Plan: | Voorvliet-Noord |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0335.BPVoorvlietNoord-VA01 |
In de kern Linschoten ligt de woningbouwlocatie Voorvliet. Hier zijn ongeveer 150 woningen gepland. Voorvliet wordt door verschillende ontwikkelaars en de gemeente ontwikkeld.
Voor het gebied Voorvliet - Noord is het al mogelijk om op basis van het geldende bestemmingsplan woningen te bouwen. Door gewijzigde marktomstandigheden bestaat echter de wens om een op onderdelen gewijzigd woningbouwprogramma te realiseren. Hierdoor dient het geldende bestemmingsplan op een aantal punten aangepast te worden. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt hierin voorzien.
Het plangebied ligt in het oosten van de kern Linschoten en bestaat uit twee afzonderlijke deelgebieden. Het noordelijk deelgebied wordt begrensd door de Voorvliet in het noorden, het Weidepad in het oosten, de Jacob Barneveldstraat in het zuiden en de toekomstige gemengde bebouwing tegenover het Dorpshuis in het westen. Het zuidelijk deelgebied ligt ten zuiden van de Jacob Barneveldstraat achter de woonwagenlocatie tot aan het Weidepad.
De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: Bingmaps)
Het voorliggende bestemmingsplan vervangt het bestemmingplan 'Kern Linschoten' ter plaatse van Voorvliet-Noord. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Montfoort vastgesteld op 5 september 2011. Dit plan is op www.ruimtelijkeplannen.nl bekend als NL.IMRO.0335.BPKernLinschoten-VA03.
Het bestemmingsplan Voorvliet-Noord bestaat uit een toelichting, de planregels en een verbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd:
Dit hoofdstuk bevat een analyse van de bestaande ruimtelijke en functionele situatie in het plangebied en de directe omgeving. Daarnaast wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling in het plangebied.
Ruimtelijke structuur
Het plangebied is gelegen in de wijk Voorvliet. De wijk ligt ingekaderd tussen de kades van de hoger gelegen Montfoortse Vaart en de Voorvliet, de Laan van Rapijnen en de bebouwingscontour van Linschoten. De langgerekte vorm van Voorvliet wordt benadrukt door de van zuidwest naar noordoostlopende kades en de Jacob Barneveldstraat, die evenwijdig aan deze kades loopt.
De noordelijke grens van het plangebied, de overzijde van de Voorvliet, bestaat nagenoeg geheel uit achterkanten van woningen aan het Jaagpad. Deels bestaat de bebouwing uit rijenwoningen en twee-onder-een-kap woningen, die met hun achtertuinen direct aan de kade van de Voorvliet grenzen. In meer noordoostelijke richting bestaat de bebouwing veelal uit vrijstaande woningen. Aan het eind van het Jaagpad bevindt zich in de Voorvliet een oud gemaal.
In tegenstelling tot de Montfoortse Vaart die doorloopt tot in Montfoort, loopt de Voorvliet niet verder het landelijk gebied in. Direct achter het gemaal bevindt zich haaks op de richting van de Voorvliet de lagergelegen Middenwetering die de feitelijke grens vormt tussen de dorpskern en het open poldergebied aan de oostzijde van Linschoten. Ten oosten van het plangebied bij het Weidepad in het landelijk gebied, is een nieuw parkgebied gerealiseerd.
Functionele structuur
Ten zuiden van het plangebied ligt het tenniscomplex van tennisvereniging Linschoten met een clubgebouw, drie maal twee speelvelden en twee zogenaamde oefenkooien. Bezoekers parkeren op een aangrenzend parkeerterrein langs de Jacob Barneveldstraat. Aansluitend aan dit parkeerterrein, aan de noordwestzijde, bevindt zich een viertal woonwagenstandplaatsen.
Ruimtelijke en functionele structuur
Het plangebied ligt vrijwel geheel braak. Ter plaatse van het noordelijk deelgebied tegenover de groenvoorziening tussen het tennispark en de sporthal De Vaart zijn tijdelijke noodunits geplaatst ten behoeve van een basisschool. Deze noodunits worden binnenkort verwijderd.
De onderstaande figuur geven een impressie van de huidige situatie in het noordelijk deelgebied.
Figuur 2.1 Bestaande situatie noordelijk deelgebied (bron: Google Street View)
Oorspronkelijk stedenbouwkundig kader en programma woningbouw
In het noordelijk deelgebied waren voorheen een volkstuinencomplex en een paardenweide aanwezig. Het zuidelijk deelgebied betreft een locatie die bedoeld was voor een ruimtelijke reservering van de woonwagenstandplaatsen. Gelet op het behoud van de woonwagenstandplaatsen op de huidige plek, is deze plek nu beschikbaar voor woningbouw.
Het oorspronkelijke stedenbouwkundig kader was planologisch verankerd in het bestemmingsplan 'Voorvliet' uit 2005. Dit is in het nu geldende bestemmingsplan Kern Linschoten onverkort overgenomen. Op de locatie was volgens het stedenbouwkundig kader ruimte voor rijwoningen, twee-onder-één-kap woningen en vrijstaande woningen. Alle woningtypen zouden moeten worden uitgevoerd in twee lagen met kap.
Binnen het plangebied zal de mogelijkheid geboden worden om woningen te realiseren. In het grootste gedeelte van het plangebied zijn op grond van het geldende bestemmingsplan reeds woningen mogelijk. Er worden slechts 2 woningen extra mogelijk gemaakt ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. De verschijningsvorm van de woningen zal op de marktvraag worden afgestemd en niet in het bestemmingsplan worden vastgelegd.
Woningbouw
Ook in de toekomstige situatie blijft het mogelijk om vrijstaande, twee-onder-één-kap woningen en rijenwoningen te bouwen. Het woningbouwprogramma zal waarschijnlijk als volgt worden ingevuld:
Op de onderstaande figuur is het concept inrichtingsplan weergegeven.
Figuur 2.3 Concept stedenbouwkundig plan (bron: Grontmij)
Van de bovenstaande drie deelprojecten passen alleen de twee-onder-één-kap woningen in het geldende bestemmingsplan ‘Kern Linschoten’. De goedkope twee-onder-één-kap woningen ten zuiden van de Jabob Barneveldstraat passen niet in het bestemmingsplan omdat deze deels buiten het bouwvlak zijn gelegen (de beoogde woningen worden 3 m naar voren geplaatst). De tien rijenwoningen ten noorden van de Jacob Barneveldstraat passen niet in het bestemmingsplan omdat er geen bergingen in de voortuin mogelijk zijn.
Naast deze woningbouw worden er aan het eind van de Jacob Barneveldstraat aan beide zijden van de weg nog twee vrije kavels uitgegeven door de gemeente. Ook deze twee vrije kavels passen niet binnen het vigerende bestemmingsplan. De vrije kavels vallen deels buiten het bouwvlak. Ten gevolge van de vrije kavel aan de zuidzijde van de Jacob Barneveldstraat, valt één twee-onder-éénkapwoning binnen de verkeersbestemming van het geldende bestemmingsplan. Op de onderstaande figuur is dit zichtbaar.
Figuur 2.4 Locatie afwijking concept stedenbouwkundig plan (rood) ten opzichte van het geldende bestemmingsplan Kern Linschoten (stippellijn is de bouwvlakgrens)
De huidige maximale bouwhoogte bedraagt nu negen meter. De gemeente heeft tot slot ook de wens om deze hoogte te verhogen naar tien meter, waardoor luxere (hogere) woningen mogelijk zijn.
Ook in de toekomstige situatie is de Jacob Barneveldstraat de ontsluitingsweg van het plangebied.
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en welke regeling wordt voorgesteld.
Het voorliggende bestemmingsplan vervangt het bestemmingsplan Kern Linschoten ter plaatse van Voorvliet-Noord. Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om in het plangebied 2 nieuwe woningen te ontwikkelen. In de rest van het plangebied waren reeds woningen mogelijk op grond van het geldende bestemmingsplan. De wijziging van het bestemmingsplan ter plaatse van de woningen die reeds mogelijk zijn op grond van het geldende plan betreft slechts kleinschalige aanpassingen, zoals wijzigingen van van het bouwvlak, de verhouding tussen de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen' en de maximum bouwhoogte. Daarnaast biedt het voorliggende bestemmingsplan de nieuwe mogelijkheid om bergingen op te richten voor de voorgevel van de woningen (zie ook paragraaf 2.3.1).
Gelet op de bovenstaande concrete aanpassingen ten opzichte van het geldende bestemmingsplan is gekozen voor een gedetailleerde planvorm.
Deze planvorm maakt de toekomstige bouwplannen mogelijk en biedt tevens de waarborg dat de kwaliteit in het gebied in de toekomst als zodanig kan worden beheerd en behouden.
Het bestemmingsplan is opgesteld conform de landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
Begrippen (Artikel 1)
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Tuin (Artikel 3)
De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor de voortuinen of zijtuinen bij de op toekomstige woningen. Op gronden met de bestemming Tuin zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan met uitzondering van de gronden met de aanduiding 'bijgebouwen'. Op deze gronden zijn onder voorwaarden bijbehorende bouwwerken toegestaan.
Wonen (Artikel 4)
In het bestemmingsplan komt uitsluitend de woonfunctie voor. De regeling voor de woonpercelen bestaat uit twee bestemmingen: Wonen en Tuin. De bestemming Tuin is al besproken onder artikel 3.
De toekomstige woningen zelf zijn voorzien van de bestemming Wonen. De basis voor de regeling van de woningen wordt gevormd door een regeling die bestaat uit gronden met en zonder bouwvlak.
Ter plaatse van de toekomstige hoofdgebouwen (= de woning) die worden ontwikkeld door de projectontwikkelaar is een bouwvlak opgenomen op grond van het stedenbouwkundig plan. De gronden buiten het hoofdgebouw (zij- en achtererf) zijn gelegen buiten het bouwvlak. De gronden aan de voorzijde zijn bestemd als Tuin.
In het plangebied worden daarnaast twee vrije kavels door de gemeente uitgegeven. Deze gronden zijn aangeduid met de aanduiding 'vrijstaand'. Hier mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd. Omdat het om vrije kavels gaat is de positie van de woning niet vastgelegd door middel van een strak bouwvlak. Ter plaatse is dan ook een ruim bouwvlak opgenomen. Binnen het bouwvlak mag het bouwperceel tot ten hoogste 60% worden bebouwd of overdekt.
Bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken
De gronden achter en deels naast het hoofdgebouw c.q. de woning zijn te gebruiken voor uitbreiding van het hoofdgebouw of voor de bouw van bijgebouwen (de bijbehorende bouwwerken). De regeling in artikel 4 bevat bepalingen met betrekking tot oppervlakte en hoogte van bijbehorende bouwwerken. Daarnaast zijn regels opgenomen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde (overige bouwwerken).
Aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
Aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn als ondergeschikte functie bij de hoofdfunctie wonen toegestaan. Deze mogen alleen voorkomen zolang de omvang niet meer dan 25% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing bedraagt. Dit geldt tot een maximum van 30 m² per woning. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van deze regeling tot een maximum van 50 m² indien daarbij wordt aangetoond dat aan de opgenomen voorwaarden kan worden voldaan (onder andere geen hogere parkeerdruk, geen aantasting woonmilieu etc.).
Mantelzorg
In de specifieke gebruiksregels is bepaald dat bijgebouwen niet gebruikt mogen worden als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte. In de regels is een uitzondering gemaakt ten behoeve van het toestaan van mantelzorg. In de afwijkingsbevoegdheid zijn hiervoor een aantal voorwaarden gesteld.
Waterstaat - Waterkering (Artikel 5)
Deze dubbelbestemming is toegekend aan de waterkering (kernzone inclusief beschermingszones) langs de Montfoortse Vaart.
Deze gronden hebben een waterkerende functie of zijn van invloed op de waterkering. Er is sprake van samenvallende bestemmingen, waarbij de met Waterstaat - Waterkering samenvallende bestemmingen ondergeschikt zijn. Dit uitgangspunt is vertaald in de betreffende bouwregels. Langs de bestemming Waterstaat - Waterkering zijn beschermingszones aanwezig waarop de Keur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden van toepassing is.
Indien bij een omgevingsvergunning wordt afgeweken van de bepalingen in de regels, dient het bevoegd gezag de waterkeringsbelangen in acht te nemen.
In de algemene regels zijn aanvullende regels opgenomen met betrekking tot bouwen. Daarnaast bevat dit hoofdstuk algemene afwijkings- en wijzigingsregels.
Antidubbeltelregel (Artikel 6)
Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
Algemene bouwregels (Artikel 7)
Overschrijding bouwgrenzen
Dit lid bevat een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen. De overschrijding van de bouwgrenzen dient wel beperkt te zijn.
Ondergrondse bouwwerken
In dit lid is bepaald dat ondergrondse bouwwerken niet zijn toegestaan.
Algemene afwijkingsregels (Artikel 8)
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om af te wijken van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
Algemene wijzigingsregels (Artikel 9)
In dit artikel is opgenomen dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen.
Overige regels (Artikel 10)
Werking wettelijke regelingen
In de regels van een bestemmingsplan wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het plan. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.
Het laatste hoofstuk van de regels bestaat uit het overgangsrecht en de slotregel.
Overgangsrecht (Artikel 11)
Dit artikel regelt de bebouwing en het gebruik van gronden en opstallen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan in strijd zijn met de bouwregels, gebruiksregels of beide.
De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).
Slotregel (Artikel 12)
In deze regel wordt beschreven wat de titel van het plan is.
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. Bro wordt een conceptversie van het plan toegestuurd aan het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht bij de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het onderhavige bestemmingsplan is voor in een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorzien, omdat het bestemmingsplan voorziet in de bouw van 2 extra woningen ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. Deze woningen worden als vrije kavels door de gemeente uitgegeven.
In afwijking van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad kan besluiten bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen indien:
De gronden waarop in het onderhavige bestemmingsplan bouwplannen, als bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, zijn voorgenomen, zijn in eigendom van de gemeente. Voor de bouwplan(nen) op gronden die eigendom zijn van de gemeente wordt het verhaal van kosten gedekt via de gronduitgifte.
Het bestemmingsplan is hiermee economisch uitvoerbaar.
In dit hoofdstuk is het relevante beleid van de verschillende overheidsniveaus samengevat en wordt geconcludeerd wat de gevolgen zijn voor het plangebied.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruime (SVIR, 2012) en Besluit algememe regels ruimtelijke ordening (Barro, 2011)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.
Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Besluit algemene
regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. Het Barro is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
Op 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Voor dit bestemmingsplan is van belang dat aan artikel 3.6.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd. Dit artikel bepaalt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een verantwoording dient te bevatten dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Om het proces van stedelijke ontwikkelingen op een gewenste wijze te laten plaatsvinden worden stappen voorgeschreven ('de treden van de ladder').
Toetsing van het bestemmingsplan aan het Rijksbeleid Het bestemmingsplan is niet in strijd met nationale belangen zoals deze zijn opgenomen in het Barro en de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Ook is het bestemmingsplan niet in strijd met artikel 3.6.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. De ontwikkeling van woningen binnen het plangebied was reeds voorzien in het vigerende bestemmingsplan. Uitsluitend de twee extra woningen kunnen worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het gaat hier echter om uitbreiding van slechts twee woningen op een locatie die reeds is aangewezen als woningbouwlocatie. De beoogde 2 extra woningen zijn daarom niet als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro is aan te merken. |
Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is.
Op 4 februari 2013 is de PRS vastgesteld en dus van belang voor de gemeenten. Met behoud van ruimtelijke kwaliteit als uitgangspunt krijgen de gemeente meer eigen invulling, zolang dit past binnen de gestelde kaders.
In de PRS is de rode contour opgenomen waarbinnen 2/3 van het woningbouwprogramma zal moeten worden gerealiseerd. Het plangebied ligt in zijn geheel binnen deze rode contour van Linschoten, zie figuur 5.1.
|
Figuur 5.1 Uitsnede Procvinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (kaart wonen en werken)
Provinciale ruimtelijke verordening 2013
De provincie Utrecht heeft op 4 februari 2013 de nieuwe provinciale ruimtelijke verordening vastgesteld. Deze verordening is een doorvertaling van de PRS in regels waar lagere overheden aan moeten voldoen bij het opstellen van hun beleid.
De contouren in deze verordening zijn in overeenstemming met de contouren zoals deze in de PRS zijn opgenomen. Voor het plangebied zijn met name de regels van belang voor het 'stedelijke gebied'. In artikel 3.1 onder 3 wordt gesteld dat ruimtelijke plannen in hun toelichting een beschrijving hebben waarin wordt verwoord op welke wijze rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Indien het ruimtelijke plan betrekking heeft op grootschalige verstedelijking bevat de toelichting ook een wijze waarop rekening is gehouden met overstromingsgevaar.
Ook zijn binnen de provinciale verordening de vrijwaringszones versterking regionale waterkeringen opgenomen. De verordening geeft aan dat ter plaatse van de deze vrijwaringszones de waterkering en de vrijwaringszones aan beide zijden in ruimtelijke plannen worden beschermd.
Het plangebied ligt voor een gedeelte binnen de vrijwaringszone van een waterkering, zie figuur 5.2.
Figuur 5.2 Uitsnede Provinciale ruimtelijke verordening (kaart: bodem en water)
Toetsing van het bestemmingsplan aan het provinciale beleid Het plangebied is gelegen binnen de rode contour van Linschoten. Het plan voorziet in een technische aanpassing van het bestemmingsplan Kern Linschoten ter plaatse van Voorvliet-Noord, alsmede in het mogelijk maken van twee extra woningen. Een dergelijke ontwikkeling is niet in strijd met de beleidsregels voor het 'stedelijke gebied'. In het plangebied is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen ter plaatse van de regionale waterkering. Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan niet in strijd is met de provinciale belangen. |
Dorpvisie Linschoten 2030
De in 2011 vastgestelde dorpsvisie Linschoten is een onderdeel van de totale structuurvisie voor de gemeente Montfoort 'Totaalvisie Montfoort 2030'. De structuurvisie “Totaalvisie Montfoort 2030” geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van de gehele gemeente Montfoort. Door de visie is voor een ieder in algemene zin duidelijk of bepaalde initiatieven daarbinnen passen. Voor andere overheden kan de structuurvisie duidelijk maken hoe wij het bovenlokale beleid uit hebben gewerkt op gemeentelijk schaalniveau. De structuurvisie is een belangrijk kader voor de afweging van concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet daartoe van uitvoeringsinstrumenten, zoals het vaststellen
van bestemmingsplannen, het sluiten van anterieure overeenkomsten en het beschikbaar stellen van financiële middelen.
Aan de basis van de Dorpsvisie Linschoten 2030 staan de volgende uitgangspunten:
Woningbouw
Op de visiekaart is te zien dat het plangebied aangemerkt is als locatie waar woningbouwontwikkeling kan plaatsvinden.
Uitsnede visiekaart Dorpvisie Linschoten (bron: gemeente Montfoort)
In de Dorpsvisie wordt aangegeven dat voor de nieuw te ontwikkelen woonbebouwing deze in schaal, maat en uitstraling moet passen bij het huidige dorp. Dit houdt in dat daar waar gestapelde bouw wordt gerealiseerd deze zeker niet hoger is dan de kerktoren.
Woningmarktonderzoek en Nota Volkshuisvesting (2009)
De gemeente Montfoort heeft in 2009 een woningmarktonderzoek laten doen om een basis te hebben voor het opstellen van de structuurvisie, de Dorpsvisie en de Nota Volkshuisvesting. In dit onderzoek is gekeken naar de verwachte woningbehoefte in 2020 in kwantitatieve zin en de woonwensen per huishoudenstype.
Voor de kern Linschoten is de verwachting dat (op basis van vertrekoverschot) in 2020 het aantal huishoudens met 80 zal zijn toegenomen.
Er is in de koopsector met name een grote vraag naar enerzijds twee-onder-één kap woningen en vrijstaande woningen, en anderzijds naar meergezinswoningen en seniorenwoningen. Dit geldt voor beide kernen in de gemeente Montfoort. Een overschot dreigt te ontstaan aan rijenwoningen. Dit is op zich logisch, omdat op dit moment het grootste deel van de woningvoorraad hieruit bestaat.
In de Nota Volkshuisvesting wordt onderschreven dat het toevoegen van nieuwe woningen aan de woningvoorraad van belang is voor het voorzieningen niveau in Linschoten op peil te kunnen houden.
Bestemmingsplan Kern Linschoten (2011)
Het bestemmingsplan Kern Linschoten is door de gemeente Montfoort vastgesteld op 5 september 2011 en is daarmee het vigerende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied.
Het plangebied is nu bestemd als Tuin, Verkeer - Woonomgeving en Wonen. De positie en de vorm van het bouwvlak binnen de woonbestemming zijn afgestemd op de eerdere bouwplannen die er voor het plangebied waren. De huidige bouwplannen passen wat betreft het bouwvlak en de maximum bouwhoogte niet in het vigerende bestemmingsplan. Dit geldt ook voor de maximum bouwhoogte. De twee extra woningen die worden toegevoegd hebben de bestemming Verkeer - Woonomgeving.
Toetsing van het bestemmingsplan aan het gemeentelijk beleid Het gedeelte van het plangebied waar de woningen zijn gepland is op de kaart van de Dorpsvisie Linschoten 2030 aangewezen als woningbouwlocatie. De beoogde woningbouw is niet hoger dan de kerktoren. Ook wordt geen gestapelde bouw beoogd in het bestemmingsplan. De ontwikkeling zoals deze door dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt past om die reden binnen de Dorpsvisie Linschoten 2030. Het bestemmingsplan is daarnaast in overeenstemming met de Nota Volkshuisvesting en het Woningbehoefteonderzoek. In het voorliggende bestemmingsplan wordt de mogelijkheid geboden om naast de geplande rijenwonigen ook vrijstaande en twee-onder-eén-kap woningen te bouwen die voldoen aan de gewenste maatvoering. Het bestemmingsplan speelt daardoor in op de toenemende behoeftevraag naar moderne twee-onder-één kap woningen en vrijstaande woningen. |
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer
Vanaf de Jacob Barneveldstraat kan in zuidwestelijke richting via de Laan van Rapijnen de N204 worden bereikt, of verder door richting de Dorpsstraat om zo in het centrum van Linschoten uit te komen.
Voor het langzaam verkeer is vanaf de Jacob Barneveldstraat de mogelijkheid om in zowel zuidwestelijke richting als noordoostelijke richting te gaan. Net als bij het gemotoriseerde verkeer, biedt de zuidwestelijke richting de mogelijkheid om Linschoten te verlaten of het centrum of andere delen van Linschoten te bereiken. Via de noordoostelijke richting kan het langzaam verkeer het buitengebied bereiken om zo via de Cattenbroekerdijk richting Woerden of Montfoort te gaan. De langzaamverkeersroute over de Jacob Barneveldstraat is een belangrijke recreatieve route die ook in de dorpsvisie wordt erkend.
Door de kern Linschoten loopt een busroute van de openbaarvervoersdiensten in de richtingen Montfoort-Woerden en Oudewater-Woerden. De haltes van deze dienst zijn gelegen langs de Van Rietlaan, de Laan van Overvliet ter hoogte van het Jaagpad en langs de Laan van Rapijnen. Het plangebied is binnen 500 m van de halte aan de Laan van Overvliet gelegen.
Binnen het plangebied kunnen ten opzichte van het geldende bestemmingsplan maximaal 2 extra woningen worden gerealiseerd. Uitgaande van maximaal 8,6 mvt/etmaal per woning (publicatie 317 CROW: weinig stedelijk gebied, ligging rest bebouwde kom), bedraagt de verkeersgeneratie circa 19 mvt/etmaal.
De ontsluitende wegen zijn voldoende ingericht om dit extra verkeer te kunnen verwerken.
In het plangebied worden 2 extra woningen mogelijk gemaakt. Het parkeerkencijfer bedraagt 2,7 parkeerplaats per woning. Dit resulteert in 6 parkeerplaatsen ten behoeve van de woningen.
Deze parkeerplaatsen zullen gerealiseerd worden. In de parkeerbalans voor Voorvliet is hiermee rekening gehouden.
De bereikbaarheid van het plangebied is goed. Door de inrichting conform Duurzaam Veilig is de verkeersveiligheid rond het plangebied voldoende gewaarborgd. Het extra verkeer ten gevolge van de nieuwe ontwikkeling zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling. Er worden voldoende parkeerplaatsen aangelegd om in de eigen parkeerbehoefte te voorzien. Het aspect verkeer staat de realisatie van de 2 extra woningen dan ook niet in de weg.
Toetsingskader
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (vóór 1987), dat niet-functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd.
De bodem dient geschikt te zijn voor de beoogde functie (of voor het beoogde gebruik).
Onderzoek en conclusie
De 2 woningen die door middel van dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, maken onderdeel uit van de totale woningbouwlocatie Voorvliet. Hier zijn in het verleden diverse bodemonderzoeken verricht.
De vrije kavel aan de noordzijde van de Jacob Barneveldstraat heeft in het geldende bestemmingsplan al een woonbestemming. Derhalve is geen sprake van een functiewijziging. De bodemkwaliteit zal gelet op deze bestemming geschikt zijn voor de beoogde woning.
Aan de zuidzijde van de Jacob Barneveldstraat wordt een gedeelte van de verkeersbestemming gewijzigd naar een woonbestemming. Gelet op de eerder verrichte onderzoeken in Voorvliet (Rapport betreffende een verkennend bodemonderzoek Jacob Barneveldstraat (ong) te Linschoten, kenmerk 05066619/AL/rap2, d.d. 8 september 2005 en Rapport verkennend en nader bodemonderzoek Voortvliet te Linschoten, Grontmij, referentienummer 13/99091790/BJ,versie D3 d.d. 4 mei 2009), wordt geconcludeerd dat in geen enkel geval sprake was van ernstige bodemverontreiginging. Mede gezien het (historisch) gebruik van deze gronden, wordt ook voor dit gedeelte van het plangebied aangenomen dat het aspect bodem de uitvoering van het plan niet in de weg staat. In het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen zal een bodemonderzoek uitgevoerd worden.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer heeft in een vroeg stadium overleg gevoerd met de waterbeheerder over het ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
In de Waterstructuurvisie is door het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden een langetermijnvisie (voor 2050) en een middellangetermijnvisie (tot 2015) ontwikkeld voor een duurzamer waterbeheer voor het beheersgebied. In het plangebied speelt het ontwikkelen van een duurzaam stedelijk waterbeheer. Het gaat dan met name om schoon oppervlaktewater, het zo lang mogelijk vasthouden, infiltreren, afkoppelen van hemelwater en waar mogelijk aanleggen van een verbeterd gescheiden riolering.
Water voorop!, zo luidt de van het Waterbeheerplan 2010-2015 van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. In dit plan staat hoe het Hoogheemraadschap zorgt voor een duurzaam, schoon en veilig watersysteem. Zo'n systeem draagt bij aan een betere leefomgeving van mens, dier en plant. Het Hoogheemraadschap geeft in het waterbeheerplan een overzicht van:
Het gaat hierbij om de beleidsvelden veiligheid, watersystemen en (afval)waterketen in samenhang met de ruimtelijke omgeving, natuur- en milieudoelen en maatschappelijke en klimatologische ontwikkelingen. Het Hoogheemraadschap zorgt als waterautoriteit voor veilige dijken, droge voeten en schoon water. Kernwaarden bij onze aanpak zijn: duurzaamheid, kwaliteit, resultaatgerichtheid, innovativiteit en efficiency.
Beleidsregels Keur 2009
Beleidsregel 13
Deze beleidsregel is van toepassing in het gehele beheersgebied van het Waterschap en geldt zowel binnen als buiten de bebouwde kom. Doel van het beleid is om effecten van nieuwe stedelijke uitbreidingen te neutraliseren. Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes of enkele woningen, moeten compenseren, is een ondergrens ingesteld. De minimale oppervlakte waarvoor deze beleidsregel geldt, bedraagt binnen de bebouwde kom 500 m² nieuw verhard oppervlak waarvan het hemelwater direct of indirect op het oppervlaktewater wordt geloosd en buiten de bebouwde kom 1.000 m² nieuw verhard oppervlak (zie Besluit algemene regels keur HDSR 2009, algemene regel 14).
Uitbreiding van verhard oppervlak moet, vanuit hydrologische optiek gezien, waterbalansneutraal plaatsvinden. Indien dit niet kan door infiltratie in de bodem, kan dat door nieuwe bergingscapaciteit aan te leggen die de extra afvoer van het nieuwe verharde oppervlak als het ware neutraliseert dan wel de piekafvoer opvangt. De aanvrager (veroorzakerprincipe) moet zelf bij de vergunningaanvraag aangeven hoe en welke voorzieningen getroffen zullen worden om de lozing terug te brengen tot de maatgevende afvoer. Daarvoor moet een beheerplan worden overlegd. Indien dat niet mogelijk is zijn de volgende maatregelen (in volgorde van belangrijkheid) mogelijk:
Het Hoogheemraadschap kan tijdens een watertoetsproces, of in het vooroverleg van de vergunningaanvraag, adviseren bij het maken van keuzes.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen aan weerszijden van de Jacob Barneveldstraat in Linschoten en bestaat uit onverhard, braakliggend terrein en een parkeerterrein.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit rivierkleigrond. Er is sprake van grondwatertrap III. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 m beneden maaiveld is gelegen en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,8 en 1,2 m beneden maaiveld.
Waterkwantiteit
In het plangebied zijn geen watergangen gelegen.
Veiligheid en waterkeringen
Langs de Voorvliet is een regionale waterkering gelegen. Delen van het plangebied liggen binnen de kern-/beschermingszone van deze waterkering. Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is in de huidige situatie niet op een rioolstelsel aangesloten.
Toekomstige situatie
Algemeen
De ontwikkeling in het plangebied bestaat uit de realisatie van maximaal 2 extra woningen boven de al geplande woningbouw.
Waterkwantiteit
Bij een toename in verhard oppervlak dient deze toename gecompenseerd te worden door de aanleg van functioneel open water. De compensatie-eis van het Hoogheemraadschap is dat 15% van de toename in verharding boven de 500 m² gecompenseerd dient te worden. De demping van watergangen dient volledig te worden gecompenseerd.
Voor een groot deel van het plangebied was in het verleden al woningbouw voorzien. Hiervoor zijn met het Hoogheemraadschap al afspraken gemaakt over watercompensatie. De percelen waar 2 extra woningen mogelijk gemaakt worden hebben een oppervlakte van minder dan 500 m². Aangezien er geen watergangen gedempt worden ter plaatse van deze locatie en de toename van verharding onder de drempelwaarde van 500 m² blijft, is watercompensatie niet aan de orde.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Waterstaat - Waterkering in het bestemmingsplan
Voor de waterkering langs de Voorvliet geldt een zogenaamde dubbelbestemming. Deze gronden hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundig systeem ter plaatse.
Toetsingkader
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet (Ffw), de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Vogel- en Habitatrichtlijn
De natuurbescherming is onderverdeeld in gebiedsbescherming en soortbescherming. De gebiedsbescherming vindt plaats via de Vogel- en Habitatrichtlijn, richtlijnen voor Natura 2000. Deze richtlijnen zijn uitgewerkt in nationale wetgeving en niet rechtstreeks van toepassing.
Natuurbeschermingswet
De Natuurbeschermingswet (1998) regelt de bescherming van gebieden die in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn beschermd moeten worden. Alleen binnen die gebieden is de wet van toepassing.
Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet regelt de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen die voorzien in een bescherming van vogel-, planten- en diersoorten en hun leefomgeving. De planten en dieren kunnen op drie manieren beschermd worden: de soort beschermen, de leefomgeving beschermen en schadelijke handelingen verbieden.
De Flora- en faunawet beschermt in beginsel alle flora en fauna. De in de Flora- en faunawet opgenomen dier- en plantensoorten zijn (middels de AMvB, Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten behorende bij de Flora en faunawet) onderverdeeld in drie categorieën. Voor de soorten uit tabel 1 is geen ontheffing nodig bij ruimtelijke ingrepen of bestendig beheer. Wel blijft voor deze soorten de zorgplicht uit de Flora- en faunawet van kracht. Voor de soorten uit tabel 2 kan een vrijstelling tot ontheffingaanvraag gelden als de initiatiefnemer van ruimtelijke ontwikkelingen en beheer over een goedgekeurde gedragscode beschikt. Dit geldt ook voor de soorten uit tabel 3, als er sprake is van bestendig beheer en onderhoud. Voor andere ontwikkelingen bij soorten uit tabel 3 blijft een ontheffingaanvraag verplicht.
Onderzoek en conclusie
Het plangebied bestaat uit een braakliggend terrein. Het terrein is in het verleden al (deels) bouwrijp gemaakt en bestaat uit gras en zand. Er is geen beplanting aanwezig.
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van en ligt niet nabij een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 (zie figuur 6.1). Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), de groene contour of andere provinciale waardevolle natuurgebieden. De ontwikkeling van 2 extra woningen in het plangebied is niet van invloed op (veel) verder weg gelegen gebieden, aangezien er allerlei tussenliggende verstorende bronnen aanwezig zijn. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Figuur 6.1 Beschermde natuurgebieden (bron: provinciale ruimtelijke structuurvisie 2013-2028, digitale kaart provincie Utrecht)
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna Ffw) nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend.
De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.
Toetsingskader
Wet op de archeologische monumentenzorg
In 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder betaalt' voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden, als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Archeologiebeleid gemeente Montfoort
De gemeente Montfoort heeft een archeologische beleidskaart waarop aangegeven is in welke gebieden en gevallen archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. In Linschoten zijn terreinen van archeologische waarde aanwezig. Daarnaast zijn in Linschoten gebieden met een hoge, middelhoge en lage archeologische verwachtingswaarde aanwezig. Het plangebied heeft geen archeologische verwachting.
Onderzoek en conclusie
Archeologie
Voor het plangebied en omliggende gronden is in opdracht van de gemeente Montfoort in 2005 een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 2.
De bodem bleek oppervlakkig (20 cm –mv) tot diep verstoord (maximaal 90 cm –mv) te zijn. Deze verstoring was een gevolg van de recente inrichting van het gebied en landbouwkundig gebruik. Uit de boringen bleek de aanwezigheid van geulzand en oeverafzettingen van de Linschoter stroomgordel en de aanwezigheid van een veenstroom onder de recente verstoorde bovengrond.
Op basis van dit vooronderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek aanbevolen1. Wel blijft bij bodemingrepen de Monumentenwet 1988 van kracht, die eist dat archeologische vondsten of structuren binnen drie dagen aan de bevoegde instanties moeten worden gemeld.
Cultuurhistorie
Binnen het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. In het archeologisch vooronderzoek is ook gekeken naar de cultuurhistorische achtergrond van het plangebied. Ook hier uit is naar voren gekomen dat er geen noemenswaardige cultuurhistorische waarde aan het gebied kan worden toegekend.
Geconcludeerd wordt dat het aspect Archeologie en cultuurhistorie de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
Toetsingskader
VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009)
Bij het opstellen van een ruimtelijk plan moet de invloed van bestaande (of nieuw te vestigen) bedrijvigheid op de leefomgeving afgewogen worden. Door milieuzonering wordt een ruimtelijke scheiding aangebracht tussen milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals wonen).
De VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (2009) geeft richtlijnen voor de in acht te nemen afstanden. Deze afstanden worden gemeten tussen de grens van de bestemming die bedrijven/milieubelastende activiteiten toestaat en de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het ruimtelijk plan mogelijk is.
Van belang bij milieuzonering is dat:
Onderzoek en conclusie
Ter plaatse van het plangebied worden geen nieuwe bedrijven mogelijk gemaakt. Wel dient bij de beoogde ontwikkeling van de 2 extra woningen rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder van omliggende bedrijven of voorzieningen.
In de omgeving van het plangebied zijn voornamelijk woningen gelegen. Woningen zijn geen milieuhinderlijke functies. Ten zuidwesten van het plangebied is een tenniscomplex gesitueerd en ten zuiden en zuidoosten is een sportcomplex gelegen. Voor zowel het tennis- als het sportcomplex geldt een richtafstand van 50 m op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering ten opzichte van een rustige woonwijk, om zowel licht- als geluidshinder te voorkomen. De 2 woningen die extra mogelijk gemaakt worden liggen op meer dan 50 m afstand van deze voorzieningen. Er wordt daarom voldaan aan de richtafstand voor het tennis- en sportcomplex.
Ter plaatse is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast wordt de milieuruimte van bedrijven niet belemmerd. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de uitvoering van het plan daarom niet in de weg.
Toetsingskader
Besluit externe veiligheid inrichtingen en Besluit externe veiligheid buisleidingen
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer - over weg, water en spoor en door buisleidingen - van gevaarlijke stoffen. Ook de risico's van het gebruik van luchthavens en de mogelijke aanwezigheid van explosieven vallen onder externe veiligheid.
Elk nieuw ruimtelijk plan moet volgens de Wet ruimtelijke ordening getoetst worden aan de normen voor plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen, zoals deze op dit moment luiden (Revi II) bevat de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen. Hierbij kan gedacht worden aan risico's van onder andere tankstations met lpg, gevaarlijke stoffen (PGS-15)-opslagplaatsen en ammoniakkoelinstallaties.
De normstelling voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (voor zowel weg, spoor als water) is gebaseerd op de Nota Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (RNVGS) (2006). De nota heeft geen wettelijk bindende werking maar is niet vrijblijvend. Een voorstel voor een wettelijke regeling voor vervoer van gevaarlijke stoffen is in voorbereiding.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb, 2011) is gebaseerd op de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Onderzoek en conclusie
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn die van invloed zijn op de veiligheidssituatie in het plangebied. Deze worden in het bestemmingsplan ook niet mogelijk gemaakt. Tevens vindt er in de directe omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen.
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen buiten de vastgestelde routes is een ontheffing nodig. Er kan langs het plangebied dus wel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats vinden maar de frequentie daarvan is (door het lokale karakter van het transport) dermate laag dat daardoor geen risico's ontstaan die ruimtelijk relevant zijn.
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek en conclusie
Er zijn in het plangebied geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Beoogde ontwikkeling
Binnen het plangebied worden twee woningen mogelijk gemaakt. Woningen zijn op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies. Het plangebied is echter niet gelegen binnen een wettelijke geluidszone. Wel is langs het plangebied een 30 km/h-weg gelegen, de Jacob Barneveldstraat. Op grond van jurisprudentie en in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' is de geluidsbelasting van deze weg bepaald en beoordeeld of sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Toetsingskader
Normstelling
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging.
De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
30 km/h-wegen
Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h of lager op basis van de Wgh niet gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de uiterste grenswaarde van 63 dB (binnenstedelijke situatie) als referentiekader gehanteerd. De voorkeursgrenswaarde geldt hierbij als richtwaarde en de uiterste grenswaarde als maximaal aanvaardbare waarde.
Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een representatief te achten snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Deze aftrek is op alle genoemde geluidsbelastingen toegepast tenzij anders vermeld.
Onderzoek
Rekenmethodiek en invoergegevens
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. De resultaten zijn opgenomen in Bijlage 1.
Van de Jacob Barneveldstraat zijn geen verkeersgegevens bekend. De intensiteit op het weggedeelte, tussen de zijweg naar Voorvliet-Zuid en het Weidepad. ligt laag en is beperkt tot het verkeer van en naar de aanliggende woningen. De intensiteit zal daarom niet hoger liggen dan 150 mvt/etmaal. Op het wegvak van de Jacob Barneveldstraat ten westen van Voorvliet-Zuid en de toegangsweg naar Voorvliet-Zuid, wordt uitgegaan van maximaal 1.300 mvt/etmaal in aansluiting op het bestemmingsplan Voorvliet-Zuid.
De wegdekverharding van de Jacob Barneveldstraat bestaat uit elementenverharding in keperverband. Voor de voertuigverdeling van het verkeer op de Jacob Barneveldstraat van buurtverzamelwegen (onderzoek RBOI 2009).
Het bouwvlak van de nieuwe woning ten noorden van de Jacob Barneveldstraat ligt op een afstand van 9 m uit de wegas. De woning ten zuiden van de weg ligt op 7 m uit de wegas. Daarnaast komt het bouwvlak van reeds geprojecteerde woningen ten zuiden van de Jacob Barneveldstraat dichter bij de weg te liggen. Deze afstand bedraagt eveneens 7 m. Ook komt het bouwvlak dichtbij de weg naar Voorvliet-Zuid te liggen. Deze afstand bedraagt 5 m.
Resultaten niet gezoneerde weg
Uit de berekeningen blijkt dat de richtwaarde van 48 dB langs het doodlopende wegvak van de Jacob Barneveldstraat niet wordt overschreden. De maximale geluidsbelasting bedraagt 42 dB aan de gevels van de nieuwe woning en de reeds geprojecteerde woningen ten zuiden van de weg. De nieuwe woning ten noorden van de weg ondervindt een geluidsbelasting van maximaal 41 dB.
Op de kopse kant van het zuidelijk bouwvlak treedt een hogere geluidsbelasting op als gevolg van het westelijk deel van de Jacob Barneveldstraat en de toegangsweg naar Voorvliet-Zuid. De geluidsbelasting bedraagt hier 54 dB en overschrijdt de richtwaarde van 48 dB met 6 dB. De maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB wordt niet overschreden.
Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting
De geluidsbelasting kan worden gereduceerd door maatregelen te treffen aan de bron of in het overdrachtsgebied. Daarbij kan gedacht worden aan het verlagen van de maximumsnelheid of verkeersintensiteit. Beide maatregelen zijn verkeerskundig niet aanvaardbaar en zou leiden tot een slechte bereikbaarheid van de omliggende percelen. Het treffen van bronmaatregelen in de vorm van asfaltverharding in plaats van klinkers is in 30 km/h-gebieden niet wenselijk. Klinkers benadrukken het verblijfskarakter van een gebied en hebben een snelheidsbeperkende werking. Maatregelen in het overdrachtsgebied, zoals geluidsschermen, zijn in binnenstedelijk gebied niet inpasbaar.
Conclusie
Ten gevolge van het verkeer op de Jacob Barneveldstraat is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat aan de gevel. Alleen aan de kopse kant van het zuidelijk bouwvlak wordt de richtwaarde van 48 dB overschreden. Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting zijn niet mogelijk of doelmatig. De maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB wordt niet overschreden. Het aspect wegverkeerslawaai staat de realisatie van de nieuwe woningen dan ook niet in de weg.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 6.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekende mate (nibm)
In dit Besluit is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek en conclusie
De ontwikkeling in het plangebied is met de realisatie van 2 extra woningen dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het Besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de M.A. Reinaldaweg (als maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is weergegeven dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in het geval dit gaat om een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat (bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal 2 woningen. Dit is dus ruim minder dan de drempelwaarde die uit het Besluit volgt.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
De gemeente Montfoort heeft een duurzaamheidsambitie vastgelegd voor de nieuwbouw binnen de gemeente. De ambitie is uitgedrukt in een '7' op alle punten van duurzaamheid die binnen de GPR-methodiek (GPR = Gemeentelijke Prestatie Richtlijn) versie 3.2 worden onderscheiden. Deze ambitie houdt in dat nieuwbouw wordt gerealiseerd met een circa 15% betere prestatie op het gebied van energie, materialen, afval, water, gezondheid en woonkwaliteit dan wettelijk is vereist.
De gemeente heeft de mogelijkheid voor het stellen van voorwaarden om de gestelde ambitie op deze locatie te realiseren.
Duurzaam bouwen verhoogt de kwaliteit en kan de marktwaarde van de woningen verhogen. Het lagere energiegebruik is positief voor de woonlasten. De woningen die vanaf 2015 worden gebouwd zijn veel energiezuiniger dan de huidige nieuwbouw. Al bij de huidige energieprijzen is het realiseren van de energieprestatie die vanaf 2015 wordt verplicht rendabel te realiseren. Bij een goede voorbereiding en integrale afweging is een terugverdientijd (bij koopwoningen) vanaf 10 jaar te realiseren.