de nabijheid geproduceerd. Dit vraagt om andere werklocaties, zoals de nieuwe ontwikkeling van circulair bedrijvenpark Strijkviertel.
Voor een gezonde leefstijl is een omgeving die uitnodigt tot bewegen en sporten voorwaarde. De nabijheid verhoogt de sportdeelname, beperkt mobiliteitsstromen en heeft een positieve invloed op de sociale structuren in een wijk. Vooral voor jeugd en kwetsbare groepen is een georganiseerd sportaanbod dichtbij en in de wijk belangrijk. Om de groei van de stad op te vangen zijn er meer sportvelden en sporthallen nodig en moet er nog één zwembad bij komen. Ook is er soms een verplaatsing van functies of sporten nodig om sportparken van voldoende omvang te realiseren. Sportparken van voldoende omvang zijn nodig voor een gezonde grootte van verenigingen en het efficiënt gebruik van accommodaties.
Het inpassen van sportvelden is een uitdaging gezien het totale oppervlakte en de vaste maatvoering van de velden. Toch is ervoor gekozen om ook daarvoor plek te maken in de stad om sporten dichtbij huis mogelijk blijven te maken. Dit betreft het herstructureren en uitbreiden van bestaande sportparken.
Bij keuzes richting de toekomst gelden op basis van de RSU de onderstaande principes:
Werkgelegenheid en Utrechtse principes voor werklocaties
Utrecht kenmerkt zich door een zeer aantrekkelijke woon- en werkomgeving en centrale ligging. Het is één van de snelst groeiende steden van het land. In 2040 telt Utrecht naar verwachting meer dan 450.000 inwoners. Dat zijn er 90.000 meer dan de 360.000 die de stad begin 2021 telde.
De ambitie van de gemeente Utrecht is dat de werkgelegenheid meegroeit met het toenemende aantal inwoners. Rond 2040 zijn ruim 70.000 banen nodig om dit waar te maken, waarvan 13.000 op bedrijventerreinen. Bovenop de bestaande capaciteit en plannen in de stad (waaronder circulair Bedrijvenpark Strijkviertel), is er behoefte aan 74 hectare bedrijventerrein tot 2040. Door verdichting op bestaande terreinen, focus op arbeidsintensieve bedrijven op circulair Bedrijvenpark Strijkviertel en functiemenging in de wijken kan hier deels in worden voorzien. Maar zowel in de stad als in de regio is een tekort aan werklocaties. Dit betekent dat we scherpe keuzes maken voor de bestaande werklocaties en zeker als het gaat om nieuwe werklocaties. We hanteren in de stad de volgende principes:
Circulaire ontwikkelingen waarbij materialen waardevast en waarde-vermeerderend zijn en daarmee flexibel in aanpassing. Dit draagt bij aan een betere leefomgeving voor iedereen in de gezonde stad van nu en de toekomst
Grote vraag naar bedrijfslocaties
In de stad Utrecht is de afgelopen jaren gemiddeld 1,5 tot 2 ha per jaar aan nieuwe bedrijfskavels uitgegeven. Die zijn uitgegeven op de terreinen De Wetering en Haarrijn. Inmiddels zijn deze terreinen vrijwel geheel gerealiseerd. Naast nieuw uit te geven kavels is er ook aanbod door herontwikkeling op bestaande kavels op bedrijventerreinen, zoals op Lage Weide en Werkspoorkwartier. In de vraag naar grotere bedrijfskavels (van minstens één hectare) kunnen we als gemeente (en in de regio) niet meer voorzien.
Met name voor het midden- en kleinbedrijf (MKB), met een ruimtebehoefte van 1.000 m² tot 5.000 m² bruto oppervlak, is het belangrijk dat er nieuwe bedrijfskavels beschikbaar komen. Zij worden steeds meer verdrongen door grote (logistieke) bedrijven als gevolg van stijgende grond- en huurprijzen. Start- en scale-ups, creatieve bedrijven, circulaire en duurzame bedrijven en de maakindustrie wil de gemeente behouden op de bedrijventerreinen en daarvoor de juiste ruimte op de juiste plek blijven bieden. Met name op Lage Weide zijn veel bestaande bedrijfskavels al herontwikkeld ten behoeve van nieuwe bedrijvigheid. Het Circulaire bedrijvenpark Strijkviertel is voorlopig de laatste grote locatie in Utrecht waar bedrijfskavels worden uitgegeven.
Circulair Bedrijvenpark Strijkviertel wordt een bedrijventerrein dat geschikt is voor kleinere bedrijven (MKB) en circulaire maakbedrijven die maximaal vallen in categorie 3.1 van de bedrijvenlijst van de VNG. Het accent ligt op werkgelegenheid op MBO-niveau (Middelbaar Beroeps Onderwijs). Het zijn bedrijven die maximaal zo'n 5.000 m² vloeroppervlak nodig hebben. Daarnaast bieden we ruimte voor enkele bedrijfsverzamelgebouwen voor creatieve bedrijven en voor startende en/of kleinere bedrijven. Binnen Circulair bedrijvenpark Strijkviertel is er ongeveer 18 ha aan gemeentelijke uitgeefbare bedrijfskavels.
Toenemend tekort aan sportvelden
De groei van de stad vraagt om extra capaciteit aan sportvoorzieningen. Daarom wordt er ingezet op uitbreiding van sporthallen, zwemwater, sporten in de openbare ruimte en sportvelden. De uitbreiding van de meeste sportvoorzieningen loopt in de pas met de groei van de stad. Uitbreiding van sportvelden blijft echter achter bij de groei van de stad. Als de sportvelden niet meegroeien leidt dit tot verdere wachtlijsten en een negatief effect op de sportdeelname van vooral de jeugd.
Stedelijk is er een tekort van 7 voetbalvelden, 5 trainingsvelden (kunstgras) voetbal, 9 hockeyvelden, 3 à 4 rugbyvelden en 54 tennisbanen in 2040 voorzien.
Op Strijkviertel wordt gekozen voor de uitbreiding van hockey en mogelijk rugby. Er zijn maar beperkt locaties waar deze sporten kunnen uitbreiden. De uitbreiding van sportpark Rijnvliet draagt bij aan het oplossen van het stedelijk tekort en de behoefte in de wijk.
Conclusie
In de tekst onder het kopje Plansituatie is aangetoond dat er in Utrecht voldoende behoefte is aan nieuwe bedrijfslocaties en extra sportvelden. De functies die met dit bestemmingsplan in bestaand stedelijk gebied mogelijk worden gemaakt, voldoen daarmee aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
In 2018 hebben de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en van Economische Zaken en Klimaat de Structuurvisie Ondergrond opgesteld.
De Structuurvisie Ondergrond gaat over de nationale belangen van de drinkwatervoorziening en de energievoorziening, en de weging van beide belangen ten opzichte van elkaar. Het gaat bijvoorbeeld over grondwaterwinning, gaswinning, geothermie en het opslaan van CO2. Deze Structuurvisie beoogt duidelijkheid te verschaffen over de mogelijke combinatie van grondwaterwinning en mijnbouwactiviteiten en tegelijkertijd beide belangen in voldoende mate te dienen. Dat betekent dat er steeds gezocht is naar de balans tussen enerzijds het beschermen van het grondwater voor de toekomstige drinkwatervoorziening en anderzijds het benutten van de ondergrond voor de - transitie naar een duurzame - energievoorziening. In de structuurvisie wordt aangegeven waar activiteiten in de ondergrond ruimtelijk uitgesloten of gecombineerd kunnen worden, nog voorafgaand aan een concreet initiatief.
Plansituatie en conclusie
De Structuurvisie ondergrond heeft een doorwerking in het provinciaal beleid. In paragraaf 5.10 Bodem en ondergrond is op de bodem- en ondergrondsituatie van het plangebied ingegaan. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de structuurvisie Ondergrond.
Op 10 maart 2021 stelden Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening vast. Beiden zijn in werking getreden op 1 april 2021. De Interim Omgevingsverordening is nodig omdat de Omgevingsverordening alleen onder de Omgevingswet in werking kan treden. Met de Interim Omgevingsverordening kunnen plannen en ambities eerder vormgegeven worden. De Omgevingsverordening heeft van 1 juni 2021 tot en met 12 juli 2021 ter inzage gelegen en zal naar verwachting in maart 2022 vastgesteld worden. De Omgevingsverordening treedt op 1 januari 2024 tegelijk met de Omgevingswet in werking.
In de Omgevingsvisie staat hoe de provincie er in 2050 uitziet. De Omgevingsvisie geeft richting aan de toekomstige en fysieke leefomgeving. Dit is alles op, boven en onder de grond en inclusief de sociale aspecten zoals toegankelijkheid en inclusiviteit. In de Interim Omgevingsverordening staan de regels en instructieregels die daarvoor nodig zijn. Provincie Utrecht geeft bij de onderstaande 7 thema's de provinciale belangen aan die verplichtingen met zich meebrengen. Dat geeft al een doorkijk naar deze instructieregels.
Om voor te sorteren op de toekomst richt de Omgevingsvisie zich op een aantal ontwikkelingen:
Provincie Utrecht vindt het daarbij belangrijk om de bestaande kwaliteiten te behouden, te versterken en in balans te laten zijn met deze ontwikkelingen. De ruimte voor ontwikkelingen is beperkt, terwijl de vraag naar ruimte groot is.
Uitwerking beleid in 7 thema's
De Omgevingswet staat voor een goede balans tussen het benutten en beschermen van de fysieke leefomgeving en voor het mogelijk maken van lokale afwegingen als een veilige en gezonde leefomgeving daarbij gebaat is. Het beleid voor de gezonde en veilige leefomgeving is beschreven in 7 thema's.
Alle thema's moeten in samenhang bekeken worden. Dat betekent dat niet alles overal kan. Met het uitgangspunt slim combineren en concentreren kan de groei van inwoners en bedrijven en een gezonde leefomgeving in balans blijven. Het concentreren richt zich bijvoorbeeld op het bouwen van nieuwe woningen dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Op die manier blijft er op andere plekken voldoende ruimte voor bewegen, groen, water en natuur. Hoofdstuk 2 en verder van de Interimverordening bevatten instructieregels voor onder andere bestemmingsplannen. Deze instructieregels hebben betrekking op verschillende thema's zoals water, ondergrond en bodem, bereikbaarheid en mobiliteit, energie, wonen en recreëren. Gemeenten moeten deze instructieregels in acht nemen bij het opstellen van bestemmingsplannen.
Behoefte aan bedrijventerrein
Het plangebied voor het circulair Bedrijvenpark Strijkviertel liggen volgens de provinciale Interim Omgevingsverordening binnen het stedelijk gebied van de gemeente Utrecht. De ontwikkeling van plangebied is opgenomen in het provinciale Programma Wonen en Werken. Daarmee past de beoogde verstedelijking van dit gebied tot een nieuw bedrijvenpark met aanvullende voorzieningen binnen de provinciale beleidskaders.
De in RSU beoogde groei in inwoners (2040; 474.000) vraagt om een evenwichtige groei van onze werkgelegenheid. Conform de RSU moeten er in 2040 ruim 70.000 arbeidsplaatsen bijkomen, waarvan 13.000 banen op bedrijventerreinen. De huidige planvoorraad en de beoogde plannen voor verdichting en uitbreiding voorzien bij lange na niet in deze benodigde groei.
Utrecht wil aantrekkelijke bedrijventerreinen hebben voor bedrijven en werkgevers die in de toekomst veel baanzekerheid geven. We geven aan de ambities uit de RSU invulling middels het regionale strategische vehikel U NED. Utrecht stimuleert de transitie naar een circulaire economie door ruimte te bieden aan bedrijven die circulair werken en bouwen. Evenwichtige banengroei en een transitie naar circulaire werkgelegenheid is echter niet mogelijk zonder ruimte.
Het is noodzakelijk om ons programma van verdichting op de bestaande bedrijventerreinen voor werkgelegenheid uit te voeren. Dit leidt naar verwachting wel tot banenwinst maar kan de beoogde banengroei bij lange na niet invullen.
Er is een bestaande planvoorraad uitgeefbaar bedrijventerrein (1-1-2022) van circa 15 ha welke voor het overgrote deel al in bespreking zijn met marktpartijen.
Daarnaast is het Chw bestemmingsplan ciculaire bedrijvenpark Strijkviertel in voorbereiding van ruim 18 ha nieuwe gemeentelijke uitgeefbare bedrijfskavels dat naar verwachting vanaf 2025 wordt uitgegeven. Dat is het voorliggende plan.
Boven op inzet op de verdichting van bestaand terrein, op de bestaande planvoorraad en op de plannen in voorbereiding (circulair Bedrjvenpark Strijkviertel) is in het kader van RSU berekend dat er nog 74,3 ha nieuw bedrijventerrein gerealiseerd moet worden om volledig aan de behoefte te kunnen voldoen. Ook in de regio (U10) is er een vergelijkbaar tekort aan bedrijfsruimtes.
Het tekort aan bedrijfsruimte is zodanig hardnekkig dat we al regelmatig niet meer kunnen voorzien in de huisvestingsvraag van circulaire-, duurzame en overige MKB-bedrijven (in stad (en regio) Utrecht worden geweigerd. Daarbij is er ook nog sprake van kwalitatieve mismatch. De locaties die wel op de markt komen passen qua omvang, voorwaarden en prijs niet allemaal goed bij de ruimtevraag van bedrijven die moeten verplaatsen. Daarnaast vindt er veel verdringing en prijsopdrijving plaats door de enorme vraag van logistieke bedrijven. De harde boodschap is dat er voor MKB, starters, circulaire bedrijven, duurzame energiebedrijven en verzorgende bedrijven vaak geen plek meer gevonden wordt in onze stad en regio.
Plangebied
In het plangebied wordt ruim 18 hectare nieuw bedrijventerrein ontwikkeld ter aanvulling en uitbreiding van het bestaande areaal bedrijventerrein in Utrecht en de regio. Ook is er ruimte voor enkele ondersteunende voorzieningen en een uitbreiding van het naastgelegen sportpark.
Conclusie
De voorgestelde ontwikkeling van bedrijvenpark circulair Bedrijvenpark Strijkviertel voldoet aan de behoefte aan nieuwe bedrijventerrein en bedrijfskavels en is in overeenstemming met de provinciale omgevingsvisie en omgevingsverordening.
Het Beleidskader Binnenstedelijke Ontwikkeling is in 2016 vastgesteld. Vanuit de centrale missie 'Utrecht Topregio' is het hoofddoel voor binnenstedelijke ontwikkeling: 'Blijvend aantrekkelijke steden en dorpen waar het goed wonen, werken en ontmoeten is'.
De drie hoofdambities voor binnenstedelijke ontwikkeling zijn:
De focus bij binnenstedelijke ontwikkeling ligt op vastgoed en openbare ruimte. Van provinciale betrokkenheid bij binnenstedelijke ontwikkeling kan pas sprake zijn als een of meer van de stedelijke functies wonen, werken, winkelen aan de orde is. Bij wonen gaat het vooral om toevoeging van woningen om bij te dragen aan het wegwerken van het woningtekort, terwijl het bij werken en winkelen vooral gaat om transformeren, revitaliseren en herstructureren. Uitvoering vindt enerzijds plaats door 'verbinding in gebieden' en anderzijds door 'verbinding op thema'.
Conclusie
Met het toevoegen van de stedelijke functies waarin dit bestemmingsplan voorziet, is de ontwikkeling van het plangebied in overeenstemming met het Beleidskader Binnenstedelijke Ontwikkeling.
De provincie Utrecht wil het economische beleid de komende jaren focussen op een duurzame en vitale economie. Met het beleid wil de provincie de economie robuuster maken voor economische schokken en klaar maken voor toekomstige veranderingen. De economische visie is gericht op alle partijen in het economisch systeem: ondernemers, werknemers, kennisinstellingen, gemeenten, belangenorganisaties etc.
De missie van de provincie Utrecht is: "Economische ontwikkeling moet bijdragen aan het bereiken van maatschappelijke doelen en daarmee aan de brede welvaart. Specifiek gericht op economie werkt de provincie Utrecht aan een sterke competitieve duurzame economische structuur met aantrekkelijke en toekomstbestendige voorzieningen voor bedrijven en werknemers en maakt innovatieve ontwikkelingen op het gebied van gezond stedelijk leven en circulaire economie mogelijk". Om deze missie te kunnen realiseren werkt de provincie aan de volgende beleidsdoelen:
In de economische visie zijn aan bovengenoemde beleidsdoelen meerjarendoelen en hoofdactiviteiten gekoppeld.
Plansituatie en conclusie
De ontwikkeling van het circulaire en duurzame bedrijvenpark Strijkviertel past binnen de doelstellingen van de provinciale Economische Visie. Het plangebied biedt onder andere een interessante vestigingsplaats voor creatieve bedrijvigheid en start ups en scale-ups. Dit zijn bedrijven die bijdragen aan innovatieve oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken. Ook worden met dit bestemmingsplan nieuwe vestigingsmogelijkheden geïntroduceerd voor overige (maak)bedrijven. Het plan draagt dan ook bij aan het streven om voldoende vestigingsmogelijkheden in de stad te bieden.
De provincie Utrecht legt het beleid op basis van de provinciale wettelijke taken voor bodem, water en milieu vast voor de periode 2016-2021 in het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan).
Het BWM-plan richt zich op vier belangrijke maatschappelijke opgaven, ook wel prioriteiten genoemd. De prioriteiten zijn: waterveiligheid en wateroverlast, schoon en voldoende oppervlaktewater, ondergrond en leefkwaliteit stedelijk gebied. Deze prioriteiten dragen rechtstreeks bij aan de kerntaken van de provincie (economische ontwikkeling, ruimtelijke ontwikkeling, natuur en landschap, bereikbaarheid en cultuurhistorisch erfgoed).
Naast prioriteiten heeft de provincie basiskwaliteiten benoemd voor het bodem-, water- en milieubeleid. Deze zijn bodemkwaliteit, waterkwaliteit, waterkwantiteit, lucht, geluid (inclusief geur en licht) en externe veiligheid. Deze zes basiskwaliteiten zijn voorwaardelijk voor het uitvoeren van de provinciale kerntaken en het realiseren van de ontwikkelopgaven en vormen een stevige basis voor een veilige, gezonde en duurzame woon-, werk- en leefomgeving. Aan de basiskwaliteiten liggen wettelijke normen ten grondslag waarmee de minimumkwaliteit bepaald is. Waar de basiskwaliteiten in bestaande situaties niet voldoen aan de eisen en wensen van het gebruik, biedt het bodem-, water- en milieubeleid handvatten die het oplossen of verminderen van de problemen ondersteunen.
Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden aan bescherming tegen onder andere overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem, het waterkwaliteitsniveau, het bevorderen van biodiversiteit en het zuiveren van afvalwater.
Het waterschap heeft haar ambities en visies over schoon en gezond water, duurzaamheid en een waterveilig en klimaatbestendig gebied vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2022-2027: Stroomopwaarts, klimaatbestendig en duurzaam. Elk zes jaar wordt dit document herzien. De vorige versie betrof de Waterkoers: 2016-2021.
Het waterschap wil transparant, doelmatig en effectief bijdragen aan gezond leven in een toekomstbestendig gebied. Klimaatadaptatie, de energietransitie, circulariteit, bodemdaling, droogte en biodiversiteit hebben allemaal een watercomponent. In de koers wordt gekozen om extra in te spannen om water een sturende rol te laten hebben in de ruimtelijke inrichting. Het waterschap wil die sturende rol invullen door aan te sluiten bij gebiedsallianties en andere regionale samenwerkingen waar ruimtelijke opgaven samenkomen en er gebiedsgerichte ontwikkeling plaatsvindt. Daarnaast wordt gericht op het zuiver en duurzaam voor de toekomst werken door onder andere extra inspanning te leveren op zuiveringen voor gezond oppervlaktewater en het sluiten van regionale water- en grondstofkringlopen.
Plangebied
De kaders en het beleid uit het waterbeheerprogramma van het waterschap is in een vroeg stadium meegenomen bij de ontwikkeling en planvorming voor het Circulaire bedrijvenpark Strijkviertel. Deze kaders en dit beleid zijn dan ook meegenomen bij de uitgevoerde watertoets voor de ontwikkeling van circulair Bedrijvenpark Strijkviertel, zie paragraaf 5.13. Het voorliggende plan past binnen het waterbeheerprogramma van het waterschap.
In het cultuur- en erfgoedprogramma geeft de provincie haar rol op het gebied van cultuur vorm en inhoud. Het cultuur- en erfgoedprogramma is op 3 juni 2020 vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht. Het hoofddoel van het cultuur- en erfgoedbeleid van de provincie Utrecht is: bijdragen aan de toegankelijkheid van cultuur en de instandhouding van waardevol erfgoed, zodat bewoners en bezoekers van de provincie Utrecht hiervan kunnen leren en genieten.
Het cultuur- en erfgoedprogramma bevat twee beleidsdoelen:
A: Versterken van de culturele infrastructuur
B: Behouden, benutten en beleven van cultureel erfgoed
Plangebied
De aanwezige archeologische waarden in het plangebied zijn zorgvuldig onderzocht en gedocumenteerd. Op basis hiervan is de gewenste ontwikkeling van het plangebied mogelijk en wordt voldoende recht gedaan aan deze archeologischge waarden. Op het nieuwe circulaire bedrijvenpark zal een mix van circulaire maakbedrijven komen. Het organisaren van kleinere evenementen en festivals is mogelijk binnen het plangebied.
Op 1 juni 2022 is het coalitieakkoord gepresenteerd. In het coalitieakkoord staat aan welke onderwerpen de coalitiepartijen GroenLinks, D66, PvdA, Student&Starter en ChristenUnie de komende jaren in Utrecht willen werken. In Utrecht wordt gebouwd, gewerkt en geleefd. Het gaat goed met veel inwoners. Maar er zijn ook Utrechters die moeite hebben mee te komen in de maatschappij.
De coalitiepartijen willen werken aan gelijke kansen, betaalbare woningen en het klimaat:
Naast deze 3 grote opdrachten zien we ook veel kansen voor Utrecht. Utrecht is een (veer)krachtigestad. Kennisinstituten, bedrijven en maatschappelijke organisaties die zich bezighouden met gezondheid voegen zich samen in onze stad en regio. Dit past heel goed bij het doel dat we als gemeente al jaren hebben: gezond stedelijk leven voor iedereen mogelijk maken. Samenwerking met (maatschappelijke) partners op het thema gezondheid is één van de manieren om de grote uitdagingen van onze tijd aan te pakken.
Plangebied
In het huidige coalitieakkoord komt ciculair Bedrijvenpark Strijkviertel een aantal malen aan bod, zie de teksten hieronder.
Via de Regionale ontwikkelingsmaatschappij (ROM) stimuleren we de focus op sectoren zoals gezondheidszorg, bouw, energietransitie en ICT. En op locaties zoals Lage Weide, Werkspoorkwartier en Strijkviertel. Deze drie locaties staan bekend om hun profiel rondom de circulaire maakindustrie. Op de locaties Werkspoorkwartier en circulair Bedrijvenpark Strijkviertel is met name ook ruimte voor creatieve bedrijvigheid.
In Utrecht is er een tekort aan binnen- en buitensportlocaties. De aantallen uit het rapport van het Mulier instituut maken duidelijk dat we een been bij moeten trekken en dat gaan we ook doen. In 2021 is al gestart met de variantenstudies voor inpassing van extra sportvelden op de sportparken Maarschalkerweerd, Nieuw Welgelegen en Rijnvliet/Strijkviertel. Via het investeringspakket 'Groei in Balans' investeren we in voldoende passende sportvoorzieningen in de stad.
We hebben in Utrecht het ambitieuze doel om in 2050 volledig circulair te zijn, in 2030 maximaal de helft aan primaire grondstoffen te gebruiken en onze maximale bijdrage te leveren aan het halen van nationale en internationale doelstellingen ten aanzien van CO2-reductie. We zien kansen de circulaire ambities te verknopen aan de andere transities op het gebied van openbare ruimte, energie en woningbouw. De komende jaren gaan we daarom door met onze inzet op de circulaire economie. Onze focus is op de circulaire economie en maakindustrie (bijvoorbeeld op Lage Weide, Werkspoorkwartier en circulair Bedrijvenpark Strijkviertel) en wij zetten het beleid in langs onze principes zoals brede welvaart, inclusiviteit en het ecologisch plafond. Utrecht is een stad die kans heeft om een voorloper te zijn op veel gebieden, zoals de energietransitie, gezondheid en onderwijs. Die kans om voorloper te worden grijpen we graag aan.
De ontwikkeling van het circulaire Bedrijvenpark Strijkviertel past binnen het coalitieakkoord mede door ruimte te bieden aan circulaire maakbedrijven en creatieve bedrijven en door ruimte te bieden voor uitbreiding van buitensportlocaties en gebouwde sportvoorzieningen binnen het plangebied.
In de omgevingsvisie staat wat het gemeentelijke beleid is voor de 'fysieke leefomgeving'. Dit is de omgeving waarin we wonen, werken en recreëren. De ondergrond, de lucht en het water maken deel uit van de leefomgeving, maar ook de gebouwen, bestrating en planten. De omgevingsvisie bevat drie niveaus:
De omgevingsvisie is digitaal te raadplegen via: www.utrecht.nl/bestuur-en-organisatie/beleid/omgevingsvisie/.
Niet alle gemeentelijke beleidskaders hebben betrekking op het plangebied. Hieronder worden daarom alleen de relevante beleidskaders nader toegelicht.
Het ruimtelijke beleid voor de langere termijn is vastgesteld in de Ruimtelijke Strategie 2040 'Utrecht dichtbij: de tien-minutenstad' (hierna: RSU 2040). De RSU 2040 is één van de koersdocumenten van de Omgevingsvisie Utrecht. Daarmee maakt de RSU 2040 deel uit van één van de instrumenten van de Omgevingswet, die op 1 juli 2022 in werking treedt. Dat betekent dat de ambities uit de RSU 2040 doorwerken in de regels die vanaf 1 juli 2022 in het omgevingsplan zullen worden vastgelegd. De RSU 2040 is op 15 juli 2021 vastgesteld en bevat uitgangspunten voor een gezonde groei en ontwikkeling van de stad tot 2040. In de strategie verbinden we belangrijke thema's met elkaar, zoals mobiliteit, economie, voorzieningen, wonen, energie, groen, sport en ontspanning en werk. Ook is beschreven hoe Utrecht zich kan ontwikkelen tot tien-minutenstad. Daarmee zorgt de gemeente ervoor dat de groei van het aantal inwoners en woningen in balans blijft met een toename van groen in de stad, met een groei van banen en voorzieningen, met een passende infrastructuur voor verkeer en vervoer en met de ambities op basis van de energietransitie.
Om bij de groei de specifieke kwaliteiten van de stad te behouden, kiezen we ervoor een stad te zijn waarin alle belangrijke functies voor dagelijks gebruik dichtbij de woon- en werkomgeving te vinden zijn: Utrecht, de tien-minutenstad. Daarbij zijn twee hoofdstructuren leidend voor het ordenen van de nieuwe plekken in de stad, namelijk de groenstructuur en de mobiliteitsstructuur. Groen, landschap en water in en rond de stad zijn een voorwaarde voor gezonde stedelijke ontwikkeling, voor groenbeleving en recreatie, maar ook voor bijvoorbeeld klimaatadaptatie en biodiversiteit. Daarmee wordt de bestaande stad ook versterkt. Er worden functies toegevoegd en de kwaliteit van de stad wordt verbeterd.
We maken de keuze om de groei van de stad op een aantal plekken in de stad te concentreren, waar hoge bouwvolumes worden gerealiseerd. Daarmee verandert Utrecht van een stad met één centrum naar een stad met meerdere centra. Op deze nieuwe knooppunten komen veel verschillende stedelijke functies samen: een mix van wonen, werken, voorzieningen en groen. Hierdoor beperkt de gemeente ook de groei van het aantal vervoersbewegingen.
De Merwedekanaalzone, het Jaarbeursterrein en Leidsche Rijn zijn gebieden waar komende jaren veel gebouwd wordt. Maar er wordt ook gebouwd op kleinere plekken, zoals bij de 2e Daalsedijk en het Kruisvaartterrein. Ook in de binnenstad, het stationsgebied, het Utrecht Science Park, Leidsche Rijn Centrum en Papendorp is ruimte voor extra woningen, winkels en bedrijven. En voor cultuur en maatschappelijke instellingen.
Omdat er met de met de ambities van de RSU 2040 veel geld gemoeid gaat, is in de RSU 2040 ook een investeringsstrategie opgenomen. Daarnaast is een uitvoeringsstrategie opgesteld, waarin staat welke ontwikkelingen als eerste plaatsvinden en in welke tijdsvolgorde de stad zich tot 2040 ontwikkelt. Ook heeft de gemeenteraad op 12 maart 2020 het koersdocument Leefbare stad en maatschappelijke voorzieningen vastgesteld. Hierin staan de ontwikkelopgaven voor scholen, sportplekken en andere maatschappelijke voorzieningen. Het document Gezondheid voor iedereen, volksgezondheidbeleid 2019-2023 is ook onderdeel van de koers. Zie hiervoor paragraaf 2.3.2.2.7.
Plangebied
De voorgestelde ontwikkeling van circulair Bedrijvenpark Strijkviertel past binnen de gemeentelijke omgevingsvisie en de koers. Er is veel behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen voor maakbedrijven en circulaire bedrijven op goed bereikbare locaties zoals Strijkviertel.
Bedrijventerreinen Strategie Utrecht 2012
Het bedrijventerreinenbeleid van de gemeente Utrecht is gericht op het bieden van toekomstgerichte bedrijfslocaties voor (zelfstandige) ondernemers en bedrijven in Utrecht. Voldoende en goede (niet louter mono-functionele) werklocaties zijn belangrijk voor het algemene vestigingsklimaat van de stad. Om de concurrentiekracht van en werkgelegenheid in onze stad op peil te houden, zijn goede werklocaties waaronder bedrijventerreinen onontbeerlijk.
De doelstelling van het bedrijventerreinenbeleid is om voldoende en toekomstbestendige werklocaties te bieden, die voldoen aan de wensen van hedendaagse en toekomstige ondernemers en daarmee een bijdrage te leveren aan de economische ontwikkeling van de stad.
Plangebied
In het plangebied komt veel ruimte voor werken en ondernemen op een nieuw te ontwikkelen toekomstbestendig en circulair bedrijvenpark van ruim 18 hectare nieuw uitgeefbare bedrijfskavels. Naar verwachting gaan op het bedrijvenpark Strijkviertel zo'n 1.900 werknemers werken. Het aantal werknemers is uiteraard afhankelijk van het aantal en type nieuwe bedrijven dat zich hier gaat vestigen.
Ontwikkelingskader detailhandel (2012) en Detailhandel Utrecht (2015)
Het Ontwikkelingskader detailhandel (2012) wordt gebruikt om de detailhandelsontwikkelingen te toetsen en beschrijft op hoofdlijnen de winkelstructuur in Utrecht, de verwachte marktontwikkelingen voor de komende jaren en hoe de gemeente daarmee de komende jaren wil omgaan.
Utrecht kent een zorgvuldig opgebouwde en redelijk fijnmazige voorzieningenstructuur. Op basis van een strakke regie en planologie is de huidige winkelstructuur tot stand gekomen. Daarbij wordt uitgegaan van een ruimtelijke concentratie. De gemeente wil deze, daar waar mogelijk, ook behouden.
Detailhandel is een dynamische markt. De huidige marktomstandigheden en ontwikkelingen, waaronder de ontwikkeling van internetaankopen, beïnvloeden de behoefte aan fysieke winkels, ook in Utrecht. Maar Utrecht groeit en kent een achterstand in het winkelaanbod. Het ontwikkelingskader beschrijft de te verwachten ontwikkelingen en maakt inzichtelijk welke uitbreidingen en toevoegingen van winkelgebieden in Utrecht gepland zijn het komende decennium. Ook beschrijft het kader op hoofdlijnen hoe we als gemeente willen omgaan met detailhandel buiten winkelgebieden.
Internetwinkels in of bij woningen:
De vestiging van een webwinkel bij een woonhuis waar alleen een elektronische transactie tot stand komt en die dus verder geen ruimtelijke uitstraling als winkel heeft, kan worden aangemerkt als de uitoefening van een bedrijf aan huis en past binnen de woonbestemming. Het betreft hier de administratieve handeling die de bewoner aan huis verricht. Er mag geen sprake zijn van een toonzaal of afhaalmogelijkheid. Dit soort internetwinkels dient zich te vestigen op een locatie met een detailhandelsbestemming.
Sinds de vaststelling van het Utrechts detailhandelsbeleid in 2012 is de landelijke winkelmarkt verder gestagneerd. De positie van Utrecht ten opzichte van de landelijke ontwikkeling is gunstig door de groei van de bevolking in stad en regio en de relatieve aanbodachterstand die er (nog) is. Desondanks wordt ook Utrecht geconfronteerd met de veranderde winkelmarkt. Per wijk wordt ingegaan op de stand van zaken in de winkelgebieden en het bijbehorende beleid en de te nemen acties.
Plangebied
In het plangebied van circulair Bedrijvenpark Strijkviertel komen geen zelfstandige detailhandelsvoorzieningen. Het nieuwe bedrijvenpark is uitermate geschikt en bedoeld voor circulaire maakbedrijven.
Woonvisie Utrecht beter in balans
De woonvisie Utrecht beter in balans is op 18 juli 2019 vastgesteld door de gemeenteraad. In de woonvisie zijn de punten van het collegeakkoord verwerkt. Daarin streven we naar goede betaalbare duurzame woningen in gemengde wijken. De horizon voor de visie op de Utrechtse woningmarkt is 2040. Onze ambities vragen meerjarige inzet en meervoudig sturen. Vanuit die visie en aanpak zijn voor de korte termijn vijf speerpunten en bijbehorende activiteiten benoemd en uitgewerkt die we volgen en zo nodig tussentijds bijstellen. Voor de komende jaren zijn dat:
Plangebied
In het plangebied zelf komen geen woningen. Wel komen er in het plangebied diverse bedrijven waar inwoners van Utrecht kunnen werken en komen er enkele voorzieningen, zoals sportvelden, waarvan inwoners gebruik van kunnen maken.
Groenstructuurplan Utrecht 'Stad en land verbonden' en 'Actualisatie van
Groenstructuurplan Utrecht'
De gemeente Utrecht wil het groen in de stad voor iedereen bereikbaar houden en de kwaliteit verbeteren. Grote groengebieden en belangrijke groene verbindingen wil de gemeente verder ontwikkelen, verbeteren en beschermen.
Groen maakt een stad leefbaar, mooi en het is goed voor het milieu. Woont u in Utrecht? Dan willen we bijvoorbeeld dat u een mooie fietstocht kunt maken langs een groene route. Of dat u kunt ontspannen in een mooi park. Veel groen is ook aantrekkelijk voor bezoekers van de stad.
In het groenstructuurplan Utrecht Stad en land verbonden is dit verwoord in 3 ambities:
Het groenstructuurplan van 2007 is bijgewerkt in de actualisatie groenstructuurplan Utrecht 2017 – 2030. Naast de 3 ambities ligt de nadruk meer op hoe we groen inzetten voor de gezonde stad. En hoe groen ons helpt om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen. Dit plan is op 8 maart 2018 door de gemeenteraad vastgesteld.
De groei van de stad vraagt om het vastleggen van de plekken die we groen willen houden in en om de stad, zodat bij ontwikkelingen daar rekening mee gehouden kan worden en het groen zoveel mogelijk beschermd kan worden. Daarnaast vraagt de groei van het aantal inwoners in de stad om ontwikkeling van nieuw groen, goede recreatieve en groene verbindingen en het verbeteren van bestaand groen.
De groengebieden die we extra beschermen zijn geselecteerd op basis van ecologische, landschappelijke, recreatieve of cultuurhistorische kwaliteiten. Deze gebieden staan aangegeven op de kaart in het groenstructuurplan. Als in die gebieden plannen zijn waardoor groen verdwijnt, moet de gemeenteraad daar eerst over beslissen. Bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning toetst de gemeente concreet of deze in de groenstructuur ligt.
Plangebied
het plangebied wordt herontwikkeld tot een groen en circulair bedrijvenpark met veel aandacht voor de natuur, zoals het behouden en versterken van groen, water en de biordiversiteit.
Bomenbeleid Utrecht (2009) aangevuld september 2018
De nota Bomenbeleid Utrecht is in 2009 vastgesteld. Hierop is een aanvulling gedaan op 27 september 2018 voor een herplantplicht. Een van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu. Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur. Dit zal gebeuren door twee beleidsdoelstellingen:
Sinds 1 januari 2007 kennen alle gemeentelijke ruimtelijke plannen in de stad een bomenparagraaf. De bomenparagraaf biedt vanaf het begin en in alle fasen van een planproces de mogelijkheid een belangenafweging te maken over de gevolgen van een ruimtelijk plan voor bomen.
Plangebied
De ontwikkeling van het circulair Bedrijvenpark Strijkviertel is afgestemd op het gemeentelijk bomenbeleid, zie voor een nadere motivering paragraaf 5.12 van de toelichting.
Nota Utrechtse soortenlijst (2018)
Op 7 juni 2018 heeft de gemeenteraad de Nota Utrechtse soortenlijst vastgesteld, ter bescherming en stimulering van de voor Utrecht belangrijke plant- en diersoorten en daarmee ter bevordering van de biodiversiteit in de stad. Onder de bescherming vallen 5 vogelsoorten, 3 vissoorten, 6 soorten wilde bijen, 40 plantensoorten en 10 paddenstoelsoorten. De Utrechtse soortenlijst wordt meegewogen bij de voorbereiding van gemeentelijke ruimtelijke plannen. Bij een gebiedsontwikkeling waarbij de gemeente Utrecht initiatiefnemer is moet naar de aanwezigheid van deze Utrechtse soorten onderzoek worden gedaan. Bij gebiedsontwikkelingen van derden wordt dringend geadviseerd om de Utrechtse soortenlijst bij de onderzoeken te betrekken.
Plangebied
Bij de planvorming voor de ontwikkeling van circualir Bedrijvenpark Strijkviertel is rekening gehouden met de Utrechtse soortenlijst. Er worden ook maatregelen genomen om het plangebied na herontwikkeling ook geschikt te maken voor een deel van de Utrechtse soortenlijst. In paragraaf 5.11 Natuurbescherming wordt de Utrechtse soortenlijst besproken. Het plan draagt bij aan de bevordering van de biodiversiteit in het plangebied.
Hoogbouwvisie 'Waar wel en waar niet hoog bouwen in Utrecht' (2005)
De doelstelling van de hoogbouwvisie is het leveren van een toetsingskader voor hoogbouwplannen, door ten eerste na te gaan wat de mogelijke bijdrage is die hoogbouw kan leveren aan de ontwikkeling van Utrecht, en ten tweede door het geven van een visie op de meest (on)wenselijke locaties voor hoogbouw.
Voor de hoogbouwvisie is gewerkt met de volgende vaststaande uitgangspunten:
In het Wensbeeld 2030 is de stad opgedeeld in een drietal categorieën:
Plangebied
Voor het plangebied is een maximale bouwhoogte van 30 meter opgenomen. Het bouwen van bedrijfsgebouwen in meerdere bouwlagen is binnen deze hoogte zeer aannemelijk. Vanuit de gemeente wordt intensief ruimtegebruik en multifunctioneel ruimtegebruik gestimuleerd. Ook is er een minimale bouwhoogte opgenomen van 7 meter.
Welstandsnota Utrecht 'De schoonheid van Utrecht' (2004)
In de Welstandsnota Utrecht "De schoonheid van Utrecht", welke in juli 2004 is vastgesteld, is geformuleerd op welke wijze het welstandsbeleid van de gemeente Utrecht uitgevoerd zal worden. Dit betreft vanzelfsprekend de welstandstoetsing van vergunningplichtige bouwwerken en toetsing op basis van de loketcriteria.
De nota, die verplicht is om welstandsbeleid te kunnen voeren, kent de volgende doelen:
Voor vergunningplichtige bouwwerken geldt het volgende:
respect en open; de drie niveaus onderscheiden zich onderling in mate van vrijheid in omgaan met de bestaande structuur en architectuur;
gebied.
Plangebied
Het plangebied is in de welstandsnota Utrecht aangeduid als een ontwikkelingsgebied en tegelijkertijd met het beleidsniveau 'open'.
Open
Verandering of handhaving van het bebouwingsbeeld is beide mogelijk, zowel naar structuur als architectuur maar met behoud van landschappelijke waarden.
Dit betekent:
Delen van Leidsche Rijn zijn nog in ontwikkeling. In de welstandsnota wordt daarom alleen het beleid bepaald voor de gebieden die reeds bebouwd zijn of waarvoor een vastgesteld stedenbouwkundig plan geldt. De zogenoemde “ontwikkelingsgebieden” worden buiten beschouwing gelaten en in een later stadium geactualiseerd. Het circulair Bedrijvenpark Strijkviertel is een dergelijk ontwikkelingsgebied. In het stedenbouwkundig plan voor het Bedrijvenpark Strijkviertel staat dat er wordt gestreefd naar een hoge beeldkwaliteit voor de nieuwe bebouwing in het gebied. De nadere invulling van deze beeldkwaliteit zal worden vastgelegd in een speciefiek beeldkwaliteitplan voor dit gebied.
Archeologie
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een gebiedsaanduiding voor archeologie op te nemen in het bestemmingsplan Chw Algemene regels Utrecht en in de daarop volgende Chw bestemmingsplannen. In deze gebiedsaanduiding is opgenomen dat de voor archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Hiermee wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met regels in het bestemmingsplan. Met de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.
Plangebied
In het bestemmingsplan zijn ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen meerdere gebiedsaanduidingen opgenomen. In paragraaf
5.14
van dit plan wordt verder ingegaan op de archeologie in het plangebied.
Parkeervisie Fiets- en autoparkeren in een groeiend Utrecht (2021)
De gemeenteraad heeft op 25 november 2021 de Parkeervisie Fiets- en autoparkeren in een groeiend Utrecht vastgesteld. Met de beleidsregels parkeernormen fiets en parkeernormen auto, die 1 februari 2022 in werking zijn getreden, bepaalt de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren.
In de parkeervisie wordt een viertal doelen gesteld, ten behoeve van een gezonde, leefbare en bereikbare stad, die daarnaast ook verkeersveilig is en waar een goede luchtkwaliteit is.
Deze doelen zijn:
De gemeente zet in op groei binnen de bestaande stad. Daardoor groeit ook de mobiliteit in de stad. Om leefbaarheid en bereikbaarheid te waarborgen, wil de gemeente het fietsgebruik stimuleren en het autogebruik niet verder laten toenemen. Om dit te kunnen bereiken is een gebiedsoverstijgende aanpak en een stadsbrede sturing nodig en moet gekeken worden naar een (her)verdeling en verspreiding van de bestaande parkeercapaciteit over de gehele stad. Dit is nieuw in de gemeentelijke aanpak, omdat tot nu toe met name buurtgericht, wijkgericht of ontwikkelingsgericht werd gekeken.
De nieuwe parkeervisie gaat in op de maatregelen die nodig zijn in de verschillende buurten in Utrecht en geeft aan wat nodig is om de stad bereikbaar te houden, fietsen te stimuleren en het autoverkeer, ondanks de groei van de stad, niet verder te laten toenemen. In het beleid wordt gestuurd op het aanwenden van andere mobiliteit (anders dan de auto), onder andere door het beperken van de mogelijkheid tot aanleg van reguliere particuliere parkeerplaatsen in betaald parkeergebied.
In zes modules, behorende bij de parkeervisie, werkt de gemeente de uitvoering van de parkeervisie verder uit. Op dit moment zijn twee van de zes modules vastgesteld: 'Parkeernormen' en 'Aanpak betaald parkeren'. De modules 'Parkeerhubs', 'Fietsparkeren', 'Aanpak parkeren openbare ruimte' en 'Parkeren en toegankelijkheid' worden op dit moment uitgewerkt. De beleidsregel parkeernormen fiets en beleidsregel parkeernormen auto zijn een uitwerking van de module 'parkeernormen'.
Utrecht wordt in de parkeervisie opgedeeld in verschillende parkeerzones. De parkeerzones verschillen van elkaar in bijvoorbeeld de hoogte van parkeernormen voor fiets en auto, de gehanteerde tarieven bij betaald parkeren of voorwaarden voor de uitgifte van parkeervergunningen. De gebiedsindeling wordt per zone (A, B of C) met de daarbij behorende normen op een kaart aangegeven.
In de module 'parkeernormen' wordt aangegeven hoe omgegaan moet worden met fiets- en autoparkeerplaatsen bij bouwontwikkelingen. Hierbij wordt ingegaan op:
Daarnaast wordt aangegeven hoe ervoor gezorgd wordt dat de parkeervoorzieningen worden gebruikt zoals ze zijn bedoeld.
Plangebied
Binnen circulair Bedrijvenpark Strijkviertel wordt voorzien in de 'eigen' parkeerbehoefte en zijn deze parkeervoorzieningen voor onder andere auto's en fietsen op eigen terrein van de bedrijfskavels. Het gebied is goed bereikbaar met het openbaar vervoer en voor langzaam verkeer. Het beleid en ook het plan is erop gericht om het aantal verkeersbewegingen voor autoverkeer te beperken en om duurzame vormen van vervoer te stimuleren. In paragraaf 4.2 is dit onderdeel nader uitgewerkt.
Mobiliteitsplan 2040 (2021)
Het Mobiliteitsplan Utrecht 2040 (vastgesteld op 15 juli 2021) vervangt het mobiliteitsplan Slimme Routes, Slim Regelen, Slim Bestemmen (uit 2016). Met het Mobiliteitsplan blijven we prioriteit geven aan duurzame vormen van vervoer: lopen, fietsen, openbaar vervoer en deelmobiliteit om de groei van het autoverkeer in de stad te voorkomen, en met als belangrijkste uitgangspunten:
Plangebied
Bij de planvorming van circulair bedrijvenpark Strijkviertel zijn al vanaf de start aspecten als bereikbaarheid, verkeer en mobiliteit meegenomen. Er wordt ook specifiek voor deze ontwikkeling een mobiliteitsplan gemaakt passend bij de kenmerken en het gebruik van deze locatie en het gemeentelijk parkeerbeleid. Hiermee is het mogelijk de duurzame bereikbaarheid van deze locatie voor alle vormen van vervoer te waarborgen.
Kwaliteitsnet goederenvervoer (2007)
Het Kwaliteitsnet goederenvervoer is in 2007 vastgesteld. Bij de ontwikkeling of herinrichting van stedelijke gebieden is er vanaf het begin van de planvorming concrete aandacht voor de bevoorrading. Het Kwaliteitsnet Goederenvervoer biedt een afwegingskader voor gemeentelijke verkeers- en vervoerplannen en de daarmee samenhangende investeringsplannen. Daarnaast vormt het kwaliteitsnet een leidraad voor locatiekeuzes en is daarmee van invloed op ruimtelijke ordeningsvraagstukken en economische afwegingen.
Winkelgebieden, grote solitaire bedrijven en bedrijventerreinen liggen bij voorkeur aan het regionale Kwaliteitsnet Goederenvervoer, of er wordt gezorgd voor een kwalitatief voldoende verbinding met het Kwaliteitsnet. Bij een nieuw bedrijventerrein, solitair bedrijf of winkelgebied van regionaal economisch belang wordt de verbindingsschakel een schakel in het Kwaliteitsnet, met bijbehorende inrichtings- en omgevingseisen. In het winkelgebied of op het bedrijfsterrein zelf wordt ook gezorgd voor een heldere, goede routering voor het bevoorradingsverkeer.
Om het goederenvervoer zo efficiënt mogelijk te laten verlopen, worden, als dit technisch mogelijk is, op bevoorradingsroutes voertuigbeperkingen voorkomen.
Voor laad- en losmogelijkheden gelden de volgende beleidsuitgangspunten:
Bij de ontwikkeling van winkelgebieden en -centra, voorzieningengebieden of bedrijventerreinen en de opzet van het (hoofd)wegennet wordt het vervoerende, verladende en ontvangende bedrijfsleven betrokken.
Plangebied
Het plangebied is voor goederenvervoer goed bereikbaar door de ligging nabij een aantal snelwegen en ontsluitingswegen. Circulair bedrijvenpark Strijkviertel en daarmee de nieuwe bedrijven op dit park is voor alle vormen van verkeer goed ontsloten en goed bereikbaar.
Actieplan goederenvervoer 2023-2026
De doelstelling van het actieplan is om samen met het bedrijfsleven te werken aan duurzaam vervoer van goederen, met zo min mogelijk schadelijke stoffen, geluid en trillingen en daarnaast aan slimmer vervoer van, naar en door de stad. Zo houden we Utrecht aantrekkelijk. Het actieplan richt zich specifiek op het werken aan nieuwe oplossingen voor laden en lossen in de openbare ruimte, het regelen van de toegang van soorten vervoer op bepaalde tijden en plekken in de stad, het werken aan schonere en stillere manieren van vervoer, slim vervoer (centrale plekken om goederen op te halen) en slimmer organiseren van goederenvervoer in de stad.
Plangebied
Het plangebied is voor goederenvervoer goed bereikbaar door de ligging nabij een aantal snelwegen en ontsluitingswegen. Binnen het programma van circulair Bedrijvenpark Strijkviertel is ruimte opgenomen voor duurzaam vervoer van goederen van en naar de stad. Binnen het programma is ruimte voor kleinschalige, duurzame stadsdistributie voor het emissieloos bevoorraden van de stad Utrecht. Hiermee kan deze ontwikkeling een goede bijdrage leveren aan de doelstelling van het actieplan goederenvervoer 2023 - 2026.
Nota Gezondheid voor iedereen – Volksgezondheidsbeleid Utrecht 2019-2023
De ambitie van de nota is dat mensen op een prettige, gezonde manier in de groeiende stad Utrecht kunnen wonen, werken en leven. Met de nota worden kansen benut door gezondheid te koppelen aan gebiedsontwikkeling, duurzaamheid, mobiliteit en sociale- en economische ontwikkelingen. In de nota is gezonde leefomgeving één van de 7 speerpunten. De ambitie is een gezonde leefomgeving voor elke Utrechter die zo is ingericht dat gezond leven gemakkelijk is, de druk op gezondheid zo laag mogelijk is en dat mensen zich prettig voelen.
Gezond leven is gemakkelijk
De openbare ruimte wordt zo ontworpen dat deze voor iedereen bespeelbaar is en uitnodigt om te bewegen, te sporten, te verblijven en te ontmoeten. De voetganger en de fietser krijgen vaker voorrang dan de auto en krijgen meer ruimte. Het openbaar vervoer wordt een aantrekkelijk alternatief door betere bus-, tram- en treinverbindingen. Nieuwe woonwijken worden zo ontworpen dat de auto minder nodig is. Door voorzieningen dichtbij en door ontmoetingsplekken wordt ontmoeting gefaciliteerd. Dit draagt bij aan de sociale cohesie in de buurt. Er wordt toegewerkt naar een omgeving waar Utrechters gemakkelijk voedselkeuzes kunnen maken die gezond zijn voor mens, dier en milieu.
De druk op de gezondheid is zo laag mogelijk
Er wordt gekozen om idealiter geen nieuwe woningen binnen 100 meter van een autosnelweg te realiseren. Ook wordt de markt uitgedaagd om bij nieuwe gebiedsontwikkelingen aan drukke binnenstedelijke wegen (> 10.000 motorvoertuigen per etmaal), met (innovatieve) maatregelen te komen die de gezondheidseffecten door luchtverontreiniging en geluidbelasting minimaliseren met behoud van een goed binnenmilieu en een prettige woon-en verblijfskwaliteit. Voor groepen mensen die extra gevoelig zijn voor luchtverontreiniging (ouderen, mensen met een zwakke gezondheid en kinderen van 0-18 jaar) wordt bij het bestemmen van nieuwbouw van voorzieningen (scholen, kinderopvang en woon(zorg)voorzieningen) bij drukke binnenstedelijke wegen (>10.000 motorvoertuigen per etmaal) een minimale afstand van 50 meter en bij autosnelwegen een minimale afstand van 300 meter aangehouden. Voor bestaande voorzieningen die renovatie, aanbouw of vervangende nieuwbouw nodig hebben, wordt onderzocht of een alternatieve locatie ruimtelijk en binnen de financiële kaders mogelijk is. Bij tijdelijke schoolgebouwen en noodlokalen wordt er ook naar gestreefd om aan het afstandscriterium te voldoen.
Er worden hogere lokale ambitiewaarden voor geluid gehanteerd dan de wettelijke grenswaarden namelijk 63 dB voor nieuwe situaties langs wegen en spoorwegen (dit is 5 dB lager dan de wettelijke grenswaarde). Ook worden stille plekken beschermd. In dit licht worden geen horecavoorzieningen toegestaan in stille hofjes en rustige woonstraten.
Bij bouwplannen moeten alle soorten woningen (sociale huur, midden huur, koopwoningen etc.) in het plan een vergelijkbare lucht- en geluidskwaliteit hebben. Nieuwe wegen, woningen en kantoren leiden niet tot een hogere druk op gezondheid door bijvoorbeeld een slechtere lucht- of geluidskwaliteit. Als dat toch zo is, dan compenseren we de extra druk door aanvullende maatregelen zoals een geluidsluwe zijde en extra groen.
Mensen voelen zich prettig
Een evenwichtige balans tussen wonen, werken en recreëren is belangrijk voor een gezonde leefomgeving. Zo is er ruimte voor groen, water en is er ruimte om te spelen, te ontmoeten en te bewegen. Dit betekent ook dat er voldoende ruimte is om te recreëren in de buurt. Er zijn voldoende (maatschappelijke) voorzieningen en er is aandacht voor diversiteit in functies van de openbare ruimte. De aanwezigheid van groen is goed voor de gezondheid van mensen, en voor de biodiversiteit in de stad. Groene ruimtes nodigen uit tot bewegen, zorgen voor verkoeling, zijn belangrijk als recreatieve (ontmoetings-) ruimte en absorberen geluid. Straten, pleinen, binnenterreinen, daken en gevels worden zo groen mogelijk ingericht volgens het 'groen tenzij' principe. Elke Utrechter heeft de mogelijkheid om vanuit zijn woning een prettig ommetje te maken, want dat nodigt mensen uit tot meer bewegen en draagt bij aan ontmoeten.
Plangebied
In paragraaf 5.17 is op het gezond stedelijk leven ingegaan. In paragraaf 5.4 is ingegaan op de geluidssituatie en in paragraaf 5.9 is ingegaan op de luchtkwaliteit in het plangebied.
Nota Bodembeheerplan 2017-2027 'Grondig Werken 4' (2017) en Aanvulling Nota
Bodembeheerplan 2017-2027 beleid PFAS (2020)
In 2017 is de Nota Bodembeheer 2017-2027 'Grondig Werken 4' vastgesteld. De Nota bodembeheer 2012–2022 is met de voorliggende Nota bodembeheer 2017-2027 geactualiseerd. Utrecht groeit en er wordt zowel in de stad als aan de randen veel gebouwd. Door deze bouwinitiatieven kan de vraag naar bouwgrond periodiek groot zijn. We willen voorkomen dat deze bouwgrond van elders (vaak over lange afstand) wordt aangevoerd. De aanpak in de Nota Bodembeheer 2017 – 2027 zorgt ervoor dat de benodigde grond duurzaam uit de eigen en uit omliggende gemeenten in de regio kan komen, wat bijdraagt aan een gezonde verstedelijking en een circulaire economie. In 2020 is de Nota uitgebreid met een aanvullende nota over PFAS-stoffen.
Daarbij is de ambitie om maximaal voordeel te behalen voor mens en milieu, efficiënter te werken (goedkoper, kortere doorlooptijden) en werk met werk te maken. In de Nota bodembeheer staat hoe beschikbare vrijgekomen grond en baggerspecie op en in de landbodem van de gemeente Utrecht mag worden opgeslagen, hergebruikt of toegepast en welke regels en procedures hierbij gelden. De nota is bedoeld voor professionele partijen.
De gemeente Utrecht volgt zoveel mogelijk het algemene landelijke beleid zoals dat is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Dit landelijke beleid past echter niet in elke lokale situatie. De wetgever heeft het mogelijk gemaakt om lokaal beleid toe te staan. In Utrecht speelt, naast de grote vraag naar bouwgrond, mee dat gebiedseigen grond niet altijd kan worden hergebruikt en dat er te weinig hergebruiksmogelijkheden zijn. De lokale gebiedsgerichte invulling sluit aan bij de functie, kwaliteit en ontwikkelingen van een gebied. De nota is hierdoor ingedeeld in: gebiedsspecifiek beleid, ander gemeentelijk beleid en landelijk beleid.
Het gebiedsspecifieke beleid bestaat uit:
Ander gemeentelijk beleid bestaat uit:
Landelijk beleid geldt voor alle andere gebieden en stoffen die niet onder het gebiedsspecifiek beleid of ander gemeentelijk beleid vallen.
Plangebied
Het aspect bodem is tijdens het gehele proces van ontwikkeling van Circulair bedrijvenpark Strijkviertel nadrukkelijk meegenomen en indien nodig nader onderzocht. In paragraaf 5.10 van de toelichting is hierover meer informatie opgenomen.
Visie Water en riolering en Visie Klimaatadaptatie
De gemeenteraad heeft in februari 2022 de 'Visie Water en Riolering' en de Visie Klimaatadaptatie vastgesteld.
De visie 'Water en Riolering' bevat het gemeentelijke beleidskader voor de invulling van de wettelijke zorgplicht op het gebied van water en riolering en is onderdeel van de gemeentelijke omgevingsvisie. De visie vormt samen met het programma water en riolering het nu nog wettelijk verplichte Gemeentelijk Rioleringsplan en is daarmee de opvolger van het Plan Gemeentelijke Watertaken Utrecht 2016-2019. Deze wettelijk verplichting verdwijnt met de invoering van de Omgevingswet.
De Visie Klimaatadaptatie sluit aan op de visie Water en Riolering en geeft aan wat nodig is om Utrecht voor te bereiden op de gevolgen van klimaatverandering. Utrecht zal in de toekomst steeds vaker te maken krijgen met de gevolgen van het veranderende klimaat en is gevoelig voor het vaker voorkomen van extreme regenbuien, wateroverlast en langere perioden van hitte en droogte. Het is dan ook van belang om hier bij nieuwe bouwontwikkelingen rekening mee te houden en de bebouwde omgeving zo goed mogelijk aan te passen aan het veranderende klimaat.
Als Utrecht klimaatrobuust wil zijn zal de sponswerking van de stad vergroot moeten worden. We willen hemelwater niet langer afvoeren via het riool naar de rioolwaterzuivering, maar het regenwater zoveel mogelijk vasthouden op de plek waar het valt. Zowel op eigen terrein, in de openbare ruimte, in de bodem of in het oppervlaktewater. Hiervoor moet zo veel mogelijk oppervlak onverhard blijven en vergroend worden, zodat het riolerings- en afwateringssysteem wordt ontlast en zodat er water beschikbaar is in perioden van droogte. Een voorwaarde voor deze vergroening en voor het toevoegen van meer bomen, is dat de bovengrond en ondergrond op elkaar worden afgestemd en dat er ruimte wordt gemaakt voor het planten van groen en bomen.
Met de Visie Klimaatadaptatie worden beleidsdoelen vastgesteld voor het omgaan met wateroverlast door extreme neerslag, het omgaan met droogte en het omgaan met hittestress. Hiervoor zijn geen landelijke beleidsdoelen, maar de gemeente stelt lokale doelen vast. De doelen zijn dat lopen en fietsen in schaduw in elke straat mogelijk is door 30-40 % schaduw te creëren, iedereen binnen 200 meter van een gebouw/woning een koele groene verblijfsplek heeft in de openbare ruimte van minimaal 200 m2, een minimale hoeveelheid groen in buurten van 40% in het horizontale vlak. Hiermee beperken we het hitte-eiland effect in de stad. Om gevolgen van extreme droogte en wateroverlast te voorkomen buien zorgen we dat buien tot aan 80mm per uur richten een schade aan richten in panden en niet voor onbegaanbare wegen zorgen, we gebruiken de bodem als spons en houden minimaal 90% neerslag vast op de plek waar het valt. We vangen zoveel mogelijk water op in de bodem (bufferen), zodat er in droge periodes nog water beschikbaar is. Bij grootschalige nieuwbouw is de ambitie om hogere doelen te hanteren. De vastgestelde doelen geven de mogelijkheid zowel de gevolgen als de te nemen maatregelen in beeld te kunnen brengen. Hiermee voldoet Utrecht aan de doelstelling uit het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie en de afspraken in het Bestuursakkoord Ruimtelijke Adaptatie om uiterlijk in 2021 een strategie en uitvoeringsagenda bestuurlijk te hebben vastgelegd. De doelen zijn ook overeenkomstig de gestelde doelen in de RSU 2040.
Het beleid voor klimaatadaptatie is ook vastgelegd in de Deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie, waarin voorstellen zijn opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel dat de bebouwde omgeving in 2050 nog steeds aantrekkelijk is om te leven en dat ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig zijn opgebouwd en getoetst. Gemeente Utrecht heeft samen met andere overheden deze deltabeslissing onderschreven en werkt samen in de Coalitie Regio Utrecht aan de opgaven.
Plangebied
De kaders en het beleid uit de Visie Water en Riolering en vanuit de Visie klimaatadaptatie is in een vroeg stadium meegenomen bij de ontwikkeling en planvorming voor het Circulaire bedrijvenpark Strijkviertel. De visie Water en Riolering en de visie Klimaatadaptatie zijn integraal meegenomen bij de uitgevoerde watertoets voor de ontwikkeling van circulair Bedrijvenpark Strijkviertel, zie paragraaf 5.13.
Utrecht: energiek middelpunt van het land, Energieplan Utrecht en duiding van het college
bij het Energieplan (2016) en de Utrechtse Energieagenda's 2016 - 2019
De gemeenteraad heeft op 14 januari 2016 het Energieplan besproken en het document Duiding van het College bij het Energieplan vastgesteld. Deze documenten geven samen richting aan het energiebeleid in Utrecht voor de komende jaren. Het Energieplan is door 165 Utrechters opgesteld en bevat voor de onderwerpen wonen, werken, vervoer en centrale energievoorziening maatregelen om een klimaatneutraal Utrecht te bereiken.. Bewustwording via het verbeteren van informatievoorziening is hierbij belangrijk. De gemeente heeft een grote en proactieve rol bij de overgang naar duurzame energie. Het Energieplan en het document Duiding van het college bij het Energieplan zijn in 2015, uitgewerkt in de Utrechtse Energieagenda's. Hierin staan de concrete gemeentelijke werkzaamheden en de inzet van middelen om te komen tot een klimaatvriendelijke stad.
Plangebied
Energie, de gemeentelijke doelstellingen over energie en de ontwikkeling van het nieuwe circulaire Bedrijvenpark Strijkviertel zijn nauw met elkaar verbonden vanaf de start van de planvorming. In paragraaf 5.20 van de toelichting is beschreven op welke wijze energie is verwerkt in de planvorming.
Visie op de warmtevoorziening (2017), Transitievisie Warmte (2021) en Regionale Energiestrategie (2021)
Op 2 november 2017 heeft de gemeenteraad de Visie op de warmtevoorziening vastgesteld. De CO2-uitstoot in onze stad wordt voor een derde veroorzaakt door het verwarmen van huizen en gebouwen met aardgas (inclusief de stadsverwarming). Ook gebruiken gebouwen op dit moment relatief veel warmte door een lage isolatiegraad en installaties met een laag rendement. Om de doelstelling te behalen om als Utrecht zo snel mogelijk, in ieder geval in 2030, klimaatneutraal te zijn en 40.000 bestaande woningen van het gas af te halen, is een omschakeling naar een duurzame warmte- en koudevoorziening nodig.
Een duurzame warmtevoorziening kan gerealiseerd worden door de vraag naar warmte te beperken, te stoppen met het gebruik van aardgas en over te stappen op duurzame warmtebronnen. Dit vraagt om ingrijpende aanpassingen in gebouwen, de energie-infrastructuur en om nog meer gebruik van duurzame warmtebronnen. Natuurlijke momenten, op zowel gebouw- als gebiedsniveau, moeten worden benut om de warmtetransitie te versnellen. Een klimaatneutrale warmtevoorziening moet aan de voorwaarden duurzaam, betaalbaar en betrouwbaar voldoen.
In het door het VNG ondertekende Klimaatakkoord is een nieuwe regierol voor de gemeente vastgelegd en worden gemeenten verplicht om een Transitievisie Warmte (TVW) en een Regionale Energiestrategie (RES) op te stellen. De gemeente Utrecht heeft in 2021 een tweedelige Transitievisie Warmte (TVW) en een Regionale Energiestrategie (RES) vastgesteld. Deel 1 van de TVW bevat de strategie en visie over hoe de bestaande huizen en gebouwen in Utrecht geleidelijk, buurt-voor-buurt, over kunnen gaan naar nieuwe vormen van verwarmen en koken. Hierin is ook vastgelegd dat de schaarse capaciteit van het hoge-temperatuur stadswarmtenet niet voor nieuwbouw ingezet mag worden.
Deel II van de Transitievisie Warmte geeft aan wanneer en in welke buurten we aan de slag gaan met de voorbereidingen om aardgasvrij te worden.
In de RES staat hoe Utrecht en haar regiogemeenten invulling gaan geven aan de landelijke energiedoelstellingen in het Klimaatakkoord voor het verduurzamen van de energiebronnen, hoeveel en waar duurzame elektriciteit (wind en zon) in 2030 wordt opgewekt en welke duurzame warmtebronnen gebruikt kunnen worden om buurten aardgasvrij te maken. Beide documenten worden in de Omgevingsvisie verankerd.
Plangebied
Het Circulair bedrijvenpark Strijkviertel wordt een duurzaam en circulair bedrijvenpark en zal wat betreft het aspect warmte zelfvoorzienend zijn. De bedrijven in het plangebied worden daarom niet aangesloten op een gasleiding of op een stadswarmteleiding.
Sportnota 2017 - 2023 en de Sportagenda
In de Utrechtse sportagenda staat welke thema’s de komende jaren centraal staan in het sportbeleid en waar we de komende jaren met verschillende sportorganisaties in Utrecht aan werken. De agenda is onder andere gebaseerd op de Sportnota 2017 - 2023 Utrecht sportief en gezond. Hierin staat de basis van het beleid. Deze stukken kunt u hier vinden: Sportbeleid | Gemeente Utrecht - Omgevingsvisie
De sportnota 'Utrecht Sportief en gezond' is in 2016 vastgesteld. Met een optimaal sport- en beweegklimaat in de stad wil de gemeente Utrecht bijdragen aan een gezonde leefstijl en daarmee aan een gezonde toekomst voor al haar bewoners. De Sportnota bevat zestien ambities, op het gebied van sportstimulering, sportaccommodaties, topsport en talentontwikkeling en sportevenementen.
Sportstimulering: Door sportstimulering wordt ervoor gezorgd dat nog meer mensen in de stad gaan sporten en bewegen. Het accent wordt gelegd op de buurten met de grootste achterstand in de gezondheid en in sportdeelname. De gemeente werkt hieraan door onder andere de samenwerking tussen sport en andere sectoren zoals gezondheid, welzijn, jeugd, onderwijs en werk en inkomen te versterken.
Sportaccommodaties: Een goede sportinfrastructuur vormt de basis voor een goed sportklimaat. Het aantal sportaccommodaties zal mee moeten groeien met de groei van de stad en het aantal inwoners. Hierbij wordt gestreefd naar een efficiënter gebruik van de accommodaties.
Topsport en talentonwikkeling: Utrecht ambieert een goed topsportklimaat, met aandacht voor ondersteuning van topsportverenigingen en talentontwikkeling. Hiervoor werkt de gemeente samen met sportverenigingen, sportorganisaties, onderwijs en het bedrijfsleven.
Sportevenementen: Topsport- en breedtesportevenementen wordt als middel gebruikt om zoveel mogelijk Utrechters kennis te laten maken met sporten en bewegen. Evenementen bieden een podium waarop talenten zich kunnen meten met de (inter)nationale top.
Wat wil de gemeente en waarom?
Sport is belangrijk voor Utrecht en voor de Utrechters. Natuurlijk spelen sport en bewegen een belangrijke rol in de bevordering van fysieke gezondheid, maar ze dienen ook als ontspannende vrijetijdsbesteding en als belangrijke aanjager van sociale verbinding. In de sportnota 2017-2020 'Utrecht gezond en sportief' formuleren we onze missie voor sport in Utrecht als volgt: 'een optimale sportinfrastructuur die mensen uitnodigt om te sporten en bewegen als onderdeel van een gezonde leefstijl'. Die missie sluit heel goed aan bij gezond stedelijk leven voor iedereen en is, net als de doelstellingen en acties uit de sportnota, ook vandaag nog relevant. Aan de andere kant is de context waarin we werken aan die missie voortdurend aan verandering onderhevig. Een drietal ontwikkelingen speelt daarbij een hoofdrol.
Groei van de stad
Utrecht groeit de komende jaren door tot 400.000 inwoners in 2030 en ruim 450.000 inwoners in 2040. De groei van de stad grijpen we aan om te zorgen voor een gezonde en prettige leefomgeving voor iedereen. Zo hebben we afgesproken dat inwoners dicht bij huis (binnen 10 minuten) een sport accommodatie moeten kunnen vinden en zien we graag een beweegvriendelijke openbare ruimte die uitnodigt om te sporten en te bewegen. In de Ruimtelijke Strategie Utrecht (RSU) kiezen we ervoor groei ruimtelijk te faciliteren door binnenstedelijke verdichting. Dat brengt vraagstukken met zich mee over het gebruik van de beschikbare ruimte. Tegen die achtergrond werken we aan de ruimtelijke inpassing van sport.
Wat doet de gemeente?
Voor een goed sportaanbod zijn goede sportlocaties en voorzieningen nodig. De komende jaren is er in Utrecht mede als gevolg van het groeiend aantal inwoners meer ruimte nodig voor sport. Dit doen we niet alleen door nieuwe sportaccommodaties aan te leggen, maar ook door efficiënter en slimmer gebruik te maken van ruimte die we hebben.
Plangebied
In het plangebied komen twee extra sportvelden aansluitend bij de reeds bestaande sportvelden van sportpark Rijnvliet. Ook is er ruimte voor nieuwe inpandige sportvoorzieningen op het nieuwe bedrijventerrein. Zie verder de beschrijving opgenomen in hoofdstuk 4 van de toelichting.
Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2018
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening kan, in verband met de overlast die horecabedrijven voor omwonenden kunnen meebrengen, onderscheid gemaakt worden in categorieën van horecabedrijven in een bestemmingsplan bij het toelaten van horecabedrijven aan de hand van ruimtelijk relevante criteria als aard, omvang en parkeerdruk.
Deze categorieën zijn vastgelegd in het op 12 april 2018 in werking getreden en door de raad vastgestelde Ontwikkelingskader horeca Utrecht 2018 en overgenomen in de bijlage bij de regels, de Lijst van Horeca-activiteiten. In de Lijst van Horeca-activiteiten is een functionele differentiatie in 'zachte' tot 'harde' typen van horecabedrijven opgenomen. De regeling geeft een kwalitatieve beperking ten aanzien van het type horecabedrijf dat zich mag vestigen in de woonomgeving. De regeling heeft tot doel de nadelige invloeden van de vestiging van horecabedrijven op het woon- en leefklimaat in de omgeving te voorkomen. De Lijst van Horeca-activiteiten kent een indeling in vier categorieën. De categorieën van A tot en met D lopen af in de zwaarte van de overlast die horecabedrijven voor omwonenden kunnen meebrengen. In geval van meerdere soorten activiteiten in één inrichting telt de activiteit in de zwaarste categorie voor de type-indeling van de inrichting.
Plangebied
In het plangebied van circulair Bedrijvenpark Strijkviertel en het mogelijk te realiseren programma is enige ruimte opgenomen voor een aantal typen horeca. Bepaalde vormen van horeca vormen een goede aanvulling op de bedrijfsactiviteiten in het plangebied.
Beleid en actieplan 2009-2014 'Evenementen en festivals in Utrecht' (2009)
Het beleid en actieplan 2009-2014 'Evenementen en festivals in Utrecht' is in 2009 vastgesteld en bevat het beleid ter behoud en uitbouw van evenementen en festivals in Utrecht.
De doelen voor de komende vijf jaar betreffen:
Utrecht staat al enkele jaren in de top drie van evenementensteden van Nederland. De gemeente wil het niveau van festivals en evenementen dat Utrecht inmiddels heeft bereikt graag uitbouwen. Om de drie doelen van de evenementennota te verwezenlijken en de genoemde uitdagingen het hoofd te bieden kiest de gemeente voor professionalisering op alle fronten. De nota volgt hierbij twee hoofdlijnen. De eerste lijn geeft inzicht in het gehele proces van de organisatie rond evenementen. Deze basis dient goed op orde te zijn. Professionalisering in kennis en dienstverlening staan centraal. De gemeente zal meer dan tot nu toe gebeurt oplossingen zoeken voor zaken rond evenementen die overlast veroorzaken. Zoals een betere spreiding van evenementen door de gehele stad, waardoor de druk op de binnenstad niet verder toeneemt.
De tweede lijn van de nota gaat in op de ambities van Utrecht op het gebied van festivals en evenementen. Hoe kunnen deze beter worden ingezet voor de versterking van het merk Utrecht? Professionalisering in marketing, communicatie en promotie en samenwerking met partners in de stad spelen hierbij een belangrijke rol.
Plangebied
In het plangebied dat wordt ontwikkeld naar een circulair en duurzaam bedrijvenpark is ruimte voor kleinere evenementen die bijdragen aan de levendigheid van het gebied.
In gebiedsbeleid maakt de gemeente de koers en het thematische beleid van de Omgevingsvisie passend binnen een specifiek gebied. Voor het plangebied is geen recent gebiedsbeleid opgesteld. In het verleden is wel het Masterplan Leidsche Rijn (1995) en de Ontwikkelingsvisie Leidsche Rijn (1997) opgesteld.
Het Masterplan Leidsche Rijn vormde in 1995 het ruimtelijke en programmatische startpunt voor de ontwikkeling en de realisatie van de plannen voor Leidsche Rijn. Het Masterplan is er op gericht Leidsche Rijn te ontwikkelen tot een stedelijk gebied met als doel een bijdrage te leveren aan de oplossing van de woningnood in de regio Utrecht en gaat uit van de realisering van in totaal 30.000 woningen binnen Leidsche Rijn. In de visie die aan het Masterplan Leidsche Rijn ten grondslag ligt, nemen drie begrippen een centrale plaats in: compactheid, duurzaamheid en identiteit.
Bij compactheid gaat het niet zozeer om een hoge dichtheid, maar vooral om een sterke verbondenheid met bestaande concentraties van bebouwing. Met duurzaamheid wordt gedoeld op het streven naar een evenwicht in ecologische en economische aspecten. Identiteit heeft ten slotte te maken met karakter. Behoud van identiteit dient onder meer te worden nagestreefd door rekening te houden met de onderling sterk verschillende karakters van de stad Utrecht enerzijds en de kernen Vleuten en De Meern anderzijds.
In het Masterplan zijn de hoofdlijnen van de stedenbouwkundige ontwikkeling vastgelegd. In de Ontwikkelingsvisie Leidsche Rijn uit 1997 zijn de programmatische en stedenbouwkundige randvoorwaarden en kwalitatieve eisen gegeven voor de deelgebieden. De Ontwikkelingsvisie vormt een integraal programma van eisen met als doel het creëren van overzichtelijke projecten en heldere uitgangspunten voor de volgende fasen van de planontwikkeling. De Ontwikkelingsvisie zorgt er verder voor dat bij de opdeling in deelplannen en -projecten de samenhang niet verloren zal gaan. In deze ontwikkelvisie is de ontwikkeling van Strijkviertel tot een gemengd bedrijventerrein in de zone langs de A12 en langs de A2 reeds benoemd.
Plangebied
De ontwikkeling van het gebied Strijkviertel tot een circulair bedrijvenpark is al vele jaren onderdeel van de gemeentelijke toekomstvisies op dit gebied. In 2021 heeft het college van burgemeester en wethouder van Utrecht het stedenbouwkundig plan voor de ontwikkeling van het bedrijvenpark Strijkviertel vastgesteld. Dit stedenbouwkundig plan vormt het richtinggevende kader voor de inhoud van dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 in paragraaf 4.1.2. wordt het stedenbouwkundig plan nader beschreven.
De Utrechtse Erfgoedagenda (2013)
De Utrechtse Erfgoedagenda is in 2013 vastgesteld. Utrecht heeft veel erfgoed. Van bewoningssporen uit de bronstijd tot naoorlogse bouwkunst in wijken als Kanaleneiland en Overvecht. Utrecht is een van de oudste steden van Nederland en dat is overal terug te vinden. Utrecht is in de afgelopen decennia zo zorgvuldig mogelijk met het erfgoed omgegaan. En zal dit blijven doen.
De Utrechtse Erfgoedagenda beschrijft het beleid, de projecten en de aandachtsgebieden met betrekking tot monumenten, archeologie en architectuur- en bouwhistorie en de mate waarin deze objecten toegankelijk zijn voor publiek.
In paragraaf 5.14 'Archeologie' is opgenomen op welke wijze onder andere de Utrechtse Erfgoedagenda is meegenomen in de planvorming.
Actieplan goederenvervoer 2015-2020 (2015)
De doelstelling van het actieplan is: de gemeente Utrecht streeft samen met het bedrijfsleven naar hogere efficiëntie in de logistiek en naar hoogwaardig ingepast, slim en schoon goederenvervoer in Utrecht, als bouwstenen van een aantrekkelijke en bereikbare stad. Daarnaast richt het actieplan zich op verbetering van de leefbaarheid en gezondheid, hoogwaardiger ruimtelijke kwaliteit, hoogwaardiger economisch functioneren, verbetering van de bereikbaarheid, reductie van het energiegebruik, beperking van de milieudruk (lucht en geluid) en verbetering van de verkeersveiligheid.
Aan de hand van de thema's innovatie, infrastructuur, efficiënte bevoorrading, Lage Weide/Port of Utrecht, bouwlogistiek en consumentenlogistiek worden de projecten voor het nieuwe actieplan gepresenteerd.
Plangebied
De ontwikkeling van circulair bedrijvenpark Strijkviertel past binnen de kaders van dit actieplan en draagt hiermee bij aan een aantrekkelijke en bereikbare stad.
Geluidnota Utrecht 2014-2018 (2014)
De Geluidnota Utrecht 2014-2018 is op 11 februari 2014 vastgesteld. Dit beleid gaat over het beperken en minimaliseren van geluidhinder bij ruimtelijke ontwikkelingen in Utrecht.
De Geluidnota heeft betrekking op weg-, rail- en industrielawaai. Hiervoor is landelijke wet- en regelgeving van toepassing. Daarbinnen is echter ook ruimte voor gemeentelijke beleidsvrijheden. In de Geluidnota wordt aangegeven hoe hier mee wordt omgegaan.
De belangrijkste regels uit de Geluidnota zijn:
Ook onderwerpen, die meer algemeen onder het begrip "een goede ruimtelijke ordening" vallen, worden in de Geluidnota beschreven.
Plangebied
In het plangebied komen geen nieuwe geluid gevoelige functies en bestemmingen.
Utrecht Circulair
Utrecht Circulair 2020-2023
Utrecht wil in 2050 een circulaire stad zijn. Daarmee volgt Utrecht het rijksbrede programma zoals dat is ingezet op de ambitie om geheel Nederland in 2050 circulair te hebben. Utrecht Circulair 2020-2023 maakt onderdeel uit van de Omgevingsvisie en is een eerste stap op weg naar 2050. Utrecht willen we samen met allerlei bedrijven, onderwijsinstellingen, instanties en bewoners circulair maken. We kunnen dat niet alleen.
Utrechtse circulaire ambities
We willen naar een afvalvrije economie. Daarbij gaat het om een economie waarin grondstoffen worden hergebruikt en afval niet bestaat. We gaan bij Utrecht Circulair uit van een regionaal gebied. Alle grondstoffen die er nu al binnen dat gebied zijn blijven er zoveel mogelijk. Dit om weer te kunnen worden ingezet in dit gebied. We willen steeds meer inzicht krijgen in de hoeveelheden en soorten grondstoffen en biologische en technische kringlopen. Het levert ook nieuwe businessmodellen op. De verwachting is dat er in de loop van de tijd wel steeds meer circulaire grondstoffen, materialen en producten van buiten het gebied in komen, omdat ze dan inmiddels circulair ontwikkeld zijn en Utrecht een groeiende stad is. Daarbij gaat het wel om grondstoffen die hernieuwbaar zijn (bijvoorbeeld hout) of oneindig weer hoogwaardig zijn te gebruiken (bijvoorbeeld gedemonteerd staal).
De aanpak Utrecht Circulair is vooral gericht op de gebouwde omgeving. Zo is de binnenstedelijke woningbouwopgave van groot belang voor de circulaire ambitie. Er hoeft minder infrastructuur hoeft te worden aangelegd, er is gebruik te maken van veel bestaande voorzieningen, bestaande gebouwen worden getransformeerd en er wordt minder druk op het landschap om Utrecht gelegd. Daarbij komt dat nieuwe woningen circulair zijn te bouwen. Ook de doorontwikkeling van de deeleconomie zal haar bijdrage leveren. In de stad zullen we zorgvuldig om moeten gaan met bestaande waarden en grondstoffen.
Op basis van gemeentelijke beïnvloedingsmogelijkheden zijn de volgende circulaire ambities met prioriteit geformuleerd:
Plangebied
De ontwikkeling van circulair Bedrijvenpark Strijkviertel is mede gericht op de circulaire ambities van de gemeente Utrecht en in het gebied is veel ruimte voor circulariteit en circulaire bedrijven en gebouwen. Ook bij de vormgeving en aanleg van de openbare ruimte in het gebied is circulariteit een belangrijk aandachtspunt. Zie verder Hoofdstuk 4 Planbeschrijving.
Nota externe veiligheid (2007)
De Nota externe veiligheid, die in 2007 is vastgesteld, gaat in op het beleid van de gemeente Utrecht voor de beheersing van risico's als gevolg van het werken met gevaarlijke stoffen in inrichtingen (bedrijf, productielocatie of kantoor) en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De genoemde risico's zijn veiligheidsrisico's voor mensen die zich in de buurt van de inrichting of het transport bevinden.
De beleidskeuzes hebben betrekking op nieuwe situaties, waarin een risicobron zich vestigt of uitbreidt of een risico-ontvanger, zoals een woning, planologisch mogelijk wordt gemaakt. De randvoorwaarden en regels zijn vertaald in afstandseisen tussen risicobronnen (bedrijven, transportroutes (weg, spoorweg, vaarweg) of buisleidingen) en omgevingsobjecten. De gemeente Utrecht kiest ervoor om geen zwaardere veiligheidseisen op te leggen dan die vermeld staan in de risiconormering van de rijksoverheid. In sommige gevallen biedt de rijksregelgeving ruimte tot afwijken van de normering. In de Nota spreekt de gemeente zich uit om terughoudend om te gaan met de mogelijkheid tot afwijken.
In paragraaf 5.7 is het onderwerp Externe Veiligheid uitvoering beschreven en wordt het uitgevoerde onderzoek toegelicht.
De ontwikkeling van Circulair bedrijvenpark Strijkviertel tot een circulair bedrijvenpark past binnen het relevante Rijksbeleid, provinciaal en regionaal beleid en binnen gemeentelijk beleid.
Dit hoofdstuk geeft inzicht in de huidige situatie in het plangebied en analyseert het gebied in ruimtelijk en functioneel opzicht.
Het gebied Strijkviertel is al lange tijd geleden door mensen bewoond geweest en ook bewerkt ten behoeve van voedselproductie. Ook de aanwezigheid van de loop van de Leidse Rijn in het plangebied is hierbij van groot balng geweest. Het grootste deel van dit plangebied is in de afgelopen jaren archeologisch onderzocht. Zo is ter plaatse van de tennisvereniging een Duitse bommenwerper (Junkers88A) opgegraven. Ten zuiden van de manege is een mogelijke cultusplaats onderzocht en in het zuidelijk deel van het plangebied is bij proefonderzoek een nederzetting en een eendenkooi uit de IJzertijd gevonden.
In paragraaf 5.14 wordt het onderwerp archeologie en worden de uitgevoerde onderzoeken beschreven.
Het gebied kent een zeer oude geschiedenis en dat heeft te maken met de ligging in het stroomgebied van rivieren die hier lang voor het begin van de jaartelling stroomden. Deze stroomgordels zorgden voor hoger en lager gelegen delen. In het gebied zijn nog sporen van de rivieren en van de zogenaamde crevasses, geulen die zijn ontstaan zijn door een doorbraak. Op de onderstaande afbeelding zijn de stroomgordel en crevasses op een kaart weergegeven. Op de hoger gelegen delen kan in de bronstijd (2000 v. Chr.) bewoning hebben plaatsgevonden.
D
Het gehele plangebied is in de afgelopen jaren zorgvuldig archeologisch onderzocht. Delen van het plangebied zijn vroeger in gebruik geweest en bewerkt door bewoners. In hoofdstuk 5.14 is het onderwerp archeologie nader toegelicht.
In het plangebied wordt de huidige structuur vooral bepaalde door de kavelrichting van de graslanden en door de C.H. Letschertweg. Ook de bestaande sportvelden, de manege en de Strijkviertelplas bepalen de aanwezige structuur.
Het plangebied is nu voornamelijk tijdelijk agrarisch in gebruik als grasland in afwachting van de transformatie van het gebied. Aan de oostkant en aan de zuidkant van het plangebied ligt de C.H. Letschertweg. Deze weg blijft ook in de nieuwe situatie behouden en is de hoofdontsluiting van het plangebied. Ten westen van het plangebied ligt de Strijkviertelplas en deze recreatieplas blijft behouden. Aan de noordzijde van het plangebied ligt het sportpark Rijnvliet met onder andere een rijhal, rugby, voetbal, hockey en tennis. Dit sportpark blijft behouden en krijgt een beperkte uitbreiding als gevolg van het voorliggende bestemmingsplan. In het zuidelijk en oostelijk deel is een brede groenzone aanwezig tussen de Rijksweg A2 en de Letschertweg.
Het plangebied zal door de gemeente worden ontwikkeld van het huidige extensieve agrarische gebruik naar een nieuw en circulair bedrijvenpark. De gemeentelijke uitgeefbare bedrijfskavels hebben een oppervlakte van ruim 18 hectare.
De gemeente Utrecht gaat het plangebied circulair Bedrijventerrein Strijkviertel ontwikkelen tot een nieuw circuliar bedrijventerrein. In dit gebied komt ruim 18 hectare nieuwe bedrijfskavels die door de gemeente zullen worden uitgegeven specifiek voor maakbedrijven en alle bijbehorende voorzieningen.
Prettig werken en verblijven in de nabijheid van de mooie Strijkviertelplas. Dat is wat we voor ogen hebben met de ontwikkeling van circulair Bedrijvenpark Strijkviertel. In Utrecht willen we de groei van de werkgelegenheid mee laten groeien met de groei van het aantal inwoners: werken en wonen in de stad. Circulair Bedrijvenpark Strijkviertel wordt een plek voor de stad om te werken, recreëren, sporten, wandelen en fietsen.
Met volop aandacht voor gezond stedelijk leven ontwikkelen we dit terrein op duurzame en circulaire wijze. Utrecht is één van de koplopers in Nederland in de verandering van een lineaire naar een circulaire economie. Een circulaire economie draagt bij aan de benodigde CO2-reductie. Door hergebruik wordt de economie afvalvrij, worden er minder nieuwe grondstoffen gebruikt en is er minder afval om te verbranden. Het vraagt om een radicale verandering van zowel economie als ruimte, ook van governance en financiering. De ambitie van het Rijk is om in 2050 een volledig circulaire economie te hebben. En om in 2030 een (tussen)doelstelling te realiseren van 50% minder gebruik van primaire grondstoffen (mineraal, fossiel en metalen). Een circulaire economie heeft een directe (ruimtelijke) invloed op de trends van wonen, mobiliteit, werken en groen.
De bedrijven op Circuliar Bedrijvenpark Strijkviertel zijn in hun branche koploper op het gebied van circulariteit, duurzaamheid en innovatie. Zij effenen de weg voor bedrijven die in de nabije toekomst hun bedrijfsbebouwing, productie en bedrijfsvoering verduurzamen. Zo bouwen we aan de Utrechtse circulaire economie. Circulair Bedrijvenpark Strijkviertel wordt een bedrijventerrein dat geschikt is voor kleinere bedrijven (MKB) en circulaire maakbedrijven die maximaal vallen in categorie 3.1 van de bedrijvenlijst van de VNG. De mogelijke overlast van dit bedrijventerrein wordt door deze maximering beperkt en deze functie is hiermee goed inpasbaar in het gebied en de omgeving.
Prettig verblijven, circulair bouwen, circulaire economie en efficiënt en multifunctioneel ruimtegebruik zijn de uitgangspunten voor de ontwikkeling en het ontwerp. Het bouwen van circulaire bedrijfsgebouwen in meerdere bouwlagen is gewenst en wordt door de gemeente gestimuleerd. Meerdere bedrijven kunnen in 1 gebouw onderdak vinden en naast of boven elkaar hun bedrijf uitoefenen. Ook het gebruik van daken van bedrijfsgebouwen voor diverse functies is gewenst en wordt gestimuleerd.
Aan deze sectoren is in de stad nu en in de toekomst grote behoefte. De bedrijven zijn arbeidsintensief en zorgen in totaal voor zo'n 1.900 arbeidsplaatsen voor werknemers die in Utrecht en omgeving wonen en zo dicht bij huis kunnen werken. Het accent ligt op werkgelegenheid op MBO-niveau (Middelbaar Beroeps Onderwijs). Het zijn bedrijven die maximaal zo'n 5.000 m² vloeroppervlak nodig hebben. Daarnaast bieden we ruimte voor enkele bedrijfsverzamelgebouwen voor creatieve bedrijven en voor startende en/of kleinere bedrijven.
Met de groei van de stad zijn er ook meer sportvelden nodig. Onderdeel van het gebied is daarom uitbreiding van Sportpark Rijnvliet met 2 sportvelden. Het gaat om een hockeyveld en hockey- of rugbyveld. De keuze voor het type veld hangt af er mogelijkheden zijn om op een andere plek het hockeyveld te realiseren. De sportvelden worden in overleg met de sportverenigingen aangelegd.
Totdat de kavels door de gemeente worden uitgegeven geven we ondernemers en andere initiatiefnemers de kans om met tijdelijke initiatieven enkele kavels van het terrein al te gebruiken. Dit draagt bij aan de duurzame ambities en aan de levendigheid voor de omgeving.
Voor onderwijs biedt circulair Bedrijvenpark Strijkviertel een grote kans om studenten op te leiden in de circulaire wijze van ontwerpen en produceren. Studenten van MBO-scholen in Utrecht werken daarom al vanaf de ontwerpfase mee aan de ontwikkeling van het bedrijvenpark. De ambitie is dat studenten werkervaring opdoen bij de bedrijven op circulair Bedrijvenpark Strijkviertel die tevens leerbedrijf zijn. Ook verkennen we de mogelijkheden voor 'pop up'-onderwijs, met een (tijdelijke) vestiging van MBO op het Bedrijvenpark.
Kortom, circulair bedrijvenpark Strijkviertel wordt een bijzonder bedrijvenpark, door:
Circulair Bedrijvenpark Strijkviertel heeft ruim 18 hectare nieuw uitgeefbaar bedrijventerrein, een aantal nieuwe sportvoorzieningen en bestaande sportvoorzieningen, diverse voetpaden, fietspaden en wegen, overige openbaar gebied en voldoende groen en water.
Het eerste kavelveld geven we in 2025 uit. Het laatste kavelveld zal naar verwachting rond 2035 zijn uitgegeven. Utrecht heeft de ambitie om in 2030 een 50% circulaire economie te hebben. Het ligt voor de hand dat deze ondernemingen ook bijdragen aan de circulaire ontwikkeling van circulair Bedrijvenpark Strijkviertel. Het programma voor circulair Bedijvenpark Strijkviertel sluit aan bij duurzame werkgelegenheid met een goed toekomstperspectief. Voor circulair Bedrijvenpark Strijkviertel zetten we, binnen deze marktgroepen, in op bedrijven in de volgende sectoren:
Gezien de grootschaligheid en verkeersaantrekkende werking sluiten we zelfstandige tuincentra, bouwmarkten en zelfstandige detailhandel op dit bedrijvenpark uit.
We maken keuzes in de kenmerken van de bedrijven:
Tot de kavels door de gemeente worden definitief worden verkocht en uitgegeven krijgen ondernemers en andere initiatiefnemers de kans om met tijdelijke initiatieven het terrein te gebruiken. Dit kan door de gemeente geworden gefaciliteerd door het verlenen van tijdelijke vergunningen.
Samenwerking tussen onderwijs en bedrijven is ook een speerpunt van de gemeente. Uit een eerste verkenning tussen gemeente en drie MBO's (ROC Midden Nederland, Nimeto en Wellant College) blijkt dat er goede kansen zijn om op Strijkviertel werk en onderwijs te combineren. Studenten kunnen een betekenisvolle bijdragen leveren aan het project, zoals bij het ontwerp van de openbare ruimte. In deze fase zijn studenten van de beroepsopleidende leerweg (BOL), projectmatig inzetbaar onder begeleiding van een docent en een opdrachtgever.
Met het MBO verkennen we de mogelijkheden voor 'pop up'-onderwijs. Met een (tijdelijke) vestiging is MBO-onderwijs dicht bij interessante bedrijven op circulair Bedrijvenpark Strijkviertel en Oudenrijn. De verwachting is dat als bedrijven zich vestigen op circulair Bedrijvenpark Strijkviertel, ook studenten die een beroepsbegeleidende leerweg volgen (BBL: combinatie van werken en 1 dag per week naar school), daar werkervaring opdoen.
Met deze brede mix van bedrijven, onderwijs en tijdelijke initiatieven dragen we bij aan de levendigheid op het terrein in en buiten werktijd. En ontstaan er kansen voor de uitwisseling en samenwerking tussen bedrijven.
Circulaire en duurzame broedplaatsen
Voor de ontwikkeling van circulair bedrijvenpark Strijkviertel is ook de functie van duurzame en circulaire broedplaats opgenomen. Omdat circulair ondernemen nog volop in ontwikkeling is willen we op Strijkviertel ruimte bieden voor innovatie en experiment met specifieke aandacht voor start ups en scale ups.
Onder broedplaatsen op Strijkviertel verstaan wij verzamelgebouwen met een mix van huurders, waar ruimte is voor kennisontwikkeling, nieuwe samenwerkingsvormen, ideeën uitwisseling, kruisbestuivingen en ontwikkeling van nieuwe concepten. Broedplaatsen zijn werkruimtes, ateliers, laboratoria en ontmoetingsplekken. Broedplaatsen bieden een basis voor (startend) ondernemerschap voor ondernemers met een focus op circulariteit en duurzaamheid, kunstenaars, creatieve ondernemers, creatieve projecten en sociale ontmoetingen. Met een variëteit van functies en activiteiten zijn broedplaatsen locaties waar verbinding wordt gelegd tussen kunst, cultuur en technologie en waar creativiteit, experiment en innovatie voorop staan.
Broedplaatsen bevorderen de onderlinge wisselwerking tussen diverse en verschillende lokale bedrijven. Een combinatie van broedplaatsen en creatieve bedrijven is goed denkbaar en mogelijk. De doelgroep bestaat in dit gebied uit bedrijven gericht op circulair of duurzaam ondernemen/ produceren / innoveren en ontwikkelen. Binnen circulair bedrijvenpark Strijkviertel is er op de verdiepingen maximaal 7.000 m2 b.v.o. beschikbaar voor de functie van circulaire en duurzame broedplaatsen. Elke vestiging van een dergelijke broedplaats mag een maximale oppervlakte hebben van 500 m2 b.v.o.
Voor de herontwikkeling van het plangebied is een stedenbouwkundig plan gemaakt. Het college van Burgemeester en wethouders van Utrecht heeft dit plan "Bedrijvenpark Strijkviertel Stedenbouwkundig plan" in 2021 vastgesteld.
De ligging van circulair bedrijvenpark Strijkviertel is uitstekend voor de functie van het gebied. Enerzijds ligt het bij knooppunt Oudenrijn, waar de belangrijkste Nederlandse routes in noord-zuid en oost-west richting elkaar kruisen. Op- en afritten van en naar de A12 en de A2 liggen op minder dan 2 km vanaf de locatie. Anderzijds is het circulaire bedrijvenpark goed aangesloten op het lokale wegennet.
Circulair Bedrijvenpark Strijkviertel is gelegen in de Centrale Zone van Leidsche Rijn, dat Leidsche Rijn verbindt met andere delen van de stad.
In de onderstaande afbeelding is het een indicatief ontwerp voor het circulaire bedrijvenpark ingepast in een luchtfoto van de directe omgeving. In het westen grenst het Bedrijvenpark aan de recreatieplas Strijkviertel. In het noorden aan sportpark Rijnvliet en in het oosten en zuiden aan de C.H. Letschertweg (N198), verder genoemd Letschertweg. Het plangebied wordt geheel omgeven door de gemeentelijke hoofdgroenstructuur, van het bosplantsoen langs de snelwegen, via het sportpark naar de Strijkviertelplas.
Elk naastgelegen gebied wordt hieronder kort toegelicht.
Strijkviertelplas
De Strijkviertelplas en directe omgeving zijn in bezit van Recreatieschap Stichtse Groenlanden. De plas is ontstaan door zandwinning voor de aanleg van knooppunt Oudenrijn. Sinds de jaren tachtig heeft de Strijkviertelplas een recreatieve functie. De plas is circa 16 hectare groot en is geschikt voor functie zoals zwemmen, surfen en vissen. De plas staat niet in verbinding met andere watergangen.
Om het water is een strand en ligweide. Een fiets- met wandelpad loopt rondom het water. De plas trekt inwoners uit de wijde omgeving. Het strand aan de oostkant is 2 keer per jaar festivalterrein voor de festivals Lief en Verknipt. Aan de noordoever van de plas komt naar verwachting een nieuwe horecagelegenheid. Het gebied heeft veel landschappelijke kwaliteit. Samen met het recreatieschap maken we een directe toegang aan de westzijde van circulair Bedrijvenpark Strijkviertel naar de Strijkviertelplas.
Sportpark Rijnvliet
Het sportpark is aangelegd in 2010. De gebruikers van het sportpark zijn de Utrechtse Rugbyclub (URC), voetbalvereniging Nieuw Utrecht, hockeyclub Rijnvliet en tennisvereniging PVDV. De toegang tot de clubs is via de toegangsweg Sportpark Rijnvliet, direct gelegen naast de HOV-baan. Rijvereniging Voornruiters ligt zuidwestelijk van het sportpark. In dit plan worden twee extra sportvelden mogelijk gemaakt, aansluitend bij het bestaande sportpark Rijnvliet.
Woonwijk Rijnvliet
In de woonwijk Rijnvliet komen circa 1.100 woningen. Het is een wijk met veel groen en water. Basisonderwijs, kinderopvang en buitenschoolse opvang zijn onderdeel van de woonwijk. De eerste woningen zijn opgeleverd; de verwachting is dat de gehele woonwijk in 2024 klaar is.
Eén van de 3 ontsluitingswegen van Rijnvliet loopt het plangebied van circulair Bedrijvenpark Strijkviertel in, noordzuid parallel aan de Stadsbaan en komt uit op de Letschertweg. Deze aansluiting is onderdeel van het ontwerp van Strijkviertel.
Bedrijventerrein Oudenrijn
Aan de westkant van de Strijkviertelplas ligt bedrijventerrein Oudenrijn. Het is ongeveer 75 hectare groot. Bedrijven uit de sectoren handel, transport en industrie zijn hier gevestigd. Aan zuidzijde, langs de Letschertweg staan vrijstaande kantoren.
In Oudenrijn mogen zich bedrijven vestigen tot en met milieucategorie 4. Er waren per 1 januari 2022 nog enkele kavels beschikbaar met een totale oppervlakte van circa 1 hectare.
Hoogspanningslijn
Door het plangebied loopt een hoogspanningsverbinding. Deze verbinding is in 2021 ondergronds gebracht, vanaf Rijnvliet tot aan de huidige mast in de zuidwesthoek van het plangebied. Vanaf deze mast gaat het tracé verder zuidwaarts over de A12 naar Rijnenbrug. De ondergrondse verbinding zorgt voor een aantal beperkingen. Zo mag boven het tracé niet worden gebouwd.
Tennet is in 2023 gestart met een verkennend onderzoek naar het verder ondergronds brengen van de hoogspanningsverbinding, mogelijk heeft dit in de toekomst ook gevolgen voor het plangebied en de daarin gelegen bovengrondse en ondergrondse hoogspanningskabels en het opstijgpunt. De huidige situatie zoals die nu aanwezig is, is nu verwerkt in dit bestemmingsplan.
Stedenbouwkundig ontwerp
Het stedenbouwkundig ontwerp is een uitwerking van de principes die voor de gehele ontwikkeling circulair Bedrijvenpark Strijkviertel gelden: efficiënt ruimtegebruik, prettig verblijven en circulair ontwikkelen.
Vanuit deze principes is de hoofdopzet voor het ontwerp afgeleid. Het ontwerp voor het bedrijvenpark kent de volgende hoofdopzet:
In het stedenbouwkundig plan is deze hoofdopzet verder uitgewerkt en voor meer informatie hierover kunt u het stedenbouwkundig plan bekijken.
Het mobiliteitsconcept voor circulair bedrijvenpark Strijkviertel gaat uit van gezonde mobiliteit, waarbij werknemers en bezoekers vooral de (deel) fiets en het openbaar vervoer gebruiken. Dat komt terug in het (verkeers-)ontwerp voor het circulaire Bedrijvenpark Strijkviertel. Fietsen en wandelen stimuleren we met een fijnmazig net van fiets- en wandelpaden in het groen, een doorgaande fietsroute in het gebied en goede aansluitingen op fietsroutes buiten het plangebied. Deelmobiliteit wordt belangrijk op Strijkviertel. Door vanaf het begin onderdeel uit te maken van het stedelijk (of regionaal) deelfietsensysteem prikkelen we ondernemers en bedrijven tot een gezond mobiliteitsbeleid. Het auto- en het fietsparkeren vindt plaats op de kavelvelden en niet in de openbare ruimte.
Strijkviertel ligt bij de HOV-busbaan. Voor de 'last mile' vanaf de HOV-baan naar de werkplek is het mogelijk te wandelen of een deelfiets te gebruiken. Er komt een buslijn met drie haltes door het bedrijventerrein. De toekomstige mobiliteitshub op Papendorp is dichtbij. Er worden in circulair Bedrijvenpark Strijkviertel ook uitgebreide mogelijkheden geboden voor gebruik van diverse vormen van deelmobiliteit. Er is rekening gehouden met vrachtverkeer in de wegprofielen en de boogstralen. Het laden en lossen vindt plaats op de kavelvelden voor de bedrijven.
Fiets
Het ontwerp van de openbare ruimte van circulair Bedrijvenpark Strijkviertel maakt ruimte voor en biedt 'gezonde mobiliteit' voor de werknemers en bezoekers. In het ontwerp is een hoofdfietsroute door het terrein opgenomen die de locatie met de rest van de stad verbindt. Het centraal station ligt op ongeveer 6 km fietsafstand. Het station Leidsche Rijn Centrum ligt op ongeveer 4 km. De route loopt mooi en vrijliggend langs de noordzijde van het terrein. Midden door het terrein is ook een vrijliggend fietspad opgenomen in een groene verbindingszone (Groene Scheg), op korte afstand van de kavelvelden. Daarmee zijn alle bedrijven met de fiets goed ontsloten via een prettige, groene route, die aansluit op de binnenstraten. Op de onderstaande afbeelding zijn de verschillende typen fietspaden in het plangebied weergegeven.
De hoofdfietsroute sluit in noordelijke richting aan op de fietsroute via Rijnvliet richting Leidsche Rijn Centrum. Hierbij wordt direct ten noorden van de sportvelden de belangrijke oost-west doorfietsroute (Vleuterweide - Utrecht Centrum) gekruist. Deze fietsroute wordt sterk verbeterd doordat er een aansluiting komt op de rechtstreekse en comfortabele fietsroute vanaf Utrecht Centrum die via een nieuwe fietsbrug aan de zuidkant van de De Meernbrug op hoogte doorloopt en aansluit op het Marinus van Tyrusviaduct. In westelijke richting sluit de hoofdfietsroute aan op Strijkviertel (weg) en de Tjepmaweg richting De Meern, Veldhuizen en de polder Rijnenburg. De doorgaande fietsroute is een vrijliggend fietspad zonder kruisingen met autoverkeer, met uitzondering van de ingang naar de manege.
Er komt een vrijliggend fietspad in de Groene Scheg. Het bestaande Oudenrijnsepad in het zuiden wordt onderdeel van een van de fietsroutes t.b.v. het bedrijventerrein. Voor fietsers wordt het mogelijk om circulair Bedrijvenpark Strijkviertel te bereiken vanuit het noordwesten via een nieuw fietspad tussen de Strijkviertelplas en de manege. Tenslotte komt er een fietsroute via de zuidelijke en oostelijke binnenstraat parallel aan de C.H. Letschertweg(hierna te noemen Letschertweg) van Rijnvliet naar de Tjepmaweg.
Fietsers en gemotoriseerd verkeer maken samen gebruik van de binnenstraten. Ook zijn er ruime voetpaden. Het bestaande fietspad langs de Strijkviertelplas, in beheer bij het Recreatieschap, blijft gehandhaafd. Zo ontstaat op het bedrijventerrein een fijnmazig fiets- en wandelnetwerk.
Openbaar vervoer en wandelpaden
Het circulaire Bedrijvenpark Strijkviertel is goed met de bus bereikbaar. In de onderstaande afbeelding zijn de geplande routes aangegeven. De bestaande HOV-baan bij het sportpark zorgt voor een goede bereikbaarheid met het openbaar vervoer. De bereikbaarheid van de HOV-busbaan voor wandelaar en fietser loopt langs het sportpark en takt dan aan op de HOV-halte.
De beoogde buslijn door Strijkviertel is een wijziging van de route van buslijn 24 en kent een routing centraal door Strijkviertel met drie bushaltes. Hierdoor heeft de bus een zo optimaal mogelijk bedieningsgebied met korte loopafstanden naar de bushaltes.
Er komt een fijnmazig net aan wandelpaden. De groene gebieden zijn toegankelijk voor de wandelaar. Zo kan op het 'rondje Strijkviertelplas', dat veel werknemers en bewoners maken, worden gevarieerd met routes op het bedrijvenpark.
Autoverkeer
Een goede bereikbaarheid is cruciaal voor bedrijven. Dit geldt naast voor voetgangers, fietsers en openbaar vervoer uiteraard ook voor gemotoriseerd vervoer. Het bedrijvenpark sluit direct aan op de Letschertweg voor het autoverkeer. Om een goede doorstroming te garanderen blijft de huidige Letschertweg intact. Er worden geen nieuwe bedrijven direct op deze bestaande weg aangesloten.
Via twee nieuwe rotondes is het bedrijvenpark bereikbaar: een herkenbare ingang van het terrein vanuit het oosten en het westen. Een nieuwe verbindingsweg tussen deze rotondes markeert de noord- en westgrens van de bedrijfsbebouwing. We leggen deze weg langs de noordkant van het terrein, zodat het terrein een duidelijke voorkant heeft naar de omgeving. Vanaf deze weg zijn ook alle binnenstraten op het terrein te benaderen en is er een directe verbinding naar Rijnvliet. Langs de Letschertweg komt een parallelweg die de oost- en zuidgrens van het terrein vormt. Zo wordt het terrein omsloten door een ruime hoofdstructuur voor de auto.
Op de onderstaande afbeelding is de verkeersstructuur voor het autoverkeer weergegeven.
Strijkviertel ligt gunstig voor auto- en vrachtverkeer. Op- en afritten van de A12 en de A2 liggen op minder dan 2 km. Ook is het bedrijvenpark goed aangesloten op het lokale netwerk. Er zijn twee aansluitingen op de Stadsbaan en er is een directe verbinding met het centrum via de Martin Luther Kinglaan en het Marinus van Tyrusviaduct. Uit verkeersonderzoek, zie Bijlage 2 Rapportage Verkeersgeneratie circulair Bedrijvenpark Strijkviertel, blijkt dat de afwikkeling van het lokale en het omliggende regionale wegenverkeersnetwerk, als gevolg van de ontwikkelingen in het zuidwestelijk deel van de stad (waarin circulair Bedrijvenpark Strijkviertel ligt), een aantal aandachtspunten kent. Dat geldt met name voor de aansluiting op de A12 bij De Meern, enkele kruispunten op de Letschertweg en bij de A2 (de kruising Marinus van Tyruslaan/Stadsbaan). Hierbij is monitoring van de daadwerkelijke ontwikkeling van het verkeersaanbod noodzakelijk om, indien nodig, tijdig maatregelen te kunnen nemen (zie Bijlage 2 Rapportage Verkeersgeneratie circulair Bedrijvenpark Strijkviertel). Voor geheel Utrecht Zuidwest (Groot Merwede) wordt een monitoringsplan opgesteld, waarin Strijkviertel wordt meegenomen. Het bedrijventerrein wordt gefaseerd ontwikkeld, waardoor we bij problemen kunnen ingrijpen mocht dit nodig zijn.
In de autonome variant (zonder de vier hierna genoemde gebiedsontwikkelingen) is de aansluiting A12 - De Meern al zodanig zwaar belast dat op termijn reconstructie van de aansluiting noodzakelijk lijkt. Doorrekening met de vier plannen Strijkviertel, Papendorp, Groenewoud en Hooggelegen belast deze aansluiting niet significant zwaarder.
Nadere besluitvorming over de ontwikkelingen in Rijnenburg is van invloed op de wijze waarop de aansluiting De Meern moet worden aangepast als zich daar problemen gaan voordoen.
Bedrijvenpark Strijkviertel krijgt twee aansluitpunten op de Letschertweg, aan de zuidwestkant en aan de noordoostkant. Beide aansluitpunten worden met elkaar verbonden door een interne 30 km/h-hoofdontsluitingsweg, die langs het bedrijventerrein loopt. De hoeveelheid verkeer vraagt om twee aansluitpunten. Daarnaast is het nodig vanuit de hulpdiensten om voor het bedrijventerrein twee aansluitpunten te maken. Op de overige wegen in Strijkviertel is de maximumsnelheid ook 30 km/h. Nabij de noordoostelijke rotonde komt een autoverbinding met Rijnvliet, via het oorspronkelijke tracé van de Letschertweg.
De Letschertweg wordt ter hoogte van het bedrijventerrein binnen de bebouwde kom gelegd en krijgt een snelheidsregime van 50 km/u. De komgrens wordt hiertoe over de Stadsbaan en Letschertweg verlengd van (nu) knooppunt Hooggelegen (kruispunt Stadsbaan – Martin Luther Kinglaan) naar het kruispunt Letschertweg – Strijkviertel, dat er ook binnen zal vallen. In de bocht van de Letschertweg geldt nu al een maximumsnelheid van 50 km/uur.
De beide aansluitpunten van Strijkviertel op de Letschertweg zijn robuust vormgegeven als meerstrooksrotondes. Deze kruispuntvormen zorgen voor een vlotte afwikkeling van het verkeer met een ter plaatse veilige(re) lage rijsnelheid. Beide rotondes hebben een hoge restcapaciteit om eventuele fluctuaties in het verkeersaanbod goed op te vangen. De rotondes komen te liggen binnen de bebouwde kom.
Door handhaving van de Letschertweg komt er alleen verkeer in Strijkviertel dat hier moet zijn. Hierdoor blijft de verbindingsfunctie van de Letschertweg in stand.
Behalve bij de aansluitpunten moet de Letschertweg fysiek worden aangepast van 80 km naar 50 km-weg voor het deel dat binnen de bebouwde kom komt te liggen. Bij inpassing van de noordoostelijke meerstrooksrotonde verdwijnt op dit deel van de Letschertweg de verkeersonveilige situatie met de scherpe knik in het wegverloop.
De toegang naar de manege wordt verplaatst naar de zuidkant met een aansluiting op de interne ontsluitingsweg. De huidige ingang aan de noordzijde was een tijdelijke situatie, totdat het bedrijvenpark zou worden ontwikkeld. De huidige weg langs de manege wordt omgevormd tot een fietspad (hoofdfietsroute).
Vrachtverkeer en laden en lossen
Er is rekening gehouden met vrachtverkeer in de wegprofielen en boogstralen.
De logistiek wordt per kavelveld opgelost door middel van een gezamenlijke laad- en losstraat. Aan deze straat wordt de bevoorrading voor alle bedrijven op de kavel georganiseerd. Bedrijven hebben hun eigen laaddocks, maar het kan ook gezamenlijk.
Een kernkwaliteit van het circulaire Bedrijvenpark Strijkviertel is een robuuste openbare ruimte. Deze paragraaf beschrijft kort de belangrijkste keuzes bij het ontwerp van de openbare ruimte.
Vervolgens worden de vijf karakteristieke zones van de openbare ruimte uitgewerkt.
Hieronder is het ontwerp van de groene elementen van circulair Bedrijvenpark Strijkviertel en de directe omgeving opgenomen.
In het ontwerp van de openbare ruimte zijn de volgende belangrijke keuzes gemaakt:
Een raamwerk van landschappelijke zones
Een raamwerk van landschappelijke zones, routes en verblijfsplekken voorziet in een robuuste aantrekkelijke groenstructuur. Het versterkt de natuurlijke verbinding met het mooie en bijzondere omliggende landschap. Het raamwerk bestaat uit vijf kenmerkende groenblauwe zones in het plangebied, met het balkon aan de Strijkviertelplas als centraal punt. Elke zone heeft een eigen identiteit en verblijfskwaliteit. De zones versterken ook de natuur en ecologie in het gebied.
Efficiënt ruimtegebruik door het bundelen van groen
De openbare ruimten liggen op die plekken waar ze bijdragen aan de kwaliteit van het bedrijventerrein en aan die van de omgeving. Door optimale aansluiting op de omgeving wordt voor alle gebruikers de belevings- en gebruikswaarde vergroot. Het draagt daarnaast bij aan het terugdringen van ongebruikt 'snippergroen' in de openbare ruimte én op de kavel.
Combineren van functies in de openbare ruimte
Naast het verweven worden ook de verschillende onderdelen van de openbare ruimte in circulair Bedrijvenpark Strijkviertel maximaal gecombineerd.
In alle profielen die zijn toegepast in het plangebied worden groen, water en verkeersruimte gebundeld voor een efficiënt ruimtegebruik.
Vijf karakteristieke zones in de openbare ruimte
Het raamwerk dat de openbare ruimte vormt van circulair Bedrijvenpark Strijkviertel heeft een goede aansluiting en verbinding met zijn directe omgeving. Elke zone heeft een eigen identiteit met een eigen karakter en verblijfskwaliteit.
Het raamwerk bestaat uit vijf karakteristieke zones:
1. Strijkviertelplaszone
2. Sportzone tot en met oostelijke entree
3. Letschertweg, zone
4. De Groene Scheg
5. De Binnenstraten
Hieronder is een afbeelding opgenomen van dit raamwerk en de 5 benoemde zones.
In circulair Bedrijvenpark Strijkviertel ligt het accent op de voetganger, fietser en het openbaar vervoer. Deze vervoerswijzen worden ondersteund door een ruim aanbod aan diverse vormen van deelmobiliteit. Dit heeft invloed op de manier waarop het autoparkeren in het gebied wordt opgelost. Autoparkeren gebeurt op de kavelvelden en uit het zicht, niet in de openbare ruimte.
Het aantal autoparkeerplaatsen dat bij stedelijke ontwikkelingen moet worden gerealiseerd, wordt berekend op basis van de Module Parkeernormen van de Parkeervisie 2021.
De parkeernormen hangen af van de ligging van het gebied in de stad en de aanwezigheid van fiets- en OV-voorzieningen. De locatie Strijkviertel is op dit moment aangemerkt als C2, "buitengebied", omdat de locatie nog buiten het bebouwde stedelijk gebied ligt. Juist de ontwikkeling van circulair Bedrijvenpark Strijkviertel maakt dit gebied onderdeel wordt van aaneengesloten stedelijk gebied, dat bovendien nabij een belangrijke HOV-route ligt, goed ontsloten wordt voor de fiets en OV en voorzien is van betaalbare en betrouwbare mogelijkheden aan deelmobiliteit. In de directe omgeving liggen: woonwijken van Leidsche Rijn, stedelijke knooppunt Papendorp (met Mobiliteitshub XL) en bedrijventerrein Oudenrijn.
Bij een dergelijk gebied past de C2 norm niet meer: deze zou resulteren in een onevenredig groot aantal parkeerplaatsen, nl. 2745. Dat zijn meer parkeerplaatsen dan het aantal verwachte werknemers (1900) en bezoekers (320), samen 2220 gebruikers. Zo zou worden gefaciliteerd dat elke werknemer en bezoeker ondanks dat voldoende alternatieven voorhanden zijn - zonder problemen met de auto kan komen.
We streven voor het bedrijvenpark naar een aandeel van de auto in het woon-werkverkeer van 50%. Voor de andere 50 % van werknemers en bezoekers streven we ernaar dat zij met de fiets komen. We verwachten dat ook een deel met het OV komt, maar dit wordt voor de parkeerberekening niet meegenomen.
Dit is een realistische modalsplit voor een bedrijventerrein in stedelijk gebied, met kenmerken en locatie zoals circulair Bedrijvenpark Strijkviertel.
Om deze redenen wordt voor circulair Bedrijventerrein Strijkviertel uitgegaan van een B2 norm, waarbij 100 % van de norm op eigen terrein moet worden gerealiseerd. Het gebied dient daartoe als B2-zone te worden aangewezen.
Op grond van het programma en het parkeerregime dat we hanteren leidt dat tot een (theoretisch) totaal aantal autoparkeerplaatsen op circulair Bedrijvenpark Strijkviertel van 1.136. In Bijlage 3 Parkeerbalans circulair Bedrijvenpark Strijkviertel is de berekende parkeerbalans voor zowel auto als fiets opgenomen. Het totaal aantal fietsstallingen komt uit op 1084. In de berekening wordt uitgegaan dat 51 % van de werknemers en bezoekers met de auto komt en dat 49% met de fiets komt. Bij de uiteindelijke parkeerberekening hanteren we per bedrijfssector de parkeernormtabellen behorend bij de Module Parkeernormen van de Parkeervisie 2021.
Deze parkeernormen zijn de basis voor het parkeerbeleid voor het gehele gebied. De verwachting is dat, zeker in stedelijk gebied, het autogebruik gaat veranderen en verminderen. Het gemeentelijk beleid zet in op het verminderen van het autogebruik. Hierop spelen we in door in het kavelpaspoort voor elk kavelveld een parkeerbalans uit te werken.
Het invoeren van betaald parkeren in de stad heeft geen direct effect op Strijkviertel, omdat er geen parkeerplaatsen in de openbare ruimte worden aangelegd. Wel is het nodig om de invoering van betaald parkeren in de omgeving van Strijkviertel gelijk te laten lopen met de ontwikkeling van het bedrijventerrein, zodat geen uitwijk plaatsvind vanuit het bedrijventerrein naar bijvoorbeeld de woonwijk Rijnvliet.
Het autoparkeren voor de uitbreiding van het sportpark organiseren we, in de definitieve situatie, op of rond de bestaande parkeerstrook van sportpark Rijnvliet. Indien nodig onderzoeken we of het autoparkeren op een van de kavelvelden van het bedrijventerrein gerealiseerd kan worden. Bij invulling een kavelveld maken we dan dubbelgebruik mogelijk, overdag voor werknemers en bezoekers van de bedrijven en in de avond en in het weekend vooral voor de bezoekers van het sportpark. De benodigde extra fietsstallingen worden op het sportpark zelf toegevoegd.
Het parkeren voor auto's en fietsen (inclusief bezoekers parkeren) wordt per kavelveld voor alle bedrijven gezamenlijk opgelost. Door parkeren collectief en op één plek op het kavelveld te organiseren, wordt de parkeervraag efficiënt ingericht. Met een collectieve parkeervoorziening is dubbelgebruik van bedrijven onderling uit de directe omgeving mogelijk.
De parkeervoorziening bevindt zich niet voor de voorgevel en is niet zichtbaar vanaf de straat. Het parkeerprogramma voorziet in plaatsen met een oplaadpunt.
Voor fietsparkeren komen er overdekte stallingen. Deze stallingen moeten voldoen aan Fietsparkeur. Deze worden geplaatst dicht bij de ingangen van de bedrijven en bestemmingen.
Op bedrijvenpark Strijkviertel worden geen parkeerplaatsen in de openbare ruimte gerealiseerd. Deelfietsen en deelauto's kunnen hiervan worden uitgezonderd, indien deze voor iedereen beschikbaar zijn.
De parkmanagementvereniging draagt er zorg voor dat de afspraken met de bedrijven in lijn liggen met het gemeentelijk beleid ten aanzien van het beperken van de hoeveelheid te realiseren autoparkeerplaatsen op eigen terrein.
Uitbreiding sportpark
Het autoparkeren voor de uitbreiding van het sportpark organiseren we, in de definitieve situatie, op een van de kavelvelden van het bedrijventerrein of in de directe omgeving. Bij invulling op de kavelvelden maken we dubbelgebruik mogelijk, overdag voor werknemers en bezoekers van de bedrijven en in de avond en in het weekend vooral voor de bezoekers van het sportpark. De benodigde extra fietsstallingen worden op het sportpark zelf toegevoegd.
Herontwikkeling manege
Voor de manege (term manege wordt gebruikt, maar het gaat om een paardenrijvereniging) is het belangrijk dat het parkeren voor onder andere paardentrailers en paardenvrachtwagens op een afgesloten deel van het terrein van de manege plaatsvindt. Tot nu vindt dat plaats op het (tijdelijke) parkeerterrein in eigendom van de gemeente, waarvoor een bruikleenovereenkomst is gesloten tussen de Voornruiters en de gemeente. Hiermee voldoet de vereniging aan de eisen die gelden vanuit de hippische branche. Het bezoekersparkeren (auto en fiets) voor de manege dient ook op eigen terrein plaats te vinden, dus binnen het afgesloten terrein. Voor deze ontwikkeling voorzien we in 101 parkeerplaatsen (11 voor grote vrachtwagens, 66 voor kleine vrachtwagens en auto's met trailers en 24 voor bezoekers) en 24 fietsstallingen op eigen terrein.
Invoeren betaald parkeren in de omgeving van Strijkviertel
Er bestaat een risico dat auto's uitwijken naar de omgeving van het bedrijventerrein, bv. naar het sportpark of de woonwijk Rijnvliet. Dit zou kunnen gebeuren als parkeerterreinen vol komen te staan. Wij zorgen ervoor dat de invoering van betaald parkeren in dit gebied gelijk oploopt met de ontwikkeling van het bedrijventerrein. Het gebied staat op de planning voor invoering betaald parkeren in de periode 2026 – 2029.
Deelmobiliteit is in ontwikkeling, jaarlijks neemt het gebruik toe en we verwachten dat dit doorzet. Op circulair Bedrijvenpark Strijkviertel is deelmobiliteit beschikbaar vanaf de eerste uitgifte. We verwachten dat het parkmanagement een rol speelt bij de organisatie en financiering van deelmobiliteit. De gemeente maakt in het kader van de gronduitgifte en/of via het parkmanagement afspraken met de ondernemers over de wijze waarop deelmobiliteit wordt aangeboden en georganiseerd.
De gemeente zet ook in op het mogelijk maken van deelmobiliteit voor bijvoorbeeld de 'last mile'. Dat kan vanaf stations, Mobiliteitshub XL of bus/HOV-haltes. Er komt verder een fijnmazig netwerk van deelfiets-plekken (virtuele hubs) in de openbare ruimte. Daarom staat in deze paragraaf een doorkijk van de, te verwachten, ontwikkelingen op het gebied van deelmobiliteit en MaaS.
Mobility-as-a-Service
Mobility-as-a-Service (MaaS) is een verzamelterm voor vervoersmogelijkheden, inclusief openbaar vervoer, die in de vorm van een app aan de gebruiker wordt aangeboden. Via de app kun je een reis op maat plannen, boeken en betalen. De gemeente is nu bezig met het organiseren van een vervolg op de eerdere MaaS-pilot. De bedrijven kunnen aansluiten op deze en mogelijke toekomstige MaaS projecten. In de toekomst maken deelfietssystemen en aanbieders van deelauto's deel uit van het MaaS aanbod. Daarnaast zijn er (toekomstige) mogelijkheden voor taxidiensten, shuttle services en diensten van zelfrijdende voertuigen.
Deelmobiliteit in plaats van de eigen auto
Een passend aanbod van deeltweewielers en deelauto's voor zakelijke ritten (deelmobiliteit) draagt bij aan alternatieven voor het gebruiken van de auto door werknemers. Gecombineerd met gebruik van openbaar vervoer is het aantrekkelijker om de eigen auto te laten staan. In opdracht van de gemeente is een deelfietssysteem uitgerold voor de stad. Momenteel zijn tot de zomer van 2024 vergunningen verleend voor e-deelfietsen en e-deelbakfietsen. Dat kan worden uitgebreid naar Bedrijvenpark Strijkviertel. Er kunnen afspraken worden gemaakt omtrent mobiliteitsgarantie op het bedrijventerrein. Ook zijn er OV-fietsen beschikbaar op diverse stations in de omgeving.
Via een app kan de gebruiker de fietsen vinden en gebruiken:
Als de parkmanagementvereniging een overeenkomst sluit met de vergunde aanbieder(s) en de deelmobiliteit wordt op de kavelvelden geplaatst, moet ze toegankelijk zijn voor iedereen. Dat is het geval als deze in de openbare ruimte wordt geplaatst.
Van belang is dat de deelmobiliteit op korte loopafstand en via veilige looproutes te bereiken zijn. Bedrijven, c.q. de parkmanagementvereniging kunnen ook een overeenkomst aangaan met een andere (niet-vergunde) aanbieder, bijvoorbeeld om meer zekerheid te krijgen over de beschikbaarheid. Naast standaardfietsen kunnen ook e-bikes en bakfietsen in het deelfietsaanbod worden opgenomen. E-bikes kunnen autoritten vervangen vanwege de grotere actieradius.
Deelbakfietsen kunnen interessant zijn voor bedrijven om materialen en/of gereedschappen te vervoeren. Vergoedingen voor de kosten voor het gebruik van deelmobiliteit kunnen de werkgevers in hun HR-mobiliteitsregelingen opnemen, zodat het voor de werknemers ook financieel aantrekkelijk is om er gebruik van te maken.
Deelauto's en deeltweewielers kunnen een alternatief zijn voor het gebruik van de eigen auto voor zakelijke ritten. Bedrijven kunnen zelf of via een aanbieder deelauto's of deeltweewielers beschikbaar stellen. Via een app is dit te organiseren. Deelauto's zijn elektrisch aangedreven en gemakkelijk bereikbaar op de centrale parkeervoorzieningen op de kavelvelden. Ook voor deel-e-scooters geldt dat een ordelijke wijze van stallen van belang is voor een blijvende kwaliteit van de openbare ruimte en de parkeervoorzieningen op het circulaire bedrijventerrein.
Binnen de hoofdstructuur van circulair Bedrijvenpark Strijkviertel ligt het kerngebied met daarin tien kavelvelden. Buiten het kerngebied van het bedrijvenpark zijn nog vier kavelvelden aanwezig. Twee van deze kavelvelden zijn niet in eigendom van de gemeente Utrecht en niet opgenomen in het plangebied van dit bestemmingsplan. Er is veel ruimte voor ondernemen op de kavelvelden. We leggen ook de uitdaging neer om de bedrijvigheid zo efficiënt mogelijk te organiseren. Om ruimte te maken voor werkgelegenheid is het uitgangspunt dat op elk kavelveld meerdere bedrijven zijn gevestigd en functies delen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om het delen van ruimte voor het laden en lossen en voor parkeren. Maar ook meerdere bedrijven in hetzelfde pand dragen bij aan een hoge dichtheid van arbeidsplaatsen en een levendig terrein waar op verschillende momenten van de dag reuring is.
De bovenstaande gemeentelijke ambitie vraagt om een integraal ontwerp van deze kavelvelden, ook in samenhang met de openbare ruimte. De belangrijkste uitgangspunten daarbij zijn:
In dit bestemmingsplan zijn 12 kavelvelden opgenomen. Ook zijn de bijbehorende voorzieningen in het plangebied opgenomen, zoals groen, water en verblijfsruimtes, die bijdragen aan de ontwikkeling van het plangebied tot een gebied waar het prettig werken en verblijven is.
De gronduitgifte vindt plaats in kavelvelden, die plek bieden aan meerdere gebouwen en meerdere bedrijven. Door deze manier van ontwikkelen is het mogelijk een aantal zaken binnen het kavelveld gemeenschappelijk te organiseren, zoals delen van erfafscheidingen, parkeren, laad- en losstraten en groen. Naast het delen van functies is het mogelijk om op de kavels ook de hoogte in te gaan, letterlijk door bedrijfsverzamelgebouwen van meerdere verdiepingen waarin een mix van bedrijven is gevestigd. Zo wordt het mogelijk om met bijvoorbeeld meerdere hoogtes op een kavelveld te werken. Ook meervoudig gebruik van het dak is mogelijk. De verblijfskwaliteit stimuleren we door bedrijven dicht aan de straat te plaatsen en gebouwen deels groen én transparant te maken. Hierdoor ontstaat een mooie overgang van openbaar naar privé, die zorgt voor een goede verblijfskwaliteit. Voor elk kavelveld wordt een samenhangend ontwerp gemaakt voor alle functies op basis van de uitgangspunten,. Met dit geheel van uitgangspunten ontstaat per kavel eenheid in thema, functie, ruimtelijke kwaliteit en uitstraling.
Deze kavelprincipes gelden voor elk kavelveld, voor elk programmaonderdeel en worden op hoofdlijnen geformuleerd, om variatie in de uitwerking mogelijk te maken en daarmee kwaliteit toe te voegen. In het stedenbouwkundig plan zijn diverse uitwerkingen voor de kavelvelden opgenomen.
Circulair bouwen
Utrecht wil in 2050 een circulaire stad zijn. Het Actieprogramma Utrecht Circulair 2020-2023 maakt onderdeel uit van de Omgevingsvisie en is een eerste stap op weg naar 2050. Het actieprogramma richt zich voor een belangrijk deel op de gebouwde omgeving, waarbij de bouwopgave van groot belang is voor de circulaire ambitie: bestaande gebouwen worden circulair getransformeerd en nieuwe gebouwen zijn circulair te bouwen.
Een MPG van 0 is het uiteindelijke doel bij circulaire nieuwbouw (2050). Om dit doel te bereiken willen we tot en met 2023 vooral experimenteren, innoveren en leren hoe tot gemiddeld een lagere MPG te komen. Belangrijk is dat er voor wordt gezorgd dat de bouwmaterialen van nu de grondstoffen van de toekomst zijn. Voorwaarde daarvoor is dat de oorsprong, kwaliteit en eigenschappen ervan goed worden vastgelegd in een 'materialenpaspoort'.
De circulaire economie gaat niet alleen om het nuttig gebruik van grondstoffen, componenten en producten die hun levenseinde hebben bereikt. Een belangrijk onderdeel is ook de manier waarop deze producten worden ontworpen, vervaardigd en toegepast met het oog op makkelijk (her)gebruik aan het einde van hun leven. Dit gebeurt met aandacht voor zowel het grondstoffengebruik als de benodigde energie en de milieu impact.
Circulair vestigingsklimaat
Het actieprogramma Utrecht circulair 2020-2023 richt zich ook op het versterken van het vestigingsklimaat voor circulaire bedrijven. Circulair Bedrijvenpark Strijkviertel geeft hier invulling aan door ruimte te bieden aan circulaire bedrijven.
Wat is een circulair bedrijf?
Om te beschrijven op welke circulaire bedrijven Circulair Bedrijvenpark Strijkviertel zich specifieker richt is het goed te duiden wat een circulair bedrijf is en wat niet. Hiervoor is het nodig op te merken dat een circulair bedrijf eigenlijk niet bestaat, maar slechts spreektaal is voor een bedrijf met een circulaire bedrijfsstrategie. Je spreekt immers ook niet over een lineair bedrijf. Als voorbeeld een bedrijf waar je klusspullen kan kopen. Het lineaire bedrijf is een bouwmarkt waar klanten individueel een nieuwe boormachine kopen en het circulaire bedrijf is het softwarebedrijf dat een buurtapp heeft waarmee je een boormachine met de buurt kan delen. Een tweede voorbeeld is een autodealer. Het lineaire bedrijf verkoopt auto's met als doel steeds nieuwe auto's te verkopen en het circulaire bedrijf verkoopt langdurige onderhoudscontracten met de verplichting dat de klant de auto van de fabrikant langjarig rijdt met als doel de levensduur van de auto te verlengen. Deze tweedeling kun je maken voor elke bedrijfstak.
Naast het feit dat het circulaire bedrijf eigenlijk niet bestaat, maar een bedrijfsstrategie is, is het belangrijk aan te stippen dat er verschillende circulaire bedrijfsstrategieën zijn. Deze strategieën kunnen worden uitgelegd aan de hand van het R-model van de Ellen MacArthur Foundation. De vuistregel voor het R-model is dat een strategie die hoog op de R-ladder staat minder grondstoffen of bewerkingsstappen vergen en daardoor minder milieudruk met zich meebrengen, zoals CO2 uitstoot. De R-strategieën hoog op de R-ladder zijn refuse, rethink en reduce. De R-strategieën in het midden van de R-ladder, re-use, repair, refurbisch, remanufacture en repurpose stellen de behoefte aan nieuwe grondstoffen uit. Tot slot heb je bedrijven laag op de R-ladder. Deze bedrijven zijn gericht op recycling en recoverering en sluiten daarmee de kringloop van grondstoffen. Deze bedrijven hebben echter nog steeds relatief veel nieuwe grondstoffen nodig en stuiten veel CO2 uit.
Het R-model is niet alleen inzetbaar als een vereenvoudiging voor milieu economische principes, maar heeft ook een ruimtelijke component. Wanneer je uiterste R-strategieën tegenover elkaar in een model zet valt het volgende op:
Hoe hoogwaardiger de R-strategie, hoe milieuvriendelijker en hoe meer ruimtelijk efficiënt.
Hoe laagwaardiger de R-strategie, hoe minder milieuvriendelijk en hoe minder ruimtelijk efficiënt.
Op Strijkviertel legt de gemeente de focus op de volgende drie categorieën circulaire bedrijven: circulaire koplopers en pioniers, bedrijven in circulaire transitie uit de marktsegmenten bouw, zorg en voedsel én bedrijven die zorgen voor gesloten grondstoffenkringloop op Circulair Bedrijvenpark Strijkviertel.
Circulaire koplopers en pioniers
Circulair Bedrijvenpark Strijkviertel richt zich op bedrijven die koploper of pionier zijn binnen hun marktsegment op het gebied van een circulaire bedrijfsvoering. Circulaire bedrijven uit deze categorie zijn die bedrijven die een R-strategie hanteren hoog op de R-ladder, te weten de strategieën refuse, rethink en reduce, óf re-use, repair, refurbisch, remanufacture en repurpose. Deze bedrijven zijn de milieuvriendelijkste bedrijven binnen hun marktsegment, omdat ze de minste grondstoffen verbruiken en de minste milieudruk met zich meebrengen. Daarbij kennen deze bedrijven hoog op de R-ladder een hogere arbeidsdichtheid, dan bedrijven laag op de R-ladder. Hierbij hanteert dit bestemmingplan een volgordelijkheid: hoe hoger op de R-ladder hoe beter een circulair bedrijf past op Strijkviertel.
Bedrijvigheid in de circulaire transitie, vallend in de marktsegmenten bouw, voedsel en zorg:
Op het Circulair Bedrijvenpark Strijkviertel is er plaats voor bedrijven die in transitie zijn naar een volledige circulaire bedrijfsvoering, omdat alle bedrijven in Utrecht in 2050 volledig circulair moeten zijn. Het is dus belangrijk ruimte te bieden aan bedrijven die aan het experimenteren zijn met een circulaire bedrijfsstrategie. Op het Bedrijvenpark is binnen deze doelgroep specifiek ruimte voor bedrijven uit de marktsegmenten bouw, zorg en voedsel. Deze marktsegmenten scoren goed op de volgende zorgvuldig geselecteerde ruimtelijk-economische criteria, die aansluiten bij het profiel van Circulair Bedrijvenpark Strijkviertel: intensief ruimtegebruik, aansluiting bij economisch sterke sectoren van Utrecht, bestaande basis, (milieu)impact, lokale waarde toevoegen en vernieuwend.
Bedrijven die zorgen voor een gesloten kringloop van materiaalstromen op het Circulaire Bedrijvenpark Strijkviertel:
Op circulair Bedrijvenpark Strijkviertel is er ruimte voor bedrijven die overbodige stromen (materialen, water en energie) van het ene bedrijf hergebruiken als secundair product voor hun eigen bedrijfsvoering. Een voorbeeld is het produceren van bedrijfsrestaurant stoelen van gebruikt plastic. Op deze manier sluiten we de kringloop van materiaalstromen op het bedrijvenpark.
Plangebied
Circulair Bedrijvenpark Strijkviertel is een gebiedsontwikkeling waarin met voorrang wordt ingezet op circulair bouwen en het opbouwen van de kennisagenda circulair bouwen. Circulair bouwen en de kennis daarover vergroten is de belangrijkste circulaire doelstelling van dit project.
Naast kennisopbouw rondom circulair bouwen kan de ontwikkeling van circualir Bedrijvenpark Strijkviertel bijdragen aan een gunstig vestigingsklimaat voor circulaire bedrijven. Bijvoorbeeld door het opbouwen van een circulair ecosysteem, waarin bedrijven gezamenlijk meer bijdragen aan een meer circulaire economie dan individueel.
In toenemende mate wordt de milieukwaliteit van belang bij de ontwikkeling van functies in het landelijk en stedelijk gebied. Het milieubeleid heeft zich in de loop van enkele decennia ontwikkeld tot een complexe materie, die er in de praktijk toe leidt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen met verschillende milieuaspecten rekening moet worden gehouden.
In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van de relevante (milieu)aspecten in het plangebied circulair Bedrijvenpark Strijkviertel en de diverse onderzoeken die zijn uitgevoerd.
Kader
Het doel van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over deze plannen en besluiten.
Het maken van een milieueffectrapport is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten, die activiteiten mogelijk maken welke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
In onderdeel C van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. wordt aangegeven welke activiteiten altijd m.e.r.-plichtig zijn. Bij de activiteiten die in onderdeel D van die bijlage genoemd worden moet beoordeeld worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Uit deze m.e.r.-beoordeling kan de conclusie volgen dat er een milieueffectrapportage moet worden opgesteld.
Plansituatie
Op grond van het Besluit milieueffectrapportage (bijlage, onderdeel D, categorie D11.2, de aanleg of wijziging van een stedelijk ontwikkelingsproject en categorie D11.3, de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein) is een (project)m.e.r.-beoordeling verplicht.
Er is in dit geval sprake van een formele m.e.r.-beoordeling, omdat de drempelwaarden van de categorie D 11.2 voor het onderdeel bedrijfsvloeroppervlakte uit het Besluit milieueffectrapportage worden overschreden. Indien belangrijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten is het volgen van een m.e.r.-procedure verplicht.
Om te beoordelen of sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen is een m.e.r.-beoordeling opgesteld voor het circulair Bedrijvenpark Strijkviertel. De conclusie van deze m.e.r.-beoordeling is dat geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen en er daarom geen aanleiding is om een m.e.r.-procedure te doorlopen.
In de m.e.r.-beoordeling is getoetst aan criteria van bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn.
Het college van burgemeester en wethouders is het bevoegd gezag voor dit m.e.r.-beoordelingsbesluit (artikel 7.1 lid 4 Wet Milieubeheer). Het college moet dit besluit nemen voordat zij besluit tot de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan (artikel 7.17 Wet milieubeheer).
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht heeft op 5 december 2023 besloten om voor dit bestemmingsplan geen m.e.r.-procedure te doorlopen.
De m.e.r.-beoordeling is opgenomen in Bijlage 4 M.e.r.-beoordeling Strijkviertel november 2023 bij de toelichting.
Conclusie
Er is geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen door de beoogde ontwikkeling van circulair Bedrijvenpark Strijkviertel. Het opstellen van een milieueffectrapportage is dan ook niet nodig.
In het plangebied komen voornamelijke circulaire maakbedrijven met ondersteunende functies en voorzieningen met weinig overlast voor de omgeving. Bedrijven met een maximale milieucategorie van 3.1 op basis van de VNG bedrijvenlijst zijn toegestaan. De bedrijven op dit bedrijvenpark hebben hierdoor geen tot weinig last van elkaar. Ook zal er geen verwachte overlast zijn voor de omgeving als gevolg van dit bedrijventerrein mede door de bestaande afstanden van de nieuwe bedrijfskavels tot bestaande woningen en andere gevoelige functies.
Er wordt een maximale bedrijfscategorie toegestaan van 3.1 op basis van de VNG bedrijvenlijst. In het plangebied worden geen geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt. Vanwege de te realiseren bedrijvigheid in het plangebied en de daarbij bijkomende extra verkeersgeneratie kunnen knelpunten ontstaan vanuit het aspect geluid. Om deze reden is een akoestisch onderzoek opgesteld.
wettelijk kader
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft een publicatie opgesteld: “Bedrijven en Milieuzonering 2009”. Daarbij wordt gekeken naar de wederzijdse invloed van bedrijven en woningen in en rond een plangebied en beveelt het een aan te houden afstand aan die afhankelijk is van de zwaarte van het bedrijf en het type omgeving. Toepassing van deze systematiek zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven worden gesitueerd. Ieder bedrijf heeft een bepaalde milieucategorie. Hoe hoger deze milieucategorie, hoe groter de afstand dient te zijn op woningen (zowel bestaand als nieuw te realiseren). De VNG-publicatie geeft voor elk type bedrijfscategorie een richtafstand. Onderstaande tabel geeft voor de betreffende milieucategorieën de daarbij behorende aan te houden afstand.
Als een bedrijfsperceel bijvoorbeeld maximaal categorie 3.1 bedrijven toestaat, geeft de VNG-publicatie een richtafstand van 50 meter tussen de grens van het bedrijfsterrein en de gevels van woningen in een “rustige woonwijk”. Een geluidgevoelige bestemming kan buiten die afstand worden toegelaten. Voor het aspect geluid kan dan worden aangenomen dat bij woningen e.d. geen hoger langtijdgemiddeld geluidsniveau zal optreden dan 45 dB(A) etmaalwaarde3. In het geval dat de omgeving van de woningen niet als “rustige woonwijk” wordt beschouwd, kan worden overwogen om de richtafstanden met één afstandstap te verlagen (50 meter wordt dan 30 meter). Dat is bijvoorbeeld het geval als de woningen langs een drukke weg zijn gelegen of anderszins het omgevingsgeluid relatief hoog is. Dit wordt aangeduid met “gemengd gebied”. De bijbehorende richtwaarde voor geluid bedraagt dan 50 dB(A).
Ruimtelijke situatie circulair Bedrijvenpark Strijkviertel
De ligging van circulair bedrijvenpark Strijkviertel is in de oksel van de A12 en A2 (zie onderstaande figuur).In het westen grenst het Bedrijvenpark aan de recreatieplas Strijkviertel. In het noorden aan sportpark Rijnvliet en daarboven aan de woonwijk Rijnvliet. Ten zuiden van de A12 bevinden zich nog woningen aan de Heijcopperkade.
Toets geluid
Op basis van ons eigen geoviewer is het plangebied ingetekend waarin vanuit worstcase benadering het hele gebied als bedrijfscategorie 3.1 is aangemerkt met de daarbij behorende richtafstanden van 30 meter (gemengd gebied) en 50 meter (rustige woonwijk). De afbeelding hiervan staat hieronder weergegeven:
In de bovenstaande figuur is het plangebied aangegeven met een 30m en een 50m contour
Aan de westzijde zijn drie objecten gelegen die binnen de oranjecontour (richtafstand van 50 meter, milieucategorie 3.1 rustige woonwijk) vallen. Dit betreffen:
• Rijnzathe 2, De Meern (kantoorfunctie);
• Strijkviertel 67 en 67a, De Meern (industrie en kantoorfunctie);
• Strijkviertel 65, De Meern (industriefunctie).
Daarnaast bevinden zich nog een klein aantal bestaande panden in het plangebied.
Dit betreffen:
• Sportpark Rijnvliet 7 Utrecht (bijeenkomst, kantoor- en sportfunctie);
• Strijkviertel 100, Utrecht (logiesfunctie);
• Strijkviertel 74, Utrecht (woon, industrie- en kantoorfunctie).
De woning aan de Strijkviertel 74 betreft het pand gelegen in kavel 14 van het stedenbouwkundige plan. Opgemerkt wordt dat in het stedenbouwkundige plan alleen wordt gesproken over bedrijfsgebouwen en niet over een woning. Feitelijk is echter alleen sprake van bedrijvigheid op kavels 1 t/m 12. De afstand tussen kavel 9 en de woning aan Strijkviertel 74 bedraagt meer dan 50 meter.
Op basis van bovenstaande wordt het betreffende plan dan ook aanvaardbaar geacht op basis van de toetsing bedrijven en milieuzonering voor omliggende woningen.
Analyse goede ruimtelijke ordening
Er zijn ten aanzien van het plan verkeersgegevens aangeleverd conform het VRU 3.4 model, welke op dit moment binnen gemeente Utrecht wordt gehanteerd. Er zijn verkeersgegevens conform autonome situatie in 2030, en verkeersgegevens conform planbijdrage in 2030 aangeleverd. Wanneer het verschil tussen beiden intensiteiten wordt vergeleken kan een indicatie worden gegeven van het aantal toe te nemen dB’s van de wegen als gevolg van de verkeerstoename.
In onderstaande figuur is de toename van het aantal dB’s per weg te zien wanneer de autonome situatie wordt vergeleken met de plansituatie op basis van peiljaar 2030:
Toename in dB’s per weg als gevolg van verkeerstoename circulair Bedrijvenpark Strijkviertel. Groen betekent geen toename, geel betekent tussen de 0 en 1,5 dB toename. Vanaf oranje wordt de grens van 1,5 dB overschreden. Paars betekent een toename van meer dan 5 dB.
Uit bovenstaande figuur is te zien dat voor totaal 2 wegsegmenten (1x oranje 1x paars) de geluidemissie met meer dan 1,5 dB toeneemt als gevolg van het nieuwe bedrijvenpark.
In onderstaande figuur is de verkeersintensiteit van deze betreffende wegen te zien op basis van de plansituatie 2030:
Verkeersintensiteit wegen die op basis van de planbijdrage VRU 3.4 meer dan 1,5 dB aan geluidemissie genereren.
De dichtstbijzijnde woningen zijn enerzijds de woningen in woonwijk Rijnvliet op circa 240 meter. Anderzijds betreft het wederom de woning aan de Strijkviertel 74 op een afstand van circa 200 meter.
Op basis van deze afstand wordt de kans nihil geacht dat een geluidbelasting optreedt van 50 dB(A) etmaalwaarde conform de circulaire geluidhinder 1996. Tevens is het zeer onwaarschijnlijk dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder zal worden overschreden. Er is daarmee zondermeer sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Conclusie
De richtafstand tussen het te realiseren circulair Bedrijvenpark Strijkviertel (vanuit worstcasebenadering zijn dit alle kavels 1 t/m 14) zoals aangegeven in het “stedenbouwkundig plan bedrijvenpark Strijkviertel, datum 8 juni 2021” en omliggende woningen wordt niet overschreden. Er is daarmee dan ook geen sprake van strijdigheid vanuit de toetsing bedrijven en milieuzonering.
Tevens is sprake van een goede ruimtelijke ordening wanneer getoetst wordt aan de extra geluidsbijdrage van wegverkeer wat ontstaat uit de verhoogde verkeersbijdrage als gevolg van het plan.
Er zijn vanuit akoestiek geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan circulair Bedrijvenpark Strijkviertel.
In het plangebied komen geen woningen of andere functies die gevoelig zijn voor trillingen. Omliggende gevoelige functies voor trillingen liggen op ruime afstand van het plangebied waardoor hinder en verstoring door trillingen op voorhand zijn uitgesloten. Dit aspect is dan ook niet nader onderzocht en vormt geen belemmering voor de realisatie van circulair Bedrijvenpark Strijkviertel.
Bepaalde bedrijven kunnen geurhinder veroorzaken. Voor specifieke bedrijven is in de Wet milieubeheer een richtwaarde aangegeven voor de hoeveelheid geur (uitgedrukt in geureenheden/m3) die acceptabel is in de omgeving van bedrijven. Deze geuruitstoot heeft ruimtelijke consequenties. In de directe omgeving van het bedrijf zijn vanuit de norm van de Wet milieubeheer beperkingen gesteld aan de mogelijkheid voor nieuwe ontwikkeling van gevoelige bebouwing (met name wonen). Dit soort bedrijven bevindt zich niet binnen het plangebied of in de directe omgeving daarvan. Kleinere bedrijven zoals horecavestigingen, of een bakkerij kennen soms ook geurhinder maar daarvoor zijn geen richtlijnen opgesteld. Daarnaast kan de mestopslag bij agrarische bedrijven geurhinder veroorzaken. Door een geschikte locatie van de mestopslag te bepalen, is een deel van de hinder te voorkomen. Echter bij grotere bedrijven is voldoende afstand ten opzichte van woningen van derden noodzakelijk. Dit wordt geregeld in de bestemmingsplanregels.
In het plangebied komen geen bedrijven met industriele geurhinder doordat er bedrijven met een maximale milieucategorie van 3.1 op basis van de VNG bedrijvenlijst zijn toegestaan. Binnen het plangebied is geen sprake van industriële geurhinder. Dit aspect vormt geen belemmering voor de realisatie van circulair Bedrijvenpark Strijkviertel.
Het werken met, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen leidt tot veiligheidsrisico's voor de omgeving. Om deze risico's te beheersen worden in ruimtelijke besluiten, zoals in dit geval een bestemmingsplan, de relaties tussen deze activiteiten en hun omgeving conform wet- en regelgeving verantwoord en vastgelegd. Daartoe moeten in de eerste plaats risicobronnen geïnventariseerd worden. Vervolgens wordt een toets uitgevoerd aan de betreffende wet- en regelgeving.
Inventarisatie plangebied
In en direct rond het plangebied is een inventarisatie gedaan naar risicoveroorzakende activiteiten. Dit heeft het volgende overzicht opgeleverd:
Wettelijk kader
De normen en richtlijnen zijn onder andere vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt; voor transport van gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water). Het Bevt geeft antwoord op vragen hoe om te gaan met ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van transportroutes. In het Bevt staan twee risicomaten beschreven waaraan getoetst moet worden. Het betreft het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Naast risiconormeringen kent het Bevt tevens twee extra afstandsbepalingen, de zogenaamde vrijwaringszone en het plasbrandaandachtsgebied. Voor zowel de vrijwaringszone als het plasbrandaandachtsgebied geldt een motivatieplicht indien bebouwing gewenst is. Indien nieuwe bebouwing wordt gerealiseerd moet deze aan extra brandveiligheidseisen volgens het Bouwbesluit voldoen.
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft aan hoe groot de overlijdenskans is indien een persoon zich permanent op een bepaalde plek bevindt. De wetgever beschouwt een overlijdenskans van eens in de miljoen jaar (aangeduid met 10-6) voor nieuwe situaties als acceptabel. In de wetgeving is dit risico vertaald naar een afstandsnormering. Voor de afstand tussen de risicoveroorzakende activiteiten en kwetsbare objecten is die norm een harde grenswaarde. Voor de afstand tot beperkt kwetsbare objecten is die norm een richtwaarde waarvan mag worden afgeweken als daar een gegronde reden voor is.
Het groepsrisico (GR) geeft de kans aan op het overlijden van een groep mensen als gevolg van een calamiteit. Het Bevt verplicht ertoe dat bij omgevingsvergunningen, waarbij wordt afgeweken van de bestemming, het groepsrisico wordt beschreven en gemotiveerd. Voor het toetsen van het groepsrisico wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde oriëntatiewaarde. Dit is geen harde wettelijke norm maar een houvast om te toetsen of het groepsrisico acceptabel is al dan niet in combinatie met maatregelen voor de bestrijding van ongevallen.
Vervoer gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en water
Het risico bij transportassen wordt veroorzaakt door de mogelijkheid van beschadiging van een transportmiddel als gevolg van een ongeval, bijvoorbeeld een aanvaring. Hierdoor kan een deel of de gehele lading vrijkomen. De meest relevante stoffen zijn vloeibare gassen (b.v. LPG), brandbare vloeistoffen (b.v. benzine) en giftige stoffen. Bij een ongeval met vloeibaar gas kan dat gas vrijkomen en ontbranden met mogelijk brand of ontploffing tot gevolg. Een ongeval met brandbare vloeistof zal leiden tot een grote brand met veel hittestraling. Een ongeval met giftige stoffen zal vaak leiden tot de vorming van een giftige gaswolk.
Basisnet
Landelijk is een Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en vaarwegen ontwikkeld. Het Basisnet geeft zekerheid over de te verwachten transportfrequenties en de daarbij behorende zonering. De uitgangspunten van het Basisnet, waaronder de transportfrequenties waarmee gemeenten bij risicoanalyses dienen te rekenen, zijn wettelijk verankerd door middel van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling basisnet. Het Bevt beschrijft de afstanden tussen transportroutes en (beperkt) kwetsbare objecten en bestemmingen. Dit zijn alle plaatsen waar zich regelmatig personen bevinden m.u.v. verkeersdeelnemers. De transportfrequenties, opgenomen in de Regeling basisnet, corresponderen met de maximale gebruiksruimte voor het vervoer. Voor de bepaling van de risico's ten behoeve van dit plan is gerekend met de Basisnet uitgangspunten uit de Regeling basisnet. De getoetste normen hebben betrekking op het zogenaamde plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de A2 en A12
Toetsing plaatsgebonden risico en plasbrandaandachtsgebied
Voor basisnetroutes, zoals de A2 en de A12, gelden vaste afstanden voor de plaatsgebonden risicocontour 10-6 per jaar (PR 10-6/jaar) . Deze zijn opgenomen in de Regeling basisnet. Hieruit volgt dat de PR 10-6 van de A12 ter hoogte van het plangebied 28 meter bedraagt (gemeten vanuit het hart van de weg). Voor de A2 is de PR 10-6/jaar 0 meter. Het plangebied ligt buiten deze contouren. Dit betekent dat het plangebied voldoet aan de grens,- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico.
De Regeling basisnet geeft tevens aan of een basisnetroute een plasbrandaandachtsgebied heeft. De A12 en de A2 ter hoogte van het plangebied zijn aangewezen als plasbrandaandachtsgebied. Het plangebied ligt op meer dan 30 meter van gemeten vanaf de buitenste kantlijn van de wegen. Dit betekent dat het plasbrandaandachtsgebied van deze wegen niet relevant is voor het plangebied
Toetsing groepsrisico
Voor het groepsrisico is een indicatieve berekening uitgevoerd. Daaruit blijkt dat het groepsrisico A2/A12 onder de oriëntatiewaarde ligt (0,158 keer de oriëntatiewaarde) en het groepsrisico door de ontwikkeling niet toeneemt. Op basis van het Bevi betekent dit dat kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Verantwoording groepsrisico
De beperkte verantwoording van het groepsrisico gaat in op:
De volgende locatiespecifieke voorwaarden bepalen of een (dreigend) zwaar ongeval goed bestreden kan worden of zelfs voorkomen:
Naast het beschouwen van de mogelijkheden m.b.t. voorbereiding van bestrijding en beperken omvang van zwaar ongeval, verplicht de regelgeving om de zelfredzaamheid van personen in de omgeving van de transportas te verantwoorden.
Vluchtmogelijkheden.
Bij een dreigende calamiteit moeten personen in staat zijn om snel van de bedreigde plek weg te kunnen komen. Hiervoor is het nodig dat er in voldoende richtingen straten en wegen zijn waarlangs men kan vluchten.
Zelfredzaamheid.
Gelet op het karakter van de planlocatie kan ervan worden uitgegaan dat de meeste mensen een goede gezondheid hebben en mobiel zijn. Dit betekent dat personen zich bij een eventuele dreigende situatie op eigen kracht goed in veiligheid kunnen brengen. Het plangebied laat geen objecten toe die specifiek gericht zijn op verminderd zelfredzame personen (zoals zorginstellingen of scholen).
Advies van de Veiligheidsregio
De Veilgheidsregio Utrecht heeft kennisgenomen van de bovenstaande paragraaf over externe veiligheid en heeft een aantal concrete adviezen gegeven over de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Deze adviezen zijn hieronder opgenomen om deze goed te borgen in dit bestemmingsplan.
Bestrijdbaarheid
Het is van belang dat de hulpdiensten tijdens een brand, ramp of zwaar ongeval voldoende snel kunnen optreden. Een goede bereikbaarheid van het te realiseren bedrijventerrein is hierbij van essentieel belang.
Gelet op de voorgestelde wegenstructuur, is een tweezijdige bereikbaarheid reeds voorzien. Verder adviseer ik u bij de detaillering van de wegen rekening te houden met de randvoorwaarden voor hulpverleningsvoertuigen (conform art. 6.37 van het Bouwbesluit 2012):
Daarnaast dient de brandweer snel te kunnen beschikken over voldoende bluswater. In het gebied zijn nog geen bluswatervoorzieningen aanwezig. Bij de realisatie van het bedrijventerrein dienen nieuwe bluswatervoorzieningen worden aangelegd zodat er op maximaal 40 m van ieder bedrijfspand bluswater kan worden onttrokken (conform art. 6.30 van het Bouwbesluit 2012). De exacte uitvoering van het wegennet en de locatie van de
bluswatervoorziening kan de gemeente in een later stadium af te stemmen met de afdeling
Operationele Voorbereiding van de VRU (opv@vru.nl)
Zelfredzaamheid
Aangezien het om een bedrijventerrein gaat, wordt aangenomen dat er overwegend zelfredzame personen aanwezig zullen zijn in het gebied. Om zichzelf in veiligheid te kunnen brengen worden een aantal maatregelen geadviseerd.
In geval van een dreigende explosie is het van belang van het gevaar af te kunnen vluchten. Daarom wordt geadviseerd de gebouwen zoveel mogelijk te ontsluiten via de, van de snelwegen, afgekeerde zijden door in aan die zijden voldoende vluchtdeuren te creëren.
In geval van een gifwolk is het van belang ramen en deuren te sluiten en binnen te schuilen. Hiervoor wordt geadviseerd om in de bedrijfsgebouwen een afschakelvoorziening te installeren waarmee de mechanische ventilatie kan worden afgeschakeld.
Tot slot wordt geadviseerd om in de bedrijfsnoodplannen van de te vestigen
bedrijven aandacht te besteden aan 'hoe te handelen' in geval van bovengenoemde explosie- en gifwolkscenario's en BHV-organisaties en personeel hierop te laten trainen.
De bovenstaande adviezen van de Veiligheidsregio worden meegenomen bij de verdere uitwerking en concretisering van de plannen voor circulair Bedrijvenpark Strijkviertel.
Conclusie
Voor het plangebied zijn de A2 en de A12 vanuit externe veiligheid relevant voor het plangebied. Het plan voldoet aan de grens,- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico. Het plasbrandaandachtsgebied is niet relevant voor de ontwikkeling. Voor het groepsrisico is de conclusie dat deze onder de oriëntatiewaarde ligt en niet significant toeneemt door de voorgestelde ontwikkeling van circulair Bedrijvenpark Strijkviertel. Het groepsrisico wordt gezien de hoogte aanvaardbaar beschouwd, hierbij mede rekening gehouden met de mogelijkheden voor de rampenbestrijding en zelfredzaamheid.
Er zijn vanuit externe veiligheid geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan circulair Bedrijvenpark Strijkviertel.
Kader
In het plangebied worden bodemroerende werkzaamheden uitgevoerd. De Arbeidsomstandighedenwet stelt dat er gezorgd moet worden voor een veilige werkplek. Daarom moet een onderzoek naar de aanwezigheid van Ontplofbare Oorlogsresten (OO) worden uitgevoerd.
Plangebied en conclusie
Het plangebied is in de afgelopen jaren veelvuldig onderzocht voor de aspecten bodemkwaliteit en archeologie. Er zijn ook diverse proefsleuven gegraven en archeologische opgravingen gedaan. Op basis van deze onderzoeksresultaten kan geconcludeerd worden dat ontplofbare oorlogsresten niet worden verwacht in het plangebied.
Kader
Luchtkwaliteit heeft betrekking op luchtverontreiniging door gasvormige stoffen en verontreiniging van de lucht met fijnstof, door vooral verkeer, maar - naar mate het verkeer schoner wordt - ook door andere bronnen zoals houtstook. De luchtkwaliteit beïnvloedt in belangrijke mate de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Wegverkeer, mobiele (bouw)werktuigen en houtstook zijn, samen met de hoge achtergrondconcentratie in Utrecht, de belangrijkste lokale bronnen van luchtverontreiniging.
In artikel 5.16 lid 1 van de Wet milieubeheer is vastgelegd dat het bevoegd gezag bij het vaststellen van een bestemmingsplan dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, rekening moet houden met de effecten op de luchtkwaliteit. De Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) heeft in 2005 advieswaarden opgesteld voor een aantal stoffen. Deze zijn in het algemeen strenger dan de in de wet Milieubeheer gehanteerde grenswaarden.
Sinds 2017 wordt overal in Utrecht voldaan aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. De Wereldgezondheidsorganisatie heeft in 2005 advieswaarden opgesteld voor gezonde lucht. Deze WHO-advieswaarden zijn bedoeld om de gezondheid te beschermen. Deze zijn voor fijnstof strenger dan de grenswaarden van de EU. De WHO stelt zelfs dat er géén veilige concentratie is aan te geven voor fijnstof; op grond van haalbaarheid heeft zij daarom een gezondheids-kundige advieswaarde vastgesteld voor PM10 en PM2,5.
Stof | Grenswaarde EU | WHO-advieswaarde-2005 | Toetsingsperiode | ||
NO2 (stikstofdioxide) | 40 µg/m³ | 40 µg/m³ | Jaargemiddelde | ||
PM10 (fijnstof) | 40 µg/m³ | 20 µg/m³ | Jaargemiddelde | ||
PM2,5 (fijnstof) | 25 µg/m³ | 10 µg/m³ | Jaargemiddelde |
WHO-advieswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5
In 2015 heeft de gemeente Utrecht een motie aangenomen waarin de gemeente zich als doel stelt om in de toekomst (2030) naast de wettelijke grenswaarden ook te voldoen aan de WHO-advieswaarden uit 2005 voor fijnstof. Deze advieswaarden (WHO 2005) zijn strenger dan de wettelijke grenswaarden voor PM10 (20 µg/m3) en voor PM2,5 (10 µg/m3). Deze motie is uitgewerkt in het raadsbesluit 'Utrecht kiest voor gezonde lucht - luchtkwaliteitsbeleid en uitvoeringsprogramma' van december 2020, waarin is vastgelegd om toe te werken naar de WHO-advieswaarden-2005, die expliciet zijn benoemd in de samenvatting bij het raadsbesluit.
Op 22 september 2021 heeft de WHO nieuwe advieswaarden voor fijnstof en stikstofdioxide opgesteld, die (beduidend) lager liggen dan de WHO-advieswaarden uit 2005. Ook neemt de gemeente Utrecht deel aan het Schone Lucht Akkoord, waarin rijksoverheid, provincies en gemeenten samenwerken aan maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit.
Plangebied
Voor de ontwikkeling van het circulaire Bedrijvenpark Strijkviertel is onderzoek uitgevoerd naar het aspect luchtkwaliteit. Dit onderzoek is in 2022 uitgevoerd en heeft de titel 'Beoordeling luchtkwaliteit Strijkviertel'. Dit onderzoek is als Bijlage 6 Beoordeling Luchtkwaliteit Bedrijvenpark Strijkviertel bij de toelichting opgenomen. Hieronder is de conclusie van dit onderzoek opgenomen.
Conclusie
De ontwikkeling van circulair Bedrijvenpark Strijkviertel leidt tot een kleine toename van lokale concentraties NO2 en PM10.
De maximale concentraties in de omgeving blijven echter gelijk voor alle drie de onderzochte stoffen (NO2, PM10 PM2,5). Voor fijnstof (PM10 en PM2,5) blijft ook de gemiddelde concentratie in het onderzochte gebied gelijk.
Op basis van de effecten op luchtkwaliteit (Wm art. 5.16, eerste lid, sub a) kan de realisatie van circulair Bedrijvenpark Strijkviertel gelegen tussen de plas Strijkviertel en de bocht A2/A12 doorgang vinden en zijn er vanuit het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan circulair Bedrijvenpark Strijkviertel.
Kader
Bij het bestemmingsplan wordt getoetst of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functies. Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:
Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning moet een bodemonderzoek conform de NEN 5740 worden verricht. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek en/of een bodemsanering noodzakelijk is, voordat de locatie geschikt is voor de geplande functie. Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet rekening gehouden worden met nabij gelegen grondwaterverontreinigingen.
Plansituatie
Bodemkwaliteit
De locatie ligt gedeeltelijk braak en is gedeeltelijk in gebruik als weiland voor koeien en paarden. In het verleden is er op een klein gedeelte van het terrein een slibdepot gesitueerd geweest.
Na beëindiging van het slibdepot is een eindsituatie bodemonderzoek uitgevoerd. (Amos Milieutechniek B.V., 144.121.BV.12.ROS_revisie, d.d. 11-11-2014) Hierbij is alleen de bovengrond onderzocht. Dit onderzoek is vergeleken met het nulsituatie bodemonderzoek (Ingenieursbureau Land, BO1-75950RVE, d.d. 14-4-2009). Hierbij is geen verslechtering van de bodemkwaliteit vastgesteld.
Bij het meest recente onderzoek uit 2019 (Tauw, R001-1271362ESK-V02-agv-NL, 13-12-2019) zijn lichte verontreinigingen aangetroffen in de grond met zware metalen en PAK. Analytisch is geen asbest aangetoond. PFAS is aangetoond in gehaltes boven de detectielimiet. Op basis van PFAS is de grond toepasbaar buiten grondwaterbeschermingsgebieden en boven de grondwaterstand. Het grondwater bevat licht verhoogde gehaltes aan barium, xylenen (som) en naftaleen. Het slib in de aanwezige watergangen is niet noemenswaardig verontreinigd en verspreidbaar binnen het gebied.
Op de locatie zullen lichte industrie, woningbouw en een sportpark gerealiseerd worden. De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is geschikt voor het beoogde gebruik.
Het plangebied bevindt zich binnen de zogenaamde bufferzone van het Gebiedsplan Gebiedsgericht Grondwaterbeheer. Deze zone is een buffer rondom de dynamische zone. Het diepere grondwater binnen de dynamische zone, in het eerste watervoerend pakket, is diffuus licht tot sterk verontreinigd met vluchtige organische chloorkoolwaterstoffen. Bij bouwbemalingen, onttrekken en infiltreren van grondwater kan deze verontreiniging verspreiden. Om het grondwater uit het tweede watervoerend pakket te beschermen, is er sprake van een dieptebeperking voor boorwerkzaamheden in de bufferzone, bijvoorbeeld voor de aanleg van bodemenergiesystemen tot de scheidende laag. De diepte van de scheidende laag varieert, maar ligt rond de 50 m-mv.
Op basis van de Nota Bodembeheer 2017-2027 is de ontgravingskwaliteit voor grond “landbouw/natuur” en de toepassingseis voor grond eveneens kwaliteit “landbouw/natuur”.
Ondergrond
Geadviseerd wordt om bij de herontwikkeling inzicht te krijgen in zowel bestaande als gewenste ondergrondse ruimteclaims, die nodig zijn om het gewenste bovengrondse gebruik te realiseren. Om de ondergrond duurzaam te gebruiken en beheren moet er een balans zijn tussen bescherming (gezonde, schone, levende en veilige bodem, archeologie) en benutting (parkeerkelder, bodemenergie, groen, waterberging, infrastructuur, afval). Het kan noodzakelijk zijn om ondergrondse functies te ordenen, clusteren en waar mogelijk te minimaliseren of optimaliseren. En om effecten van ondergronds gebruik mee te nemen in de beschouwing om (toekomstige) conflicten te voorkomen. Zo gaan bijvoorbeeld ondergrondse bouw met waterglas en verticale hemelwaterinfiltratie niet goed samen met de aanwezigheid van open warmte/koude opslagsystemen in de bodem (verstopping).
Zetting
Het plangebied is op basis van de indicatieve zettingsgevoeligheid gevoelig (oranje) tot minder gevoelig (groen) voor zetting.
Bodemenergie
Een van de mogelijkheden om te voorzien in duurzame energie is bodemenergie. Vanwege de dieptebeperking voor boringen moet bekeken worden of gesloten bodemenergiesystemen rendabel zijn, of dat er beter kan worden ingezet op (collectieve) open opslagsystemen.
Conclusie
De grond op de locatie is licht verontreinigd met zware metalen en PAK. Asbest is niet aangetoond. Vanwege de aanwezigheid van PFAS boven de detectielimiet gelden gebruiksbeperkingen voor het toepassen in grondwaterbeschermingsgebieden en/of onder de grondwaterstand. Het slib in de aanwezige watergangen is niet noemenswaardig verontreinigd en verspreidbaar binnen het gebied.
Er geldt een dieptebeperking voor boringen en bodemenergiesystemen.
Inzicht en ordening in de bestaande en gewenste ondergrondse ruimteclaims en de onderlinge beïnvloeding daarbij, kan toekomstig conflicterend ruimtegebruik beperken.
Het grondwater bevat licht verhoogde gehaltes aan barium, xylenen (som) en naftaleen.
De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is geschikt voor het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan circulair Bedrijvenpark Strijkviertel.
Kader
Op grond van de Wet natuurbescherming moeten initiatiefnemers onderzoek doen naar de effecten van hun activiteiten op beschermde dier- en plantensoorten en beschermde gebieden. Bij het vaststellen van (wijzigingen in) een bestemmingsplan moet van tevoren duidelijk zijn dat de Wet natuurbescherming niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan. Daarnaast moet worden gekeken naar de regels in de Interim Omgevingsverordening Utrecht.
Beschermde dier- en plantensoorten
Voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan moet er worden onderzocht:
of er beschermde soorten voorkomen in het plangebied;
of er verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming worden overtreden;
of er vrijstellingen gelden of dat er een ontheffing nodig is.
Beschermde gebieden
Natura 2000-gebieden
Bij het opstellen van een bestemmingsplan wordt door middel van een zogenaamde 'voortoets' bekeken of een passende beoordeling van dat plan moet worden gemaakt. Een passende beoordeling moet worden gemaakt als de waarschijnlijkheid of het risico bestaat dat het plan significante gevolgen heeft voor een of meerdere Natura 2000-gebieden (al dan niet in combinatie met andere plannen of projecten).
Het bestemmingsplan kan in beginsel alleen worden vastgesteld als er zekerheid bestaat dat de natuurlijke kenmerken van het betreffende gebied niet worden aangetast.
Als er een passende beoordeling nodig is, geldt er ook een plan-merplicht (art. 7.2a Wm).
Als het plan een herhaling of voortzetting is van een plan of project waarvoor al eerder een passende beoordeling is gemaakt, hoeft er niet opnieuw een passende beoordeling te worden gemaakt (voor zover deze redelijkerwijs geen nieuwe gegevens of inzichten kan opleveren over de significante gevolgen ervan).
In Nederland zijn ongeveer 160 Natura 2000-gebieden aangewezen, gebieden met een Europese beschermingsstatus. Veel van die gebieden zijn (ook) gevoelig voor stikstofdepositie. Een verdere toename van de stikstofdepositie kan leiden tot 'significante effecten' op de beschermde natuurgebieden, wat alleen is toegestaan met een Wet natuurbescherming vergunning.
Alleen wanneer met een berekening met AERIUS Calculator wordt aangetoond dat er op voorhand geen significante gevolgen te verwachten zijn van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden is een Wnb-vergunning niet van toepassing. Als dit niet het geval is wordt in het kader van een Wnb-vergunning eerst een voortoets uitgevoerd. Intern salderen is onderdeel van zo'n voortoets. Het project of plan kan alsnog worden vergund als er geen significante negatieve effecten zijn in Natura 2000-gebieden of als de verslechtering van de stikstofdepositie optreedt op hectares, waarin de Kritische Depositiewaarde niet wordt overschreden.
Indien in de voortoets niet kan worden uitgesloten dat er geen significante effecten optreden is vervolgonderzoek nodig in de vorm van een Passende Beoordeling. Dit is een uitgebreid ecologisch onderzoek. Extern salderen, mitigatie of een ADC-toets zijn altijd onderdeel van een Passende Beoordeling.
Sinds 1 juli 2021 is de wet Stikstofreductie en Natuurverbetering (Wsn) in werking. Onderdeel van deze wet is de vrijstelling voor bouw- sloop en eenmalige aanlegactiviteiten, in het kort de bouwvrijstelling. Dit betekent in het vergunningstraject dat voor het aspect stikstof alleen nog de neerslag (depositie) in de gebruiksfase een rol speelt.
Nationaal Natuur Netwerk (v.m. EHS) en Groene Contour
In de Interim Omgevingsverordening (artikel 6.1 en verder) zijn regels vastgelegd waar (afwijkingen) van bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
Nota Utrechtse soortenlijst
Bij gemeentelijke plannen dient inzichtelijk gemaakt te worden of er soorten van de Utrechtse soortenlijst voorkomen in het plangebied. Dit geldt eveneens bij plannen van derden wanneer hier afspraken over zijn met de gemeente. Het toevoegen van de Utrechtse soorten vormt geen verhoging van deze onderzoeksinspanning, maar dient met behulp van de natuurwaardenkaart en een biotoopbeoordeling in de bureaustudie te worden opgenomen.
Als er beschermde of Utrechtse soorten in het projectgebied aanwezig zijn zal worden beoordeeld of de soorten nadelige gevolgen van de ontwikkeling ondervinden. Bij mogelijke nadelige gevolgen, wordt gekeken of de ontwikkeling op een andere manier kan worden uitgevoerd zodat nadelige gevolgen worden voorkomen of geminimaliseerd. Als deze nadelige gevolgen niet te voorkomen zijn dient het leefgebied gecompenseerd te worden zo dicht mogelijk bij het projectgebied, of wanneer dit niet mogelijk is op een alternatieve locatie binnen de gemeente. Als het leefgebied van een Utrechtse soort niet op korte termijn te compenseren valt zal dit expliciet aan het college worden voorgelegd. De verwachting is dat dit alleen het geval is in enkele oude bomenlanen waarin voor Nederland zeldzame paddenstoelen groeien.
Met de stappen 1. Onderzoek, 2. Alternatieven, 3. Mitigeren, 4. Compenseren, 5. Expliciete keuze, wordt voorkomen dat Utrechtse soorten uit onze stad verdwijnen, terwijl gebiedsontwikkelingen mogelijk blijven.
Plansituatie
Beschermde gebieden
Natura 2000
Het plangebied van circulair Bedrijvenpark Strijkviertel ligt op ongeveer 8 kilometer van het Natura 2000-gebied 'Oostelijke Vechtplassen'. Het gecultiveerde plangebied heeft geen enkele relatie met dit Natura 2000-gebied. De beoogde werkzaamheden bestaan onder andere uit het bouwrijp maken van het gebied, het realiseren van nieuwbouw en het aanleggen van lokale infrastructuur.
De stikstofdepositie als gevolg van de gebruiksfase (toenemende verkeersgeneratie) en realisatiefase / bouwfase is in beeld gebracht middels een stikstofdepositie onderzoek. Het stikstofdepositie onderzoek voor het circulair Bedrijvenpark Strijkviertel is als Bijlage 7 Beoordeling Stikstofdepositie Bedrijvenpark Strijkviertel bij de toelichting van dit plan opgenomen. Hieronder is de belangrijkste conclusie van dit rapport opgenomen.
De verkeerstoenames in en rond het gebied Strijkviertel leiden in de gebruiksfase tot een toename van depositie van 0,02 mol/ha/jr in 2025 en 2035. De verkennende berekening voor de bouwfase op basis van algemene kentallen leidt tot een toename 0,01 mol N/ha/jr op Oostelijke Vechtplassen.
Als gevolg van de ontwikkeling van circulair Bedrijvenpark Strijkviertel wordt grasland aan het gebruik onttrokken. Na interne saldering met de uit gebruik genomen weilanden blijft er geen toename van de depositie over.
Voor de permanente gebruiksfase (opgeteld bij de bouwfase) wordt na toepassing van de interne saldering geen stikstofdepositie bijdrage groter dan 0,00 mol/ha/jaar berekend, waarmee significant negatieve effecten op de natuurwaarden van de omliggende Natura 2000-gebieden ten gevolge van het gebruik van de beoogde ontwikkeling op voorhand uitgesloten zijn. Het aspect stikstofdepositie vormt daarmee geen belemmering voor het gebruik van de beoogde ontwikkeling.
Natuurnetwerk Nederland en Groene Contour
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Directe effecten op het NNN zijn uit te sluiten en het toetsingskader van het NNN is niet van toepassing. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Groene Contour.
Conclusie
Gezien de aard en het lokale karakter van de ingreep worden effecten op Natura 2000-gebieden, NNN en de Groene Contour niet verwacht. Negatieve effecten op beschermde gebieden zijn uitgesloten.
Beschermde dier- en plantensoorten
In 2016 is er onderzoek verricht naar het voorkomen van beschermde soorten in het plangebied. In 2018 en in 2021 is er een actualisatie van de quickscan opgesteld. In het onderzoek uit 2021 zijn ook de soorten van de Nota Utrechtse soortenlijst meegenomen.
In de bijlagen zijn de meest recente ecologische onderzoeken opgenomen, dit zijn Bijlage 8 Ecologisch onderzoek Bedrijvenpark Strijkviertel en Bijlage 9 Ecologische Quickscan RWS-strook Bedrijvenpark Strijkviertel.
Flora
Er worden geen negatieve effecten verwacht op wettelijk beschermde flora. Wel is de Utrechtse soort Zwanenbloem aangetroffen. De huidige groeiplaats blijft waarschijnlijk niet behouden. Doordat er in de nieuwe situatie veel nieuw geschikt leefgebied voor deze soort wordt gecreëerd, worden effecten op de lokale verspreiding van de soort voorkomen.
Grondgebonden zoogdieren
Er worden geen negatieve effecten verwacht op wettelijk beschermde zoogdieren. In het gebied komen wel hazen voor, maar daarvoor geldt een provinciale vrijstelling.
Vleermuizen
Uit de quickscan en de actualisatie van de quickscan blijkt dat het hoog opgaande groen langs de westkant van het plangebied van essentieel belang is als vliegroute en foerageergebied van gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis. Ook kan niet worden uitgesloten dat deze en omliggende groenstructuren voor watervleermuis van belang zijn om de Strijkviertelplas te bereiken. Een negatief effect is uitgesloten als extra uitstraling van kunstmatige lichtbronnen op en rond vliegroutes en foerageergebieden wordt voorkomen. Als bomen worden gekapt, mogen er geen gaten > 50 meter tussen groenstructuren ontstaan. Als aan deze voorwaarden wordt voldaan is een ontheffing niet nodig. Bij de uitwerking dient een ecoloog te worden betrokken. Er worden geen gebouwen gesloopt of bomen gekapt die een geschikte holte bevatten die in gebruik zou kunnen zijn als verblijfplaats voor vleermuizen..
Vogels
Vogels met jaarrond beschermde nesten
In opgaand groen rond het plangebied is mogelijk een nestlocatie van ransuil aanwezig. Omdat deze groenstructuur behouden blijft en zelfs wordt versterkt, is fysieke aantasting van de nestplaats uitgesloten. Aangenomen wordt dat er in de omgeving voldoende foerageergebied aanwezig blijft als het plangebied volledig ongeschikt raakt. Effecten op het foerageergebied worden daarnaast voorkomen omdat het plangebied met groen -dat geschikt zal zijn als foerageergebied- wordt ingericht.
Er zijn alleen maatregelen nodig om verstoring van broedende ransuilen te voorkomen door in de periode februari tot en met juli geen verstorende werkzaamheden binnen 100 meter van de nestlocatie uit te voeren. Indien er werkzaamheden zijn voorzien binnen de invloedssfeer (binnen ongeveer 100 meter afstand van mogelijke nestlocatie) en in de kwetsbare periode (feb-juli) dan is nadere toetsing aan effecten en mogelijk onderzoek conform protocol nodig.
Algemene broedvogels
De nesten van algemene vogels zijn beschermd als ze als broedlocatie in gebruik zijn. Vogels kunnen gedurende het gehele jaar tot broeden komen. Het is daarom zaak om hier voorafgaand aan het werk rekening mee te houden. De kans op een broedgeval is het grootst in de periode maart t/m juli (dit wordt wel gezien als het reguliere broedseizoen). Een (periodieke) controle op nesten van broedvogels is voorafgaand aan de werkzaamheden noodzakelijk om overtreding van de wet te voorkomen. Als een broedgeval aanwezig is, dient een verstoringsvrije zone te worden aangehouden, waarbinnen gedurende de periode van broeden niet wordt gewerkt. De breedte van deze zone dient door een ter zake kundige te worden bepaald.
De beleidsmatig beschermde soorten kleine karekiet en tjiftjaf van de Nota Utrechtse soortenlijst worden verwacht binnen het plangebied. Dat er onvoldoende broedlocaties behouden blijven door optische verstoring, een verhoogde aanwezigheid van mensen en verkeer in de aanleg- en gebruiksfase is uitgesloten. Negatieve effecten op huidige broedlocaties is uitgesloten omdat groenstructuren worden versterkt en er geen broedlocaties van kleine karekiet in het plangebied aanwezig zijn. Door het versteken van groenstructuren en het aanleggen van waterpartijen kan geschikt broedhabitat ontstaan. Vervolgstappen zijn niet noodzakelijk.
Amfibieën
De aanwezigheid van beschermde soorten is met zekerheid uitgesloten. Een negatief effect op beschermde soorten amfibieën is met zekerheid uitgesloten. Vervolgonderzoek is niet noodzakelijk
Vissen
In eerdere onderzoeken is meermaals het voorkomen van de streng beschermde grote modderkruiper aangetoond. Er is voor het voorliggend rapport een nader onderzoek gedaan middels elektrisch vissen. Hierbij werden geen grote modderkruipers aangetroffen. De gemeente heeft vervolgens e-DNA onderzoek uit laten voeren, waarbij in drie slootgangen de aanwezigheid van grote modderkruipers is vastgesteld. Door het dempen van sloten kunnen exemplaren worden gedood of verwond. Ook wordt leefgebied permanent aangetast. Door de werkzaamheden binnen het plangebied zal het functionele leefgebied van de grote modderkruiper worden aangetast, worden er grote modderkruipers gevangen en in sommige gevallen mogelijk gedood door het vangen en verplaatsen van de grote modderkruipers en de verborgen leefwijze van de soort. Dit betekent dat er sprake is van het overtreden van verbodsbepalingen uit de wet. Ontheffing is daarom noodzakelijk. De ontheffing is aangevraagd en verkregen (zie Bijlage 10 Ontheffing Natuurbeschermingswet Grote Modderkruiper. Wanneer er aan de voorwaarden in de ontheffing wordt voldaan, kan het plan doorgang vinden.
Ongewervelden
De aanwezigheid van platte schijfhoren is met zekerheid uitgesloten. Een negatief effect is met zekerheid uitgesloten. Vervolgonderzoek is niet noodzakelijk
Conclusie beschermde dier- en plantensoorten (Wnb)
Uit het nader onderzoek blijkt dat er geen ontheffing voor negatieve effecten op vleermuizen nodig is, mits er maatregelen worden getroffen in de uitvoering. Dit dient nader te worden uitgewerkt in een ecologisch werkprotocol.
Voor de grote modderkruiper is een ontheffing verkregen. Wanneer er aan de voorwaarden in de ontheffing wordt voldaan, kan het plan doorgang vinden.
Het plangebied heeft geen betekenis voor andere streng beschermde soorten dier- en plantensoorten. Deze zijn niet aangetroffen in het plangebied.
Conclusie Utrechtse soortenlijst
Binnen het plangebied zijn tongvaren, grote kaardenbol en wilde reseda aangetroffen. Ook worden soorten verwacht die zijn opgenomen in de Utrechtse soortenlijst, zoals de bittervoorn, kleine modderkruiper, merel, de tjiftjaf en de egel. Negatieve effecten op het areaal aan geschikt leefgebied worden niet verwacht, mits er maatregelen worden getroffen in de uitvoering. Dit dient nader te worden uitgewerkt in een ecologisch werkprotocol.
Diervriendelijk bouwen
De gemeente heeft ook de ambitie om diervriendelijk te bouwen. Onder “diervriendelijk” bouwen wordt verstaan: bouwen met relatief kleine ingrepen, die verblijfsplekken creëren voor verschillende dieren in het stedelijk landschap. Met “diervriendelijk” bouwen wordt de biodiversiteit van de stad vergroot.
Voor de nieuwe bebouwing geldt dat er diervriendelijk wordt gebouwd, met minimaal 1 geïntegreerde verblijfplaats voor gierzwaluw, huismus en gewone dwergvleermuis per 200 m2 BVO. De voorwaarden voor deze maatregelen worden in de kavelpaspoorten meegenomen. De nieuwe bedrijfsgebouwen worden voorzien van diervriendelijke maatregelen om ook dit plangebied tot een prettig leefgebied te maken voor dieren. In dit gebied zijn er kansen voor de gierzwaluw, de huismus en de dwergvleermuis. Bij het ontwerp van het gehele bedrijvenpark wordt aandacht besteed aan het verbeteren van de biodiversiteit zoals het toepassen van nestkasten van vogels, verblijfplaatsen van vleermuizen en insecten en het toepassen van klimaat adaptieve maatregelen zoals de aanleg van meer groen, waterdoorlatende verharding en infiltratiegebieden. Ook is hiervoor een regeling opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.
Ook zullen de nieuwe bruggen faunapasseerbaar worden gemaakt en (zoveel mogelijk) diervriendelijk worden ontworpen.
Groene gevels
Voor het bouwen van nieuwe bedrijfsgebouwen in bedrijvenpark Strijkviertel worden ook regels opgenomen over het verplicht realiseren van groene gevels. Met de verplichte realisatie van groene gevels op een deel van de nieuwe gevels van de nieuwe (bedrijfs-)gebouwen wordt de biodiversiteit in het plangebied bevordert.
Zorgplicht
Er dient rekening te worden gehouden met het voorkomen van algemene soorten fauna, die vallen onder de zorgplicht. Om een juiste invulling te kunnen geven aan de zorgplicht is de Gedragscode Flora- en faunawet van de gemeente Utrecht van toepassing.
Om de consequenties hiervan en voor de Utrechtse soorten voor de werkzaamheden duidelijk te maken dient er voor aanvang van de werkzaamheden een ecologisch werkprotocol te worden opgesteld door een ecologisch deskundige.
In deze bomenpargraaf is een toelichting opgenomen voor de bestaande, de te kappen, de te verplanten en nieuwe bomen binnen het plangebied.
In deze bomenparagraaf verwijzen we naar een aantal kaarten en inventarisatielijsten die zijn opgenomen als bijlage bij de toelichting. Deze bijlagen zijn kaarten van het plangebied met een duidelijke legenda erbij.
In Bijlage 11 Bestaande bomen te behouden is een kaart opgenomen van de bestaande bomen in het plangebied. In Bijlage 12 Bestaande bomen te kappen is een kaart opgenomen van de te kappen bomen. In Bijlage 13 Bestaande bomen te verplanten is een kaart opgenomen van de te verplanten bomen binnen het plangebied en in Bijlage 14 Nieuwe bomen te planten is een kaart opgenomen van de nieuw te planten bomen inclusief een overzicht van de soorten.
In het gebied, zijn alle bomen geïnventariseerd en beoordeeld op toekomstverwachting en verplantbaarheid. De stedenbouwkundige en de landschapsarchitect hebben getracht zoveel mogelijk bomen in het gebied te behouden. Helaas kunnen niet alle bomen behouden blijven.
Alle bomen in de nabij gelegen groenstrook van Rijkswaterstaat, direct ten zuiden en oosten van het plangebied, blijven behouden.
Vanaf 21 november 2018 geldt de herplantplicht bij kapvergunningen. Als verplanten of behoud van een boom niet mogelijk is, dan geldt bij compensatie de volgende volgorde: 1e keus herplant op locatie, 2e keus herplant dichtbij locatie, 3e keus herplant elders. Als blijkt dat herplant niet mogelijk is, kan in het uiterste geval worden overgegaan tot financiële compensatie waarbij de inkomsten worden geoormerkt voor het aanplanten van bomen en groen elders in de gemeente Utrecht. De herplantplicht is niet van toepassing op gevallen waarin het college of de raad op basis van een ruimtelijk plan een besluit heeft genomen of omgevingsvergunningen waarvan de aanvraag voor 21 november 2018 is ingediend.
Plansituatie
De bestaande bomen, binnen en direct grenzend aan het plangebied zijn in kaart gebracht met een uitgebreide bomeninventarisatie. Deze bomeninventarisatie is visueel verwerkt in vier kaarten van het plangebied, zie de diverse bijlagen bij de toelichting (Bijlagen 11, 12,13 en 14). De inventarisatie is uitgevoerd volgens de landelijke richtlijn Boom Effect Analyse (BEA). De hoofdvraag van de inventarisatie luidt 'kan de boom, in het perspectief van de voorgenomen werkzaamheden en de toekomstige situatie, in zijn huidige verschijningsvorm en op deze standplaats, duurzaam behouden blijven. Vanuit die vraagstelling zijn de locatie, conditie, kwaliteit, groeiplaats en omgevingsfactoren beoordeeld. In het plangebied zijn 913 bomen aanwezig. De bomen variëren in soort en kwaliteit, niet alle bomen zijn vergunningsplichtig, alleen de bomen met een stamdiameter dikker van 15 cm. In de bijlagen zijn ook duidelijke lijsten van de bomen opgenomen en een goede legenda.
Te behouden bomen
In totaal kunnen er van de 913 bestaande bomen in het plangebied 767 behouden blijven, 14 bomen kunnen verplant worden. De 14 bomen worden binnen het projectgebied verplant, zie bijlage kaart. Er zijn verschillende redenen dat de bomen niet verplant kunnen worden. Veel schietwilgen hebben een eenzijdige kluit en kunnen daarom niet verplant worden. Sommige bomen zijn te groot of beoordeeld als niet vitaal. En enkele bomen zoals de gewone es zijn niet verplantbaar. Het is niet mogelijk om de ontwikkeling van het circulair Bedrijvenpark Strijkviertel te realiseren met behoud van alle bomen binnen het plangebied. Meer informatie over soorten bomen, toekomstverwachting en grootte van de bomen is in de eerder genoemde bijlagen opgenomen.
Niet te behouden bomen
Veel bestaande bomen kunnen blijven staan en een klein deel kan worden verplaatst. 146 bestaande bomen in het plangebied kunnen niet behouden blijven om vijf verschillende redenen. Deze vijf redenen zijn: verkeer (aanleg wegen), verkaveling van het gebied (locaties kavels), water/graven van watergangen, maaiveldhoogte, en de aanleg van één faunapassage. In Bijlage 12 Bestaande bomen te kappen staat aangeven welke bomen waarom gekapt moeten worden met ook de reden van kap per boom, verkaveling/water/verkeer/ maaiveldhoogte /faunapassage).
Compensatie
De 146 te kappen bomen dienen gecompenseerd te worden. In de nieuwe situatie worden er 388 bomen teruggeplant in het plangebied, zie Bijlage 14 Nieuwe bomen te planten. In het herplantplan staan ook de soort bomen aangegeven, met locaties van de nieuwe bomen en aantallen nieuwe bomen opgesplitst per deelgebied binnen het plangebied. Het herplantplan van de bomen is onderdeel van het totale Inrichtingsplan dat gemaakt wordt voor bedrijvenpark Strijkviertel.
Conclusie
In het gebied zijn alle bomen geïnventariseerd en beoordeeld op toekomstverwachting en verplantbaarheid. De stedenbouwkundige en de landschapsarchitect hebben getracht zoveel mogelijk bestaande bomen te behouden en in te passen in het plan. Helaas kunnen niet alle bomen behouden blijven. In het plangebied blijven van de huidige 913 bomen er in totaal 767 bomen behouden. Binnen het plangebied kunnen 14 bomen worden verplaatst. De meeste bomen die worden gekapt zijn de schietwilgen rond het huidige parkeerterrein van de rijvereniging. Het terrein wordt efficiënter ingericht en het parkeerterrein maakt plaats voor de primaire watergang met groene oevers. We verplanten de meeste zomereiken bij de rotonde aan de zuidzijde en de duiker bij de scheg. Deze bomen krijgen een nieuwe plek binnen het plangebied. De reden dat de meeste bomen niet verplant kunnen worden zijn: een eenzijdige kluit bij wilgen, bomen zijn te groot of niet vitaal en enkele boomsoorten zijn niet verplantbaar. Het aantal bomen dat wordt gekapt is tot een minimaal aantal van 146 bomen beperkt. De reden hiervoor zijn keuzes die gemaakt zijn in het Stedenbouwkundigplan voor de aanleg water, wegen, kavelvelden en aanpassen van maaiveldhoogte. Ter compensatie van de te kappen bomen worden 388 nieuwe bomen geplant in het plangebied. De te kappen bomen in het plangebied worden hiermee ruimschoots gecompenseerd.
Ambities en doelen
In 2050 willen we als Utrecht klimaatbestendig zijn en dus onze kwetsbaarheden hebben aangepakt.Om dit te bereiken hebben we doelen en principes opgesteld waar we naar streven. Ons hoofddoel is dat we maatschappelijke ontwrichting en onomkeerbare schade zoveel mogelijk willen voorkomen. Daarnaast willen we dat Utrecht een aangename stad blijft om te wonen, werken en te verblijven.
Ten eerste willen we de stad zoveel mogelijk vergroenen, met minder tegels en verharding en meer groen. Op die manier kan de bodem als spons werken. Dat voorkomt wateroverlast bij hevige regen en zorgt bij droogte dat bomen langer overleven. Ook zorgt dit voor een prettigere leefomgeving bij hittegolven. We hanteren hierbij het principe 'groen, tenzij'. We willen dan ook minstens 90% van het regenwater benutten en vasthouden. Dat betekent: opvangen in de bodem en niet via het riool afvoeren.
Door klimaatadaptieve maatregelen te nemen, dienen we meerdere doelen zoals groene daken isoleren ook woningen en meer koele groene verblijfsplekken is zowel goed voor de gezondheid als voor meer recreatie. Wat allemaal weer bijdraagt aan gezond stedelijk leven voor iedereen.
Doelen voor overstroming, biodiversiteit en waterkwaliteit werken we later uit, omdat deze nog niet voldoende in beeld zijn. Voor overstroming werken deze regionaal uit als werking van de regionale adaptatie strategie.
We streven ernaar om deze doelen uiterlijk in 2050 te halen. Door deze doelen de komende jaren toe te gaan passen in projecten, ervaren we welke afwegingen met andere doelen in de praktijk gemaakt moeten worden en waar maatwerk met een goede onderbouwing noodzakelijk is.
Aanpak
Het uitgangspunt om Utrecht klimaatbestendig te maken is zoveel mogelijk aan te sluiten bij bestaande programma's. Elk programma moet straks rekening houden met het thema klimaatadaptatie. Als opgave focussen we op het bepalen van ambities en doelen en het borgen hiervan. We gaan klimaatadaptatie zoveel mogelijk combineren met andere werkzaamheden in de openbare ruimte, onder andere om zo de kosten te beperken. Belangrijke opgaven om mee samen te werken zijn de rioolvervangingsopgave, de Schaalsprong Groen in de RSU, de mobiliteitsopgave om van 50 naar 30 km/uur te gaan en ontwikkelend beheer van de openbare ruimte. Dit doen we vooral in de bestaande stad. Voor nieuwbouw- en herinrichtingsprojecten stellen we beleid vast om ervoor te zorgen deze direct klimaatbestendig worden uitgevoerd. Klimaatadaptatie moet het nieuwe normaal worden. Alleen door samenwerking is het mogelijk om integrale afwegingen te maken en tot een gedragen besluitvorming te komen.
Op een aantal thema's hebben we te weinig informatie, zoals droogte en biodiversiteit. Daarom maakt een onderzoeksagenda deel uit van de visie, waarmee we een completer beeld krijgen van wat de mogelijke effecten en gevolgen van een veranderend klimaat zijn, en hoe we dit moeten aanpakken.
Een groot deel (60%) van de oppervlakte van de stad is in eigendom van inwoners en andere stakeholders. Dat betekent dat de klimaatadaptatie-opgave niet alleen in het openbaar gebied opgelost kan worden. Om te zorgen dat ook deze grondeigenaren hun woning, gebouw en omgeving klimaatbestendig maken zetten we onder meer nieuw beleid, subsidies en communicatie in.
We werken samen in onze landelijke netwerken (bijvoorbeeld GNK en KANS), maar ook met onze regionale gebiedspartners in het Netwerk Water en Klimaat om bijvoorbeeld via de impulsregeling klimaatadaptatie van het Rijk subsidie voor maatregelen aan te vragen.
De globale investeringskosten voor het aanpassen van de openbare ruimte tot 2050 worden geschat op 0,5 – 1 miljard euro als we optimaal aansluiten ('meekoppelen', 70% werk-met-werk) bij andere opgaven. Zonder werk met werk maken liggen de verwachte kosten op ruim 2 miljard euro. De maatregelen zijn globaal opgebouwd uit hemelwaterbestendig inrichten, ontharden en vergroenen.
Een deel van de maatregelen, vooral wateroverlast en droogte, zijn te dekken vanuit het programma Openbare Ruimte en Groen, onderdeel water- en rioleringsprogramma. De beschikbare middelen in dit programma komen vanuit de inkomsten uit rioolheffing.
De groene maatregelen en kosten voor klimaatadaptatie die enkel gerelateerd zijn aan hitte kunnen niet worden bekostigd uit het water- en rioleringsprogramma, maar moeten gefinancierd worden uit andere programma's. Er is daar dus een extra budget nodig om bomen te kunnen realiseren en ze te kunnen aanplanten of de groeiplaats te verbeteren. Dit wordt meegenomen in de uitwerking van de groene schaalsprong richting de RSU. De investeringen worden op 1,6 miljard euro geschat.
De opgave klimaatadaptatie en groen vallen ruimtelijk grotendeels in hetzelfde gebied, de bestaande stad. Voor nieuwbouw hanteren we als uitgangspunt dat de kosten worden gedekt vanuit de gebiedsontwikkeling. Dit komt naar verwachting gemiddeld neer op maximaal 2.000 euro per woning. Voor inwoners en bedrijven zijn de kosten nog niet inzichtelijk, omdat we bij bestaande bouw vooralsnog geen bindende maatregelen voorschrijven. De gemeente geeft eerst zelf het goede voorbeeld, door de openbare ruimte en eigen vastgoed klimaatbestendig te maken. De visie wordt in 2024 geëvalueerd, naar aanleiding van de nieuwe stresstesten en KNMI-scenario's.
Hierbij worden ook de opgedane ervaring in projecten en nieuwe inzichten meegenomen en zo nodig worden doelen en visie bijgesteld.
Waterparagraaf circulair Bedrijvenpark Strijkviertel
Door ruimtelijke ontwikkelingen kan het functioneren van het watersysteem onder druk komen te staan. Om dit in goede banen te leiden wordt de 'Watertoets' doorlopen. Met de watertoets worden de waterhuishoudkundige gevolgen van plannen vroegtijdig inzichtelijk gemaakt, de afwegingen expliciet en toetsbaar vastgelegd en in het wateradvies van de waterbeheerders opgenomen. De resultaten van de watertoets worden vastgelegd in een 'Waterparagraaf' en maakt onderdeel uit (wettelijk verplicht) van de ruimtelijke plannen.
Deze waterparagraaf is opgesteld ter verantwoording en afsluiting van de watertoets voor het bestemmingsplan circulair Bedrijvenpark Strijkviertel. De waterparagraaf is opgenomen in Bijlage 16 Watertoets Bedrijvenpark Strijkviertel. Hieronder zijn de belangrijkste onderdelen van de watertoets opgenomen.
Beleid op hoofdlijnen
In het algemeen is het beleid gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer. De basisprincipes voor omgaan met water zijn:
Invulling zorgplichten door de gemeente
De gemeente Utrecht heeft in de visie water en riolering en de visie klimaatadaptatie beschreven hoe invulling wordt gegeven aan de wettelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Ook de wijze van beheer van oppervlaktewater wordt beschreven. Op basis van de zorgplichten heeft de gemeente op het gebied van water de volgende taken:
Regelgeving riolering
Voor installatietechnische eisen voor leidingwerk binnen het perceel geldt het Bouwbesluit en de voorschriften in de Omgevingsvergunning voor de Wabo activiteit Bouw. In de aanvraag om Omgevingsvergunning moet het leidingplan voor riolering en hemelwater tot en met de grens van het terrein of erf zijn uitgewerkt. Voorschriften en instructies voor het aan (laten) sluiten op openbare voorzieningen voor de inzameling, transport of verwerking van afvalwater worden gesteld in de Omgevingsvergunning. Onder meer worden voorschriften aan plaats, aanlegdiepte en diameter van leidingwerk ter plaatse van de grens van het erf in de omgevingsvergunning gesteld wanneer sprake is van aansluiting op openbare riolering en afvalwater die op riolering kan en mag worden gebracht.
Voor de afvoer of verwerking van huishoudelijk afvalwater, eventueel bedrijfsafvalwater, en hemelwater gelden de op de activiteit betrekking hebbende algemene lozingsregels van het Activiteitenbesluit Milieubeheer, het Besluit Lozen Afvalwater Huishoudens of het Besluit Lozen Buiten Inrichtingen.
Het hemelwater mag niet aangesloten worden op het gemengde stelsel en zal middels een voorziening geïnfiltreerd moeten worden in de bodem.
Afvoer hemelwater binnen de gemeente
Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. Bij het infiltreren van schoon hemelwater in de bodem (afkoppelen) kan het afvalwater worden afgevoerd naar het vuilwaterriool/DWA.
HDSR eist doorgaans ten behoeve van tegengaan van versneld afvoeren een compensatie in de vorm van nieuw te graven oppervlaktewater van 15% ten opzichte van het toegenomen verhard oppervlak, of 45 mm waterberging over het toegenomen verhard oppervlak*.
Vanuit de gemeente gelden de volgende aanvullende eisen met betrekking tot omgaan met hemelwater:
Daarbij geldt de volgende voorkeursvolgorde:
De deelgebieden Rijnvliet (woonwijk) en Strijkviertel (circulair bedrijventerrein) worden gezamenlijk bekeken met betrekking tot het realiseren van oppervlaktewater. Voor het totale gebied Rijnvliet+ Sportpark+ Strijkviertel moet in het totaal 9 ha oppervlaktewater worden aangelegd (zie voor de onderbouwing ook het rapport 'Actualiseren watersysteem Leidsche Rijn - Hydraulische toetsing van de voorkeursvariant en een scenarioanalyse' Wareco, kenmerk KM34B RAP20141208, status concept, datum 17-12-2014).
In Rijnvliet, inclusief het sportpark, wordt op basis van de laatste ontwerpen van de openbare ruimte een totaal van 7 ha oppervlaktewater gerealiseerd. De geplande 4 ha oppervlaktewater (één-op-één terugbrengen gedempt oppervlaktewater) in het plangebied van circualir Bedrijvenpark Strijkviertel voldoet daarmee ruimschoots aan wat er nodig is. Hoe invulling wordt gegeven aan de definitieve inrichting met betrekking tot het oppervlaktewater, wordt verder uitgewerkt in de vervolgfase.
Waterkwaliteit
De gemeente streeft conform het beleid van de Europese Kaderrichtlijn Water samen met de waterbeheerder naar een goede ecologische en chemische kwaliteit van het oppervlaktewater. Dit betekent dat de waterkwaliteit veerkrachtig is, ook bij extreem weer en lange termijn klimaateffecten. Dit sluit aan bij de ambitie vastgesteld door de Gemeente Utrecht in regionaal (Winnet) verband (regionaal afvalwaterketen beleid, 2014). Deze zegt dat de waterkwaliteit, ook het te realiseren, open water in het gebied dient te voldoen aan het streefbeeld zichtbaar.
De aanleg van natuurvriendelijke oevers en het voorkomen van bronnen van vervuiling van het oppervlaktewater dragen bij aan een goede ecologische en chemische kwaliteit van het oppervlaktewater. In de verdere uitwerking wordt bepaald waar de natuurvriendelijke oevers worden toegepast. Ten behoeve van een goede waterkwaliteit en ecologie is verbinding van waterpartijen van belang. Zo ook bij aan te leggen natuurvriendelijke oevers zodat een ecologische verbinding ontstaat.
Het hemelwater van dakoppervlak en erfverharding kan direct worden afgevoerd naar de infiltratievoorziening of wadi. Op deze manier wordt het hemelwater op een natuurlijke wijze gezuiverd en geïnfiltreerd.
Om vervuiling van afstromend hemelwater en verslechtering van de waterkwaliteit te voorkomen, dienen geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, lood en koper) te worden toegepast voor dak, dakgoot en regenpijp.
Klimaatadaptatie
Het klimaat verandert: Hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Daar moeten we, ook volgens het KNMI, in de toekomst in Nederland rekening mee houden. De verwachting van het KNMI is dat het klimaat in Nederland in 2050 ongeveer overeen zal komen met het huidige klimaat in Zuid-Frankrijk. Maar ook nu al is de klimaatverandering merkbaar.
Extreme neerslag, droogte en hitte kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Dit geeft aanleiding om aanpassing van de inrichting van de bebouwde omgeving aan het veranderende klimaat te agenderen en aan te werken. Dit beleid is vorig jaar vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en water robuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor.
De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel:
De gemeente Utrecht heeft samen met 9 andere overheden deze deltabeslissing onderschreven en werkt samen in de Coalitie Regio Utrecht aan de opgaven.
Klimaatverandering heeft effecten op grote schaal maar ook op de kleine schaal van een stad. Door de toenemende hoeveelheid verharding in steden wordt het steeds moeilijker om water makkelijk weg te krijgen. Daarom wordt geappelleerd aan een duurzame manier van bouwen waar klimaatadaptie een onderdeel van is. Groene daken en vertraagt afvoeren maken hier een onderdeel van uit.
Met betrekking tot hittestress zijn de ambities van de gemeente:
Ontwerpeisen vanuit de gemeente
De ontwerpeisen die uit bovenstaande volgen zijn opgenomen in het Handboek Openbare Ruimte, onderdeel riolen, rioolgemalen en drainage (versie december 2021, www.utrecht.nl). Daarnaast stelt de gemeente eisen aan het ontwerp van watergangen waarvan zij eigenaar of beheerder is of wordt.
Watervergunning – onttrekking en lozing
Tijdelijke onttrekking van grondwater tijdens de bouwfase is vergunningsplichtig en onder voorwaarden toegestaan, evenals tijdelijke lozing van bemalingswater op het oppervlaktewater.
Nader onderzoek naar de kwantiteit en kwaliteit van het grondwater is noodzakelijk om na te gaan of er een lozingsvergunning nodig is om overtollig water te onttrekken en af te voeren.
Voor alle onderbemalingen, bronneringen en andere grondwateronttrekkingen waarbij middels bronbemaling globaal meer dan 100 m3 per uur, langer dan 6 maanden en dieper dan 9 m grondwater wordt onttrokken, dient een vergunning te worden aangevraagd bij het waterschap HDSR (zie artikel 3.10 Keur 2009). Indien de grondwateronttrekking bij deze criteria onder de grenswaarden blijft, kan volstaan worden met een melding. Een (tijdelijke) lozing van grondwater op de openbare riolering is niet toegestaan, tenzij bij Algemene maatregel van bestuur (lozingsbesluiten) of bij maatwerkvoorschrift als bedoeld in de Wet Milieubeheer anders is bepaald.
Watervergunning - Keur
Ten behoeve van het dempen en graven, aanleggen van vlonders en steigers, bouwen in en langs water en uitvoeren van HDD boringen onder watergangen, kunstwerken en peilscheidingen door, is een Watervergunning van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden noodzakelijk. Alle wateraspecten (inclusief Keur-aspecten) worden in de watervergunning geregeld.
Rechtstreekse afvoer van hemelwater naar oppervlaktewater is vergunning- of meldingsplichtig in het kader van de Waterwet.
Water in relatie tot het plangebied
Oppervlaktewater
Oppervlaktewateren zijn in eigendom van het HDSR en de gemeente. Zij zijn verantwoordelijk voor het functionele kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van deze watergangen.
In de bestaande situatie ligt er binnen het plangebied oppervlaktewater, dat grotendeels gedempt zal worden ten behoeve van de herontwikkeling van het plangebied en weer teruggebracht wordt in de nieuwe situatie. In het totaal wordt 3.358 m2 aan oppervlaktewater extra aangebracht in het plangebied. Voor de plansituatie zijn er afspraken gemaakt welke watergangen bij wie in beheer komen.
Oppervlakte plangebied: 628.477 m2
Huidig oppervlaktewater 39.015m2
Toekomstige oppervlaktewater 42.373 m2
Het huidige waterpeil in Strijkviertel is grotendeels -0.60 mNAP en rond de sportvelden -0.80 mNAP. Om het watersysteem in Strijkviertel naar het zuiden af te laten stromen wordt het nieuwe waterpeil -0.80 NAP. Hierdoor kan vanuit de nieuwe inlaat in Rijnvliet het water via Strijkviertel richting de plas bij Veldhuizen stromen. Bij de boerderij Strijkviertel 76 is het peil nu -0.60 NAP.
Afbeelding Waterpeil: Huidig oppervlaktewater en peilen binnen plangebied (bron: hdsr)
Afbeelding Toekomstig oppervlaktewater (indicatief, wordt nog uitgewerkt) en peilgebieden
Grondwater
1e watervoerend pakket
Het langjarige grondwaterregime in de diepere ondergrond wordt gereguleerd door de grondwaterstroming in het eerste watervoerend pakket (1e WVP). De gemeente Utrecht beschikt sinds 1962 over een peilbuizenmeetnet. Sinds 2002 worden de grondwaterstanden automatisch opgeslagen door dataloggers die tweemaal per dag het grondwaterpeil registreren.
De gemiddelde, langjarige stijghoogte van het 1e WVP zijn afgeleid uit de dichtstbijzijnde peilbuizen en vastgelegd in de 'Grondwatercontourkaart gemeente Utrecht' (juli- 2019).
Op basis van deze kaart wordt voor het plangebied de volgende gemiddelde stijghoogten en seizoens-variatie verondersteld:
De grondwaterstroming in het plangebied is van oost naar west en varieert in natte perioden. Onderstaande afbeelding toont de GHG binnen het plangebied.
Afbeelding Grondwaterstand: GHG binnen plangebied (bron: Isohypsenkaart gemeente Utrecht)
Freatisch pakket
De momentane, freatische grondwaterstand is afhankelijk van het neerslagverloop, de bodemopbouw en de aard en omvang van afwatering- en ontwateringsvoorzieningen. Slecht doorlatende lagen als klei en veen belemmeren de interactie met het 1WVP en kunnen een lokale schijngrondwaterstand creëren. Bodemonderzoek dient uit te wijzen wat de lokale bodemgesteldheid is en wat de consequenties hiervoor zijn voor de freatische grondwaterstand en de toepasbaarheid van IT-riolen en wadi's.
Drooglegging en ontwateringsdiepte
Een droge ondergrond is een belangrijke randvoorwaarde voor het faciliteren van een bestemming van een gebied. Voldoende drooglegging en ontwateringsdiepte in een plangebied is van groot belang om overstroming (inundatie) en grondwateroverlast te voorkomen, juist bij de toepassing van een kelder. Daarnaast geldt dat het vloerpeil van panden 15 cm boven de as van de weg ligt.
De drooglegging, het verschil tussen maaiveld en streefpeil, dient conform de norm van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden minimaal 1,0 m te zijn. De ontwateringsdiepte, het hoogteverschil tussen maaiveld en de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG), dient conform de norm van de gemeente Utrecht minimaal 0,7 m te bedragen.
De huidige gemiddelde hoogte van het gebied is 0,00 NAP (afbeelding7). Het hele gebied wordt opgehoogd, zodanig dat het vloerpeil +1,25 NAP wordt. Met een maximale GHG van -0,4m wordt voldaan aan de droogleggingseis en is er voldoende ruimte tussen het grondwater en de hoogte van de wegas om een infiltratie riool rond 400 mm in te passen. Doordat ter plekke van de wegen het profiel wordt doorgraven,
Afbeelding Maaiveld hoogte (bron: ahn3), legenda in mNAP
Riolering
In de huidige situatie wordt het afvalwater vanuit de manege via een drukriool geloosd op het vuilwaterstelsel ten westen van de Strijkviertelplas (via de noordkant van de plas).
In de toekomstige situatie wordt een gescheiden stelsel aangelegd, waarbij minimaal 90% van het hemelwater (15 mm) op eigen terrein verwerkt wordt. De maatregelen die genomen dienen te worden ten behoeve van het toegenomen verhard oppervlak worden in de volgende paragraaf benoemd.
Een overzicht van de afvoerende oppervlakken in de huidige en toekomstige situatie is gegeven in de onderstaande tabel.
locatie | bestaand | nieuw | toename | Compensatie | |||||
ha | ha | ha | Versneld afstroming Opp.water (ha) |
Klimaatadaptatie infiltratievoorzn |
|||||
Rijnvliet+Sportpark | 0 | ntb | ntb | 7,07 | 12mm | ||||
Strijkviertel | 0 | ntb | ntb | 4,23 | 15mm | ||||
totaal | 0 | 11,30 (eis=min. 9ha) |
Daarnaast zijn de volgende afspraken uit het verleden relevant voor deze ontwikkeling:
Op dd. 18 okt. 2019 heeft HDSR aangegeven dat:
Om minimaal 90% van de jaarlijkse neerslag te (her)gebruiken, vasthouden, of infiltreren worden voorzieningen aangelegd op de uit te geven bedrjfskavels met een berging van minimaal 15mm. Dit wordt gerealiseerd door de volgende maatregelen uit te voeren:
Waterwinning
Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied zoals blijkt uit onderstaande afbeelding. Er gelden dan ook geen specifieke maatregelen tbv de bescherming van drinkwater, behalve de voor iedereen geldende bijzondere zorgplicht (artikel 4 van de PMV 2013). Dit houdt in dat verontreiniging van het grondwater moet worden voorkomen of, voor zover het niet kan worden voorkomen, zoveel mogelijk moet worden beperkt of ongedaan gemaakt. De regels van de PMV gelden onafhankelijk van het bestemmingsplan.
Afbeelding – Beschermingszone drinkwateronttrekking waterwingebied de Meern Noord en Leidsche Rijn (bron Provincie Utrecht)
Klimaatadaptatie
Inmiddels hebben het waterschap en de gemeente Utrecht de klimaatstresstest uitgevoerd. Een bui van 80mm in één uur levert in de huidige situatie geen problemen op omdat het eenvoudig kan worden afgevoerd. In de toekomstige situatie wordt er bij het ontwerp van de bovengrond en ondergrond rekening mee gehouden dat deze bui geen schade aan gebouwen en infrastructuur oplevert en tevens binnen 3 uur na einde van de bui de wegen weer begaanbaar zijn.
Klimaatverandering heeft ook invloed op het voorkomen van overstromingen vanuit de rivieren. Voor Utrecht geldt dat overstromingen vanuit de Lek tot de mogelijkheid behoren. In afbeelding 9 is de maximale overstromingsdiepte weergegeven bij het doorbreken van de Lekdijk. Het voorkomen is in de huidige situatie ongeveer ééns per 300 jaar en wordt ongeveer eens in de 10.000 jaar na uitvoering van het versterkingsprogramma (2020-2028). Door de verhoging tot 1,25m NAP, zal een overstroming naar verwachting niet tot schade aan gebouwen op circulair Bedrijvenpark Strijkviertel leiden.
Afbeelding Maximale overstromingsdiepte bij doorbraak Lekdijk
De gehele watertoets die is gemaakt voor het bestemmingsplan circulair Bedrijvenpark Strijkviertel is opgenomen als Bijlage 16 Watertoets Bedrijvenpark Strijkviertel.
Bij de inrichting van het gebied is gezocht naar mogelijkheden om het aanwezige openbaar groen te verbeteren en te versterken. De nieuwe aan te leggen openbare ruimte bevat ook veel groen en water en geeft een duidelijke structuur aan het plan. Voor het plangebied van circulair Bedrijvenpark Strijkviertel worden mede in het kader van klimaatadaptatie en natuurinclusief bouwen regels opgenomen over het verplicht realiseren van nestkasten voor doelsoorten op en in gevels van nieuwe (bedrijfs-)gebouwen. Ook worden groene gevels voor een groot aandeel verplicht. Daarnaast is er een voorwaardelijke verplichting voor het realiseren van waterbering op de bedrijfskavels.
Conclusie
De aspecten water en klimaatadaptatie vormen geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Wettelijk kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 2007 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.
De Erfgoedwet heeft betrekking op archeologie op het land en onder water. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijft artikel 38a van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Artikel 38a schrijft voor dat in een bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.
Chw bestemmingsplan Algemene regels Utrecht
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een Chw bestemmingsplan Algemene regels Utrecht op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden.
In dit bestemmingsplan voor circulair Bedrijvenpark Strijkviertel nemen we alvast de regeling voor archeologie op uit het Chw bestemmingsplan Algemene regels Utrecht (gebiedsaanduiding archeologische verwachting 2-6). Bestemmingsplan circulair Bedrijvenpark Strijkviertel wordt later vastgesteld dan het Chw bestemmingsplan Algemene regels Utrecht. Daarom wordt hier alvast de nieuwe regeling opgenomen, omdat anders de oude regeling vastgesteld zou worden nadat het Chw bestemmingsplan Algemene regels Utrecht al in werking is getreden.
In deze gebiedsaanduiding is opgenomen dat de voor archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Hiermee wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met regels in het bestemmingsplan. Met de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.
Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De archeologische waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de plankaart in het Chw bestemmingsplan Algemene regels Utrecht. Deze archeologische waardenkaart is gebaseerd op de bodemkaart, cultuurhistorische en archeologische waarden en verwachtingen en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van zeer hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting, gebieden van middelhoge archeologische verwachting, gebieden van lage archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te laten sporen en zo nodig veilig te stellen.
Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Erfgoedwet beschermd. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijven paragraaf 2 en 3 van hoofdstuk II van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Hierin staat dat aantasting van de beschermde archeologische monumenten niet is toegestaan. Voor wijziging, sloop of verwijdering van een archeologisch Rijksmonument moet een vergunning worden aangevraagd waarop de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beslist. Op de archeologische waardenkaart zijn deze archeologische rijksmonumenten weergegeven als WA1a. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt de gemeente bij meervoudige vergunningsaanvragen wel als bevoegd gezag aangewezen en heeft het Rijk advies- en instemmingsrecht.
Gebieden van zeer hoge archeologische waarde (WA2) zijn gebieden waarvan bekend is dat er belangwekkende archeologische waarden zijn, maar die (nog) niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Hier geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen dieper dan 30 cm.
Gebieden van hoge archeologische waarde (WA3) zijn gebieden waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar waarvan de begrenzing nog niet vastgesteld is. Hier geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 30 m2 en dieper dan 30 cm.
Gebieden van hoge archeologische verwachting (WA4) zijn gebieden waar nog geen archeologische waarden zijn aangetoond, maar waar de kans op het aantreffen ervan groot is vanwege historisch-topografische bronnen en landschappelijke ondergrond. Hier geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm.
Gebieden van middelhoge archeologische verwachting (WA5) zijn gebieden waar nog geen archeologische waarden zijn aangetoond, maar waar de kans op het aantreffen ervan middelgroot is. Dit is gebaseerd op de landschappelijke ondergrond. Hier geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 30 cm.
Gebieden van lage archeologische verwachting (WA6) zijn gebieden waar nog geen archeologische waarden zijn aangetoond, maar waar de kans op het aantreffen ervan klein is. Dit is gebaseerd op de landschappelijke ondergrond. Hier geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 5000 m2 en dieper dan 30 cm.
Gebieden zonder archeologische waarde (WA7) zijn gebieden waar geen archeologische waarden (meer) worden verwacht. Hier geldt geen vergunningsplicht.
Archeologie in het plangebied en conclusie
Binnen het plangebied van circulair Bedrijvenpark Strijkviertel zijn geen Beschermde Rijksmonumenten (WA1) of Gebieden van zeer hoge archeologische waarde (WA2) aanwezig.
Gebieden van hoge archeologische waarde (WA3)
In het plangebied liggen twee gebieden van hoge archeologische waarde. In het zuidelijk deel van het plangebied zijn bij proefsleuvenonderzoek in 2010 verschillende vindplaatsen uit de late ijzertijd en Romeinse tijd ontdekt in Rijnvliet en Strijkviertel. Een van deze vindplaatsen ligt in het midden van het plangebied. Aangezien de vindplaats niet behouden kon blijven, is deze in 2022 opgegraven. Voor dit onderzoeksgebied geldt dat er geen archeologische verplichtingen meer gelden (vrijgegeven).
Een tweede gebied van hoge archeologische waarde ligt ter hoogte van Strijkviertel 74. Het betreft een op oude kaarten aangeven erf met bebouwing. De huidige bebouwing is onderdeel van dit erf.
Een gebied van hoge archeologische verwachting (WA4)
In het zuidwestelijk deel van het plangebied lig een gebied met een hoge archeologische verwachting door de mogelijke aanwezigheid van sporen uit de Tweede Wereldoorlog. Het gaat om een door de Duitsers in 1945 aangelegde verdedigingslinie met de kans op loopgraven. Deze zijn ten westen van de plas Strijkviertel, net buiten het plangebied, door historisch onderzoek aangetoond.
Gebieden van middelhoge archeologische verwachting (WA5)
In de ondergrond van het plangebied ligt een aantal kleine stroomgordels waarvoor een verwachting geldt voor bewoningssporen uit de Bronstijd tot en met de late middeleeuwen.
Deze zones zijn in 2021 onderzocht door middel van proefsleuven. Hierbij zijn op een aantal hooggelegen delen binnen het plangebied sporen uit de late ijzertijd en Romeinse tijd aangetroffen. Deze sporen zijn vervolgens door middel van een opgraving verder onderzocht.
Bij het archeologisch proefsleuvenonderzoek is ook een eendenkooi uit de zeventiende en achttiende eeuw aangetroffen. Aangezien de eendenkooi niet in situ-bewaard kon blijven is deze in 2022 volledig opgegraven. De sporen liggen voor een deel in een zone van middelhoge archeologische verwachting en deels in een zone met een lage archeologische verwachting.
Gebieden met een lage archeologische verwachting (WA6).
Een aanzienlijk deel van het plangebied bestaat uit gebieden met een lage archeologische verwachting omdat deze gebieden vanwege hun lage ligging niet geschikt waren voor bewoning. De eendenkooi is hierop een uitzondering.
Op de bovenstaande afbeelding is globaal het plangebied van circulair Bedrijvenpark Strijkviertel (rode lijn) op de Archeologische waardenkaart van gemeente Utrecht weergegeven.
Legenda Archeologische waardenkaart gemeente (2022)
Bovenstaande afbeelding geeft een overzicht van het vrijgegeven gebied inzake archeologie (gebied binnen de rode contour is vrijgegeven).
Het plangebied wordt herontwikkeld tot een circuliar bedrijvenpark. In en rondom het plangebied zijn bestaande kabels en leidingen aanwezig en ook ten behoeve van de herontwikkeling zullen bepaalde kabels en leidingen aanwezig moeten zijn.
In deze paragraaf komen vooral de kabels en leidingen aan bod die planologsich juridische bescherming nodig hebben. In en rondom het plangebied is een hoogspanningleiding aanwezig. Hieronder wordt deze kort beschreven.
Hoogspanningsleiding
Door het plangebied loopt een hoogspanningsverbinding. Deze verbinding is in 2021 ondergronds gebracht, vanaf Rijnvliet tot aan de huidige mast in de zuidwesthoek van het plangebied. Vanaf deze mast gaat het tracé verder zuidwaarts over de A12 naar Rijnenbrug.
De ondergrondse verbinding zorgt voor een aantal beperkingen. Zo mag boven het tracé niet worden gebouwd. Dit gegeven is meegenomen in het stedenbouwkundig plan en in het bestemmingsplan.
Conclusie
De ligging van de hoogspanningsleiding is meegenomen bij het ontwerpen van het nieuwe ruimtelijke plan voor circulair Bedrijvenpark Strijkviertel. Deze leiding is ook weergegeven op de bij dit plan behorende verbeelding en er zijn beschermende regels opgenomen in dit bestemmingsplan. Hiermee vormt de aanwezigheid van de hoogspanningleiding geen belemmering voor de geplande ontwikkeling van het plangebied.
De kwaliteit van de leefomgeving wordt bepaald door verschillende factoren en krijgt met name veel aandacht in woonwijken en in verblijfsgebieden. In het plangebied circulair Bedrijvenpark Strijkviertel komen verschillende bedrijfskavels en is er een ruim opgezette openbare ruimte in de vorm van verkeers-, groen- en waterfuncties.
Bouwhoogte, windhinder en zonlicht
Wind en zon zijn elementen die met name bij hogere bebouwing vanaf 30 meter van belang zijn. Woningen en openbare ruimten als pleinen en terrassen moeten voldoende licht- en zoninval krijgen willen ze een prettige verblijfskwaliteit hebben. Rond hoogbouw dient vooral voor langzaam verkeer te worden voorkomen dat de wind er hinder veroorzaakt. In dit geval betreft het de ontwikkeling van een bedrijvenpark en wordt de bebouwing, binnen bepaalde kaders, maximaal 30 meter hoog. Over het algemeen wordt de bebouwing aan de randen van de bedrijfskavels minder hoog. De openbare ruimte is integraal meegenomen in het ontwerp van het bedrijvenpark en er is voldoende aandacht geweest voor voldoende zon en schaduw in het plangebied. De bouwhoogtes op de bedrijfskavels zijn afgestemd op de omliggende openbare ruimte om deze kavels heen. Hiermee wordt voorkomen dat er openbare ruimtes ontstaan met te weinig zonlicht voor de functie van deze openbare ruimte.
Binnen het bestemmingsplan is op de diverse bouwvelden een maximale bouwhoogte van 30 meter toegestaan en aan de randen van de bouwvelden zijn lagere maximale bouwhoogtes toegestaan. In dit geval is daarom geen nader onderzoek nodig naar windhinder en windgevaar. Het risico op windhinder en windgevaar is zeer beperkt is, mede door de in het plan opgenomen dynamische regelingen voor maximale bouwhoogtes. Vanwege het windklimaat zijn er geen onaanvaardbare belemmeringen voor het realiseren van het gewenste programma in het plangebied.
Voor de ontwikkeling van circulair bedrijvenpark Strijkviertel is geen afzonderlijke bezonningsstudie uitgevoerd. Het gebied sluit niet direct aan bij een bestaande woonwijk of andere stedelijke voorzieningen waarbij bezonning of schaduwwerking een probleem kan zijn als gevolg van de ontwikkeling van dit bedrijvenpark. In het gebied komen ook geen verblijfsfuncties, zoals woningen, waarbij zonlicht en schaduwwerking van groot belang zijn voor de kwaliteit van de leefomgeving. De openbare ruimtes in het plangebied zijn van voldoende omvang en zodanig tussen de bouwvlakken gesitueerd dat er voldoende bezonning van straten en openbare ruimte tussen de nieuwe gebouwen is. De in het plangebied opgenomen mogelijke verblijfsplekken in de openbare ruimte krijgen voldoende direct zonlicht.
In het ontwerp van het bedrijvenpark Strijkviertel is tussen de bouwvelden openbare ruimte in verschillende breedtes opgenomen, zodat er altijd een bepaalde minimale afstand tussen de nieuwe gebouwen die grenzen aan de openbare ruimte komt. Bij de nieuwe gebouwen en nieuwe, openbare ruimte is de bezonning naar verwachting voldoende tot goed. Het nemen van specifieke maatregelen is niet nodig. Vanwege bezonning zijn er geen onaanvaardbare belemmeringen voor het realiseren van het gewenste programma in het plangebied.
Sociale veiligheid
De inrichting van het nieuwe openbaar gebied is ruim en zonder sociaal onveilige verborgen hoekjes. In het plan komen naast verschillende bedrijven ook enkele aanvullende en ondersteunende functies waardoor een gemengd gebruik van het gehele gebied ontstaat. Gedurende de hele dag is het gebied naar verwachting in gebruik en is er voldoende sociaal toezicht. Binnen het plangebied zal de openbare ruimte in de avond- en nachturen voldoende verlicht worden passend bij het gebruik en passend bij de groene en ruime parkachtige opzet en uitstraling.
Conclusie
De kwaliteit van de leefomgeving is voldoende meegenomen bij het ontwerp van o.a. de openbare ruimte en de regels voor de bouwmogelijkheden op de bouwkavels en hiermee voor de ontwikkeling van het circulaire Bedrijvenpark Strijkviertel.
Kader
In paragraaf 2.3.2.2.7 is het gemeentelijke beleid voor een gezond stedelijk leven uiteengezet. In Utrecht streven wij naar gezond stedelijk leven voor iedereen (Nota Volksgezondheid 'Gezondheid voor iedereen').
Een gezonde leefomgeving van Utrechters is zo ingericht dat gezond leven gemakkelijk is, de druk op gezondheid zo laag mogelijk is en dat mensen zich prettig voelen. Hieronder wordt aangegeven op welke manier hier invulling aan is gegeven.
Plangebied
Omdat het plangebied een nieuw nog aan te leggen bedrijvenpark betreft is bij het ontwerp van dit bedrijvenpark al aandacht geweest voor een gezond stedelijk leven en op welke wijze de inrichting en vormgeving van het plangebied hieraan bij kan dragen. Bij het ontwerp is veel aandacht geweest voor diverse vormen van mobiliteit die bijdragen aan een gezond stedelijk leven, denk aan wandelen en fietsen. De inrichting van de openbare ruimte maakt het aantrekkelijk om veel te wandelen en te fietsen in het gebied en draagt daarmee direct bij aan een gezonde leefstijl.
De openbare ruimt krijgt een groene en parkachtige uitstraling en nodigt uit om hier te wandelen, fietsen of te verblijven. Werknemers van het bedrijvenpark en ook omwonenden van de nabijgelegen woonwijk kunnen gebruik maken van deze openbare ruimte en draagt hiermee bij aan een gezond stedelijk leven.
De bedrijven in het plangebied zullen allen geen tot weinig overlast veroorzaken, zoals geluid, geur of trilling. Naast bedrijven in diverse categorieën is er in het gebied ook ruimte voor ondersteunende horeca, nieuwe sportvelden, een bestaande manege, nieuwe sportvoorzieningen en een ruim opgezette openbare en groene ruimte.
Conclusie
De inrichting van de openbare ruimte, als direct gevolg van het gehanteerde stedenbouwkundige en verkeersconcept, maakt het aantrekkelijk om hier te verblijven en om gebruik te maken van de ruim aanwezige voetpaden en de fietspaden. Er zijn concrete maatregelen getroffen waarmee invulling wordt gegeven aan de missie van de gezonde stad. Door de groene en ruime inrichting van het openbaar gebied en de combinatie van diverse functies in het gebied, is er sprake van een totaalplan dat bijdraagt aan een gezond stedelijk leven. De ontwikkeling van circulair Bedrijvenpark Strijkviertel is in overeenstemming met het volksgezondheidsbeleid.
Kader
Utrecht wil een stad zijn waar iedereen mee kan doen, waar we niemand buitensluiten. Een inclusieve toegankelijke stad. We willen dat alle inwoners en bezoekers, met en zonder beperking, alle (openbare) gebouwen, woningen, de openbare ruimte en dienstverlening kunnen gebruiken.
Utrecht werkt al sinds 2007 actief aan toegankelijkheid, eerst met Agenda 22 en nu volgens het VN-verdrag handicap. Het uitgangspunt van het VN-verdrag handicap is 'niets over ons zonder ons'. Samenwerking met de belangenorganisaties voor inwoners met een beperking in een zo vroeg mogelijk stadium van de planontwikkeling is daarmee noodzakelijk. De ambities van de gemeente voor het VN-verdrag handicap staan in de agenda 'Utrecht voor iedereen toegankelijk'. In de agenda 'Utrecht voor iedereen toegankelijk' zijn drie kansen omschreven die we als gemeente willen pakken. Dit zijn: sneller en concreet resultaat, niet alleen fysiek maar ook sociaal toegankelijk en samenwerken met de stad. Met het uitvoeringsprogramma 'Utrecht voor iedereen toegankelijk' laten we zien wat we al doen en wat we nieuw op pakken. Dit zijn acties die nodig zijn voor het benutten van de drie kansen.
Daarnaast moeten gebouwen en woningen voldoen aan het Bouwbesluit 2012. Met ingang van 1 juli 2021 en 1 januari 2022 treedt een aantal wijzigingen van het Bouwbesluit 2012 in werking. Er zijn dan nieuwe toegankelijkheidseisen voor bijvoorbeeld drempels bij hoofdingangen van nieuwe publiek toegankelijke gebouwen en alle toegangen bij nieuwbouwwoningen.
Plangebied
Gebouwen
Iedereen, met of zonder beperking, kan de gebouwen binnen komen, in de gebouwen doen waarvoor ze zijn bestemd en gebruik maken van de buitenruimte zoals een balkon of tuin. In een bedrijf kan iedereen bij de receptie, in de vergaderkamers, in de werkruimtes, in de wc en de kantine. Kortom, de gebouwen zijn toegankelijk voor mensen met een beperking.
Openbare ruimte
De openbare ruimte wordt zo ingericht dat iedereen, met of zonder beperking zich goed kan verplaatsen. In de Kadernota Kwaliteit Openbare Ruimte staan de uitgangspunten. Het Handboek Openbare Ruimte en de richtlijn Voetpaden voor iedereen kunnen helpen bij de uitwerking. Aandacht is hierbij nodig bij hoogte verschillen en het overbruggen daarvan.
Conclusie
Toegankelijkheid is vroegtijdig in het ontwerptraject van het gehele plangebied meegenomen, zowel bij de ontwerpen voor de openbare ruimte als bij de ontwikkeling van plannen voor de bedrijfskavels. Hiermee zullen de openbare ruimte en ook de nieuwe gebouwen goed toegankelijk zijn voor alle gebruikers.
Kader
Utrecht wil een duurzame stad zijn. Duurzame ontwikkeling betekent dat de keuzes die nu gemaakt worden, ervoor zorgen dat Utrecht ook in de toekomst aantrekkelijk is voor haar bewoners en bedrijven. Dit uit zich bij nieuwbouwprojecten in meerdere aspecten zoals energiebesparing, gezonde leefomgeving, klimaatadaptatie, circulair bouwen en diervriendelijk bouwen. Onderstaande thema's geven een overzicht van de aandachtspunten en minimale eisen die in de duurzaamheidsvisie terug zullen moeten komen.
Deze thema's zijn gebaseerd op de Ruimtelijke Strategie Utrecht, het actieplan circulair 'Groene loper voor circulaire bedrijven', het Utrechtse coalitieakkoord 2022-2026, Warmtevisie Utrecht en de moties “Utrecht bouwt BENG” en “Circulair bouwen”. Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal worden. Mede door ruimtelijke ontwikkelingen wordt deze ambitie ingevuld. De randvoorwaarden voor energie zijn gasloos bouwen en energiezuinigheid. Deze randvoorwaarden zijn vastgelegd in het Utrechtse Energie Protocol.
Gasloos bouwen en warmtenet
De nieuwe gebouwen in het plangebied zullen allen niet worden aangesloten op het warmtenet van Eneco. Op basis van gemeentelijke energiebeleid moeten de nieuwe gebouwen op een alternatieve wijze worden verwarmd. Er wordt gestuurd op een collectief WKO net.
Voor de alternatieve warmtevoorziening is het belangrijk om vanaf het begin van het ontwerp van de nieuwe gebouwen rekening te houden met het ruimtebeslag van de alternatieven voor warmte- en energievoorziening en daarvoor op tijd Stedin en de gemeente aan te haken.
Water en klimaatadaptatie
Strijkviertel krijgt een klimaatbestendige inrichting van het gebied. Dit houdt in dat waar mogelijk water vastgehouden en geïnfiltreerd moet worden op locatie en pas in tweede instantie mag worden afgevoerd. Dit is van toepassing voor zowel de openbare ruimte als voor de bedrijfskavels. Zie voor meer informatie paragraaf 5.13 van deze toelichting.
Circulair bouwen
Circulair bouwen is de norm binnen circulair Bedrijvenpark Strijkviertel. Bij het ontwerp van de plannen voor de openbare ruimte, maar ook voor de nieuwe gebouwen op de bedrijfskavels, wordt onderzocht hoe hier optimaal rekening mee kan worden gehouden. Bij de uitgifte van de gemeentelijke bouwkavels worden de circulaire en duurzame ambities van de gemeente via de koopovereenkomst schriftelijk vastgelegd.
Plansituatie
Het speerpunt binnen de circulaire thema's die worden gehanteerd voor de ontwikkeling van circulair Bedrijvenpark Strijkviertel is de inzet op circulair bouwen. Dat geldt voor de kavels en de openbare ruimte. We dagen partijen uit hun kavels zo circulair mogelijk te ontwikkelen. Wij geven als gemeente het goede voorbeeld door de openbare ruimte circulair te maken.
Een circulaire ontwikkeling van circulair Bedrijvenpark Strijkviertel betekent een proces waarin gemeente en private partijen (bedrijven, ontwikkelaars en beleggers) gezamenlijk optrekken om de ambities in praktijk te brengen. Zo wordt er optimaal gebruik gemaakt van ieders expertise. Dat doen we vanuit het 6S-model van Stewart Brand. Dit model hanteert een onderverdeling naar zes bouwlagen die zich onderscheiden op basis van functionaliteit en levensduur. Het 6S- model start bij de inventaris (stuff) en stopt bij de locatie-laag (site). Vanuit circulaire gebiedsontwikkeling wordt het model voor Strijkviertel uitgebreid. We voegen hier de volgende lagen toe: de 'openbare ruimte' (square) en de 'omgeving' (scene). Deze 8 lagen vormen de basis om de circulaire ambitie van de gebiedsontwikkeling van circulair Bedrijvenpark Strijkviertel verder vorm te geven.
Circulaire ontwikkeling van gebouwen en openbare ruimte wordt – binnen het 6S-model – gespecificeerd naar twee strategieën: circulair ontwerpen en circulaire materialen. Die twee strategieën zijn uitgewerkt in vijf ontwerpprincipes. Deze geven richting aan de ontwikkeling en helpen om beter onderling begrip te creëren tussen de marktpartijen en de gemeente.
De vijf ontwerpprincipes worden als volgt toegepast:
1. Flexibel
De bebouwing is zo ontworpen dat de indeling gemakkelijk aanpasbaar is voor een ander programma, bijvoorbeeld voor een toekomstige nieuwe gebruiker. Denk hierbij aan het maken van grotere vrije overspanning dan gebruikelijk, zodat ruimtes gemakkelijk samengevoegd of gescheiden kunnen worden. Door het gebouw flexibel in te delen, wordt de levensduur van het gebouw verlengd. Ook wordt het materiaalgebruik voor aanpassingen geminimaliseerd doordat er minder sloop- en breekwerk nodig is.
2. Demontabel
Door het gebouw demontabel te ontwerpen en te bouwen zijn alle verbindingen tussen de verschillende lagen en bouwelementen 'losmaakbaar'. Zo wordt het in de toekomst mogelijk om het gebouw of onderdelen daarvan makkelijk te hergebruiken. Bij gebouwen met een korte levensduur leidt dit tot een hogere restwaarde die de vastgoedwaarde kan verhogen. Door gebruik te maken van de 6 schillen van Brandt kan op slimme wijze per schil worden aangetoond hoe die demontabel is gemaakt.
3. Hernieuwbare materialen
Hernieuwbare materialen zijn materialen die opnieuw worden geproduceerd. Denk daarbij aan biologische materialen zoals hout, vlas of hennep. Belangrijk is dat die materialen duurzaam worden geproduceerd zodat ze ook echt hernieuwbaar zijn. Kaalslag van bossen is niet de bedoeling. Door hernieuwbare materialen toe te passen wordt de uitputting van eindige grondstoffen tegengegaan. De milieubelasting van de materialen en installaties in de gebouwen wordt aangetoond met een MPG-berekening, die de milieu-impact omzet in milieukosten van een gebouw (€/m2bvo.jr). Hoe lager deze is, hoe beter.
Hergebruikte materialen zijn materialen die uit andere projecten komen, bijvoorbeeld gesloopte gebouwen. Door hergebruikte materialen toe te passen worden er minder nieuw gewonnen grondstoffen gebruikt voor het gebouw. Dit heeft een gunstig effect op de milieu-impact (MPG) van het gebouw.
5. Herbruikbare materialen.
Het is van belang materialen te selecteren die in de toekomst ook hoogwaardig hergebruikt kunnen worden. Wanneer materialen bijvoorbeeld een giftige uitstoot hebben zal het in de toekomst minder waarschijnlijk zijn dat ze hergebruikt worden. Een voorbeeld van giftige materialen is asbest, wat nu hergebruik belemmert.
Alle gebouwen worden opgenomen in materialenpaspoorten. Daarmee wordt de materiaalsamenstelling van het gebouw en de verbindingen tussen elementen en onderdelen weergegeven. Ook maakt een materialenpaspoort hergebruik in de toekomst gemakkelijker.
Deze werkwijze passen we toe bij alle architectonische ontwerpen, de ontwikkeling van kavelvelden en van de openbare ruimte. Voor elk kavelveld dat in ontwikkeling komt, wordt een kavelpaspoort opgesteld waarin de ambities worden uitgedrukt in indicatoren zoals een MPG.
Tijdens het uitgifteproces zal bij elke ontwerpfase aan partijen gevraagd worden hoe en in welke mate men de vijf circulaire ontwerpprincipes toepast. Het is belangrijk objectieve maatstaven te hanteren. Hiervan zijn er in 2021 meerdere in ontwikkeling, onder andere Het Nieuwe Normaal. Nieuwe geschikte indicatoren voor circulair bouwen zullen zinvol toegepast worden. In overleg met een begeleidingsteam vanuit de gemeente wordt daarin het niveau bepaald. Hierbij zal ook de samenhang met de andere thema's meegenomen worden, zoals de energietransitie, mobiliteit en klimaatadaptatie. Daardoor wordt de integraliteit en haalbaarheid van het geheel bewaakt.
Van ambities naar haalbaarheid
In dit plan wordt het spanningsveld opgezocht tussen hoge ambitie en (financiële) haalbaarheid. De ontwikkelingen in circulair bouwen gaan snel. Het kavelpaspoort dat we voor elke uitgifte opstellen ontwikkelt mee met deze ontwikkelingen. Per uitgifte wordt in het kavelpaspoort op basis van de laatste inzichten de norm voor de milieu-impact nu en in de toekomst bijgesteld.
Conclusie
Gelet op de voorgestelde maatregelen ter bevordering van circulariteit en duurzaam bouwen, zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het bestemmingsplan circulair Bedrijvenpark Strijkviertel.
Kader
Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn. Klimaatneutraliteit houdt in dat er op jaarbasis net zoveel energie in het gebied wordt opgewekt als gebruikt. Dit geldt voor:
Het is daarbij de ambitie de energievraag zo laag mogelijk te houden en de benodigde energie op te wekken met duurzame energiebronnen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos gebouwd.
Het met de bewoners van Utrecht opgestelde Energieplan en de bestuurlijke duiding hiervan uit 2016 vormen nog de basis van het stedelijk energiebeleid. Daarnaast wordt gewerkt aan een nieuwe energievisie waarin bijgestelde ambities worden vastgelegd.
BENG
Sinds 1 januari 2021 zijn de BENG-eisen (Bijna Energie Neutraal Gebouw) en TOjuli wettelijk verplicht voor alle nieuwbouw die per die datum wordt ontwikkeld en gebouwd. De BENG indicatoren zijn de nieuwe toetsingscriteria om nieuwbouw gebouwen te beoordelen. De indicatoren zijn opgesplitst in drie onderdelen: deze kennen we als de BENG 1, 2 en 3.
De ambitie van de gemeente Utrecht is zo snel mogelijk energieneutraal te worden. Dit is te vertalen in een BENG 2 norm van 0 en een BENG 3 norm van 100%. Dat wil zeggen dat voor gebouw gebonden energieverbruik geen fossiele energie wordt toegepast.
Visie op de warmtevoorziening (2017), Transitievisie Warmte (2021) en Regionale Energiestrategie
(2021)
Op 2 november 2017 heeft de gemeenteraad de Visie op de warmtevoorziening vastgesteld. Een duurzame warmtevoorziening kan gerealiseerd worden door de vraag naar warmte te beperken, te stoppen met het gebruik van aardgas en over te stappen op duurzame warmtebronnen.
Om te kunnen voldoen aan de verplichting uit het Klimaatakkoord dat door de VNG is ondertekend, heeft de gemeente Utrecht in 2021 een tweedelige Transitievisie Warmte (TVW) en een Regionale Energiestrategie (RES) vastgesteld.
Deel 1 van de TVW bevat de strategie en visie over hoe de bestaande huizen en gebouwen in Utrecht geleidelijk, buurt-voor-buurt, over kunnen gaan naar nieuwe vormen van verwarmen en koken. Hierin is ook vastgelegd dat de schaarse capaciteit van het hoge temperatuur stadswarmtenet niet voor nieuwbouw ingezet mag worden.
Deel II van de Transitievisie Warmte geeft aan wanneer en in welke buurten we aan de slag gaan met de voorbereidingen om aardgasvrij te worden.
In de RES staat hoe Utrecht en haar regiogemeenten invulling gaan geven aan de landelijke energiedoelstellingen in het Klimaatakkoord voor het verduurzamen van de energiebronnen, hoeveel en waar duurzame elektriciteit (wind en zon) in 2030 wordt opgewekt en welke duurzame warmtebronnen te gebruiken zijn zodat buurten van het aardgas af kunnen.
Utrechts Energie Protocol (UEP)
Utrecht wil dat gebouwen en gebieden die nu in ontwikkeling zijn, zoveel mogelijk bijdragen aan een klimaatneutrale stad. Daarom biedt de Gemeente Utrecht het Utrechts Energie Protocol (UEP) aan als handreiking aan projectontwikkelaars en andere organisaties die starten met een nieuwbouwproject in Utrecht. Het Utrechts Energie Protocol is een stappenplan voor duurzame invulling van de energievoorziening. De volgorde in dit stappenplan is om eerst te kijken naar de mogelijkheden tot energiebesparing en verduurzaming op gebouw- of perceelniveau. Vervolgens naar de duurzame mogelijkheden binnen het plangebied of in de directe omgeving en ten slotte (verder) buiten het plangebied voor mogelijkheden voor het opwekken van duurzame energie.
Dit betekent dat wij voor nieuwbouw inzetten op hoogwaardige isolatie, optimaal gebruik van het dak (en gevels) voor duurzame energie-opwek, hergebruik van reststromen en het maximaal gebruik van warmte en koude in de directe omgeving. Het uitgangspunt daarbij is om de schaarse hoge temperatuur (HT) warmtebronnen, zoals biomassaverbranding en diepe geothermie, alleen in te zetten voor bestaande bouw en niet voor nieuwbouw. Bestaande bouw is vaak moeilijker te isoleren. Nieuwbouw is goed te isoleren en is daardoor uitermate geschikt voor verwarming op lage temperatuur (LT).
Plansituatie
De gemeente heeft een technische studie uitgevoerd of circulair Bedrijvenpark Strijkviertel energieneutraal ontwikkeld kan worden voor elektriciteit, verwarmen en verkoelen. De financiële aspecten van het energiesysteem zijn heel globaal meegenomen, de organisatorische aspecten nog niet. Zowel de toekomstige energievraag als ook het aanbod van energie zijn in beeld gebracht.
Het (toekomstige) elektriciteitsverbruik in Strijkviertel bestaat uit drie onderdelen:
Het programma in circulair Bedrijvenpark Strijkviertel kenmerkt zich waarschijnlijk door een hoge gebruiksgebonden elektriciteitsvraag voor de productieprocessen van de toekomstige bedrijven. Deze is lastig van tevoren in te schatten, omdat het energieverbruik voor productieprocessen bedrijfsspecifiek is. Daarom is er een laag en hoog scenario voor de elektriciteitsvraag uitgewerkt.
De schattingen voor de totale elektriciteitsvraag variëren tussen de 20 en 106 GWh per jaar, dat is een groot verschil. Om klimaatneutraal te zijn, wordt de elektriciteitsvraag duurzaam geproduceerd in het gebied. Door de grote onzekerheid in de energievraag, is gekeken naar het energieaanbod. Het leeuwendeel van het aanbod bestaat uit beschikbaar (dak-)oppervlak voor zonnepanelen (PV-panelen). Voor het gehele plangebied komt daar waarschijnlijk nog een elektriciteitsvraag van ongeveer 21 GWh per jaar bij voor oplaadpunten voor elektrisch vervoer. Deze elektriciteitsvraag is in het Utrechts Energie Protocol niet opgenomen in de definitie van een klimaatneutraal gebied.
Op grond van het energieaanbod is een klimaatneutraal bedrijvenpark Strijkviertel niet mogelijk. Er is een tekort aan dakoppervlak voor zonnepanelen. De verhouding tussen benodigd oppervlak zonnepanelen en uitgeefbaar oppervlak kavels varieert tussen circa 60% en 300%. Het dakoppervlak kan maximaal 60% worden gebruikt voor zonnepanelen. In het meest energiezuinige scenario zou het beschikbare dakoppervlak net genoeg zijn voor de behoefte aan stroom. Het dak ligt dan 'vol' met zonnepanelen.
Voor de ontwikkeling van circulair Bedrijvenpark Strijkviertel betekent dit dat we laag energieverbruik van gebouwen stimuleren door inzet op hoogwaardige schilisolatie en gebouwinstallaties met hoge energieprestatie. Verder zetten we in op het gebruik van het dak voor plaatsing van PV-panelen, eventueel in combinatie met andere functies zoals groen of waterberging.
We onderzoeken of, naast het benutten van het dakoppervlak voor zonnepanelen (eventueel in combinatie met groen en/of waterberging), er kansen zijn in het gebied om duurzame energie op te wekken. Gezien de onzekerheid in de energievraag is het waarschijnlijk noodzakelijk om duurzame elektriciteit van buiten het plangebied te halen (stap 3 van het Utrechts Energie Protocol). Er wordt door gemeente en bedrijven concreet uitgewerkt waar en hoe de opwek zal plaatsvinden, bijvoorbeeld met een windturbine of zonneweide. De opgewekte energie van deze installatie moet ten goede komen aan de gebiedsontwikkeling in Strijkviertel.
Warmte en koude is mogelijk
Gegeven dat er geen gas- of stadswarmteleiding komt, zullen warmte en koude moeten komen van oplossingen die elektriciteit gebruiken, zoals buitenluchtwarmtepompen, infra roodpanelen en bodemenergiesystemen.
In het gebied zijn voldoende warmtebronnen op lage temperatuur aanwezig. Technisch en qua capaciteit lijkt het mogelijk om het gehele gebied van warmte en koude te voorzien door middel van bodemenergiesystemen, eventueel in combinatie met onttrekking van warmte aan oppervlaktewater of lucht. De bodem van het plangebied is uitstekend geschikt als buffer voor energie, maar er geldt wel een beperking voor het opslaan van warmte en koude tot circa 50 meter diepte.
Het is nog niet zeker of bodemenergie voor een kavelveld de beste oplossing is. Bij distributie- en maakbedrijven kan de warmtevraag namelijk laag zijn. In dat geval is het mogelijk voordeliger om een andere oplossing te kiezen voor de ruimtes die verwarmd dienen te worden (bijv. infraroodpanelen).
Conclusie
Het plangebied wordt niet aangesloten op een gasleiding of een collectieve stadswarmteleiding. Er zijn voldoende mogelijkheden voor warmtebronnen op lage temperatuur in dit gebied. Voor de ontwikkeling van circulair Bedrijvenpark Strijkviertel stimuleren we een laag energieverbruik van gebouwen door in te zetten op hoogwaardige schilisolatie en gebouwinstallaties met hoge energieprestatie. Verder zetten we in op het gebruik van onder andere de daken voor plaatsing van PV-panelen, eventueel in combinatie met andere functies op de daken zoals groen of waterberging. Energie vormt hiermee geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied naar een nieuw circulair Bedrijvenpark.
De uitgevoerde onderzoeken geven aan dat er geen belemmeringen zijn voor de ontwikkeling van het plangebied circulair Bedrijvenpark Strijkviertel naar een nieuw circulair bedrijvenpark.
Inleiding
Het Chw bestemmingsplan circulair Bedrijvenpark Strijkviertel faciliteert de ontwikkeling van het plangebied tot een circulair bedrijvenpark.
Financiële uitvoerbaarheid
De te ontwikkelen grond is eigendom van de gemeente Utrecht.
Voor de integrale gebiedsontwikkeling van circulair Bedrijvenpark Strijkviertel is op basis van de beschreven uitgangspunten in 2021 een grondexploitatie op- en vastgesteld. In deze grondexploitatie zijn de kosten en opbrengsten geraamd wat leidt tot een bepaald verwacht financieel resultaat van de gebiedsontwikkeling voor de gemeente. De opbrengsten worden gerealiseerd door de verkoop van bouwkavels ten behoeve van voornamelijk bedrijven. De hoogte van deze opbrengsten is geraamd o.b.v. het gemeentelijk grondprijsbeleid.
De kosten betreffen voornamelijk het bouw- en woonrijp maken van de locatie en de kosten van planontwikkeling. De kosten van bouw- en woonrijp maken en de plankosten zijn geraamd door de gemeente.
Om de effecten van rente en inflatie te bepalen, zijn de kosten en opbrengsten gefaseerd in de tijd. Belangrijke uitgangspunten hierbij zijn de doorlooptijd van procedures, beschikbaarheid van gronden en de ingeschatte opname van bouwkavels door de markt. De grondexploitatie van Strijkviertel wordt, net als andere gemeentelijke grondexploitaties jaarlijks geactualiseerd op basis van de nieuwste planning en gegevens. Hierbij wordt ook getoetst of de uitgifteplanning van bedrijfskavels realistisch en haalbaar is.
De conclusie van de grondexploitatie is dat de kosten worden gedekt door de opbrengsten van deze gebiedsontwikkeling. Dit bestemmingsplan is daarmee financieel uitvoerbaar.
Economische uitvoerbaarheid
Door de ontwikkeling van deze locatie met ruim 18 hectare voor kleinere bedrijven (MKB) en ciculaire bedrijven wordt een bijdrage geleverd aan de behoefte aan vestigingslocaties voor het MKB en circulaire bedrijven. Op basis van bestaande gegevens en onderzoeken blijkt deze behoefte aanwezig. De stad Utrecht groeit qua inwoneraantal nu en in de toekomst en ook is een groei van het areaal aan bedrijventerreinen nodig voor een evenwichtige groei van de stad. De omvang van deze behoefte (zie voorgaande paragrafen) is groot. De afzetbaarheid van de bedrijfseenheden vormt geen belemmering voor de realisatie en voortgang van het project. De realiseerbaarheid van het project binnen de voorgestane planperiode is hiermee voldoende aangetoond.
Kostenverhaal en exploitatieplan
Gemeenten zijn op grond van de Wro verplicht om de kosten van de grondexploitatie te verhalen. Ingeval de gemeente de uitgeefbare gronden in eigendom heeft, vindt verhaal van de kosten van de grondexploitatie plaats door verkoop van bouwrijpe grond. Ingeval de gemeente niet over de gronden beschikt, kan de gemeente een overeenkomst over grondexploitatie aangaan waarbij de grondeigenaar zich verbindt de kosten van grondexploitatie aan de gemeente te voldoen. Indien het niet mogelijk is het kostenverhaal bij overeenkomst te verzekeren dient er, gelijktijdig met het bestemmingsplan, een exploitatieplan vastgesteld te worden. In dat laatste geval worden de kosten van de grondexploitatie verhaald door een financiële voorwaarde aan de bouwvergunning te verbinden. Kostenverhaal met behulp van een exploitatieplan wordt het verplichte kostenverhaal genoemd, in tegenstelling tot het vrijwillige kostenverhaal bij overeenkomst. Overeenkomsten die tot stand komen voorafgaand aan de vaststelling van een exploitatieplan worden anterieure overeenkomsten genoemd. Ook na vaststelling van een exploitatieplan is het mogelijk een overeenkomst over grondexploitatie aan te gaan. Laatstbedoelde overeenkomsten worden posterieure overeenkomsten genoemd.
Het verhalen van de kosten van de grondexploitatie bij onderhavig bestemmingsplan is verzekerd door verkoop van bouwrijpe grond. Er zal bij dit bestemmingsplan dan ook géén exploitatieplan worden vastgesteld. De gemeentelijk kosten voor de begeleiding en toetsing van aanvragen voor vergunningen, worden uit de daarvoor bestemde leges gedekt.
Planschade
Naast de kosten voor het maken van het bestemmingsplan en de uitvoering van de grondexploitatie kunnen er kosten zijn in verband met planschade. De verwachting is dat er een klein risico is op planschade als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan. Dit komt grotendeels voort uit het gegeven dat de gemeente Utrecht zelf de eigenaar van de grond is ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.
Eventuele kosten van planschade, die nihil worden geschat, zijn voor rekening van de gemeentelijke grondexploitatie, en worden gedekt uit de opbrengsten van de ontwikkeling.
Conclusie
Gelet op de bovenstaande onderbouwing is de ontwikkeling van circulair Bedrijvenpark Strijkviertel financieel en economisch uitvoerbaar.
Het plan is aan een aantal instanties toegezonden voor reactie als bedoeld in art 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Onderstaande instanties hebben gereageerd.
De reacties hebben op een aantal punten geleid tot aanpassing van het plan. Hieronder zijn de reacties samengevat opgenomen en wordt er per reactie aangegeven op welke wijze hiermee wordt omgegaan.
In februari 2023 heeft de provincie Utrecht een reactie gegeven op het plan. Deze reactie van de provincie gaat over een aantal aspecten, zoals zelfstandige kantoren, een HOV baan en het verkeersonderzoek. Hieronder is een samenvatting van de reactie en de beantwoording daarvan per onderwerp opgenomen.
algemeen
De ontwikkeling van circulair Bedrijvenpark Strijkviertel past binnen de provinciale beliedskaders, zoals het Provinciale Programma Wonen en Werken.
reactie: deze reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.
zelfstandige kantoren
In het plan is de beperkte mogelijkheid opgenomen voor de vestiging van zelfstandige kantoren. Deze mogelijkheid past niet binnen het provinciaal kantorenbeleid en niet binnen de provinciale ruimtelijke verordening. De provincie verzoekt deze mogelijkheid uit de planregels te halen.
reactie: de mogelijkheid voor de realisatie van zelfstandige kantoren binnen het plangebied van circulair Bedrijvenpark Strijkviertel is uit de regeling van het bestemmingsplan gehaald.
HOV baan
Binnen de in het plan opgenomen verkeersbestemming is de mogelijkheid geboden om hier een HOV-baan te realiseren. Deze HOV-baan is niet in het plangebied voorzien en de provincie verzoekt om deze mogelijkheid uit de regels van het plan te halen.
reactie: de regeling is aangepast confrom het verzoek van de provincie, zodat binnen het plangebied in de verkeersbestemming geen realisatie van een HOV-baan mogelijk is. Een dergelijke HOV-baan is ook niet voorzien in het plangebied.
Verkeersonderzoek
In de toelichting van het bestemmingsplan wordt aangegeven dat 'Uit verkeersonderzoek blijkt dat het lokale en het omliggende regionale wegenverkeersnetwerk het extra verkeer, als gevolg van de ontwikkeling van circulair Bedrijvenpark Strijkviertel, goed kan verwerken en er voldoende capaciteit is op deze wegen'. Het verkeersonderzoek is echter niet bij het bestemmingsplan gevoegd en de provincie verzoekt om dit onderzoek bij het bestemmingsplan te voegen. In de fase van het ontwerpbestemmingsplan kan de provincie dan zelf nog een oordeel vormen over dit onderzoek en de conclusies daarvan. Beter is echter om het verkeersonderzoek met provincie te delen op het moment dat het onderzoek gereed is. Mogelijke knelpunten kunnen dan in een eerder stadium worden besproken.
reactie: het verkeersonderzoek voor de ontwikkeling van circulair Bedrijvenpark Strijkviertel is inderdaad niet als afzonderlijk onderzoek bij het voorontwerp bestemmingsplan gevoegd. Bij het ontwerpbestemmingsplan is wel een verkeersonderzoek uit 2023 gevoegd, zodat een ieder hierover een eigen oordeel kan vormen. Overigens geven de resultaten van het verkeersonderzoek aan dat met name in de aansluiting op de rijkswegen enkele aandachtspunten zijn te signaleren. In samenhang met andere gebiedsontwikkelingen in Utrecht Zuidwest (Groot Merwede) wordt een monitorsysteem opgezet, zodat de eventuele noodzaak om nadere maatregelen te nemen tijdig kan worden gesignaleerd.
In februari 2023 heeft Rijkswaterstaat een reactie gegeven op het plan. Hieronder is de kern van deze reactie opgenomen.
Ondanks dat de voorgenomen ontwikkeling op enige afstand is gelegen van de autosnelweg heeft deze ontwikkeling toch onze aandacht. De reden is dat de ontwikkeling zorgt voor extra mobiliteit en daardoor van invloed is op het functioneren van de autosnelweg. Het vraagstuk is echter groter doordat deze ontwikkeling niet op zichzelf staat maar doordat er sprake is van een samenloop van ontwikkelingen op de zuidwestelijke aansluitingen op het rijkswegennet. De gemeente Utrecht en
Rijkswaterstaat zijn over de diverse gewenste ontwikkelingen in gesprek, waarbij het gaat om het geheel van ontwikkelingen en niet één ontwikkeling, bijvoorbeeld Bedrijvenpark Strijkviertel, in het bijzonder. Het met elkaar in gesprek zijn leidt hopelijk tot maatregelen en/of tot wijzigingen in voorgenomen activiteiten of inrichting van een gebied.
Waarbij het natuurlijk niet uitgesloten is dat de gesprekken ook aanleiding geven tot eigen beheersmaatregelen door Rijkswaterstaat Midden-Nederland om daarmee de toestroom naar het hoofdwegennet te beperken.
De voorgenomen ontwikkelingen zoals beschreven in het voorontwerp bestemmingsplan voor het gebied Strijkviertel roepen dus wel degelijk vragen op. Het gesprek over de ontwikkelingen waaronder dus Bedrijvenpark Strijkviertel zetten wij graag met u voort.
Het kan zijn dat aanpassingen van het bestemmingsplan circulair Bedrijvenpark Strijkviertel nodig zijn, maar Rijkswaterstaat kan in dit stadium niet aangeven welke aanpassingen dit zijn.
Reactie: de overleggen tussen de gemeente Utrecht en Rijkswaterstaat over de gewenste ontwikkelingen in de gebieden Groenewoud, Papendorp en Strijkviertel en de gevolgen hiervan voor de verkeerssituatie zijn voorgezet, ook na de ontvangst van deze reactie. De ontwikkelingen aan de andere zijde van de snelweg A2, zoals de nieuwe woonwijk Groenewoud en de verdere ontwikkeling van Papendorp zijn ook bij deze gesprekken betrokken. De gewenste ontwikkelingen zorgen voor extra mobiliteit en het functioneren van de snelwegen en het onderliggende wegennet moeten hier wel goed op afgestemd zijn en worden.
Overigens geven de resultaten van het verkeersonderzoek aan dat met name in de aansluiting op de rijkswegen enkele aandachtspunten zijn te signaleren. In samenhang met andere gebiedsontwikkelingen in Utrecht Zuidwest (Groot Merwede) wordt een monitorsysteem opgezet, zodat de eventuele noodzaak om nadere maatregelen te nemen tijdig kan worden gesignaleerd.
Daar hebben de gemeente en Rijkswaterstaat beide belang bij.
In februari 2023 heeft het waterschap een reactie gegeven op het concept bestemmingsplan. Het waterschap geeft aan dat de gemeente en het waterschap in het verleden afspraken hebben gemaakt over de wateraspecten in het plangebied. Deze afspraken zijn op de juiste wijze in het plan verwerkt.
Reactie: een aanpassing van het plan is niet nodig.
In februari 2023 heeft de Veiligheidregio Utrecht (VRU) een reactie gegeven op het plan. In deze reactie is aangegeven dat eerder gemaakte opmerkingen van de Veiligheidsregio niet zijn overgenomen in het concept bestemmingsplan.
Reactie: Na ontvangst van deze reactie van de VRU is nader overleg geweest met de Veiligheidsregio Utrecht op welke wijze de gemaakte opmerkingen in het voorliggende plan verwerkt kunnen worden. Dit overleg heeft enkele wijzigingen in de toelichting (paragraaf 5.7 Externe veiligheid) van het bestemmingsplan als gevolg gehad. In deze paragraaf zijn de adviezen van de veiligheidsregio overgenomen en verwerkt. De Veiligheidsregio kan in de fase van het ontwerpbestemmingsplan de regeling zoals die is opgenomen in het bestemmingsplan nogmaals beoordelen.
In februari 2023 heeft Tennet een reactie gegeven op het plan. Op dit moment zien zij geen aanleiding tot het geven van opmerkingen en in de fase van het ontwerpbestemmingsplan zal Tennet de regeling zoals die is opgenomen in het plan nogmaals beoordelen.
Reactie: een aanpassing van het plan is niet nodig.
Het Chw bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.
Het Chw bestemmingsplan circulair Bedrijvenpark Strijkviertel is een ontwikkelingsplan waarmee het plangebied ontwikkeld kan worden tot een circulair bedrijvenpark. Er is gekozen voor een globale opzet van de regels en de verbeelding.
De opzet van de regels is steeds gelijk:
Wanneer in de regels van dit bestemmingsplan in een opsomming van gevallen het woord 'of' wordt gebruikt, is daaronder mede begrepen de situatie dat meer dan een van de genoemde gevallen zich tegelijk voordoen. Onder 'of' wordt een combinatie van opties niet uitgesloten.
Op basis van artikel 3.6, lid 1 onder d van Wro, kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan te geven regels, nadere eisen kunnen stellen ten aanzien van in het plan omschreven onderwerpen of onderdelen. Het stellen van nadere eisen kan betrekking hebben op een heel scala van onderwerpen. Zo kan bijvoorbeeld worden bepaald dat de nadere eisen betrekking hebben op de situering of afmetingen van gebouwen of bouwwerken, of op het stellen van eisen aan parkeergelegenheid op eigen terrein, maar evenzeer kunnen nadere eisen betrekking hebben op het treffen van bouwkundige voorzieningen of aanpassingen die van belang zijn voor een goede ruimtelijke ordening.
In hoofdzaak vindt een goede ruimtelijke ordening plaats door het toekennen van bestemmingen en daarbij bouwmogelijkheden aan percelen. Hoewel daarmee op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijk inrichting van een perceel (qua functie en bebouwingsvolume) is vastgelegd, kan er echter op detailniveau aanleiding zijn of behoefte bestaan om specifieke ruimtelijke belangen op een juiste manier af te stemmen. Hiervoor is het instrument van nadere eisen in de wet opgenomen.
Om nadere eisen te kunnen opnemen, wordt in de toelichting een beschrijving gegeven van bijvoorbeeld de relevante te beschermen karakteristiek van een plangebied, de parkeersituatie, de cultuurhistorische waarden die beschermd kunnen worden door middel van andere eisen enz.
Nadere eisen dienen er voor om binnen de toegekende bestemming en bouwmogelijkheden maatwerk te kunnen leveren op perceelsniveau. De noodzaak voor dit maatwerk is gelegen in de specifieke ruimtelijke omstandigheden van het betreffende (of het aangrenzende) perceel, die niet op voorhand te regelen zijn in de algemeen geformuleerde bestemmingsregeling.
Deze specifieke ruimtelijke omstandigheden kunnen de volgende aspecten betreffen:
Het gebied geeft aanleiding voor het opnemen van nadere eisen, gelet op de hoge dichtheid en de mate van functiemenging. Hieronder worden enkele aspecten nader toegelicht.
Stedenbouwkundige aspecten
In het gebied is het creëren van een afwisselend bebouwingsbeeld van groot belang, waarbij de stedenbouwkundige opzet van het gebied wordt gerespecteerd en nieuwbouw zorgvuldig wordt ingepast.
Specifiek ten aanzien van technische installaties, afschermingen van installaties of ruimtes voor het onderbrengen van installaties op het dakvlak, kunnen nadere eisen worden gesteld. Om de gebouwvolumes zo gaaf mogelijk tot hun recht te laten komen, mogen technische installaties, afschermingen van installaties of ruimtes voor het onderbrengen van installaties, slechts als toegevoegde objecten of volumes op het dakvlak worden aangebracht, als deze duidelijk deel uitmaken van de architectonische expressie van het gebouw. Deze regel heeft betekenis met betrekking tot het uit beeld brengen van technische installaties of hun behuizing vanuit posities dichtbij of ver van het gebouw of vanuit hogere gebouwen.
Milieukundige aspecten
Vanuit specifieke milieuomstandigheden kan het noodzakelijk zijn nadere eisen te stellen aan nieuwbouw of verbouw. Bijvoorbeeld aan de locatie van toegangen of vluchtwegen bij gebouwen die op plekken worden gerealiseerd waarbij vanuit het aspect externe veiligheid maatregelen noodzakelijk zijn om de veiligheid van die gebouwen te waarborgen.
Sociale veiligheid
Vanuit sociale veiligheid kan het noodzakelijk zijn nadere eisen te stellen aan nieuwbouw of verbouw. Bijvoorbeeld aan de situering van de gebouwen zelf of de toegangen tot deze gebouwen die op plekken worden gerealiseerd waarbij vanuit het aspect sociale veiligheid geen sociaal onveilige situaties of plekken ontstaan en zo veel mogelijk een veilig gevoel ontstaat voor de gebruikers van deze gebouwen en omliggende terreinen.
Verkeersaspecten
De veilige afwikkeling van verkeer en het voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein kunnen aanleiding zijn voor het stellen van nadere eisen aan bebouwing. Hierbij zal het vooral gaan om maatregelen en eisen aan bebouwing voor het waarborgen overzichtelijke verkeerssituaties, de doorstroming van het verkeer en de bereikbaarheid van gebouwen. Maar ook kan het stellen van eisen aan de situering of het aantal parkeerplaatsen bij een woning, bedrijf, kantoor of voorziening van belang zijn als bijvoorbeeld extra parkeerplaatsen op de openbare weg niet mogelijk of gewenst zijn.
Gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen
Het is niet de bedoeling dat naastgelegen percelen of bouwwerken hinder ondervinden van de ontwikkelingen op hun buurperceel. Vaak is dit met kleine maatregelen goed te voorkomen. Te denken valt aan het stellen van nadere eisen aan de hoogte of aan de situering van erfbebouwing.
Op een aantal bestemmingen is in deze paragraaf een nadere toelichting opgenomen.
Artikel 2 Wijze van meten
De regels in dit artikel maken duidelijk hoe de gemeente gaat meten, als er in een regel een bepaalde maat, zoals een bouwhoogte, staat.
De verplichte "Anti-dubbeltelregel" uit het Besluit ruimtelijke ordening is in artikel 2, lid 2.5, opgenomen. Deze regel voorkomt dat steeds vanuit de feitelijke situatie van het heden wordt gemeten.
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
Voor het bestaande 150 kV opstijgpunt dat is gelegen in het plangebied is de functie 'Bedrijf - Nutsvoorziening' opgenomen. Deze functie en de bijbehorende regels zijn overgenomen uit het geldende bestemmingsplan.
Artikel 4 Bedrijventerrein
Binnen de functie bedrijventerrrein is de realisatie van de gewenste toekomstige circulaire bedrijven in het plangebied mogelijk gemaakt. Binnen het plangebied zijn uitsluitend de bedrijfsactiviteiten uit de milieucategorieën tot en met maximaal 3.1 toegelaten. Aan het plan is (als bijlage bij de regels) een 'Lijst van Bedrijfsactiviteiten' toegevoegd. Een uitgebreide toelichting op deze lijst is opgenomen in paragraaf 7.5. Creatieve bedrijvigheid is gewenst in het plangebied en is binnen de bestemming Bedrijventerrein mogelijk.
In circulair Bedrijvenpark Strijkviertel willen we naast 'grotere' bedrijfsruimte voor het MKB ook ruimte bieden aan kleine (startende) bedrijven als bijvoorbeeld start ups en ZZP'ers. Hierbij leggen we het accent op bedrijven in de, ook voor circulair Bedrijvenpark Strijkviertel, prioritaire sectoren als energie / duurzaamheid/ circulair. Deze bedrijven dragen tevens bij aan de profilering van bedrijvenpark Strijkviertel als 'kenniscentrum' voor circulariteit en duurzaamheid en de samenwerking met onderwijs op deze thema's. De specifieke activiteiten zijn vaak moeilijk te vatten onder een algemene kantoren- of bedrijvenbestemming, maar zijn wel essentieel voor het karakter van circulair Bedrijvenpark Strijkviertel waarbij we als gemeente Utrecht ook inzetten op samenwerking tussen MKB en kleine innovatieve ondernemers.
Voor de ontwikkeling van circulair bedrijvenpark Strijkviertel is de functie van duurzame en circulaire broedplaats in de regels bij de bestemming bedrijventerrein opgenomen. Circulair ondernemen is nog volop in ontwikkeling en daarom willen we op circulair bedrijvenpark Strijkviertel ruimte bieden voor innovatie en experiment met specifieke aandacht voor start ups en scale ups.
Onder broedplaatsen op Strijkviertel verstaan wij verzamelgebouwen met een mix van huurders, waar ruimte is voor kennisontwikkeling, nieuwe samenwerkingsvormen, ideeën uitwisseling, kruisbestuivingen en ontwikkeling van nieuwe concepten. Broedplaatsen zijn werkruimtes, ateliers, laboratoria en ontmoetingsplekken. Broedplaatsen bevorderen de onderlinge wisselwerking tussen diverse en verschillende lokale bedrijven en een combinatie van broedplaatsen en creatieve bedrijven is goed denkbaar en mogelijk. De doelgroep bestaat in dit gebied uit bedrijven gericht op circulair of duurzaam ondernemen/ produceren / innoveren en ontwikkelen. Binnen circulair bedrijvenpark Strijkviertel is er op de verdiepingen maximaal 7.000 m2 b.v.o. beschikbaar voor de functie van circulaire en duurzame broedplaatsen. Elke vestiging van een dergelijke broedplaats mag een maximale oppervlakte hebben van 500 m2 b.v.o.
Ondergeschikt aan de bedrijfsactiviteiten zijn binnen de gronden met de bestemming bedrijventerrein ook beperkt kantoorruimte en vergaderfaciliteiten toegestaan. Ondergeschikt is maximaal 30 % van de bruto vloeroppervlakte van de bestemming bedrijventerrein. Deze regeling is conform het gemeentelijk beleid uit de Bedrijventerreinenstrategie 2012. Het gaat hier in het bijzonder om de regels over kantoren op bedrijventerreinen. Bij nieuwe bedrijventerreinen en bij nieuwe bestemmingsplannen van bestaande terreinen wordt het uitgangspunt dat niet meer dan 30% van bedrijfsgebouwen gebouwd en gebruik mag worden als kantoorruimte. In de meeste bestemmingsplannen is ook een maximum gegeven aan het kantoorvloeroppervlakte van maximaal 2.000 m² per bedrijf. Deze voorwaarde is ook in dit plan opgenomen.
Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening is, in verband met de overlast die horecabedrijven kunnen meebrengen, in het bestemmingsplan een onderscheid gemaakt in vier categorieën horecabedrijven. De categorie-indeling is opgenomen in de Lijst van horeca-activiteiten en is tot stand gekomen aan de hand van ruimtelijk relevante criteria als aard en omvang van het bedrijf en de parkeerdruk. De regeling geeft een kwalitatieve beperking ten aanzien van het type horecabedrijf dat zich mag vestigen in het plangebied. De regeling beoogt de nadelige invloeden van de vestiging van horecabedrijven op het werk-, woon- en leefklimaat in de omgeving te voorkomen. Zie ook de toelichting op de indeling in de Lijst van horeca-activiteiten.
In het plangebied zijn meerdere horecavestigingen onder bepaalde voorwaarden toegestaan op basis van de regels. De voorwaarden zijn opgenomen in de regels van artikel 4 en hebben tot doel om mogelijke overlast van horeca te beperken en een aangenaam leef- en werkklimaat te bereiken in het plangebied.
In het plangebied is ook de vestiging van een mutifunctionele sportvoorziening mogelijk met een maximale oppervlakte van 2.000 m2 ter plaaste van de aanduiding die is opgenomen op de verbeelding. Deze sportvoorziening is multifunctioneel en ter ondersteuning en aanvulling van het overige programma op het bedrijvenpark. Gedacht kan worden aan een multifunctionele sportvoorziening met daarin opgenomen functies als fitness, yoga, squash en/of padel.
Binnen het circulaire Bedrijvenpark Strijkviertel is ook beperkt ruimte voor de vestiging van bedrijven die vervoer en opslag in ondergeschikte mate verzorgen in het kader van stadsdistributie gericht op de stad Utrecht en direct omliggende gemeenten. Deze distributiebedrijven zijn gericht op duurzaam vervoer (emissieloos) voor de 'last en first mile', ze vervoeren voor meerdere opdrachtgevers (white- of multi label) en zijn geen reguliere distributiebedrijven met veel opslagruimte. Solitaire magazijnen of opslagruimtes zonder aanpalende productie- of stadslogistieke ruimte is niet wenselijk en daarom uitgesloten.
De totale bruto vloeroppervlakte voor bedrijven binnen deze functie is gemaximaliseerd op 200.000 m2. Er is ruim 18 hectare uitgeefbaar terrein en een maximaal bouwprogramma van 200.000 m2 lijkt reeel. In de voor dit plan uitgevoerde diverse onderzoeken is uitgegaan van dit genoemde maximale bouwprogramma. De basis hiervan vormt het vastgestelde stedenbouwkundig plan waarin een fsi van 1 (Floor Space Index) is opgenomen als gemiddelde over de totale kavelvelden van het bedrijvenpark.
Parkeren van auto, fietsen, vrachtwagen en andere voertuigen voor de bedrijven in het plangebied dient te geschieden op eigen terrein binnen de bestemming bedrijventerrein. In de parkeerbehoefte wordt per bedrijf dus voorzien op eigen terrein. In artikel 14.1 van de regels is hiervoor een juridische regeling opgenomen.
Fietsenstallingen en nutsvoorzieningen voor de bedrijven, zoals gebouwen voor elektriciteitsvoorzieningen en dergelijke zijn in deze functie (bestemming) ondergebracht.
Er zijn meerdere gemeentelijke ambities die de gemeente Utrecht nastreeft om te bereiken met de ontwikkeling van het circulaire Bedrijventerrein Strijkviertel. Dit zijn onder andere ambities op het gebied van intensief ruimtegebruik, waterberging, klimaatadaptatie en duurzaam bouwen. Deze ambities zijn voor zover mogelijk verwerkt in de toelichting en regels van het bestemmingsplan. Deze ambities krijgen ook een plek in de voorwaarden bij de uitgifte van de kavels. In de voorbereidingsperiode op de nieuwe Omgevingswet maakt de gemeente Utrecht bestemmingsplannen met verbrede reikwijkte op basis van de geboden mogelijkheden hiervoor als gevolg van de Crisis- en herstelwet. Een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte maakt het mogelijk om een aantal nieuwe aspecten in het plan te regelen die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving. Deze mogelijkheden zijn breder en diepgaander dan bij traditionelere bestemmingsplannen waarbij een goede ruimtelijke ordening het voornaamste criterium is.
In de functie Bedrijventerrein van het voorliggende plan zijn een viertal voorwaardelijke verplichtingen opgenomen om deze gemeentelijke ambities te kunnen bereiken. De voorwaardelijke verplichtingen hebben betrekking op de realisatie van waterberging en waterinfiltratie op eigen terrein, het gebruiken van daken voor diverse functies, het verplicht plaatsen van dierverblijven (nestkasten) op nieuwe gevels van gebouwen en op de gewenste beeldkwaliteit van de nieuwe bebouwing in het gebied. In de regels is hiermee een koppeling gelegd tussen de nieuwe gebouwen en de gewenste beeldkwaliteit van deze nieuwe gebouwen.
In de regels is hiernaast ook bepaald dat alle gebouwen goed geïsoleerd, circulair en duurzaam moeten zijn en dat de nieuwe gebouwen niet mogen worden voorzien van aansluiting op een gas- of stadswarmteleiding. De nieuwe gebouwen in het plangebied zullen allen niet worden aangesloten op het bestaande warmtenet van Eneco. Op basis van de Gaswet zullen de nieuwe gebouwen niet worden voorzien van een aansluiting op een aardgasnet. Op basis van gemeentelijke energiebeleid moeten de nieuwe gebouwen op een alternatieve wijze worden verwarmd. Er wordt gestuurd op een collectief WKO net.
Binnen de functie bedrijventerrein zijn een aantal functies ongewenst en niet passend bij de toekomstvisie van de gemeente Utrecht op het circulaire bedrijvenpark Strijkviertel. Daarom zijn een aantal functies danwel soorten van gebruik in de functie bedrijventerrein verboden. Dit zijn onder andere coffeeshops, datacentra en bepaalde typen opslagbedrijven. Opslaggebouwen en opslagbedrijven ten behoeve van verhuur of verkoop van opslagruimten voor bedrijven en/of particulieren die niet op Bedrijvenpark Strijkviertel gevestigd zijn niet toegestaan. Opslag ten behoeve van ter plaatse gevestigde bedrijven (binnen het plangebied van circulair Bedrijvenpark Strijkviertel) is wel toegestaan.
Artikel 5 Groen
De groene openbare ruimte is opgenomen in de functie Groen. Een groot deel van het toekomstig groen heeft een functie als groene openbare ruimte.
Binnen de functie Groen is ook water, waterbeheer, waterberging toegestaan. De kleinere watergangen in het plangebied hebben dan ook soms niet een aparte functie water gekregen, maar zijn opgenomen in de functie groen. Ook wadi's, water drasland en natuurvriendelijke oevers zijn binnen deze functie toegestaan. Daarnaast mogen er binnen deze bestemming ook voet- en fietspaden worden gerealiseerd.
Aan de noordzijde van het plangebied zijn ter uitbreiding van het bestaande sportcomplex een aantal nieuwe sportvelden gepland. Deze locatie heeft de functie Sport gekregen. De bestaande rijhal is ook gelegen binnen de functie sport en heeft een functie-aanduiding 'manege'. Hierbinnen is het bestaande gebruik van deze gronden als rijhal toegestaan en ook het parkeren ten behoeve van de rijhal door bezoekers en gebruikers is hierbinnen mogelijk. Ook zijn de bestaande gebouwen op dit terrein met een bouwvlak op de verbeelding aangegeven.
Binnen de functie sport is het uitvoeren van sportactiviteiten toegestaan en zijn ook enkele aanvullende voorzieningen mogelijk zoals paden, fiets- en wandelpaden, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, waterbeheer en waterbering.
Artikel 7 Verkeer
Deze functie is van toepassing op de wegen waar de nadruk ligt op de afwikkeling van het doorgaande verkeer. Dit betreft de ontsluitingswegen van het plangebied. Deze gronden zijn bestemd voor de functie verkeer en hier zijn wegen toegestaan en enkele aanvullende voorzieningen, zoals fiets- en wandelpaden en groenvoorzieningen.
Artikel 8 Verkeer - Verblijfsgebied
De meeste wegen en verblijfsgebieden in het plangebied zijn opgenomen in de functie 'Verkeer- Verblijfsgebied'. Dit zijn de kleinere wegen in het gebied met hoofdzakelijk een functie voor het bestemmingsverkeer. Ook de pleinen, de bermen van wegen en het snippergroen maken hier deel van uit.
Artikel 9 Water
Water is in het plangebied een structurerend element. De grotere watergangen zijn in de functie 'Water' opgenomen. De regeling uit de keur blijft onverkort naast het bestemmingsplan van kracht.
Het gebruiken van water ten behoeve van een ligplaats voor een woonboot of een ander soort van drijvende woningen danwel gebouwde woning is niet toegestaan.
Kruisingen met verkeerswegen zijn toegestaan. In de meeste andere functies binnen het plangebied zijn water, waterbeheer, waterberging eveneens toegestaan, in het belang van waterbeheer en waterberging.
Artikel 10 Leiding - Hoogspanning
De gronden met de functie 'Leiding - Hoogspanning' maken een hoogspanningsmast en de bovengrondse hoogspanningsverbinding mogelijk. In deze functie is een bovengrondse hoogspanningsverbinding en een belemmeringenstrook mogelijk. Ook zijn bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Deze mogen maximaal 3 meter hoog zijn. De bouwhoogte van de hoogspanningsmasten mag maximaal 50 meter zijn. Door middel van een omgevingsvergunning is het mogelijk voor het college van burgemeester en wethouders om af te wijken van de bouwregels voor het bouwen van gebouwen of bouwwerken volgens de andere voorkomende bestemmingen, als de werkzaamheden niet in strijd zijn met het belang en de veiligheid van de hoogspanningsverbinding en de leidingbeheerder in de gelegenheid is gesteld advies uit te brengen.
Artikel 11 Leiding - Hoogspanningsverbinding
De gronden met de functie 'Leiding - Hoogspanningverbinding' maken de inmiddels aangelegde en functionerende ondergrondse hoogspanningsleiding in het plangebied mogelijk. Het opnemen van een belemmeringenstrook is nodig om de ongestoorde ligging en werking van de verbinding te garanderen. In de omschrijving wordt een ondergrondse hoogspanningsleiding met een maximum spanning van 150 kV en een belemmeringenstrook mogelijk gemaakt. Ook zijn bijbehorende voorzieningen bestemd. Door middel van een omgevingsvergunning is het mogelijk voor het college van burgemeester en wethouders om af te wijken van de bouwregels voor het bouwen van gebouwen of bouwwerken volgens de andere voorkomende bestemmingen, als de werkzaamheden niet in strijd zijn met het belang en de veiligheid van de hoogspanningsverbinding en de leidingbeheerder in de gelegenheid is gesteld advies uit te brengen.
De gronden met de functie 'Leiding - Water' beschermen de bestaande ondergrondse waterleiding in het plangebied. Het opnemen van een belemmeringenstrook is nodig om de ongestoorde ligging en werking van de verbinding te garanderen.
Prostitutie
In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen gevestigd met een vergunning op basis van de APV. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan en zijn seksinrichtingen uitgesloten in de gebruiksbepaling. Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit bestemmingsplan geen algeheel verbod, maar wel een verbod op seksinrichtingen binnen dit plangebied.
Coffeeshops
In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen coffeeshops gevestigd. Deze zijn en worden ook niet toegestaan op basis van landelijke wetgeving hierover in de Opiumwet. In de regels van dit bestemmingsplan is daarom nogmaals bepaald dat de vestiging van coffeeshops niet is toegestaan.
Algemeen
Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Lijst van Bedrijfsactiviteiten. Een Lijst van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, naarmate de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. In de bijlagen bij de regels is de Lijst van Bedrijfsactiviteiten opgenomen.
Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang:
Daarnaast kan de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf relevant zijn.
Omgevingstype bepalend voor de daadwerkelijk te hanteren afstanden
De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Lijst van Bedrijfsactiviteiten zijn gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). De Lijst van Bedrijfsactiviteiten omvat de bedrijfstypen met codering volgens de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) 2008. Mocht een bedrijf meerdere SBI codes kennen dan moet voor elk aspect de grootste afstand worden genomen.
De gewenste afstand tussen een bedrijfsactiviteit en woningen (of andere gevoelige functies zoals scholen) wordt mede bepaald door het type gebied waarin de gevoelige functie zich bevindt. Volgens de VNG-publicatie worden daarbij twee omgevingstypen onderscheiden: rustige woonwijk en gemengd gebied.
Omgevingstype rustige woonwijk
In een rustige woonwijk komen enkel wijkgebonden voorzieningen voor en vrijwel geen andere functies zoals kantoren of bedrijven. Langs de randen (in de overgang naar eventuele bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Als daarmee vergelijkbare omgevingstypen noemt de VNG-publicatie onder meer een rustig buitengebied (eventueel met verblijfsrecreatie) en een stilte- of natuurgebied.
Omgevingstype gemengd gebied
In een gemengd gebied komen naast wonen ook andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Daarmee vergelijkbare gebieden zijn lintbebouwingen in het buitengebied waarin functiemenging voorkomt en gebieden gelegen direct langs een hoofdinfrastructuur. Kenmerkend voor het omgevingstype gemengd gebied is dat sprake is van een zekere verstoring en dus van een relevant andere omgevingskwaliteit dan in een rustig woongebied.
Bedrijfswoningen
Een bedrijfswoning op een bedrijventerrein is een specifiek woningtype waar minder hoge eisen aan het woon- en leefklimaat kunnen worden gesteld. Bedrijfswoningen zijn in het algemeen minder milieugevoelig dan de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied.
Te hanteren richtafstanden
De volgende tabel geeft voor beide omgevingstypen (rustige woonwijk en gemengd gebied) per milieucategorie inzicht in de gewenste richtafstanden. De richtafstand geldt tussen de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan (of via vergunningvrij bouwen) mogelijk is. Daarbij gaat het nadrukkelijk om een richtafstand. Kleinere afwijkingen ten opzichte van deze afstand zijn mogelijk zonder dat hierdoor knelpunten behoeven te ontstaan.
Milieucategorie | Richtafstand rustige woonwijk (in meters) | Richtafstand gemengd gebied (in meters) | |
1 | 10 | 0 | |
2 | 30 | 10 | |
3.1 | 50 | 30 | |
3.2 | 100 | 50 | |
4.1 | 200 | 100 | |
4.2 | 300 | 200 | |
5.1 | 500 | 300 | |
5.2 | 700 | 500 | |
5.3 | 1.000 | 700 | |
6 | 1.500 | 1.000 |
Toelaatbaarheid van bedrijven die onder een specifieke regelgeving vallen
Bepaalde bedrijven vallen onder een specifieke wettelijke regeling. Het betreft:
De toegepaste Lijst van Bedrijfsactiviteiten
De Lijst van Bedrijfsactiviteiten is samengesteld volgens dezelfde methodiek als de betreffende Staat van Bedrijfsactiviteiten uit de VNG-publicatie. Op een punt is een andere werkwijze toegepast:
In dit plan wordt alleen de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan de Lijst. In de Lijst van Bedrijfsacticviteiten zijn daarom alleen de activiteiten opgenomen die passen binnen de definitie van bedrijf volgens de begripsbepalingen in de regels van dit bestemmingsplan.
De toelaatbaarheid van andere functies wordt in dit plan indien nodig op een andere wijze in de regels en op de digitale verbeelding (plankaart) van dit bestemmingsplan geregeld (bijvoorbeeld horecabedrijven via een afzonderlijke Lijst van Horeca-activiteiten).
Flexibiliteit
De Lijst van Bedrijfsactiviteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De richtafstanden en inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Lijst van Bedrijfsactiviteiten is verondersteld. In de planregels is daarom bepaald dat het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van de regels en een dergelijk bedrijf toch kan toestaan binnen bepaalde kaders, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Om te kunnen afwijken moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de Lijst van Bedrijfsactiviteiten niet zijn genoemd, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels opgenomen dat het college van burgemeester en wethouders vestiging van een dergelijk bedrijf via een afwijkingsbevoegdheid kan toestaan. Om te kunnen afwijken moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.
In de Lijst van Bedrijfsactiviteiten is bij de indeling van sommige bedrijfsactiviteiten uitgegaan van een continue bedrijfsvoering, waarbij de hinderlijke activiteiten ook 's nachts plaatsvinden. Dit is in de Lijst van Bedrijfsactiviteiten aangegeven met een "C" in de laatste kolom. Het kan echter voorkomen dat een specifiek bedrijf niet continu werkt. Dit gegeven kan eveneens aanleiding zijn om het bedrijf via de bovengenoemde afwijkingsbevoegdheid een categorie lager in te delen.
Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.
Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingsplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.
Wijze van handhaven
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten bij handhaving van bestemmingsplannen tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.
In bestemmingsplannen zijn twee soorten regels te vinden: bijzondere regels die alleen gelden voor locaties waar een bepaalde bestemming of functie geldt en algemene regels die voor alle bestemmingen of functies gelden. De bijzondere regels staan in hoofdstuk 2 van de regels van dit plan. De algemene regels staan, de begrippen en meetregels in hoofdstuk 1 buiten beschouwing gelaten, in vijf hoofdstukken: de hoofstukken 3 tot en met 7. In dit hoofdstuk noemen we de regels van die hoofdstukken 'de algemene regels'.
De algemene regels over activiteiten staan in:
De algemene regels met het overgangsrecht zijn in hoofdstuk 7 te vinden.
De Eerste en Tweede Kamer hebben in 2016 de Omgevingswet aangenomen en sindsdien hebben zij daarin ook nog veel wijzigingen aangebracht. De wet gaat straks, onder meer, de Wet ruimtelijke orderning vervangen. De Omgevingswet is nog niet in werking getreden, maar dat zal waarschijnlijk wel per 1 januari 2024 gebeuren. De Omgevingswet brengt veel veranderingen met zich mee. Een belangrijke verandering voor de gemeente is dat de gemeente dan alle bestemmingsplannen moet overbrengen naar één omgevingsplan.
In 2022 gaat de gemeente in stappen toewerken naar de nieuwe wet en naar het omgevingsplan. Een van de stappen is dat gemeente ervoor zorgt dat alle algemene regels van alle bestemmingsplannen hetzelfde zijn. In januari 2022 is daarom het ontwerpbestemmingsplan Chw bestemmingsplan Algemene regels Utrecht ter inzage gelegd. De afkorting Chw staat voor: Crisis- en herstelwet, een wet die afwijkingen toestaat van de verplichte standaarden voor bestemmingsplannen en die toestaat dat er regels worden gesteld over onderwerpen die in een gewoon bestemmingsplan niet voorkomen, zoals regels over het kappen van bomen. De algemene regels in dat bestemmingsplan gelden voor de hele gemeente, met uitzondering van gebieden waar een beheersverordening geldt.
In dit plan zijn de algemene regels van het bestemmingsplan Algemene regels Utrecht overgenomen. Zo zorgen we dat de uniformiteit van de regels gehandhaafd blijft.
Meer informatie over hoe gemeente toewerkt naar de Omgevingswet en het omgevingsplan is te vinden in hoofdstuk 1 van de toelichting van het bestemmingsplan Algemene regels Utrecht.
De Omgevingswet gebruikt nieuwe termen. Een 'bestemming' wordt in die wet 'functie' genoemd en 'gebruik' is straks een 'activiteit'. Om te oefenen met de nieuwe termen en om er alvast aan te wennen, zijn deze termen al gebruikt in de algemene regels.
Bij het lezen van de algemene regels is het dus van belang om de onderstaande termen te kennen:
Om het onderscheid tussen een functie (bestemming) en een activiteit te verduidelijken wordt de activiteit in dit plan meestal met een werkwoord, bijvoorbeeld bouwen, beschreven.
De Omgevingswet hanteert ook de term 'fysieke leefomgeving'. In dit hoofdstuk spreken we van 'leefomgeving'.
De term 'omgevingsvergunning' is in de algemene regels vervangen door 'vergunning', als het gaat om de omgevingsvergunning die de gemeente op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en straks op grond van de Omgevingswet kan vragen.
In hoofdstuk 3 van de algemene regels wordt het bouwen als een zelfstandige activiteit gezien. De algemene regels over bouwen zijn in dat hoofdstuk opgenomen, met uitzondering van regels die bedoeld zijn om een functie (bestemming) te vrijwaren van bebouwing, zoals regels die bij de functie gasleiding horen. Die beschermende regels zijn opgenomen in hoofdstuk 5.
In de regels over de functie (bestemming) die in hoofdstuk 2 van de regels staan kunnen ook regels staan over het bouwen, bijvoorbeeld over de hoogte van een gebouw of het bouwvlak waarbinnen een gebouw moet worden gebouwd. De gemeente toetst een vergunningaanvraag voor het bouwen ook aan die regels. Als een regel uit hoofdstuk 2 in strijd is met de algemene regels, gaat de regel in hoofdstuk 2 voor. Zie ook: paragraaf 8.2.2.
In de bestemmingsplannen Veldhuizen, De Meern en Voordorp-Voorveldsepolder is een 'overige zone - bouwen' aan locaties toegekend. Zo'n zone omvat alle functies waar hoofdgebouwen gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden. Grofweg zijn dat de functies die niet tot het openbare gebied behoren, later aangevuld met agrarische functies. Bestemmingsplannen die in 2022 de beheersverordeningen gaan vervangen zullen ook met zo'n zone werken. Zie ook paragraaf 8.2.5. Als een regel geen verwijzing naar de 'overige zone - bouwen' heeft, dan geldt de regel in principe dus voor het hele grondgebied van de gemeente waarvoor een bestemmingsplan geldt, inclusief de gebieden met een Chw-plan. Alleen gebieden met een beheersverordening houden hun eigen regeling.
Omdat de algemene regels zijn opgesteld voor de hele gemeente, kunnen er regels in staan die verwijzen naar zones of aanduidingen die in dit bestemmingsplan niet voorkomen, zoals de genoemde 'overige zone - bouwen' of de 'waarde - omgevingskwaliteit'. Dat is geen probleem: die regels worden dan binnen het plangebied van het bestemmingsplan niet toegepast.
Artikel 13 Inleidende bepalingen over het bouwen en het slopen
De regel in artikel 13 lid 13.1 zorgt ervoor dat dit hoofdstuk in de hele gemeente kan gelden. Met de regel in lid 13.1 blijven de regels die in bestemmingsplannen in hoofdstuk 2 staan van toepassing, naast de regels die in hoofdstuk 3 van dit plan staan. Dat is logisch, want het is een juridisch principe (het 'lex specialis'-beginsel) dat een bijzondere regel voorgaat op een algemene regel. Zie ook: paragraaf 8.1. Het bestemmingsplan Algemene regels Utrecht bevat een uitgebreide toelichting op dit lid.
De regel in lid 13.2 verbindt het bouwen met de functie (bestemming) van het gebouw. Als de functie van het gebouw niet past bij de functie van de locatie, mag het bouwen ook niet. Een bedrijfspand past bijvoorbeeld wel op een locatie met de functie Bedrijf, maar niet op een locatie met de functie Groen. Een vergunningaanvraag voor een bedrijf op zo'n locatie zal op grond van lid 13.2 moeten worden geweigerd.
Lid 13.3 dient twee doelen. Allereerst wordt onder 1 zeker gesteld dat een bestaand, legaal bouwwerk (een gebouw is ook een bouwwerk) in dit plan als een legaal bouwwerk wordt gezien, ook al bepaalt een regel in dit artikel dat zo'n bouwwerk niet gebouwd mag worden. Met legaal wordt bedoeld:
De verwijzing naar lid 13.1 geeft aan dat lid 13.3 buiten toepassing moet blijven als een regel bij een functie (bestemming) bepaalt dat een bepaald gebouw niet in overeenstemming met de functie is. Zo'n regel kan in transformatiegebieden voorkomen.
De regel onder 2 is bedoeld voor bouwwerken die gebouwd zijn om te voldoen aan een voorwaardelijke verplichting. Dergelijke gebouwen mogen niet afgebroken worden.
In lid 13.4 staat een regel die uit de bouwverordening komt en die in het omgevingsplan thuishoort. Het is een praktische regel die ervoor moet zorgen dat de bouw op een zorgvuldige manier start, namelijk op de juiste hoogte en op de juiste plek. De woorden "in ieder geval" maken duidelijk dat er andere redenen kunnen zijn om nog niet met de bouw te beginnen. De voorschriften in de omgevingsvergunning kunnen de start bijvoorbeeld verbieden zolang nog niet aan een bepaalde voorwaarde is voldaan en is ook mogelijk dat er voor de bouw nog meer vergunningen nodig zijn.
Het aangeven van het peil of het uitzetten van rooilijnen is niet altijd nodig. De gemeente kan in zo'n geval aangeven dat de bouwer kan starten met de bouw.
Artikel 14 Bijzondere regels over bouwen
Lid 14.1 Voorwaardelijke verplichting over parkeren
Dit lid zorgt voor de uitvoering van het gemeentelijk parkeerbeleid. De regels onder 1 en 3 zorgen ervoor dat een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet voldoen aan het gemeentelijk parkeerbeleid. Dat betekent dat de aanvrager moet zorgen voor voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen. Wat voldoende is, hangt af van wat er gebouwd wordt. Het college gebruikt beleidsregels om te toetsen of een bouwplan voorziet in voldoende parkeergelegenheid. In de toelichting is bij paragraaf 4.2.3 Parkeren het gemeentelijk parkeerbeleid en de toepassing daarvan in dit gebied nader beschreven.
De regels in dit lid vloeien voort uit artikel 3.1.2, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening en uit de vergelijkbare bepaling in het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, artikel 7c, zesde lid. Die wettelijke regelingen staan toe dat een bestemmingsplan regels kan bevatten, waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 maart 2017 (201605713/1/R3) over het bestemmingsplan "Facetherziening parkeren" van de gemeente Groningen, volgt dat de gemeente een dynamische en algemeen geformuleerde verwijzing naar het geldende parkeerbeleid in de regels mag opnemen, zolang er in redelijkheid geen onduidelijkheid kan bestaan over welke beleidsregels over parkeernormen er gelden.
Lid 14.2 Voorwaardelijke verplichting waterberging
In artikel 14.2 is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het vasthouden en verwerken van regenwater in het plangebied. Hiermee wordt toekomstig wateroverlast in en rondom het plangebied voorkomen en wordt voldaan aan het gemeentelijke beleid op dit gebied.
Artikel 15 Bouwen is toegestaan
Voor de duidelijkheid: het "bouwen is toegestaan" in de kop van artikel 15 wil zeggen dat op grond van hoofdstuk 3 van de regels geen vergunning nodig is. Vaak is op grond van de wet wel een omgevingsvergunning nodig of brengt de bouwactiviteit ook een vergunningplichtige activiteit met zich mee, bijvoorbeeld het bouwen bij een gasleiding.
Het eerste lid, lid 15.1 beschrijft de gevallen waarin geen vergunning nodig is. Onder 1 worden de bouwwerken bedoeld die op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zonder vergunning, zelfs zonder bouwvergunning, gebouwd mogen worden (zie paragraaf 15.1). De regel onder 2a spreekt voor zich. Onderdeel 2b verwijst naar bouwregels die bij de regels bij een functie (bestemming) staan, bij traditionele bestemmingsplannen zijn dat de bouwregels in hoofdstuk 2. Als de regels die een functie horen een bouwwerk toestaan, dan is het bouwen op grond van dit onderdeel toegestaan. Als een aanvrager bijvoorbeeld een gebouw van 8 meter hoog wil bouwen en bij de functie (bestemming) of op de plankaart (verbeelding) staat dat daar bebouwing tot 9 meter is toegestaan, dan is het bouwen toegestaan. De bouwer moet op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wel een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aanvragen en de bouwer moet ook voldoen aan artikel 19.
In lid 15.2 staan de kleine afwijkingen van regels over het bouwen, afwijkingen die normaal gesproken geen effect hebben op de planologische of stedenbouwkundige invulling van een gebied en de leefbaarheid niet aantasten. Deze regels staan ook al in het Chw bestemmingsplan Algemene regels voor bouwen en gebruik. Meestal is voor de genoemde bouwwerken wel een omgevingsvergunning nodig. Dit lid bepaalt slechts dat voor de afwijking (namelijk de overschrijding van de bouwgrens) geen vergunning nodig is.
Het bouwen van een bijbehorend bouwwerk is onder voorwaarden geheel vergunningvrij (zie hierboven bij lid 15.1. De voorwaarde waar lid 15.3 naar verwijst luidt: "c. op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn". Met deze voorwaarde wil de wetgever voorkomen dat bijbehorende bouwwerken die invloed hebben op de beleving van de openbare ruimte zonder welstandstoets gebouwd mogen worden. Er zijn echter gevallen waarin het bijbehorende bouwwerk zonder bezwaar of zelfs bij voorkeur op de grens van het openbare gebied gebouwd kan worden. De regels in lid 15.3 beschrijven die gevallen en zorgen dat voor die gevallen snel een vergunning voor de activiteit bouwen verleend kan worden. Het begrip "openbaar toegankelijk gebied" is uit de regeling in Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen.
De regel onder 1 gaat over wat men een gesloten bouwblok noemt. Een bijhorend bouwwerk op de grens van het perceel is daar geen bezwaar. "Aan alle zijden omgeven [..] door hoofdgebouwen", betekent niet dat er geen openingen in de bebouwing mag zitten, bijvoorbeeld openingen om verkeer naar een binnenterrein toe te laten. Het gaat erom dat aan alle zijden min of meer gesloten bebouwing staat die een duidelijk binnenterrein vormt voor de bewoners van die gebouwen.
Afbeelding: openbaar gebied dat "omgeven is door hoofdgebouwen"
Op grond van de regeling in Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht is het bouwen van bijbehorende bouwwerken aan een achterom toegestaan, behalve bij percelen die op de hoek liggen. De achterom valt namelijk niet onder het begrip "openbaar toegankelijk gebied". Op de tekening hieronder zijn de bijbehorende bouwwerken die vergunningvrij zijn geel gekleurd. Op de hoeken, rood ingetekend, is het van belang dat zorgvuldig gekeken wordt naar het effect op de openbare ruimte. Als een bouwplan stedenbouwkundig past en voldoet aan de eisen van welstand, is het bouwen met een vergunningverlening mogelijk.
Afbeelding: percelen aan een steeg of achterom
In lid 15.4 staan de regels over het bouwen in de openbare ruimte. De meeste bouwwerken die daar normaal gesproken te vinden zijn, mogen op grond het Besluit omgevingsrecht zonder vergunning gebouwd worden. De gemeente is, afgezien van nutsvoorzieningen, over het algemeen de enige partij die in de openbare ruimte iets bouwt. Meestal zijn het voorzieningen die bij de inrichting van het openbare gebied horen, zoals banken in het park. Het uitgangspunt bij de regeling voor het bouwen in de openbare ruimte is dat de gemeente zichzelf geen vergunningen hoeft te geven. In de praktijk overlegt de gemeente veranderingen van de inrichting van de openbare ruimte met omwonenden. Als omwonenden bezwaar hebben, kunnen zij dat ook zonder vergunningprocedure aan de gemeente laten weten.
Met de regels in lid 15.4 is voor het bouwen van voorzieningen die het algemeen belang dienen in principe geen vergunning nodig. Er zijn een paar voorwaarden:
In het geval van speelvoorzieningen geldt een maximum hoogte. Geluidwerende voorzieningen worden in de praktijk alleen aangebracht als dat nodig is en dan niet hoger dan nodig is. Daarom is geen maximale hoogte in de regel opgenomen. Dat geldt ook voor kunstwerken. Het plaatsen van een kunstwerk in de openbare ruimte gebeurt altijd in overleg met de omwonenden. Een regel over de omvang is dus niet nodig.
Artikel 16 Bouwen met vergunning
In artikel 16 staan de mogelijkheden voor het bouwen met een vergunning. Dat kan een vergunning zijn om in afwijking van regels te mogen bouwen of een vergunning voor het bouwen als dat zonder vergunning niet is toegestaan. De grondslagen voor deze vergunningen staan respectievelijk in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en in artikel 7c, lid 14, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. De werking is overigens vergelijkbaar: de bouwmogelijkheid die vergund kan worden, is in overeenstemming met de geest van het plan, als aan de voorwaarden die bij de vergunningplicht horen wordt voldaan. Dit artikel biedt de mogelijkheid om bouwwerken te bouwen die de buren als hinderlijk kunnen ervaren. Daarom doet degene die wil bouwen er goed aan om even met de buren te gaan praten, voordat de vergunningaanvraag gedaan wordt.
Lid 16.1 Bouwen buiten de bouw- en bestemmingsgrens
De werking van lid 16.1 heeft net als artikel 15, lid 15.2, tot doel om kleine afwijkingen toe te kunnen staan. In tegenstelling tot de regel in artikel 15, lid 15.2, mag op grond van lid 16.1 ook de bestemmingsgrens overschreden worden. De afwijking kan daardoor ingrijpender zijn. Daarom is voor deze afwijking een vergunning van burgemeester en wethouders nodig. Het is niet de bedoeling dat de afwijking de aard van de aangrenzende functie (bestemming) aantast. Dan zou sprake zijn van een wijziging van die functie. Het college is daartoe niet bevoegd. Zo is in de gevallen die onder c genoemd zijn een vrije hoogte als voorwaarde opgenomen, om te voorkomen dat de grond waarboven gebouwd wordt niet meer veilig gebruikt kan worden en daarmee feitelijk ongeschikt wordt voor de functie.
Dit lid is een voortzetting van de regeling in het Chw bestemmingsplan Algemene regels voor bouwen en gebruik.
Lid 16.2 Bouwen met een kleine afwijking van regels
In lid 16.2 staan de kleine afwijkingen die doorgaans in een apart artikel met als titel 'Algemene afwijkingsregels' in bestemmingsplannen worden opgenomen. Deze regel is een uitbreiding ten opzichte van het Chw bestemmingsplan Algemene regels over bouwen en gebruik. Deze afwijking betreft een collegebevoegdheid. Deze bevoegdheid hoeft dus niet in alle gevallen toegepast te worden.
lid 16.3 Bouwen op locaties waar het bouwen in verband met de functie verboden is
Bouwen op locaties die beschermd worden in de regels - meestal zit er iets bijzonders in de bodem - is doorgaans niet toegestaan. De vergunning die hier gevraagd wordt, zorgt ervoor dat onderzocht wordt wat de gevolgen van het bouwen zijn voor de beschermde functies en of het bouwen gezien die gevolgen mogelijk is. Het zal duidelijk zijn dat het bouwen op een gasleiding vrijwel nooit vergund kan worden, terwijl een klein gebouwtje op een waterkering bespreekbaar kan zijn.
Op locaties met een beschermde functie geldt vaak ook nog een andere functie. Een bouwwerk zal ook aan de eisen van die andere functie moeten voldoen. Dat blijkt uit de regel onder 1. De regel onder 2 ziet op de noodzakelijke bescherming van de beschermde functie. "Bij wet" betekent: dat in de wet (tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet: de Wet milieubeheer) of op grond van de wet is bepaald wat een kwetsbaar object is. De regel onder 2 volgt uit artikel 14 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen en na inwerkingtreding van de Omgevingswet uit een vergelijkbaar artikel 5.18 en 5.19 (nummering van de versie Staatsblad 2018, nr. 292) van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Om te beoordelen of het bouwen past bij de beschermde functie zal het college van burgemeester en wethouders meestal advies vragen aan "de beheerder". Dat kan de eigenaar zijn, bijvoorbeeld de eigenaar van een gasleiding, maar ook een deskundige van de de gemeente of de provincie die als taak heeft om te waken voor verstoring van de functie, bijvoorbeeld het verstoren van het werelderfgoed.
Als voor het bouwen de bodem verstoord wordt of verstoord kan worden, is ook een vergunning op grond van artikel 26 nodig. Lid 16.3 sluit bij dat artikel aan, maar is nog wat strenger, omdat een bouwwerk blijft en ook na het bouwen geen gevaar mag opleveren.
Artikel 17 Bouwen is niet toegestaan
Dit artikel hoort bij artikel 16, waarin wordt geregeld welke bouwwerken met een vergunning gebouwd mogen worden binnen de 'overige zone - bouwen'. Je zou uit dat artikel de conclusie kunnen trekken dat je voor het bouwen buiten de 'overige zone - bouwen' geen vergunning nodig hebt.
De 'overige zone - bouwen' is ten tijde van het opstellen van het ontwerp van dit plan alleen opgenomen in de bestemmingsplannen Veldhuizen en Voordorp-Voorveldsepolder. In de andere bestemmingsplannen staan de regels over wat er gebouwd mag worden bij de regels over de functie (bestemming). Het is niet de bedoeling dat de toets aan die regels voortaan achterwege blijft. Daarom is in artikel 17 een algemeen verbod opgenomen. Als een initiatief past binnen de bouwregels van de functie, dan blijft het verbod op grond van artikel 13, lid 13.1, buiten toepassing.
Artikel 18 Slopen met vergunning
De regels in dit artikel gaan over het slopen van bouwwerken op locaties die beschermd worden tegen ongewenste ontwikkelingen. Op dergelijke locaties eist het plan een sloopvergunning. Het kan zijn dat op grond van de wet ook nog een sloopvergunning nodig is, bijvoorbeeld als de veiligheid van personen in gevaar komt of als het te slopen bouwwerk een monument is. De sloopvergunning die op grond van de regels van dit plan verleend kan worden vervangt die wettelijke sloopvergunning niet.
Dit artikel biedt de mogelijkheid om af te wijken van het sloopverbod dat in de regels bij een functie (bestemming) is opgenomen.
Het college van burgemeester en wethouders beoordeelt een vergunningaanvraag aan de hand van het project waarvoor de sloop nodig is. Het is namelijk van belang om te weten of er iets in de plaats komt van wat gesloopt wordt en hoe dat er dan uit gaat zien. De regels voor het slopen op een locatie die valt binnen het gebied van de functie Waarde - Werelderfgoed Nieuwe Hollandse Waterlinie (lid ) zijn strenger dan de regels in lid , omdat de functie om een hoge mate van bescherming vraagt.
In de Wet ruimtelijke ordening staat dat de gemeente waar nodig regels moet stellen over "het gebruik van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken". Daarmee bedoelt de wetgever dat de gemeente duidelijk moet maken wat je op een plek mag doen of bouwen en als er iets gebouwd is, waarvoor je het gebouw mag gebruiken. De Omgevingswet heeft de term 'gebruik' vervangen door 'activiteit'. Dit plan gebruikt de nieuwe term. Het bouwen is al in hoofdstuk 3 van de regels geregeld. Andere activiteiten staan in de hoofdstukken 4, 5 en 6. De regels in hoofdstuk 5 gaan alleen over het gebruiken van de bodem en de ondergrond. In hoofdstuk 6 staan de regels uit de kapverordening. De andere regels over activiteiten staan in hoofdstuk 4.
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een dergelijk gebruiksverbod hoeft daarom niet in de regels te worden opgenomen.
Artikel 19 Activiteiten die niet zijn toegestaan
Lid 19.1 Een activiteit moet passen bij het doel van functies
In dit lid staat dat activiteiten die niet passen bij een functie (bestemming) die is toegewezen aan een locatie niet zijn toegestaan op die locatie. Als er op één locatie twee of meer functies gelden, dan moet een activiteit bij al die functies passen. Op een locatie met de functie Groen en de functie Leiding - Gas, mag géén eik geplant worden. Die activiteit past prima bij de functie Groen, maar levert gevaar op voor de gasleiding en is dus verboden.
Lid 19.2 Activiteiten die in het algemeen niet mogen
In bestemmingsplannen zijn altijd regels opgenomen, meestal onder het kopje "strijdig gebruik", die voor alle functies (bestemmingen) gelden. Deze regels maken duidelijk welke activiteiten in ieder geval niet mogen, ook al lijkt de activiteit binnen het doel van een functie te passen. De activiteiten die lid 19.2 noemt, zijn niet toegestaan, behalve als een regel uit hoofdstuk 2 expliciet aangeeft dat dat gebruik wel mag. Spullen opslaan in de voortuin leidt bijvoorbeeld tot een rommelig straatbeeld. Daarom is dat onwenselijk en verboden. En seksinrichtingen mogen bijvoorbeeld alleen gevestigd worden met een vergunning op basis van de APV in een gebouw dat de functie (bestemming) 'seksinrichting' heeft. De gemeenteraad heeft prostitutiebeleid vastgesteld waarin aan het aantal seksinrichtingen een maximum is gesteld. Dat maximum aantal prostitutiebedrijven is opgenomen in de Algemene Plaatselijke Verordening. Het Utrechtse prostitutiebeleid voorziet niet in uitbreiding van de mogelijkheden voor prostitutie. Raamprostitutie wordt geconcentreerd op de daarvoor aangewezen locatie aan het Zandpad. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel en het beleid om prostitutie zoveel mogelijk te concentreren op één plek, zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan. Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit plan geen algemeen verbod, maar wel een verbod op nieuwe vestigingen van seksinrichtingen. Prostitutie is ook niet toegestaan als bedrijf-aan-huis.
Bij toepassing van de regel onder j staat de activiteit 'opslaan' centraal. Een auto die bij een garagebedrijf staat geparkeerd om te worden gerepareerd valt niet onder deze regel, omdat er geen sprake is van opslag.
De regel onder k maakt een uitzondering voor het gewone tuinafval. Met 'tijdelijk' wordt de periode bedoeld die een bewoner redelijkerwijs nodig heeft om het tuinafval af te voeren of op te laten halen.
In bestemmingsplannen zijn panden met de functie (bestemming) detailhandel bedoeld voor het doen van boodschappen in een winkel. Bij het toekennen van de functie is gekeken naar de planologische uitstraling van een winkel op de omgeving. Die uitstraling wordt in grote lijn gevormd door het komen en gaan van klanten, door een inrichting van de gevel van de winkel die uitnodigt om te winkelen en door de bevoorrading.
De mogelijkheid om via internet boodschappen te bestellen roept de vraag op of die vorm van boodschappen doen een vorm van de planologische activiteit detailhandel is of dat het gezien moet worden als een bedrijfsactiviteit. Duidelijk is dat een bedrijf dat zich richt op internetbestellingen geen klanten trekt en geen aantrekkelijke gevel nodig heeft.
Een internetwinkel met bezorgdienst kan ook gezien worden als de bedrijfsactiviteit distributie. In dat geval past zo'n bedrijf in beginsel alleen in een pand met een bedrijfsbestemming.
In 2021 zijn diverse bedrijven gestart met het aanbieden van snelle bezorgdiensten met een zogenoemde tienminutenservice. Dergelijke diensten kunnen een aanvulling zijn op de dienstverlening aan de klant en zorgen voor economische activiteit. De diensten kunnen ook klachten veroorzaken, omdat de aanbieders van die diensten zich ook op plekken vestigen waar de verkeersbewegingen door bevoorrading en door bezorgers het leef- en winkelklimaat aantasten. De handhaving van zo'n bedrijf dat op een verkeerde plek zit is lastig, omdat bestemmingsplannen geen rekening hebben gehouden met deze vorm van bedrijvigheid.
De vestiging van bezorgdiensten heeft bij een aantal gemeenten tot handhavingszaken geleid die aan de rechter zijn voorgelegd. Uit de uitspraken is de lijn te trekken dat de rechter afhaalzaken en webwinkels in beginsel aanmerkt als detailhandel, omdat de activiteiten vallen onder de begripsomschrijvingen van detailhandel die in bestemmingsplannen staan. De oorzaak van de uitleg van de rechter is dat die definitie nog stamt uit de tijd voor het internet. De uitleg heeft als gevolg dat de gemeente het detailhandels beleid niet adequaat kan uitvoeren, maar ook niet kan sturen op het aanbieden van passende locaties voor bezorgdiensten en het weren van bezorgdiensten op locaties waar dat gezien de leefbaarheid of de winkelomgeving ongewenst is.
Er kunnen zich drie situaties voordoen:
De bedrijvenlijsten die in de woonomgeving van toepassing zijn kennen de activiteit bezorgdienst of distributiebedrijf niet. Als een bezorgdienst een vergunningaanvraag voor de vestiging indient, dan moet de gemeente (burgemeester en wethouders) bepalen of de planologische uitstraling van zo'n bezorgdienst vergelijkbaar is met een andere activiteit die wel op de lijst staat en die in de woonomgeving is toegestaan, de post- en koerierdienst. Dat is een bedrijf in de categorie C van de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving, wat wil zeggen dat zo'n bedrijf in beginsel niet past in de woonomgeving. Op de bedrijvenlijst die voor bedrijfsterreinen wordt gehanteerd komt een bezorgdienst wel voor, namelijk onder de benaming distributiebedrijf. De bijbehorende bedrijfscategorie is 3, een bedrijfscategorie die ook niet past in de woonomgeving. De uitkomst van zo'n onderzoek zal dan ook zijn dat de bezorgdienst niet toegelaten kan worden, behalve als de locatie voldoende afstand van woningen heeft of de bezorgdienst met maatregelen kan zorgen voor een belasting op de omgeving die gelijk te stellen is met de belasting van een bedrijf dat wel in de woonomgeving kan worden toegestaan.
De vestiging van een bezorgdienst op een bedrijventerrein is in overeenstemming met de bestemming op locaties waar de categorie 3 of hoger is toegestaan. Binnen het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan circulair Bedrijvenpark Strijkviertel is de vestiging van dergelijke bezorgdiensten mogelijk.
Planologische gezien zijn bezorgdiensten distributiebedrijven die in een bedrijfscategorie zitten die niet zonder meer past in de woonomgeving. De vestiging van een bezorgdienst in een winkel komt al gauw in strijd met het detailhandelsbeleid en kan een onwenselijke invloed op de omgeving hebben. Daarom regelt dit plan wanneer een activiteit past binnen de functie detailhandel en geeft het plan duidelijkheid over de bedrijfsactiviteit bezorgdienst. Daarmee wordt duidelijk dat de activiteit bezorgdienst niet in een winkelpand gevestigd mag worden en ook niet op een locatie binnen de woonomgeving. De wet biedt de mogelijkheid om bezorgdiensten toch toe te staan na het verlenen van een vergunning. De vergunningprocedure biedt de mogelijkheid om op locaties waar dat passend is ruimte te bieden aan bezorgdiensten. Daarbij kunnen aspecten als verkeersbewegingen, parkeren van voertuigen, een gezonde leefomgeving en de uitstraling naar de omgeving goed bekeken worden.
Lid 22.1 heeft als doel om de functie (bestemming) detailhandel zodanig af te bakenen dat duidelijk is dat het elektronisch bestellen en vervolgens de bezorging van consumentengoederen (boodschappen, koopwaren) niet valt onder deze functie. Alleen een activiteit die voldoet aan de kenmerken van de onderdelen 1 tot en met 4 past binnen de functie. De onderdelen spreken voor zich. De omschrijving van het begrip detailhandel sluit aan bij dit lid. Het zal duidelijk zijn dat een bezorgdienst die zich met vergunning in een voormalig winkelpand vestigt niet voldoet aan de kenmerken van detailhandel als er alleen een afhaalloket is geplaatst al dan niet met een kassa.
Lid 22.2 heeft als doel om een starre toepassing van het eerste lid te voorkomen. Er zijn veel winkels die ook de mogelijkheid bieden om elektronische bestellingen te plaatsen, waarna de bestelling door de klant wordt opgehaald of bij de klant thuisbezorgd wordt. Deze service moet een winkel kunnen bieden om te kunnen concurreren met internetdiensten. En er zijn ook winkels, zoals meubelzaken, die vanwege de aard van aangeboden producten bezorging aanbieden. Onderdeel 1 van lid 22.2 regelt dat deze bestel- en bezorgservice niet als gevolg heeft dat de winkel niet meer onder de functie detailhandel zou vallen.
Onderdeel 2 van lid 22.2 is een vangnetregel voor het geval dat winkels als gevolg van een coronamaatregel gesloten zijn.
In artikel 20 en 25 is het gemeentelijke horecabeleid uit de nota Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2018 (5Mb) verwoord dat gaat over ondergeschikte horeca-activiteiten. Dat zijn horeca-activiteiten die passen bij een functie die in de eerste plaats voor een andere activiteit bedoeld is. Er is dus geen zelfstandige horeca-vestiging. Additionele horeca is een logisch onderdeel van de belangrijkste activiteit van een functie, zoals een bedrijfskantine in een kantoor of koffiecorner in een museum. Ondersteunende horeca in een winkel is een activiteit die plaatsvindt om de hoofdactiviteit, verkoop, te versterken.
Additionele horeca is alleen toegestaan, als die activiteit voldoet aan een aantal voorwaarden. De eerste voorwaarde in artikel 20 bevat een limitatieve lijst van activiteiten die zich bij uitstek lenen voor de additionele horeca-activiteit. Daarmee wordt de regeling duidelijker en beter toepasbaar. Voor additionele horeca bij de genoemde activiteiten is geen vergunning nodig, omdat additionele horeca wordt gezien als een ondergeschikt onderdeel van die activiteit. Ondergeschikt betekent dat de additionele horeca-activiteit ook in zijn uitstraling een deel is van de hoofdactiviteit, wat bijvoorbeeld blijkt uit de ruimte die ervoor beschikbaar is, de omvang van het personeel voor de additionele horeca en de kosten daarvan in de begroting. Een percentage van 30% van de bebouwde vloeroppervlakte moet gezien worden als maximum.
Het Ontwikkelingskader laat de mogelijkheid open dat er andere dan de in de regels genoemde activiteiten zijn die gecombineerd mogen worden met additionele horeca. Zo'n andere activiteit zal als gevolg van deze regeling een vergunning moeten aanvragen voor additionele horeca, zodat de gemeente kan toetsen of de andere activiteit zich leent voor additionele horeca en belanghebbenden de gelegenheid krijgen om bezwaar te maken.
Onderdeel 2 verduidelijkt dat de additionele horeca alleen in relatie met de hoofdfunctie gebruikt mag worden. In de praktijk komt het nog wel eens voor dat bijvoorbeeld een sportkantine verhuurd voor het houden van een feest. Dat mag dus niet.
Het percentage van 30% dat onder 3 genoemd wordt is overgenomen uit het Ontwikkelingskader. De regel is volgens het Ontwikkelingskader alleen van toepassing op 'kleinschalige' functies. In de regel onder 3 is 'kleinschalig' vertaald in maximaal 1200 m2. Boven de grens van 1200 m2 geldt een percentage van 25%, zonder maximum oppervlak. De jarenlange praktijk heeft uitgewezen dat zich geen problemen voordoen bij functies die niet kleinschalig zijn. De algemene regel dat additionele horeca ondergeschikt moet zijn aan de hoofdfunctie geeft voor functies met een grotere omvang voldoende sturing.
Uit de regels volgt dat de ruimte voor de horeca-activiteit niet los van de hoofdfunctie gebruikt kan worden. De ruimte waar de horeca-activiteit plaats vindt, mag dus niet verhuurd worden of anderszins in gebruik worden gegeven aan derden, bijvoorbeeld ten behoeve van feesten en partijen.
Artikel 25 Ondersteunende verkoop in horeca
In dit artikel zijn regels opgenomen voor de mengvormen 'horeca met ondergeschikte verkoop' en ook voor de gevelbankjes die bij een onderneming met zo'n mengvorm geplaatst mogen worden. De Drank- en horecawet is uiteraard ook van toepassing op zo'n mengvorm. Een horecagelegenheid met een verkoopruimte mag op grond van die wet geen alcohol schenken.
Ondersteunende horeca is horeca die hoort bij de functie van een gebouw en ondergeschikt is aan die functie. Dat moet blijken uit de aard van de functie en uit de omvang van de ondersteunende horeca.
De regeling in artikel 23 Voorwaarden voor ondersteunende verkoop in een horecabedrijf volgt het horecabeleid (zie de inleiding van deze paragraaf). Anders dan bij de regels over additionele horeca is hier het kader uit het horecabeleid vrijwel ongewijzigd overgenomen. Alleen de omvang van het horecadeel, beschreven onder 4, 5 en 6, is zo genoteerd dat de maximaal toegestane omvang van het horecadeel niet verspringt, als het percentage waarmee gerekend moet worden veranderd.
De regel over de zichtbaarheid van het horecadeel combineert twee elementen uit het horecabeleid: het horecadeel van de winkel zelf is niet zichtbaar, maar er is ook geen bord op de gevel, waaruit blijkt dat er een horecadeel is. Uit de regel dat de ondersteunende horeca alleen via de ingang van de winkel bereikbaar is volgt dat ook het horecagedeelte van de winkel zich moet houden aan de algemeen gehanteerde winkeltijden.
Ondersteunende verkoop is verkoop in een deel van een horecagelegenheid. De regels hiervoor zijn opgenomen in lid 25.1. De regels zijn vergelijkbaar met de regels voor ondersteunende horeca. Ze volgen ook uit het Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2018. Het Ontwikkelingskader wil beide mengvormen van horeca en winkel een gelijk speelveld geven. Dat blijkt ook uit de regeling voor gevelbankjes.
Gevelbankjes
Het Ontwikkelingskader geeft aan onder welke voorwaarden gevelbankjes zijn toegestaan. Een van die voorwaarden is dat het gaat om mengvormen die hiervoor zijn besproken, dus een winkel met ondergeschikte horeca of andersom. Gevelbankjes zijn bedoeld voor klanten die het drankje of hapje dat ze binnen gekocht hebben buiten willen opeten. Uit de regel in lid 25.2 onder 2 volgt dat het niet de bedoeling is dat een gevelbankje gebruikt wordt als een terras waar bediend wordt. Als er wel bediend wordt, valt een gevelbank onder de werking van het terrassenreglement en moet de ondernemer beschikken over een vergunning op grond van de horecaverordening. De regel onder 4 biedt aan de ondernemer de mogelijkheid om meer dan één gevelbank te plaatsen, zo lang de totale breedte maar aan de regel voldoet. De regel onder 6 sluit uit bij de Winkeltijdenwet. Het gebruiken van gevelbankjes is dus toegestaan zo lang het winkeldeel open is.
De regels in artikel 24 voorkomen dat bij kruisingen, tunnels, bruggen en viaducten een dubbele functie wordt aangewezen of in de regels bij de functies waarin kruisingen en dergelijke voorkomen steeds wordt vermeld dat activiteiten van een gekruiste functie op een kruising ook passend zijn. De werking van de regel spreekt voor zich: onder een spoorviaduct met de functie Verkeer – railverkeer mag je fietsen of rijden als het spoor de functie Verkeer kruist. De regel geldt alleen bij kruisingen en alleen in gevallen dat de functie die gekruist wordt aan weerszijden van de kruising hetzelfde is.
In hoofdstuk 5 worden regels gesteld aan activiteiten die de bodem en de ondergrond kunnen verstoren. Het artikel wordt in de aanloop van de Omgevingswet stap voor stap opgebouwd. De eerste stap is het onderbrengen van de bescherming voor leidingen en voor archeologische resten in het bestemmingsplan. Later kunnen bijvoorbeeld regels worden toegevoegd die nodig zijn voor de bescherming van het grondwater of regels die nodig zijn om koude-warmteopslag in de bodem ordelijk te laten verlopen.
In de regels van het plan staat voor welk grondwerk een vergunning nodig is. Die vergunning werd vroeger 'aanlegvergunning' genoemd. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan zo'n vergunning verleend worden. De wettelijke grondslag voor de vergunning is te vinden in artikel 3.3, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening.
Artikel 26 Vergunning in verband met de bescherming van een functie
De bescherming van leidingen en waterkeringen wordt in bestemmingsplannen meestal geregeld in de zogenoemde 'dubbelbestemmingen'. In de regels bij zo'n functie (bestemming) staat dan welke vergunningen nodig zijn om te mogen graven of bouwen op de locaties waar de functie geldt. Om het aantal regels te beperken en om te voorkomen dat voor de ene leiding andere regels gelden dan voor de andere, zijn in dit plan de regels die voor meer dan een functie gelden in dit hoofdstuk met algemene regels opgenomen. Burgemeester en wethouders beoordelen aan de hand van een vergunningaanvraag of de te beschermen functie schade kan oplopen en of er gevaar kan ontstaan. Voordat dat ze een besluit nemen, vragen burgemeester en wethouders advies aan de beheerder.
Het bouwen op een leiding of waterkering is alleen toegestaan, als de bouwer een vergunning op grond van het tweede lid heeft die in werking is getreden. Dit volgt uit artikel 16, lid 16.3.
Artikel 27 Bescherming van archeologische waarden
Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet maakt de Verordening op de archeologische monumentenzorg deel uit het van het tijdelijke omgevingsplan dat op grond van de wet ontstaat. Voor de zichtbaarheid van de regels over de archeologie in dat tijdelijke omgevingsplan is het beter om ze alvast in het plan op te nemen. De verplaatsing van de regels heeft als gevolg dat de legesverordening moet worden aangepast, om nog leges te kunnen heffen voor de archeologievergunning. De betreffende aanpassing kan pas per 1 juli 2022 gedaan worden, wat ook de datum is waarop de Omgevingswet naar verwachting in werking treedt. De regels in dit artikel treden daarom ook pas op die datum in werking.
De regels die de archeologische resten beschermen vloeien voort uit de verplichtingen op grond van het Verdrag van Valletta. In dat verdrag is bepaald dat de landen die meedoen zorgen voor behoud van de archeologische waarden, het liefst door archeologische resten in de bodem te laten zitten.
De gemeente heeft ter uitvoering van het Verdrag van Valletta jarenlang gewerkt met de archeologische waardenkaart waarop de kans op het vinden van archeologische resten is aangegeven. Sinds het vaststellen van die kaart is er veel archeologisch onderzoek gedaan. De resultaten van de onderzoeken zijn verwerkt in een nieuwe waardenkaart. De kaart is als Bijlage 15 Archeologische waardenkaart bij de toelichting gevoegd.
De afstanden en graafdiepten die op de archeologische waardenkaart zijn aangegeven zijn met behulp van onderstaande tabel verwerkt in de regels en op de verbeelding.
verwachtingswaarde, van hoog naar laag | maximale graafdiepte | maximaal te verstoren oppervlakte | |
WA1 (monument) | 0 | 0 m2 | |
WA2 = overige zone - archeologische verwachting - 2 | 30 cm | 0 m2 | |
WA3 = overige zone - archeologische verwachting - 3 | 30 cm | 30 m2 | |
WA4 = overige zone - archeologische verwachting - 4 | 30 cm | 100 m2 | |
WA5 = overige zone - archeologische verwachting - 5 | 30 cm | 500 m2 | |
WA6 = overige zone - archeologische verwachting - 6 | 50 cm | 5000 m2 | |
WA7 | onbeperkt | onbeperkt |
De zones met de laagste nummers worden het zwaarst beschermd in de regels. Die zones zijn bijvoorbeeld toegekend aan locaties in de binnenstad of aan locaties waar de Romeinse weg in de bodem zit. Op plekken waar geen zone is aangewezen, is voor grondwerk geen vergunning nodig ter bescherming van de archeologie.
Binnen de gebieden die op de archeologische beleidskaart is aangeduid als WA6 ontstaat alleen een vergunningplicht bij een initiatief met een zeer grote verstoring. De meeste bouwpercelen zijn veel kleiner dan 5000m2. Bij het bepalen van de grens van de 'overige zone - archeologische verwachting - 6' is daarmee rekening gehouden door die kleinere percelen buiten de grens van de aanduiding te houden, als het evident is dat zo'n grote verstoring daar niet kan plaatsvinden. Zo wordt voorkomen dat een initiatiefnemer onnodig tegen de signalering van mogelijke archeologische resten aanloopt.
De zones worden aangepast, als uit nader onderzoek blijkt dat er geen of juist meer archeologie op een locatie is.
In lid 27.1 staat wanneer voor grondwerk geen vergunning nodig is op grond van het plan.
De hierboven weergegeven tabel is verwerkt in de leden 27.2 en 27.4, waarbij aan de hand van de omvang van het grondwerk wordt bepaald of de activiteit een vergunning nodig heeft of niet.
Dit hoofdstuk komt in de geldende bestemmingsplannen niet voor. Het hoofdstuk wordt gevuld met regels die over het beheer van flora, fauna of natuur gaan. Dat is een onderwerp dat onder de zogenoemde "verbrede reikwijdte" van het plan valt.
Om te oefenen met het overzetten van verordeningen naar het omgevingsplan zijn de regels uit de kapverordening, dat zijn regels over het kappen van bomen, in dit hoofdstuk geplaatst. Andere onderwerpen volgen na inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Artikel 28 Aantasten van bomen of andere houtopstanden
Dit artikel gaat over het vellen van een of meer houtopstanden, waarmee ook het kappen een of meer bomen bedoeld wordt. Het artikel geldt in ieder geval voor houtopstanden die binnen de bebouwingscontour houtkap (zie hieronder de toelichting van lid 28.6 zie paragraaf 8.5.6) staan.
Een houtopstand is in de Omgevingswet gedefinieerd als ''een zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend''. Dat kunnen ook een of meer bomen zijn. Vellen staat in de Omgevingswet gedefinieerd als ''het rooien of verrichten van andere handelingen die de dood of ernstige beschadiging van een houtopstand tot gevolg kunnen hebben''. Ook het kappen van bomen valt dus onder deze definitie. Deze definities zijn verplicht en daarvan kan niet worden afgeweken.
Het doel van de regels over het kappen is het beschermen van houtopstanden, omdat die belangrijke waarde hebben voor van ecologie, cultuurhistorie en voor de leefbaarheid van een straat of buurt. Deze waarden, maar ook de boomwaarde, bepalen of een vergunning verleend kan worden. De boomwaarde wordt bepaald aan de hand van de omvang van de boom, de economische waarde, de invloed op de locatie, de conditie van de boom en de manier waarop de boom gepland is.
De regels in dit artikel verbieden het kappen van bomen zonder een vergunning van burgemeester en wethouders. De vergunning kan worden geweigerd als het kappen de bovengenoemde belangen doorkruist. Het behoud van waardevolle bomen moet worden afgewogen tegen andere belangen, zoals het belang van degene die tot velling wil overgaan. Als bomen gekapt worden of door andere oorzaken verloren gaan, dan geldt in beginsel een herplantplicht.
Afstandseis erfgrens in het Burgerlijk Wetboek en noodkap
Niet alle regels uit de Algemene Plaatselijke Verordening zijn opgenomen.
In artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek staat dat er geen bomen, heesters of heggen binnen de afstand 2 meter van de erfgrens mogen staan, behalve als de planten lager zijn dan de erfafscheiding, als de eigenaar van het erf van de buren toestemming heeft gegeven of als het erf grenst aan een openbare weg of een openbaar water. Op grond van lid 2 van dat artikel kan de gemeente in een verordening een kleinere afstand opnemen. Dat heeft de gemeente Utrecht gedaan. Een bestemmingsplan (en ook het omgevingsplan) is geen verordening. Daarom kan de regel over de kleinere afstand niet worden verplaatst en moet dus in de Algemene Plaatselijke Verordening blijven staan.
De regels over noodkap kunnen niet worden opgenomen in het plan, omdat deze onderwerpen over de openbare orde en veiligheid gaan. Deze regels blijven in de Algemene Plaatselijke Verordening. In artikel 28.1 onder 2e van de regels is aangeven dat de vergunningplicht vanwege een aanschrijving in geval van noodkap is uitgezonderd.
Lid 28.1: vergunningplicht voor kappen
Op de vergunningplicht gelden een aantal uitzonderingen. Deze uitzonderingen hebben betrekking op het periodiek vellen van hakhout voor het uitvoeren van regulier onderhoud, het periodiek knotten of kandelaberen als cultuurmaatregel bij daarvoor geschikte boomsoorten, het kappen van bomen die moeten worden gekapt op grond van de Plantgezondheidswet of het kappen van bomen waarvoor een maatwerkvoorschrift is gesteld. Ten slotte geldt een tweetal uitzonderingen die hierna nader wordt besproken.
Lid 28.1, onderdeel 2, onder b
Na 50 jaar zijn de meeste bomen uitgegroeid, volwassen. Voor het kappen van deze bomen die ouder zijn dan 50 jaar geldt altijd een vergunningplicht.
Voor bomen die jonger zijn dan 50 jaar geldt de vergunningplicht alleen als de boom op een perceel staat dat groter is dan 300m2. Die regel is opgenomen, omdat in het verleden bleek dat vergunningen voor het kappen van een boom niet of nauwelijks werden geweigerd als de boom in een kleine tuin stond. Nu de regel alleen voor grotere percelen geldt, hoeft in 80% van de gevallen die voorheen vergunningplichtig waren geen vergunning meer te worden aangevraagd.
Bij het berekenen van de oppervlakte van een perceel is een aparte regel voor huurwoningen opgenomen, zodat het bij de uitvoering geen verschil maakt of de woning gehuurd of gekocht is. Kadastrale percelen met huurwoningen kunnen namelijk heel groot zijn. Zonder deze nuancering zouden huurders veel vaker een vergunning moeten aanvragen.
Artikel 28, lid 28.1, onderdeel 3
Voor specifieke situaties, namelijk tijdelijke natuur, botanische tuinen en bosplantsoenen geldt een tijdelijke vergunning die het karakter heeft van een jaarvergunning. Deze vergunning is gekoppeld aan een beheerplan. In dit beheerplan moet door de organisatie worden aangegeven welke bomen het behouden waard zijn of welke zij willen vellen en of (want er geldt geen herplantplicht) zij daarbij in herplant of vervanging gaan voorzien. Het beheerplan moet van tevoren door het college worden goedgekeurd. Aan de hand van het beheerplan kan het college bovendien bepalen of de vergunning voor een periode van één, twee of drie jaar wordt verleend. Er kan door het college dus een integrale afweging worden gemaakt waarbij ook de looptijd van de vergunning kan worden betrokken. Bovendien kunnen voorschriften aan de vergunning worden verbonden. Dit terwijl het voor de organisaties het voordeel biedt dat zij vergunningsaanvragen kunnen bundelen.
Onderdeel 1: hoofdbomenstructuur als weigeringsgrond
De nota Bomenbeleid Utrecht (pdf; 3,7 MB) maakt deel uit van de Omgevingsvisie Utrecht. Een van de belangrijkste doelen uit het bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur in de stad behouden en waar mogelijk versterken. Bomen in structuren zijn van waarde voor cultuurhistorie, ecologie en landschap. Een boom heeft een hogere waarde wanneer deze deel uitmaakt van een structuur. Bomen in lanen kenmerken zich door forse maten en onderlinge samenhang. Hun belang is daarmee wijkoverstijgend. In Utrecht hebben we de hoofdbomenstructuur aangewezen. Deze is uit de volgende onderdelen opgebouwd:
In dit bomenbeleid ligt de nadruk op de rol van de bomen, maar de structuur kan uiteraard worden ondersteund door begeleidende beplanting. We willen de bomen uit de hoofdbomenstructuur beschermen, zodat de verbindingen van de structuur in stand blijven. Bomen uit de hoofdbomenstructuur mogen alleen gekapt worden als dat noodzakelijk is. Daarvoor is een goede belangenafweging noodzakelijk. Het verlies aan waarde van de structuur moet gecompenseerd worden.
De principeprofielen in bijlage 2 van De nota Bomenbeleid Utrecht zijn richtinggevend voor ontwerp, onderhoud en beheer. In de principeprofielen staan kenmerken van de verschillende lijnen en structuren aangegeven.
Onderdeel 2: diverse waarden
a. ecologische waarde
Hoe ouder de boom, hoe belangrijker de rol in de ecologische betekenis. Een oude boom heeft meer biomassa en geeft meer leefruimte aan organismen. Bomen zijn ecologisch zeer waardevol als zij in een echte verouderingsfase komen en ook allerlei afbraakprocessen starten. Dat laatste gebeurt in een stedelijke omgeving slechts sporadisch. De ecologische waarde neemt ook toe naarmate het milieu waarin de bomen verkeren meer lijkt op het oorspronkelijke milieu waar de soort zijn oorsprong vindt: de samenhang met een gezond bodemsysteem en met de struik-, kruid- en diersoorten die erbij horen.
Voor de ecologische waarde is het belangrijk dat de bomenstructuur geen grote leemten gaat vertonen als gevolg van het vellen van bomen. Bij bomenlanen gaan we uit van een maximaal te overbruggen afstand van 30 meter tussen twee bomen.
Voorbeelden van ecologische waarden:
b. cultuurhistorische waarde
Bomen kunnen verweven zijn met de geschiedenis van Utrecht. Ze helpen de ontstaansgeschiedenis van de stad over de eeuwen zichtbaar te maken.
Voorbeelden van cultuurhistorische waarde:
c. ruimtelijke waarde
Bomen hebben ruimtelijke waarde, omdat ze bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de stad en de leefomgeving. Bomen brengen samenhang in de stad. Samenhang ontstaat wanneer bomen deel uitmaken van het gehele ruimtelijke samenspel van het onderliggende landschap, het netwerk van wegen en water en de bebouwing. Een samenhangende boombeplanting verduidelijkt de (historische) ruimtelijke opbouw van de stad door de relatie met bijvoorbeeld het landschap of stadsgezicht weer te geven, of met de functie of gebruik.
Voorbeelden van ruimtelijke waarden:
d. milieuwaarde
Bomen zorgen voor een eigen microklimaat. Zij dragen op vele manieren bij aan een gezond en veilig woon- werk- en leefmilieu in de stad en zo aan het welzijn van de mens.
Voorbeelden van milieuwaarde:
e. boomwaarde
De boomwaarde aan de hand van onderstaande aspecten bepaald:
Artikel 28, lid 28.4 herplantplicht
Sinds 21 november 2018 moet iedere houtopstand die geveld wordt gecompenseerd worden door het planten van bomen die vergelijkbaar zijn met de gevelde bomen. Voor elke boom die wordt gekapt, moet een nieuwe boom worden geplant. Dit noemen we de 'herplantplicht'. De belangrijkste redenen voor deze herplantplicht zijn: het bomenaantal in Utrecht minimaal op peil houden en de mogelijkheid om te kunnen handhaven als er geen herplant plaatsvindt.
Binnen 14 maanden na het krijgen van de vergunning voor het vellen moet de beplanting zijn vervangen indien het een boom betreft die op de gemeentelijke vellijst staat. Het college kan van deze termijn afwijken als een project heel lang loopt of als er andere redenen zijn die een vervanging binnen 14 maanden complex maken. Ook voor bomen die niet op de gemeentelijke vellijst staan kan het college afwijken van deze 14 maanden. De nieuwe bomen moeten op de plek waar gekapt wordt, geplant worden. Als dat niet kan, in de buurt van de plek waar gekapt wordt en als dat ook niet kan, dan mag het ook ergens anders in de stad. Als vervanging helemaal niet mogelijk is, kan in plaats daarvan een financiële compensatie worden opgelegd voor het verlies van groen. Dit geld wordt gebruikt voor het planten van bomen of groen in Utrecht. De herplant is geslaagd als de gekapte houtopstand duurzaam is vervangen door een andere boom.
Gereedmeldingsplicht
In de vergunningvoorschriften wordt de eis opgenomen dat binnen twee nadat de herplant voltooid is, dat wordt gemeld bij burgemeester en wethouders. De gemeente controleert of de herplantplicht wordt nageleefd binnen de gestelde termijn. De gereedmeldingsplicht is een belangrijk hulpmiddel voor toezicht en handhaving.
Uitzondering herplantplicht: bosplantsoen, tijdelijke natuur, botanische tuin
Bosplantsoenen zijn houtachtige beplantingen die overwegend bestaan uit inheems materiaal met, in wisselende verhoudingen en samenstelling, een kruid-, struik-, en bomenlaag. In plaats van herplant is voor bosplantsoenen 'natuurlijke verjonging' beter. Bij de kap van een boom wordt daarom geen nieuwe boom geplant, maar krijgen zaailingen in de ondergroei kans om uit te groeien tot een grote boom. Dit verhoogt de ecologische waarde van het bosplantsoen.
Tijdelijke natuur is een term vanuit de Wet natuurbescherming. De grondeigenaar heeft vooraf juridische toestemming geregeld op grond van de Wet natuurbescherming om tijdelijk natuur aan te leggen en te onderhouden die de eigenaar later mag verwijderen. Dit wordt bijvoorbeeld toegepast bij bouwprojecten wanneer de grond pas over een aantal jaar ontwikkeld wordt. In de tussentijd heeft het gebied een hoge ecologische waarde. De grote hoeveelheid bomen die zich in de tussentijd spontaan ontwikkelt, is uitgezonderd van de herplantplicht. Hierdoor zorgen we ervoor dat bomen en natuur zich ongehinderd kunnen ontwikkelen zonder de uiteindelijke ontwikkeling van het bouwproject onmogelijk te maken.
De Botanische Tuinen beheren en ontwikkelen hun bomencollectie op basis van cultuurhistorie, onderwijs, onderzoek en natuurbescherming. De kap van oude bomen en het planten van nieuwe bomen wordt al jaren van tevoren bepaald. Vaak wordt de herplantplicht op een andere wijze ingevuld, door van tevoren de nieuwe boom al op te kweken.
Om een uitzondering op de herplantplicht te krijgen, moet de aanvrager een meerjarig beheerplan maken en ter beoordeling voorleggen aan het college. Het doel van het beheerplan is om te beschrijven hoe de waarde van de bomen op peil wordt gehouden. In dit beheerplan moet de aanvrager aangeven welke bomen het behouden waard zijn of welke zij voornemers zijn te vellen en of zij daarbij in herplant gaan voorzien. Aan de hand van het beheerplan kan het college bepalen voor welke periode de vergunning wordt verleend. Bovendien kunnen voorschriften aan de vergunning worden verbonden. Aan het eind van de looptijd van de vergunning wordt het beheerplan geëvalueerd.
De indieningseisen van lid 28.5 zijn overgenomen van artikel 7.5 van de Regeling omgevingsrecht. Na invoering van de Omgevingswet zal deze regeling komen te vervallen. De indieningsvereisten moeten dan zijn geregeld in het omgevingsplan.
In lid 28.6 is de aanwijzing van de Bebouwingscontour Houtkap opgenomen die onder de Omgevingswet moet worden aangewezen op grond van artikel 5.165b van het Besluit kwaliteit leefomgeving. De Bebouwingscontour Houtkap is dezelfde als de contour op grond van de Verordening tot vaststelling van de bebouwde kom Houtopstanden 2018. Binnen deze contour is de gemeente volledig bevoegd. In de zone buiten de bebouwingscontour houtkap is de gemeente ook bevoegd, tenzij in de Rijksregels (paragraaf 11.3.2 besluit activiteiten leefomgeving) over houtopstanden, de Provincie als bevoegd gezag is aangewezen. Gemeenten mogen buiten de bebouwingscontour houtkap regels stellen over bijvoorbeeld fruit- en notenbomen, houtopstanden langs wegen en waterwegen en beplantingen in één rij langs landbouwgronden, productiebossen voor houtige biomassa en houtopstanden die een kleinere oppervlakte grond beslaan dan 10 are of bestaan uit een rijbeplanting die 20 of minder bomen omvat (art. 11.111, tweede lid van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Dit is in lijn met de huidige Wet natuurbescherming.
Als het gaat om houtopstanden die wél onder de bescherming van het Bal vallen, kunnen de gemeenten nog steeds regels stellen met andere oogmerken dan die genoemd worden in het Bal. De oogmerken in het Bal zien op natuurbescherming, instandhouding van het bosareaal in Nederland en het beschermen van landschappelijke waarden. Buiten de bebouwingscontour houtkap kunnen gemeenten dus regels stellen bijvoorbeeld ter bescherming van de cultuurhistorische of recreatieve waarde van een gebied of het voorkomen van visuele hinder of onveilige situaties. Het Bal biedt niet de mogelijkheid voor gemeenten om regels te stellen over houtopstanden buiten de bebouwingscontour houtkap met dezelfde oogmerken als de rijksregels (met de oogmerken natuurbescherming, de instandhouding van het bosareaal in Nederland of het beschermen van landschappelijke waarden). In dat geval kan de gemeente wel het stellen van extra regels aandragen bij de provincie.
De in artikel 27.7 bedoelde herplantplicht geldt niet zonder meer, maar pas wanneer burgemeester en wethouders daartoe besluiten.
Het derde lid betreft een boom of andere houtopstand die nog wel in leven is, maar waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij binnen afzienbare tijd zal teniet gaan. Krachtens het derde lid kan de zakelijk gerechtigde worden verplicht tot het in stand houden van dergelijke bomen. Deze verplichting kan inhouden het ongedaan maken of voorkomen, voor zover mogelijk van (dreigende) ernstige beschadiging of aantasting ten gevolge van weersomstandigheden, ziekten, verwaarlozing, vraat door dieren, het weghalen van bosstrooisel, bouw- en sloopwerkzaamheden, het aanleggen van terreinverhardingen, het storten van afval, enz.
In artikel 27.8 is geregeld dat de regels uit dit plan voor gaan op de regels uit de Apv. Daar waar het Chw bestemmingsplan geldt, gelden de regels uit artikel 27 van het Chw-bestemmingsplan en de artikelen 4:10 en 4:12 van de Apv. De artikelen 4:10 en 4:12 van de Apv blijven gelden naast de regels uit artikel 27 van het Chw bestemmingsplan, omdat deze artikelen niet in het Chw bestemmingsplan kunnen worden opgenomen.
Artikel 29 Overgangsrecht
In het Besluit ruimtelijke ordening zijn standaardregels opgenomen die in elk bestemmingsplan moeten worden overgenomen.
Als de in het plan opgenomen regels, voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsregels van toepassing. De overgangsregel heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.
Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, als de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.
Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn gebouwd, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.
Met een beroep op het overgangsrecht kan wel een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.
Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag ook worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.
Hiervoor is al aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Daarom is in de overgangsregeling bepaald dat het gebruik, dat al in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.
Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is natuurlijk ook afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik al zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.
Artikel 30 Slotregel
In dit artikel is de naam van het plan, de citeertitel, omschreven. De naam is een vereenvoudiging van de naam die in de officiële publicatie wordt gebruikt: "Chw bestemmingsplan circulair Bedrijvenpark Strijkviertel". Die naam in de publicatie is nodig voor de website ruimtelijkeplannen.nl.
Algemeen
Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Lijst van Bedrijfsactiviteiten. Een Lijst van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, naarmate de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. In de bijlagen bij de regels is de Lijst van Bedrijfsactiviteiten opgenomen.
Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang:
Daarnaast kan de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf relevant zijn.
Omgevingstype bepalend voor de daadwerkelijk te hanteren afstanden
De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Lijst van Bedrijfsactiviteiten zijn gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). De Lijst van Bedrijfsactiviteiten omvat de bedrijfstypen met codering volgens de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) 2008. Mocht een bedrijf meerdere SBI codes kennen dan moet voor elk aspect de grootste afstand worden genomen.
De gewenste afstand tussen een bedrijfsactiviteit en woningen (of andere gevoelige functies zoals scholen) wordt mede bepaald door het type gebied waarin de gevoelige functie zich bevindt. Volgens de VNG-publicatie worden daarbij twee omgevingstypen onderscheiden: rustige woonwijk en gemengd gebied.
Omgevingstype rustige woonwijk
In een rustige woonwijk komen enkel wijkgebonden voorzieningen voor en vrijwel geen andere functies zoals kantoren of bedrijven. Langs de randen (in de overgang naar eventuele bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Als daarmee vergelijkbare omgevingstypen noemt de VNG-publicatie onder meer een rustig buitengebied (eventueel met verblijfsrecreatie) en een stilte- of natuurgebied.
Omgevingstype gemengd gebied
In een gemengd gebied komen naast wonen ook andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Daarmee vergelijkbare gebieden zijn lintbebouwingen in het buitengebied waarin functiemenging voorkomt en gebieden gelegen direct langs een hoofdinfrastructuur. Kenmerkend voor het omgevingstype gemengd gebied is dat sprake is van een zekere verstoring en dus van een relevant andere omgevingskwaliteit dan in een rustig woongebied.
Te hanteren richtafstanden
De volgende tabel geeft voor beide omgevingstypen (rustige woonwijk en gemengd gebied) per milieucategorie inzicht in de gewenste richtafstanden. De richtafstand geldt tussen de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan (of via vergunningvrij bouwen) mogelijk is. Daarbij gaat het nadrukkelijk om een richtafstand. Kleinere afwijkingen ten opzichte van deze afstand zijn mogelijk zonder dat hierdoor knelpunten behoeven te ontstaan.
Milieucategorie | Richtafstand rustige woonwijk (in meters) | Richtafstand gemengd gebied (in meters) | |
1 | 10 | 0 | |
2 | 30 | 10 | |
3.1 | 50 | 30 | |
3.2 | 100 | 50 | |
4.1 | 200 | 100 | |
4.2 | 300 | 200 | |
5.1 | 500 | 300 | |
5.2 | 700 | 500 | |
5.3 | 1.000 | 700 | |
6 | 1.500 | 1.000 |
Toelaatbaarheid van bedrijven die onder een specifieke regelgeving vallen
Bepaalde bedrijven vallen onder een specifieke wettelijke regeling. Het betreft:
De toegepaste Lijst van Bedrijfsactiviteiten
De Lijst van Bedrijfsactiviteiten is samengesteld volgens dezelfde methodiek als de betreffende Staat van Bedrijfsactiviteiten uit de VNG-publicatie. Op een punt is een andere werkwijze toegepast:
In dit plan wordt alleen de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan de Lijst. In de Lijst van Bedrijfsacticviteiten zijn daarom alleen de activiteiten opgenomen die passen binnen de definitie van bedrijf volgens de begripsbepalingen in de regels van dit bestemmingsplan.
De toelaatbaarheid van andere functies wordt in dit plan indien nodig op een andere wijze in de regels en op de digitale verbeelding (plankaart) van dit bestemmingsplan geregeld (bijvoorbeeld horecabedrijven via een afzonderlijke Lijst van Horeca-activiteiten).
Flexibiliteit
De Lijst van Bedrijfsactiviteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De richtafstanden en inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Lijst van Bedrijfsactiviteiten is verondersteld. In de planregels is daarom bepaald dat het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van de regels en een dergelijk bedrijf toch kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Om te kunnen afwijken moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de Lijst van Bedrijfsactiviteiten niet zijn genoemd, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels opgenomen dat het college van burgemeester en wethouders vestiging van een dergelijk bedrijf via een afwijkingsbevoegdheid kan toestaan. Om te kunnen afwijken moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.
In de Lijst van Bedrijfsactiviteiten is bij de indeling van sommige bedrijfsactiviteiten uitgegaan van een continue bedrijfsvoering, waarbij de hinderlijke activiteiten ook 's nachts plaatsvinden. Dit is in de Lijst van Bedrijfsactiviteiten aangegeven met een "C" in de laatste kolom. Het kan echter voorkomen dat een specifiek bedrijf niet continu werkt. Dit gegeven kan eveneens aanleiding zijn om het bedrijf via de bovengenoemde afwijkingsbevoegdheid een categorie lager in te delen.
De categorie-indeling van horeca-activiteiten is overgenomen uit de beleidsnota Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2018. In die nota zijn de indeling en de achterliggende keuzes toegelicht, zie: het horecabeleid in de Omgevingsvisie.
De algemene regels in de hoofdstukken 3 tot en met 6 van de regels geven uitvoering aan het beleid van de Omgevingsvisie Utrecht. Dat beleid is al verwerkt in de bestemmingsplannen. In algemene regels staan geen regels die de uitvoering van het beleid in die plannen veranderen.
Het rijksbeleid en het provinciale en het waterschapsbeleid is, voor zover van belang voor het plangebied, vertaald in wetgeving. De wettelijke regelingen zijn bij het opstellen van het plan toegepast.
Het gemeentelijke, sectorale beleid is opgenomen in de Omgevingsvisie van Utrecht. Dit beleid is zoveel mogelijk verwerkt in dit plan. Er is echter ook thematisch (sectoraal) beleid dat bij de verlening van vergunningen op basis van dit plan wordt betrokken. Dit geldt voor de volgende beleidsthema's: gebouwd erfgoed, detailhandel, horeca, beleid over woningvorming en –splitsing en parkeren. Op de website Omgevingsvisie Utrecht is het beleid over deze thema's te vinden. Als burgemeester en wethouders beleidsregels hebben vastgesteld, is op die website doorgaans de link naar die regels te vinden. Beleidsregels worden overigens ook op overheid.nl gepubliceerd.
Het plan past in de verschillende thematische beleidskaders, zie ook hoofdstuk 2 van de toelichting.
Groen, natuur, fora en fauna
De regels over het vellen van een houtopstand, waaronder het kappen van een boom zijn nieuw in dit plan. De regels volgen het recente beleid: zie verder paragraaf 8.5.
De andere regels van het plan hebben geen effect op de uitvoering van het groen- of natuurbeleid.
Archeologie
Ook nieuw is dat in het plangebied de regels over archeologie gelden, in plaats van de vergelijkbare regels in de Verordening op de archeologische monumentenzorg. Omdat bij het aanwijzen van gebieden waar de verwachting bestaat dat er archeologische resten in de grond zitten een recente archeologische verwachtingenkaart is gebruikt, voldoet de gemeente aan de eisen van de Omgevingswet. In paragraaf 8.4 wordt de nieuwe regeling en de achtergronden daarvan nader toegelicht.