direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Cattenbroekerdijk 44
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0335.BPCattenbroedijk44-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De agrarische bedrijfsvoering aan de Cattenbroekerdijk 44 is beëindigd en het perceel is recent verkocht. De nieuwe eigenaar wil de bestemming wijzigen in 'wonen' en de volgende activiteiten gaan ontplooien:

  • een thee- en koffietuin 'Cattenbroek'. Op het voorerf wordt een theetuin gemaakt, welke bij mooi weer geopend is om wandelaars, fietsers en watersporters een rustpunt te bieden. Hier wordt koffie en thee geschonken en zelfgemaakte taart geserveerd;
  • kleinschalige vergaderlocatie “vergaderen in het groen” voor circa 12 personen. Aan bedrijven in de omgeving wordt zo de mogelijkheid geboden om in alle rust te komen vergaderen op een mooie landelijke locatie. Hiervoor wordt een vergaderruimte van circa 30 m2 ingericht. De lunch die aan de gasten wordt aangeboden wordt afgenomen bij plaatselijke ondernemers;
  • verhuur van kano's.

Het geldende bestemmingsplan bevat een wijzigingsbevoegdheid (artikel 3.7.5 van de '1e herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012') om de agrarische functie te wijzigen in 'wonen', mits 'de gebouwen in geen enkel opzicht worden uitgebreid, behoudens voor zover daarvoor ingevolge de nader bepaalde regels van kan worden afgeweken'.

Gezien de vergroting van de woning, kan geen gebruik gemaakt worden van de wijzigingsbevoegdheid en wordt een bestemmingsplan opgesteld. De gewenste functiewijziging wordt met voorliggend bestemmingsplan mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging en begrenzing

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld voor het perceel Cattenbroekerdijk 44 in Linschoten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPCattenbroedijk44-VG01_0001.png"

Ligging plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Vigerend plannen

1e herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012

Voor het perceel is de '1e herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012' van kracht, dat op 26 oktober 2015 is vastgesteld. Het perceel heeft de bestemming 'agrarisch'. De volgende nevenactiviteiten zijn onder andere bij recht toegestaan:

  • kano-, roeiboot- en fietsenverhuur: maximaal 100 m2 aan bebouwing mag hiervoor gebruikt worden;
  • kleinschalige horecagelegenheid: maximaal 100 m2 aan bebouwing mag hiervoor gebruikt worden.

Nevenfunctie is als volgt gedefinieerd: 'functie welke ondergeschikt is aan een hoofdfunctie, uit de hoofdfunctie dient minimaal 50% van de bedrijfsinkomsten te worden gegenereerd met dien verstande dat deze bepaling over bedrijfsinkomsten niet geldt voor nevenfuncties bij de bestemming Wonen'.

Voor het perceel gelden twee archeologische waarden: op de voorste helft van het perceel geldt de 'waarde - archeologie 3' en op de achterste helft geldt 'waarde - archeologie 5'. Op het voorste deel (evenwijdig aan de weg) geldt de dubbelbestemming 'waterstaat - waterkering'.

Het bestemmingsplan bevat een wijzigingsbevoegdheid (artikel 3.7.5 van de '1e herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012') om de agrarische functie te wijzigen in 'wonen', onder voorwaarden dat:

  • wijziging naar Wonen mag slechts tot stand komen op bouwvlakken waar ingevolge dit artikel woningen zijn toegestaan; het aantal woningen mag niet worden uitgebreid; van aanwezige woningen mag geen ander gebruik dan gebruik in combinatie met wonen worden gemaakt;
  • het wijzigingsplan kan voorzien in één extra woning in rijks- en gemeentelijke monumenten en MIP-panden indien hierdoor daadwerkelijk wordt bijgedragen aan herstel en/of behoud van deze panden;
  • het wijzigingsplan kan voorzien in vergroting van de maximale inhoudsmaat van woningen, indien het een woning betreft die onderdeel uitmaakt van een veel groter hoofdgebouw en de afmetingen van dit hoofdgebouw in geen enkel opzicht worden uitgebreid;

Binnen de bestemming 'wonen' zijn zeven verschillende nevenfuncties toegestaan, waaronder kano-, roeiboot- en fietsenverhuur (maximaal 100 m2 aan bebouwing mag hiervoor gebruikt worden). Het bestemmingsplan zegt niets over hoeveel verschillende nevenactiviteiten er plaats mogen vinden. De belangrijkste voorwaarde is dat de functies ondergeschikt zijn aan de hoofdfuncties. Het begrip 'ondergeschikt' is niet gedefinieerd in het bestemmingsplan. Een kleinschalige horecagelegenheid (bijvoorbeeld een theetuin) is niet mogelijk binnen de woonbestemming.

Strijdigheid met bestemmingsplan

  • Doordat de woning vergroot wordt, kan geen gebruik gemaakt worden van de wijzigingsbevoegdheid en wordt een bestemmingsplan opgesteld.
  • De theetuin is niet 'bij recht' mogelijk binnen de woon- en tuinbestemming. Theetuinen binnen deze bestemmingen worden specifiek aangeduid.

De regels van voorliggend bestemmingsplan sluiten in hoofdlijn aan bij de regels, zoals die gelden in de '1e herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012'. Voor wat betreft de toegelaten nevenfuncties wordt er afgeweken van het geldende plan: naast de beoogde nieuwe functies, zoals beschreven in paragraaf 2.2.1, worden aan huis gebonden beroepen mogelijk gemaakt. De nevenfuncties die het geldende bestemmingsplan bij recht mogelijk maakt binnen een woonbestemming (kleinschalig kamperen, Bed&Breakfast, kampeerboerderij, tentoonstellingsruimte en kinderopvang en buitenschoolse opvang), worden niet direct mogelijk gemaakt, maar voor deze functies is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen.

Daar waar dat nodig geacht is, zijn de regels aangevuld. In de toelichting van dit bestemmingsplan wordt aangegeven op welke aspecten het voorliggende bestemmingsplan afwijkt van de '1e herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012'.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPCattenbroedijk44-VG01_0002.png"

Uitsnede bestemmingsplan '1e herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Paraplubestemmingsplan 'Parkeernormen Montfoort'

Op 29 oktober 2018 heeft de gemeenteraad het parapluplan 'Parkeernormen Montfoort' vastgesteld. Dit bestemmingsplan geldt voor het gehele grondgebied van de gemeente. Bij een omgevingsvergunning wordt beoordeeld of sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van de normen die zijn neergelegd in de 'Nota Parkeernormen Montfoort 2015', of diens opvolger. Op 7 december 2020 heeft de gemeenteraad de 'Nota parkeernormen Montfoort 2020' vastgesteld, waarmee de nota uit 2015 is vervangen. Het plan schrijft ook de maatvoering van parkeerplaatsen voor.

1.4 Principeuitspraak gemeente

Op 29 januari 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders besloten:

  • 1. In principe medewerking te verlenen aan omzetting van de agrarische bedrijfswoning naar zelfstandige woonfunctie tot een maximale inhoudsmaat van 750 m3 via een wijziging van het bestemmingsplan. In paragraaf 2.2 van de toelichting en in de bouwregels (regeling 4.2, onder c) is dit beschreven.
  • 2. In principe medewerking te verlenen aan de vestiging van een kleinschalige recreatieve horecaonderneming op het perceel aan de Cattenbroekerdijk 44 in de bestaande bebouwing, mits:
    • a. aangetoond is dat er economisch draagvlak is voor de voorgestelde functies en er daadwerkelijk een bijdrage wordt geleverd aan de verbetering van de recreatiemogelijkheden. Uit paragraaf 3.3.1 blijkt dat kleinschalige recreatieve voorzieningen past binnen het gemeentelijke beleid;
    • b. aangetoond is dat de nieuwe functies ruimtelijk inpasbaar zijn en geen belemmeringen opleveren ten aanzien van omliggende bedrijven, als ook de verkeerskundige situatie (zie paragraaf 2.2 en 5.1);
    • c. er maximaal 50% van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing (exclusief de woning) ingezet wordt voor privé gebruik (zie o.a. paragraaf 2.2 van de toelichting en regeling 4.5.1., onder a van de regels);
    • d. overige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing (exclusief de woning) gesloopt wordt, voor zover dit niet ingezet wordt voor de kleinschalige recreatieve horecaonderneming. Uit paragraaf 2.2 blijkt dat er geen opstallen worden gesloopt;
    • e. de open kapschuur op de (zuid-)oostzijde van het perceel als eerste in aanmerking komt voor sloop.

De brief waarin de gemeente dit kenbaar heeft gemaakt is in bijlage 1 toegevoegd. In de hierna volgende hoofdstukken wordt aangetoond dat voldaan wordt aan deze voorwaarden.

Hoofdstuk 2 Bestaande en toekomstige situatie

2.1 Huidige situatie

Het buitengebied van Montfoort en Linschoten is een rivierenlandschap, dat is onder te verdelen in een stroomruglandschap en een komlandschap. De uiterwaarden van de Hollandse IJssel behoren tot het stroomruglandschap. De Cattenbroekerdijk ligt op de overgang tussen komlandschap en veenweidelandschap, met een venige bodem. Ondanks de ligging (net) binnen het veenweidelandschap, heeft het gebied meer de uitstraling van het komlandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPCattenbroedijk44-VG01_0003.png"

Afbeelding. Fysisch geografische eenheden: groen = venige kom; paars = veengebied

Bron : http://webkaart.provincie-utrecht.nl/

Het komlandschap is een zeer open landschap. Kades en dijken, zoals de Cattenbroekerdijk, zijn belangrijke ruimtevormende elementen. De wegen volgen de weteringen en vaarten en/of liggen op kades en dijken. De Cattenbroekerdijk volgt de Montfoortse Vaart, die in het verleden verder doorliep, richting Woerden. Het verloop van deze wegen is strak en rechtlijnig. Kenmerkend voor het komlandschap zijn de Tiendwegen die aan het einde van de opstrekkende kavels (langgerekte verkaveling doordat in het verlengde van het erf steeds verder landinwaarts te gaan verbouwen) kavels liggen.

Ter hoogte van het plangebied heeft de strokenverkaveling een regelmatig patroon. De boerderijen zijn in stroken langs de ontginningsbasis (de dijk) gesitueerd. De bebouwingslinten zijn beperkt verdicht, zodat vanuit de linten het open polderlandschap daarachter zichtbaar is. De beplanting bestaat uit erfbeplanting en fruitbomen bij boerderijen, grienden en boomgaarden, knotbomen langs wegen of weteringen, houtsingels op zijkades en achterkades.

Landbouw is belangrijk voor de plattelandseconomie van Nederland. Het plangebied ligt in de agrarische regio "westelijk weidegebied" in de Provincie Utrecht. In het buitengebied van de gemeente waren in 2012 ongeveer 180 bedrijven aanwezig. Iets meer dan de helft van deze bedrijven is agrarisch. Er komen binnen de gemeente met name melkveehouderijen en fruittelers voor. Het merendeel van het buitengebied is in gebruik als weiland.

Cattenbroekerdijk 44

Het perceel werd voorheen gebruikt als agrarisch bedrijf. In 1982 was het een melkveebedrijf. Daarna zijn er op beperkte schaal legkippen gehouden en is het bedrijf ingeschreven als loonhuurbedrijf (dienstverlening voor akker en tuinbouw). De bedrijfsvoering is medio 2017 beëindigd. Kort daarna is het perceel te koop aangeboden.

Naast de (bedrijfs-) woning staat op het perceel 590 m2 aan bebouwing:

  • een open kapschuur van 180 m2 aan de straatzijde van het perceel (object A);
  • een voormalige veestal van 290 m2 aan de straatzijde van het perceel (object B);
  • een open kapschuur van 100 m2 helemaal achter op het perceel (object C);
  • een voormalige hooiberg van 20 m2 helemaal achter op het perceel (object D).

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPCattenbroedijk44-VG01_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPCattenbroedijk44-VG01_0005.png"

Bestaande situatie (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl en www.google.nl) 

2.2 Ontwikkeling

De nieuwe eigenaar van het perceel wil het gebruik van het perceel Cattenbroekerdijk 44 wijzigen in een woonfunctie. Vanwege de ligging en de omvang van perceel, biedt de locatie goede mogelijkheden om de vitaliteit van het buitengebied te versterken, zonder dat daarmee het landelijk karakter wordt aangetast. Dit door (een deel van) de voormalige agrarische opstallen te gebruiken voor kleinschalige recreatieve functies (nevenactiviteiten), zoals kanoverhuur en een theetuin.

2.2.1 Gebruik

De voormalige bedrijfswoning wordt gebruikt als woning. Alle voormalige agrarische opstallen blijven behouden. Een deel (280 m2) wordt voor privé gebruik ingezet; de rest (310 m2) wordt gebruikt ten behoeve van de volgende nevenfuncties.

  • een thee- en koffietuin 'Cattenbroek';
  • kleinschalige vergaderlocatie “vergaderen in het groen”;
  • verhuur van kano's (in het weekend).

Object A (180 m2)

De open kapschuur wordt volledig gebruikt voor opslag. Opslag van gereedschap, de kano's, de trailer voor de kano's en het tuinmeubilair (de picknicktafels en parasols) voor de theetuin. Opslag ten behoeve van twee nevenfuncties die zeer seizoensgebonden zijn. Ook wordt hier een oplaadpunt voor e-bikes gemaakt.

Object B (290 m2)

Op het voorerf wordt een theetuin gemaakt, welke bij mooi weer geopend zijn om wandelaars, fietsers en watersporters een rustpunt te bieden. Hier wordt koffie en thee geschonken en zelfgemaakte taart geserveerd. De voormalige stal wordt in z'n geheel verbouwd en dient als huisvesting voor de volgende functies:

  • er wordt een ruimte ingericht waar passanten gebruik kunnen maken van sanitaire voorzieningen. In deze ruimte wordt ook de keuken-voorziening van de theetuin geplaatst en vindt deels de opslag van het meubilair van de theetuin plaats. Maximaal 100 m2 wordt gebruikt ten behoeve van de theetuin;
  • een kleinschalige vergaderlocatie “vergaderen in het groen”. Hier wordt de mogelijkheid geboden om in alle rust te vergaderen op een mooie landelijke locatie. Hiervoor wordt een vergaderruimte ingericht voor maximaal 12 bezoekers (circa 30 m2). De bezoekers maken gebruik van de keuken en de toilet voorzieningen van de theetuin. De lunch die aan deze gasten aangeboden kan worden, wordt afgenomen bij plaatselijke ondernemers;
  • verhuur van kano's aan passanten, recreanten en bedrijven in de omgeving. De bestaande kanoroutes die in de Montfoortse Vaart zijn uitgestippeld lopen langs het perceel. Vanuit hier kan of naar de Hollandsche IJssel in Montfoort of naar het historisch centrum van Linschoten, Oudewater en Woerden gevaren worden. Hiervoor wordt een kantoorruimte en een balie ingericht.

Ten behoeve van de nevenfuncties wordt 130 m2 gebruikt. Het grootste gedeelte hiervan wordt, net als object A, gebruikt voor de seizoensgebonden activiteiten van de theentuin en de verhuur van kano's. Slecht 30 m2 hiervan wordt het hele jaar rond gebruikt. De resterende 160 m2 wordt gebruikt voor privé doeleinden.

Objecten C en D (100 m2 en 20 m2)

Deze opstallen staan achter op het perceel en zijn niet zichtbaar vanaf de openbare weg. Door de omvang van de gebouwen en de positie op het perceel, passen deze karakteristieke opstallen goed in het landelijke karakter en het oude bewonerslint (zie paragraaf 5.7.2). Deze opstallen zijn een herinnering aan het verleden en maken de geschiedenis van het perceel tastbaar en zichtbaar. Beide opstallen blijven behouden ten behoeve van privé doeleinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPCattenbroedijk44-VG01_0006.png"

Objecten C en D

In bijlage 2 is per object het gebruik en de daarbij behorende oppervlakten opgenomen. In onderstaande afbeelding is dit visueel weergegeven. Uit het overzicht blijkt dat voldaan wordt aan de gestelde voorwaarde van de gemeente dat maximaal 50% van de bebouwing gebruikt mag worden voor privé gebruik.

De objecten C en D hebben en tuinbestemming gekregen en in de specifieke gebruiksbepaling is bepaald dat in deze opstallen geen nevenfuncties zijn toegestaan. Binnen de bestemming 'wonen' is geregeld dat maximaal 160 m2 van de bijgebouwen binnen de woonbestemming gebruikt mogen worden voor privé doeleinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPCattenbroedijk44-VG01_0007.png"

Gebruik opstallen (privé - nevenfunctie s )

Ondergeschiktheid nevenfuncties

Het hoofdgebruik van het perceel is in de bestaande en in de toekomstige situatie wonen. De nevenfuncties zijn, met uitzondering van de vergaderruimte, seizoengebonden en vooral gericht op passanten (fietsers en wandelaars). De nevenfuncties hebben een ondergeschikt karakter: ze worden door de bewoners zelf uitgevoerd, zonder daarvoor (aanvullend) personeel in te schakelen, en de inkomsten die hiermee gegenereerd worden zijn zeer beperkt. Er is geen enkele intentie om de kanoverhuur en de theetuin bedrijfsmatig te gaan exploiteren.

Het feit dat voor de kleinschalige recreatieve voorzieningen relatief veel opslagruimte nodig is (180 m2 wordt uitsluitend gebruikt voor het opslaan van de kano's en het tuinmeubilair voor de theetuin), doet hier niets aan af. Dat maakt het perceel nog geschikter voor deze nevenfuncties, omdat er geen nieuwe opstallen hiervoor gebouwd hoeven te worden. De bestaande, voormalige agrarische opstallen worden hiervoor gebruikt, waarmee het agrarische karakter van het gebied behouden blijft.

Met de nevenfuncties, wordt er dus met name ingezet op het bieden van seizoengebonden kleinschalige recreatieve voorzieningen in het buitengebied. Door de ligging aan drie recreatieve routes (een vaar-, een fiets- en een wandelroute) is de locatie hier uitermate geschikt voor. In de directe omgeving zijn er geen vergelijkbare voorzieningen (functies) aanwezig. Met de nevenfuncties wordt een bijdrage geleverd aan de recreatieve belevingsmogelijkheden en daarmee de vitaliteit van het buitengebied, zoals beschreven in de 'Omgevingsvisie Montfoort (2021)' (paragraaf 3.3.1) en de provinciale omgevingsverordening (paragraaf 3.2.1).

Aanvullend op de hiervoor genoemde nevenfuncties wordt met dit bestemmingsplan een aan huis gebonden beroep mogelijk gemaakt. De overige nevenfuncties, die algemeen mogelijk zijn binnen de bestemming 'wonen' in het bestemmingsplan '1e herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012', worden met een afwijkingsbevoegdheid mogelijk gemaakt. Daarmee worden de direct toegestane nevenactiviteiten met dit bestemmingsplan, zowel qua aard als oppervlakte, beperkt ten opzichte van andere woonbestemmingen in het buitengebied en wordt de ondergeschiktheid geborgd. De oppervlakten aan bebouwing, die gebruikt kan worden voor de nevenfuncties, zijn in de regels als maximale oppervlakten vastgelegd.

In paragraaf 3.3.2 (parkeerbehoefte en verkeersaantrekkende werking) wordt nader in gegaan op de openingstijden en het aantal verwachtte bezoekers van de nevenactiviteiten.

2.2.2 Bouwen

Het totaal aan bebouwing op het perceel wijzigt nauwelijks: de woning wordt met circa 36 m2 vergroot aan de achterzijde. De rest van de voormalige agrarische opstallen blijft behouden.

Woning

De woning wordt aan de achterzijde met ongeveer 4 meter verlengd over een breedte van 8,7 meter. De kap van het 'achterhuis' wordt aan de noord-west zijde in dezelfde lijn doorgetrokken; aan de zuid-oost zijde vindt er een verspringing plaats.

De nieuwe achtergevel is smaller dan de voorgevel. De goothoogte is gelijk aan de goothoogte van het bestaande 'achterhuis'. De bouwhoogte is gelijk aan de bouwhoogte van het voorste deel van de bestaande woning, namelijk 7,625 meter. Vanwege een peilverschil tussen de voor- en achterkant van de woning (van circa 1 meter), wordt ter plaatse van de uitbreiding van de woning de grond met circa 1 meter opgehoogd. De inhoud van de woning wordt maximaal 750 m3. In bijlage 3 zijn gedetailleerde tekeningen opgenomen van de beoogde (ver-)bouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPCattenbroedijk44-VG01_0008.png"

Plattegrond begane grond (bestaand en nieuw)

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPCattenbroedijk44-VG01_0009.png"

Schets uitbreiding woning

Steiger

De bestaande aanlegsteiger in de Montfoortse Vaart wordt vervangen. In verband met de werkzaamheden aan de waterkering (de Cattenbroekerdijk) moet de bestaande steiger verwijderd worden. Het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden heeft laten weten medewerking te willen verlenen aan het terugbrengen een iets grotere steiger nadat de waterkering is opgeleverd. Daarbij wordt ook aandacht geschonken aan een 'opstelruimte' voor gebruikers (voetgangers) van de steiger.

De steiger vormt geen onderdeel van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPCattenbroedijk44-VG01_0010.png"  afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPCattenbroedijk44-VG01_0011.png"

Huidige steiger Nieuwe steiger

2.2.3 Parkeren en verkeersaantrekkende werking

Voor het onderdeel parkeren en verkeersaantrekkende werking wordt verwezen naar paragraaf 3.3.2.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijks- en provinciaal beleid

De functiewijziging heeft een kleinschalig en lokaal karakter. Het rijksbeleid voorziet niet in bepalingen die relevant zijn voor de uitbreiding. De functiewijziging valt dan ook binnen de reikwijdte van het rijksbeleid, vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Om die reden wordt hier dan ook niet verder op het rijksbeleid ingegaan. Wel wordt de ´ladder voor duurzame verstedelijking´ behandeld.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond.

Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is duurzame verstedelijking het uitgangspunt. Als stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

De tot 1 juli 2017 in artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, (en vierde lid) van het Bro opgenomen eis dat de actuele regionale behoefte dient te worden beschreven is gewijzigd in die zin dat de elementen "actuele" en "regionale" komen te vervallen. Bestemmingsplannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, dienen in de toelichting een beschrijving te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling.

De Afdeling hanteert een aantal uitgangspunten, die gehanteerd worden bij de beoordeling of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling (uitspraak 201608869/1/R3). Wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro, kunnen worden aangemerkt, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt.

Wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2, dient deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt.

Behoefte

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt een bestemmingswijziging doorgevoerd, waarmee de bedrijfswoning iets vergroot wordt en gebruikt mag worden als burgerwoning. Voor wat betreft de beoogde functies, als genoemd in paragraaf 2.2.1, wordt geconstateerd dat deze (neven-)functies binnen het geldende bestemmingsplan ook toegestaan zijn. De grootste wijziging is dat de agrarische functie vervalt.

De functiewijziging wordt niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Het aantonen van de behoefte is daarom niet nodig.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht vastgesteld. De Interim Omgevingsverordening vervangt de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening 2013, de Wegenverordening provincie Utrecht 2010, de Waterverordening provincie Utrecht 2009, de Waterverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2009, de Waterverordening Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2017, de Waterverordening waterschap Rivierenland, de Waterverordening waterschap Vallei en Veluwe, de Verordening Natuur en Landschap provincie Utrecht 2017, de Distelverordening provincie Utrecht 1990 en de Ontgrondingenverordening, provincie Utrecht. De interim Omgevingsverordening provincie Utrecht is op 1 april 2021 in werking getreden.

In de Interim Omgevingsverordening zijn regels voor de fysieke leefomgeving opgenomen. De regels uit de bovenstaande verordening zijn, daar waar nodig, herschreven, samengevoegd, vereenvoudigd en op elkaar afgestemd. De verordeningen zijn samengevoegd met het oog op de toekomstige invoering van de Omgevingswet. De Interim Omgevingsverordening heeft juridische werking onder de huidige wetten. Zodra de Omgevingswet in werking treedt, zal de Interim Omgevingsverordening worden vervangen door de Omgevingsverordening. De volgende instructieregels van de interim verordening zijn relevant voor het plangebied:

  • Instructieregel vrijwaringszone regionale waterkering (artikel 2.8)
  • Instructieregel overstroombaar gebied (artikel 2.10)
  • Instructieregel matig kwetsbare strategische grondwatervoorraad (artikel 3.11)
  • Instructieregel behoud regionaal fietsnetwerk (artikel 4.4)
  • Instructieregel landschap - Groene Hart (artikel 7.9)
  • Instructieregel functiewijziging (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel naar stedelijke functie (anders dan wonen) (artikel 9.9)
  • Instructieregel functiewijziging (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel naar woonfunctie (artikel 9.10)

Instructieregel vrijwaringszone regionale waterkering (artikel 2.8)

De Nieuwe Zandweg is een regionale waterkering. Overeenkomstig artikel 2.8 van de verordening bevat een ruimtelijk plan bestemmingen of regels die de waterkerende functie beschermen en voorzien in een vrijwaringszone aan weerszijden van de waterkering. Voor nadere informatie hierover wordt verwezen naar paragraaf 4.2.

Instructieregel overstroombaar gebied (artikel 2.10)

Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘overstroombaar gebied’ bevat bestemmingen en regels die rekening houden met overstromingsrisico’s. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks is dit ook van toepassing op individuele woningen en bedrijven.

De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘overstroombaar gebied’ bevat een beschrijving van het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met het over stromingsrisico is omgegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPCattenbroedijk44-VG01_0012.png"

Ligging plangebied in overstromingsgebied en vrijwaringszone waterkering (bron:www.ruimtelijkeplannen.nl)

Artikel 3.11 Instructieregel matig kwetsbare strategische grondwatervoorraad

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een 'matig kwetsbare strategische grondwatervoorraad' houdt rekening met de bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de drinkwaterwinning. De motivering op een bestemmingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.

Voor het matig kwetsbare deel van de strategische grondwatervoorraad is het van belang deze gebieden zo veel mogelijk te vrijwaren van nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het is vooral belangrijk om het risico op aantasting van de beschermende kleilagen boven het grondwater te voorkomen (onder meer bij bodemenergiesystemen). In deze zone worden geen verdere regels gesteld voor bestemmingsplannen van gemeenten. Wel wordt gemeenten gevraagd om bij nieuwe ontwikkelingen aandacht te hebben voor grond- en oppervlaktewaterkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPCattenbroedijk44-VG01_0013.png"

Ligging plangebied in matig kwetsbare strategische grondwatervoorraad (bron:www.ruimtelijkeplannen.nl)

Aanvullend op de instructieregel wordt het plangebied aangemerkt als 'boringsvrije zone'. Conform artikel 3.40 van de verordening is het verboden om hier:

  • boorputten op te richten, in exploitatie te nemen of te hebben met een boordiepte van 40 meter of meer onder maaiveld en;
  • boringen of grond- of funderingswerken uit te voeren of te hebben op een diepte van 40 meter of meer onder het maaiveld, met inbegrip van schuine boringen, uitgevoerd vanaf een locatie buiten de boringsvrije zone.

Daarnaast geldt voor iedereen in de boringsvrije zone de bijzondere zorgplicht (op grond van art. 3.12 Interim Omgevingsvisie Provincie Utrecht). Dit houdt in dat activiteiten waarvan men weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die tot nadelige gevolgen voor de bescherming van het grondwater kunnen leiden, moeten worden voorkomen of, voorzover het niet kan worden voorkomen, zoveel mogelijk moet worden beperkt of ongedaan gemaakt. Het verdient aanbeveling dat ontwikkelingen worden afgestemd met het waterwinbedrijf.

Instructieregel behoud regionaal fietsnetwerk (artikel 4.4)

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen het Regionaal fietsnetwerk bevat geen bestemmingen en regels die de instandhouding en uitbreiding van dit regionaal fietsnetwerk belemmeren. De motivering van een bestemmingsplan bevat een beschrijving van de wijze waarop rekening gehouden is met het regionaal fietsnetwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPCattenbroedijk44-VG01_0014.png"

Ligging plangebied aan regionaal fietsnetwerk (bron:www.ruimtelijkeplannen.nl)

Instructieregel landschap - Groene Hart (artikel 7.9)

Een bestemmingsplan, vallend binnen het landschap het Groene Hart bevat bestemmingen en regels ter bescherming van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten. De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘landschap’ bevat een beschrijving van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten en de wijze waarop met de bescherming van de kernkwaliteiten is omgegaan.

Het Groene Hart - kernkwaliteiten

Voor het landschap Groene Hart zijn in de bijlage van de verordening de volgende kernkwaliteiten benoemd:

  • openheid;
  • (veen)weidekarakter (incl. strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.);
  • landschappelijke diversiteit;
  • rust & stilte.

Deze kernkwaliteiten zijn benoemd in de Voorloper Groene Hart. De kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van het Groene Hart verschillende accenten. Een uitgebreide beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten hebben we opgenomen in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen (www.provincie-utrecht.nl/kwaliteitsgids).

In de kwaliteitsgids wordt het landschap het 'Groene Hart' onderscheiden in ‘zones’ en ‘velden’, die elk een fundamenteel andere structuur hebben. De natte laaggelegen grote open ruimten van de velden stralen rust en stilte uit. Velden zijn vlakke, open landschappen met vergezichten tot aan de horizon. De open ruimte wordt bepaald door een tapijt van gras in een strokenverkaveling met rechte sloten, weteringen, kaden en dijken die het vlak doorbreken. De hoger gelegen kleinschalige en meer besloten zones hebben juist een levendige en intieme sfeer.

Zones zijn lineaire landschappen met een meanderende rivier als basis. Rond de rivier heeft zich een beschut en intiem landschap ontwikkeld, met een mozaïek van gemengd grondgebruik, hoge bomen en bosschages, linten langs slingerende wegen en af en toe een dorp of stadje aan de rivier.

Bij ontwikkelingen in het landschap van het Groene Hart staat het bevorderen van de diversiteit op het schaalniveau van de verschillende typen landschap centraal. Daarbij dienen de kernkwaliteiten gerespecteerd en benut te worden om de contrasten tussen de verschillende typen landschap te behouden.

De focus ligt op het behouden, benutten en versterken van de contrasten tussen:

  • openheid en intimiteit
  • rust en reuring
  • oude en nieuwe overgangen

Artikel 9.9: instructieregel functiewijziging (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel naar stedelijke functie (anders dan wonen)

Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘landelijk gebied’ kan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat op agrarische bedrijfspercelen waar het agrarisch gebruik is beëindigd de bedrijfswoning en overige bedrijfsgebouwen een stedelijke functie, niet zijnde wonen, krijgen, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. het bouwperceel is niet optimaal gesitueerd en uitgerust voor de grondgebonden landbouw of, in het geval van een glastuinbouwbedrijf, het bouwperceel ligt niet in een concentratiegebied glastuinbouw, en
  • b. door sloop wordt de oppervlakte van de fysiek aanwezige bebouwing met 50% gereduceerd, waarbij te behouden historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing niet in de berekening wordt betrokken, tenzij:
    • 1. het gaat om een nieuwe functie die voorziet in een kleinschalige woonzorgvoorziening, of
    • 2. het gaat om een nieuwe functie die bijdraagt aan recreatieve belevingsmogelijkheden waaraan in het gebied nadrukkelijk behoefte bestaat, of
    • 3. het gaat om de hervestiging van één of enkele bedrijven die op hun oorspronkelijke locatie een ruimtelijk obstakel vormden of de kwaliteit van de leefomgeving ernstig aantasten en die op de nieuwe locatie, nabij de kern, goed inpasbaar zijn, of
    • 4. het gaat om vestiging van bedrijven die vanwege hun werkzaamheden met zwaar rijdend materieel zich voornamelijk richten op het landelijk gebied, of
    • 5. er is sprake van twee of meer bouwpercelen waar de agrarische functie is beëindigd en op de betrokken bouwpercelen gezamenlijk wordt het vereiste slooppercentage van 50% wel gehaald of;
    • 6. de ruimtelijke kwaliteit wordt op een andere wijze verhoogd dan alleen door sloop van bebouwing, in een mate die een lager slooppercentage dan 50% rechtvaardigt;
  • c. te handhaven en nieuw op te richten bedrijfsgebouwen worden zo compact mogelijk gesitueerd binnen het voormalige bouwperceel en het bouwperceel wordt evenredig met de oppervlakte gesloopte gebouwen verkleind;
  • d. de bestaande cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden worden behouden, en
  • e. de omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.

De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘landelijk gebied’ bevat een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan

Artikel 9.10 Instructieregel functiewijziging (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel naar woonfunctie

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locatie binnen Landelijk gebied kan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat een agrarisch bedrijfsperceel waar het agrarisch gebruik is beëindigd een woonbestemming wordt gegeven aan de bedrijfswoning en de tot het hoofdgebouw behorende aangebouwde bedrijfsruimte, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • het bouwperceel is niet optimaal gesitueerd en uitgerust voor de grondgebonden landbouw, of, in het geval van een glastuinbouwbedrijf, het bouwperceel ligt niet in een concentratiegebied glastuinbouw;
  • de bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden behouden of versterkt;
  • de omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd; en
  • een kantoor of bedrijf aan huis is mogelijk indien de omvang van die activiteiten ondergeschikt blijft aan de woonfunctie.

De motivering van een bestemmingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.

Consequentie plangebied

Artikel 2.8: regionale waterkering. De beperkte uitbreiding van de woning ligt binnen de beschermingszone van 30 meter van de waterkering. Volgens de legger van de waterbeheerder (het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden) blijkt dat deze waterkering een waterstaatswerkzone en een beschermingszone heeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPCattenbroedijk44-VG01_0015.png"

Ligging waterstaatswerkzone en een beschermingszone legger HDSR (bron: http://hdsr.webgispublisher.nl/ )

Binnen de waterstaatswerkzone mogen geen activiteiten plaats vinden die de waterkering kunnen beschadigen. Denk daarbij aan het planten van bomen en struiken, het graven in of bouwen op een waterkering en het weiden van paarden of koeien. Deze verboden staan beschreven in de Keur .

Binnen de beschermingszone is het verboden om zonder vergunning in de beschermingszone van een waterkering:

  • a. afgravingen (bijvoorbeeld voor het winnen van zand of klei) en seismische onderzoeken te verrichten;
  • b. werken met een overdruk van 10 bar of hoger te plaatsen en te hebben;
  • c. explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben

Bouwen en slopen van opstallen is algemeen toegestaan binnen deze zone. Gezien de ligging van de woning buiten de waterstaatwerkzone is voor de uitbreiding van de woning geen watervergunning nodig.

Artikel 2.10: overstroombaar gebied. Met dit bestemmingsplan wordt een beperkte functiewijziging en een beperkte bouwactiviteit mogelijk gemaakt: er wordt geen nieuwe functie toegevoegd. De ligging in een overstroombaar gebied levert geen beperking op dit bestemmingsplan.

Artikel 3.11: matig kwetsbare strategische grondwatervoorraad. Het plangebied ligt op circa 1 km afstand van het grondwaterbeschermingsgebied Linschoten. Het grondwaterbeschermingsgebied is een gebied rondom de grondwaterwinning Linschoten. Deze grondwaterwinning is de bron van de drinkwatervoorziening voor o.a. de gemeente Montfoort. In het grondwaterbeschermingsgebied beschermt een ondergrondse laag de onderliggende waterwinning

Om te voorkomen dat activiteiten (zoals het toepassen van bodemenergiesystemen) plaats vinden die verontreiniging of lokale opwarming van het grondwater tot gevolg hebben, stelt de provincie Utrecht In de Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht regels ter bescherming van de grondwaterkwaliteit voor de drinkwatervoorziening. Het betreft onder andere een verbod op boor-, grond- en funderingswerkzaamheden dieper dan 40 meter onder het maaiveld en het toepassen van bodemenergiesystemen. Onder voorwaarden zijn vrijstellingen op dit verbod mogelijk.

Binnen het plangebied vinden geen activiteiten plaats die effect hebben op het grondwater (en daarmee op de drinkwaterwinning welke plaats vindt op een kilometer afstand).

Artikel 4.4: regionaal fietsnetwerk. Met dit bestemmingsplan wordt een functiewijziging mogelijk gemaakt, waarmee onder andere kleinschalige recreatieve functies mogelijk worden gemaakt (een theetuin en verhuur van kano's). Deze functies hebben een toegevoegde waarde voor met name wandelaars en fietsers. Daarmee draagt dit bestemmingsplan bij aan het versterken van het regionale fietsnetwerk.

Artikel 7.9: de kernkwaliteit van het Groene hart wordt niet aangetast. De kernkwaliteit is het contrast in rust en dynamiek tussen de agrarische landschappen van de velden en de dynamische landschappen van de oude stroomruggen. Ga zorgvuldig om met de open, lege ruimte en de concentreer de dynamiek in ‘zones’.

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt een bestemmingswijziging doorgevoerd, waarmee de bedrijfswoning iets vergroot wordt en gebruikt mag worden als burgerwoning. Voor wat betreft de beoogde functies, als genoemd in paragraaf 2.2.1, wordt geconstateerd dat deze (neven-) functies binnen het geldende bestemmingsplan ook toegestaan zijn. Het contract tussen rust en dynamiek verandert niet met dit bestemmingsplan.

 Artikel 9.9: 

  • de te handhaven bedrijfsgebouwen binnen het voormalige bouwperceel worden volledig hergebruikt. Er worden geen nieuwe opstallen bijgebouwd;
  • de bestaande cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden worden behouden, en
  • de omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd (zie paragraaf 5.1);
  • de bestaande ruimtelijke kwaliteit wordt op een andere wijze verhoogd dan door sloop van bebouwing. Met de beoogde nevenfuncties, wordt ingezet op het bieden van een (kleinschalige) recreatieve voorzieningen, waarmee een bijdrage geleverd aan de vitaliteit van het buitengebied. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan de vitaliteit van het buitengebied, zoals beschreven in de 'Omgevingsvisie Montfoort (2021)' (paragraaf 3.3.1). Bijgedragen wordt aan de recreatieve belevingsmogelijkheden waaraan in het gebied nadrukkelijk behoefte bestaat. Bovendien blijven de agrarische opstallen, welke het gebied karakteriseren, behouden. Dat draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit. Een sloop percentage lager dan 50% (in dit geval: geen sloop) is daarom gerechtvaardigd.

Artikel 9.10:

  • het bouwperceel is niet uitgerust voor de grondgebonden landbouw en ligt niet in een concentratiegebied glastuinbouw;
  • het buitengebied van Montfoort kenmerkt zich door historische linten, openheid en markante boerderijen. De Cattenbroekerdijk is één van de historische linten binnen de gemeente. Met dit bestemmingsplan vindt er geen aantasting plaats van de openheid van het landschap: er wordt geen extra bebouwing gerealiseerd, waarmee de karakteristiek van het landschap gehandhaafd wordt, evenals de doorzichten vanaf de dijk. Het bestaande landelijke karakter blijft behouden. Er vindt geen aantasting plaats van het van oudsher aanwezig bewonerslint (zie ook paragraaf 5.7). De nevenfuncties dragen bij aan het langer vasthouden van bezoekers in het gebied en levert daarmee een bijdrage aan de door de gemeente zeer gewenste vitaliteit van het buitengebied;
  • zoals blijkt uit hoofdstuk 5 worden omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.

Geconstateerd wordt dat met dit bestemmingsplan geen ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, die strijdig is met de omgevingsverordening van de provinciale.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Montfoort (2021)

Op 13 december 2021 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie ‘Vitale kernen in een waardevol landschap’ vastgesteld. In de omgevingsvisie heeft de gemeente de ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de gemeente voor de lange termijn vastgelegd. In de visie wordt de koers, oftewel de richtinggevende ambities, van de gemeente beschreven. Ambities die ervoor moeten zorgen dat de gemeente toekomstbestendig is met vitale kernen in een waardevol landschap.

Van de tien strategische keuzes, zijn met name de volgende twee relevant voor Cattenbroekerdijk 44:

  • De leefomgeving moet passen bij de identiteit, waarbij de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten worden beschermd en verbeterd. De gemeente heeft unieke kwaliteiten; historische kernen in groene landschappen, leven in het groen maar vlakbij de grote stad. Daar is de gemeente trots op en dit wil ze dan ook koesteren. De landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de gemeente vormen daarom het uitgangspunt voor de ontwikkelrichting voor de komende jaren, met als streven om dit zoveel mogelijk te behouden en te versterken. Het gaat hierbij onder andere om de mooie omgeving met het agrarisch cultuurlandschap waar rivieren als de Hollandsche IJssel en de Lange Linschoten doorheen stromen.
  • Recreatieve en toeristische mogelijkheden verder uitbouwen. De aantrekkelijkheid van de kernkwaliteiten (karakteristieke kernen in prachtig cultuurhistorisch landschap) is een onderbenutte kans voor toerisme en recreatie. De gemeente richt zich op het beter benutten van wat er al is. Aangesloten wordt bij logische ontwikkelpunten, zoals het meer zichtbaar maken van de waterlinie en het benutten van de IJssel. De gemeente ziet koppelkansen in het versterken van recreatieve routes samen met reguliere werkzaamheden en (particuliere) initiatieven. In en rondom Montfoort en Linschoten wordt het recreatieve netwerk, dat met verzorgde fietspaden, kanoroutes en wandelbossen rondom het Huis te Linschoten een aantrekkingskracht op zowel bewoners als bezoekers heeft, uit gebreid. Ook de natuurontwikkeling langs ecologische verbindingszones draagt bij aan het rijke karakter van het buitengebied.

Buitengebied

Voor het buitengebied geeft de omgevingsvisie een aantal punten aan:

  • De beëindiging van agrarische bedrijven en de daaraan gekoppelde doorgaande schaalvergroting is een belangrijke ontwikkeling in het buitengebied. Hierdoor is ruimte voor functieverandering die kan leiden tot een woonfunctie - al dan niet in combinatie met – passende bedrijvigheid. In het buitengebied zijn ook karakteristieke lintstructuren te vinden. Een (klein) deel van de woningvraag zou opgevangen kunnen worden door deze te intensiveren. Met een minimale impact op het landschap kan er worden voortgeborduurd op de cultuurhistorische manier van uitbreiden in het polderen rivierenlandschap, om zo de linten levendig te houden.
  • Om verrommeling van het landschap te voorkomen formuleert de visie de volgende doelen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPCattenbroedijk44-VG01_0016.png"

Doelen om verrommeling van het landschap te voorkomen (bron: Omgevingsvisie Montfoort (2021))

  • Toerisme en recreatie zijn belangrijke pijlers. Hierin wordt prioriteit gelegd bij het versterken van de recreatieve- en verblijfsfunctie. De gemeente moet aantrekkelijker worden voor toeristen. Ingezet wordt op het verbeteren van de mogelijkheden voor kleinschalige dagrecreatie: recreatief medegebruik (in kwantiteit en kwaliteit) zolang dit past binnen de landschappelijke randvoorwaarden.

Consequentie plangebied

De beoogde ontwikkeling betreft een beperkte uitbreiding van de woning aan de achterzijde en de toevoeging van (met name) dagrecreatieve nevenfuncties. Er vindt geen aantasting plaats van de openheid van het landschap. Alle voormalige agrarische opstallen blijven behouden, waarmee de karakteristiek van het landschap gehandhaafd wordt.

De toevoeging van kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen vindt plaats binnen de bestaande bebouwing en leveren een bijdrage aan de vitaliteit en de recreatieve functie van het buitengebied. Door de ligging aan het fietsnetwerk, en de toevoeging van kanoverhuur op deze locatie, wordt bijgedragen aan versterken van recreatieve routes in het buitengebied.

Geconcludeerd wordt dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de ambities van de gemeentelijke omgevingsvisie.

3.3.2 Nota parkeernormen Montfoort 2020

Op 7 december 2020 heeft de gemeenteraad de 'Nota parkeernormen Montfoort 2020' vastgesteld. Op 25 december 2020 zijn de parkeernormen in werking getreden.

Met de Nota Parkeernormen 2020 beschrijft de gemeente Montfoort het kader ten aanzien van het parkeerbeleid. Nieuw in het beleid is het parkeren voor fietsen. Hiernaast is de nota een norm voor het bepalen van het aantal parkeerplaatsen bij de bouw en renovatie van gebouwen. De nota is relevant voor iedereen (projectontwikkelaars, woningcorporaties, privé-initiatieven, bedrijven en inwoners) die een omgevingsvergunning ‘bouwen’ of ‘functieveranderingen’ aanvraagt waar een parkeercomponent onderdeel van is.

Om te voorkomen dat door ruimtelijke ontwikkelingen bestaande parkeerknelpunten vergroot worden en/of dat nieuwe parkeerknelpunten ontstaan, worden alle ruimtelijke ontwikkelingen en –plannen getoetst op het onderdeel parkeren. Om een objectieve beoordeling van de parkeereffecten van een ruimtelijke ontwikkeling te kunnen maken bestaat behoefte aan eenduidig toe te passen toetsingskader. Een parkeernormennota biedt hiervoor uitkomst.

De parkeernormen zijn gebaseerd op de landelijke parkeerkencijfers uit de meest recente CROW-publicatie 381 (Toekomstbestendig parkeren; van parkeerkencijfers naar parkeernormen, december 2018). Voor de hele gemeente is uitgegaan van één stedelijkheidsgraad, namelijk 'weinig stedelijk gebied'. De Cattenbroekerdijk is te kenmerken als 'buiten de bebouwde kom'.

De parkeernormennota gaat uit van:

  • een gemiddelde parkeernorm (afgerond naar 1 cijfer achter de komma) op basis van het minimum- en maximum parkeerkencijfer van het CROW;
  • parkeren op eigen terrein.

Wanneer twee (of meerdere) functies gebruik maken van dezelfde parkeervoorziening(en) is het niet (altijd) noodzakelijk om de som van het aantal parkeerplaatsen van de verschillende functies aan te leggen. Vaak kan gedeeld gebruik van de parkeervoorzieningen plaatsvinden. De mate waarin gedeeld gebruik van de parkeervoorzieningen kan plaatsvinden is afhankelijk van in hoeverre de gecombineerde parkeervraag van de verschillende functies in tijd gezien samenvalt. De parkeernota bevat een tabel met aanwezigheidspercentages naar dagdeel/tijdstip. Hiermee kan de maatgevende gecombineerde parkeervraag van verschillende functies bepaald worden. De aanwezigheidspercentages zijn afkomstig uit de CROW publicatie 381.

Omdat de gemeente Montfoort fietsen wil stimuleren (en daarmee autogebruik kan verlagen) is het van belang dat ook het fietsparkeren goed gefaciliteerd wordt. Naast autoparkeernormen publiceert het CROW ook fietsparkeernormen (publicatie: Fietsparkeerkencijfers 2019, CROW). In toenemende mate gebruiken gemeenten deze kentallen om goede voorzieningen voor het stallen van de fiets te waarborgen. Zo ook de gemeente Montfoort.

Consequentie plangebied

Parkeren auto's

Zoals beschreven in paragraaf 2.2.1 is de theetuin beperkt open en wordt de vergaderruimte maximaal 44 keer per jaar verhuurd aan maximaal 12 bezoekers per keer. Daarmee zijn de gewenste functies echt ondergeschikt aan de hoofdfunctie (wonen). De parkeernota voorziet niet in parkeernormen voor de gewenste nevenfuncties. Uitgegaan wordt van het volgende:

  • vergaderruimte van 30 m2: voor een vergadercentrum wordt volgens jurisprundentie de parkeernorm van 'evenementenhal/beursgebouw/congresgebouw' toegepast. De parkeernorm hiervoor bedraagt 8,5 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. De gemeente Montfoort vindt de vergaderruimte vergelijkbaar met de functie restaurant. De nota parkeernormen geeft voor zowel de congresfunctie als de horecafunctie geen parkeernorm voor 'buiten de bebouwde kom'. De gemeente heeft aangegeven dat rekening gehouden moet worden met de parkeernorm van een restaurant in 'rest bebouwde kom': een parkeernorm van 15 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo;
  • theetuin: de gemeente heeft aangegeven dat voor de theetuin de parkeernorm van een cafetaria voor 'de rest bebouwde kom' geldt: een parkeernorm van 7 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo (de nota parkeernormen geeft geen parkeernorm voor het buitengebied);
  • verhuur kano's: de gemeente heeft aangegeven dat voor de verhuur van kano's de parkeernorm van een jachthaven geldt: een parkeernorm van 0,6 parkeerplaatsen per ligplaats. Uitgegaan wordt van de verhuur van 5 kano's.

De daadwerkelijke parkeerbehoefte valt naar alle waarschijnlijkheid lager uit, omdat de bezoekers van de theetuin over het algemeen niet met de auto komen. Dit zijn wandelaars en fietsers die passeren. In 2020 is de theetuin al open geweest en toen is gebleken dat de bezoekers van de theetuin niet met de auto komen. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de parkeerbehoefte, gebaseerd op de aangereikte parkeernormen van de gemeente.

  parkeernorm   eenheid   totaal door de weeks   totaal in het weekend  
         
woning   2,4   1   2,4   2,4  
vergaderruimte     30 m2   5    
theetuin     100 m2     7  
verhuur kano's     5     3  
         
totaal       7,4   12,4  

Overzicht parkeerbehoefte

Op het perceel aan de Cattenbroekerdijk (met een omvang va 7.370 m2 ) is voldoende plek voor de realisatie van 13 parkeerplaatsen:

  • voor de woning, direct aan de Cattenbroekerdijk zijn twee haaks parkeerplekken aanwezig;
  • langs en achter de kapschuur is ruimte voor 7 parkeerplaatsen;
  • achter de stal kunnen maximaal 4 auto's geparkeerd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPCattenbroedijk44-VG01_0017.png"

Parkeerlocaties auto's en fietsen

Parkeren fiets

In bijlage 3 van de nota parkeernormen zijn normen voor fietsparkeren opgenomen. In lijn met hetgeen onder 'parkeren auto' is genoemd, zijn de volgende parkeernormen voor fietsen relevant:

  • voor de vergaderruimte wordt gerekend met de parkeernorm 'restaurant', voor 'buiten de bebouwde kom': 2 fietsparkeerplekken per 100 m2 bvo;
  • voor de theetuin wordt gerekend met de parkeernorm 'cafetaria' voor 'buiten de bebouwde kom': 7 fietsparkeerplekken per 100 m2 bvo;
  • voor de woning: 2 fietsparkeerplekken.

In totaal zouden er 10 fietsparkeerplekken aanwezig moeten zijn. In de open kapschuur en op het verharde deel voor de open kapschuur is er ruimte voor meer dan 10 fietsen.

Verkeersaantrekkende werking

Het gemeentelijke parkeerbeleid bevat geen cijfers voor verkeersgeneratie. De CROW publicatie 381 (december 2018) 'Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' geeft voor verschillende functie kengetallen voor verkeersgeneratie, maar niet voor de gewenste kleinschalige nevenfuncties.

Het verkeer dat komt, is verkeer voor de nevenactiviteiten. Nevenactiviteiten die juridisch-planologisch nu ook al (grotendeels) mogelijk zijn, als onderdeel van een agrarisch bedrijf. Met dit bestemmingsplan worden niet meer (neven-)activiteiten mogelijkheden gemaakt dan wat het geldende bestemmingsplan mogelijk maakt. Daarmee neemt de verkeersaantrekkende werking (juridisch-planologisch gezien) niet toe.

Door de beëindiging van de agrarische functie (loonhuurbedrijf) kan beargumenteerd worden dat de verkeersaantrekkende werking verbeterd: in de kapschuur (welke open is) werden de zware voertuigen geparkeerd. Het af - en aanrijden van zwaar materieel leidt tot meer geluidproductie dan een aantal personenauto's.

Uit gegevens van de gemeente blijkt bovendien dat de Cattenbroekerdijk een etmaalintensiteit heeft van 172 motorvoertuigen/etmaal. Dat is erg laag. De Cattenbroekerdijk is een erftoegangsweg (een erftoegangsweg is de laagste wegcategorie die wordt onderscheiden). Zo'n type weg kan maximaal 6.000 mtv/etm veilig afhandelen. De (beperkte) verkeersaantrekkende werking van de nevenfuncties zullen er niet toe leiden dat het aantal motorvoertuigen per etmaal stijgt tot 6.000.

Aanvullende argumenten zijn:

  • uit ervaring op andere plekken binnen de gemeente blijkt dat de bezoekers van een theetuin vaak passanten op de fiets zijn;
  • afgaande op de parkeerbehoefte (maximaal 10 parkeerplaatsen voor de nevenfuncties) kan geconcludeerd worden dat de verkeersaantrekkende werking beperkt is.

Op grond van bovenstaande motivering kan geconstateerd worden dat de verkeersaantrekkende werking van de beoogde functiewijziging niet tot verkeersonveilige situaties leidt op de Cattenbroekerdijk.

Hoofdstuk 4 Water

4.1 Kader

Wettelijk kader

Het Rijk, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen hebben in februari 2001 de startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw ondertekend. Deze startovereenkomst is in 2003 omgezet in het Nationaal Bestuursakkoord Water dat in juni 2008 is geactualiseerd. Hiermee hebben deze partijen elkaar gecommitteerd om een watertoets toe te passen bij het opstellen van ruimtelijke plannen. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorts bepaald dat waterbeheerders dienen te worden

geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen. De watertoets is een instrument om bij alle ruimtelijke plannen en besluiten waarin waterhuishoudkundige aspecten voorkomen te toetsen of in voldoende mate rekening wordt gehouden met die aspecten. Het gaat daarbij vooral om aandacht voor de waterkwantiteit (ruimte voor water, berging, infiltratie, aan- en afvoer), aandacht voor effecten op de waterkwaliteit en aandacht voor de veiligheid (overstroming).

Vierde Nota Waterhuishouding

Ten aanzien van de waterhuishouding is het Rijksbeleid verwoord in de Vierde Nota Waterhuishouding. Deze nota vormt de basis voor de watertoets, welke in het Besluit ruimtelijke ordening voor alle ruimtelijke plannen is voorgeschreven. Centrale doelstelling van de nota is "Het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". In de nota is beleid geformuleerd ten aanzien van verschillende watersystemen, waarbij onder meer veiligheid (beheer waterkeringen) en kwaliteit centraal staan. Ook wordt gestreefd naar goede afstemming tussen verschillende overheden en daarbij horende (ruimtelijke) plannen.

In de Vierde Nota Waterhuishouding is het water in de stad apart benoemd, door middel van zeven aangrijpingspunten:

  • 1. het uitvoeren van een knelpuntenonderzoek stedelijk waterbeheer;
  • 2. het ontwikkelen van een gemeenschappelijke visie van gemeenten en waterbeheerders op het waterbeleid en doorvertaling naar bestemmingsplannen en waterbeheersplannen;
  • 3. een meer op ecologische, hydrologische aspecten en belevingswaarde gebaseerde planning van de verstedelijking;
  • 4. aandacht voor de waterketen in relatie tot duurzaam bouwen;
  • 5. voortgaan met het opstellen en uitvoeren van gemeentelijke rioleringsplannen, het terugdringen van overstortingen en het verwijderen van vervuilde waterbodems;
  • 6. het bevorderen van waterbesparing en hergebruik van water;
  • 7. het afkoppelen van verhard oppervlak en infiltratie van water in de bodem.

Keur Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden

Een ruimtelijke ontwikkeling moet minimaal voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. In het kader van een watertoetsproces moeten de gemeente en het waterschap zoeken naar kansen om het watersysteem te verbeteren en duurzaam in te richten. Nieuw toegevoegde bebouwing heeft gevolgen voor de snelheid waarmee het regenwater naar de sloten afstroomt. Hetzelfde geldt bij uitbreiding van (erf)verharding. In de Keur is daarom opgenomen dat het verboden is om zonder watervergunning hemelwater afkomstig van nieuw verhard oppervlak versneld af te voeren. Voor oppervlakken tot 500 m² in stedelijk gebied en 1.000 m² in niet stedelijk gebied gelden algemene vrijstellingsregels voor watercompensatie. Indien er watergangen gedempt worden, dienen deze wel gecompenseerd te worden.

In het geval dat nieuwe verharding of uitbreiding van bestaande verharding aangebracht wordt boven de gestelde ondergrens (500 m² in stedelijk gebied en 1.000 m² in niet stedelijk gebied) moeten compenserende maatregelen worden getroffen treffen die deze overlast voorkomen. Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

4.2 Het plangebied

Op 11 juli 2019 is de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) ingevuld. Het advies is in bijlage 4 toegevoegd. Hieruit blijkt dat er een 'normale procedure' gevolgd wordt. Het plan wordt voor overleg opgestuurd wordt naar het hoogheemraadschap. Het advies van het hoogheemraadschap wordt verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

Watercompensatie

Met dit bestemmingsplan wordt de bestemming gewijzigd van 'agrarisch' in 'wonen'. Zoals benoemd in hoofdstuk 2.2 wordt er 36 m2 aan bebouwing op het perceel toegevoegd. Het oppervlakte aan verharding neemt hiermee met maximaal 36 m2 toe. Er worden ook geen watergangen gedempt. Gezien het voorgaande wordt geconstateerd dat er geen plicht is voor het realiseren van extra water (watercompensatie).

Waterkering

De Cattenbroekerdijk is een waterkering. De waterstaatswerkzone van de waterkering ligt op de voorste 6 à 7 meter van het perceel (zie ook paragraaf 3.2.1). Het is verboden om binnen deze zone grondwerkzaamheden uit te voeren, zonder daarvoor schriftelijke goedkeuring te hebben van de beheerder van de waterkering.

Aansluitend aan deze zone ligt de beschermingszone. Binnen de beschermingszone is het verboden om zonder vergunning in de beschermingszone van een waterkering:

  • a. afgravingen (bijvoorbeeld voor het winnen van zand of klei) en seismische onderzoeken te verrichten;
  • b. werken met een overdruk van 10 bar of hoger te plaatsen en te hebben;
  • c. explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben

Bouwen en slopen van opstallen is algemeen toegestaan binnen deze zone. Gezien de ligging van de woning buiten de waterstaatwerkzone is voor de uitbreiding van de woning geen watervergunning nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPCattenbroedijk44-VG01_0018.png"

Ligging waterstaatswerkzone en een beschermingszone legger HDSR (bron: http://hdsr.webgispublisher.nl/ )

Grondwaterbeschermingszone

Het plangebied ligt In de boringsvrije zone Linschoten. De boringsvrije zone is een gebied rondom de grondwaterwinning Linschoten. Deze grondwaterwinning is de bron van de drinkwatervoorziening voor o.a. de gemeente Montfoort. In de boringsvrije zone beschermt een ondergrondse laag de onderliggende waterwinning.

Om te voorkomen dat activiteiten (zoals het toepassen van bodemenergiesystemen) plaatsvinden die verontreiniging of lokale opwarming van het grondwater tot gevolg hebben, stelt de provincie Utrecht in haar Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht regels ter bescherming van de grondwaterkwaliteit voor de drinkwatervoorziening. Het betreft onder andere een verbod op boor-, grond- en funderingswerkzaamheden dieper dan 40 meter onder het maaiveld en het toepassen van bodemenergiesystemen. Onder voorwaarden zijn vrijstellingen op dit verbod mogelijk.

Daarnaast geldt voor iedereen in de boringsvrije zone de bijzondere zorgplicht (art. 3.12 Interim Omgevingsvisie Provincie Utrecht). Dit houdt in dat activiteiten waarvan men weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die tot nadelige gevolgen voor de bescherming van het grondwater kunnen leiden, moeten worden voorkomen of, voorzover het niet kan worden voorkomen, zoveel mogelijk moet worden beperkt ofongedaan gemaakt. Het verdient aanbeveling dat ontwikkelingen worden afgestemd met het waterwinbedrijf.

Binnen het plangebied vinden geen activiteiten plaats die effect hebben op het grondwater (en daarmee op de drinkwaterwinning welke plaats vindt op een kilometer afstand). Er worden geen boorputten of andere boringen gedaan op een diepte van 40 meter of meer. Binnen het plangebied wordt, naast het uitoefenen van een aantal nevenfuncties, gewoond. Zowel de woonfunctie als de beperkte nevenfuncties hebben geen negatief effect op de aantasting van de beschermende kleilaag.

Conclusie

Het gehele plangebied wordt aangemerkt als boringsvrije zone. In de regels is hiervoor een aanduiding opgenomen. Het roeren van gronden, zoals het maken van boorputten, grond- en funderingswerken, dieper dan 40 meter onder het maaiveld is niet toegestaan, tenzij hiervoor toestemming van de provincie Utrecht is verkregen. De boringsvrije zone levert geen beperkingen voor de beoogde functiewijziging.

Hoofdstuk 5 Milieu en overige omgevingsaspecten

5.1 Bedrijven en milieuzonering

5.1.1 Wet - en regelgeving

Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar.

Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten. De gegeven afstanden zijn richtafstanden en geen harde afstandsnormen.

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De VNG-richtafstanden van toepassing zijn op nieuwe situaties, waarbij milieugevoelige functies (bijvoorbeeld wonen) en bedrijven in elkaars nabijheid gerealiseerd worden.

5.1.2 Plangebied

Ten noorden van het plangebied is op circa 225 meter een ruwvoerteelt bedrijf (Van Leeuwen v.o.f.) aanwezig aan Cattenbroekerdijk 38. Tussen het plangebied en Cattenbroekerdijk 38 zijn twee woningen aanwezig. Deze woningen zijn bepalend voor dat bedrijf.

Op het naastgelegen perceel aan de zuidkant (Cattenbroekerdijk 46) is een veehouderij met melkvee en enkele paarden 'de Regt BV' aanwezig. In deze paragraaf wordt beargumenteerd dat het omzetten naar een woonbestemming geen belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van dat bedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPCattenbroedijk44-VG01_0019.png"

Bedrijven in omgeving (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

VNG-richtafstanden

Een melkveehouderij valt, conform de Standaard Bedrijfsindeling 2008 - versie 2017 van de VNG, onder SBI-code 0141. Daarmee is het een bedrijf met milieucategorie 3.2. Voor deze categorie geldt een richtafstand van 100 meter tot een milieugevoelige functie in een rustige woonwijk of rustig buitengebied. De Cattenbroekerdijk is te karakteriseren als rustig buitengebied.

Geur is hierbij het maatgevende aspect. Melkveebedrijven hebben voor de milieuaspecten 'stof' en 'geluid' een richtafstand van 30 meter. Voor 'gevaar' geldt geen richtafstand voor melkveehouderijen. De activiteiten kunnen tot op de perceelsgrens en tot aan de watergang uitgevoerd worden. In overstaande verbeelding is (indicatief) aangegeven tot waar de 30 meter loopt. Zowel object A als object B liggen binnen deze richtafstanden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPCattenbroedijk44-VG01_0020.png"

Richtafstand 30 meter (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Object A (de open kapschuur) gaat gebruikt gaat worden voor opslag van gereedschap, de kano's, de trailer voor de kano's, de bedrijfsauto en de picknicktafels en parasols voor de theetuin. Hier wordt ook een oplaadpunt voor e-bikes gemaakt. Opslag is geen geluids- en stofgevoelige activiteit.

Object B (de voormalige veestal) wordt in de toekomst gebruikt als theetuin, vergaderlocatie en hier vindt ook de verhuur van kano's plaats. Geen van deze activiteiten zijn geluids- en stofgevoelig.

De woning ligt op tenminste 30 meter afstand van de perceelgrens met Cattenbroekerdijk 46. De woning is uitsluitend binnen het bouwvlak mogelijk. Het bouwvlak ligt op ruim 30 meter. Voldaan wordt aan de VNG-richtafstand. Gesteld wordt dat ter plaatse van de woning een goed woon- en leefklimaat aanwezig is.

In dit bestemmingsplan worden nieuwe geluids-en stofgevoelige functies uitgesloten (deze functies worden als 'strijdig gebruik' aangemerkt). De woning is alleen mogelijk binnen het bouwvlak, dat op ruim 30 meter afstand van de perceelsgrens ligt. De beoogde nevenfuncties en de omzetting naar woonbestemming levert daarmee geen belemmering op voor het naastgelegen bedrijf (en visa versa).

Het bedrijf levert ook geen belemmering op voor deze gewenste functies. Voor het aspect 'geur ' is de 'Wet geurhinder en veehouderij' bepalend.

Wet geurhinder en veehouderij

Op het naastgelegen perceel (Cattenbroekerdijk 46) is veehouderij met melkvee en enkele paarden 'de Regt BV' aanwezig. Het bedrijf aan de Cattenbroekerdijk 46 houdt vaste afstandsdieren, waarvoor buiten de bebouwde kom een minimale afstand geldt van 50 meter van een emissiepunt tot de gevel van een geurgevoelig object.

Wet geurhinder en veehouderij
De gevel van het dichtstbijzijnde dierenverblijf moet op voldoende afstand staan van gevel van het geurgevoelige object. De minimumafstand staat in artikel 5, lid 1 Wgv en is:
• 50 meter binnen de bebouwde kom
• 25 meter buiten de bebouwde kom

Normaal gesproken gelden voor dieren met geuremissiefactor maximale waarden voor geurbelasting. Maar ten opzichte van sommige geurgevoelige objecten gelden voor dieren met geuremissiefactoren toch minimumafstanden, in plaats van maximale waarden voor geurbelasting. De minimumafstand komt in de plaats van de waarden voor geurbelasting. Deze minimumafstand staat in artikel 3 lid 2 Wgv en is: • 100 meter binnen de bebouwde kom
• 50 meter buiten de bebouwde kom  

Binnen 50 meter van het dierenverblijf van het naastgelegen bedrijf ligt alleen object A: de open kapschuur die gebruikt gaat worden voor opslag van gereedschap, de kano's, de trailer voor de kano's, de bedrijfsauto en de picknicktafels en parasols voor de theetuin. Hier wordt ook een oplaadpunt voor e-bikes gemaakt. Opslag is geen geurgevoelige activiteit.

Zoals beschreven in paragraaf 2.2 wordt de voormalige veestal (object B) in de toekomst gebruikt als theetuin, vergaderlocatie en worden er kano's verhuurd. Hiermee kan object B als 'geurgevoelig object' aangemerkt kunnen worden. Uit jurisprudentie van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat pas sprake is van een 'geurgevoelig object' indien sprake is van langdurige blootstelling aan geurhinder in gebouwen. En daar is geen sprake van, omdat:

  • a. de koffietuin en de verhuurlocatie voor kano's alleen in de weekenden in de maanden mei tot en met september open zijn bij mooi weer. Dit zijn maximaal 44 dagen per jaar;
  • b. de bezoekers wisselen. De gemiddelde verblijfsduur per persoon bedraagt 1 tot 1,5 uur;
  • c. de vergaderlocatie kleinschalig is (maximaal 12 personen) en maximaal twee keer per maand verhuurd wordt. Dit betekent dat per jaar maximaal 24 vergaderingen plaats vinden met wisselende samenstellingen en wisselende tijdsduur.

De afstand tussen object B en het dichtstbijzijnde dierenverblijf is tenminste 51 meter (achterzijde opstal). De voorgevel van object B ligt op tenminste 61 meter afstand. Object B ligt daarmee buiten de vereiste minimum afstand van 50 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPCattenbroedijk44-VG01_0021.png"

Ligging dierenverblijf Cattenbroekerdijk 46 ten opzichte van Cattenbroekerdijk 44 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Alleen de woning krijgt een bouwvlak. De rest van het perceel, waar alle bijgebouwen (voormalige agrarische opstallen) staan, vallen buiten het bouwvlak. Met het opnemen van een bouwvlak voor de woning is het niet mogelijk om de woning op een andere plek op het perceel te plaatsen. Daarmee wordt gegarandeerd dat ter plaatse van de woning een goed woon- en leefklimaat aanwezig is.

Uit voorgaande blijkt dat er geen nieuwe geurgevoelige functies worden gerealiseerd binnen een afstand van 50 meter van het dichtstbijzijnde dierenverblijf op het naast gelegen perceel. In dit bestemmingsplan worden nieuwe geurgevoelige objecten binnen 50 meter van het dierenverblijf van Cattenbroekerdijk 46 uitgesloten. Geurhinder vormt daarmee geen beperking voor dit bestemmingsplan.

Parkeren - bedrijfswoning Cattenbroekerdijk 46

Zoals beschreven in paragraaf 2.2 en 3.3.2 hebben de beoogde nevenfuncties en verkeersaantrekkende functie. De afstand tussen de te realiseren parkeerplaatsen en de naastgelegen (bedrijfs-) woning bedraagt circa 15 meter.

Het verkeer dat komt, is verkeer voor de nevenactiviteiten. Nevenactiviteiten die juridisch-planologisch nu ook al mogelijk zijn, als onderdeel van een agrarisch bedrijf. Met dit bestemmingsplan worden geen extra (neven-)activiteiten mogelijkheden gemaakt. Daarmee neemt de verkeersaantrekkende werking (juridisch-planologisch gezien) niet toe.

Door de beëindiging van de agrarische functie (loonhuurbedrijf) kan beargumenteerd worden dat de verkeersaantrekkende werking verbeterd: in de kapschuur (welke open is) werden de zware voertuigen geparkeerd. Het af - en aanrijden van zwaar materieel leidt tot meer geluidproductie dan een aantal personenauto's.

Geconcludeerd wordt dat milieuzonering geen belemmering is voor de beoogde functiewijziging.

5.2 Geluid

5.2.1 Wet - en regelgeving

Wet geluidhinder

Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen. Onder geluidsgevoelige bestemmingen wordt verstaan (Art. 1 Wgh):

  • Woningen
  • Onderwijsgebouwen
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen
  • Geluidsgevoelige terreinen (bij onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en woonwagenstandplaatsen).

Voor deze bestemmingen gelden voorkeursgrenswaarden. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen.

Indien bij de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen niet aan de voorkeursgrenswaarde kan wordt voldaan, kan worden geconcludeerd dat de locatie niet zonder meer geschikt is voor de beoogde ontwikkeling. Onder voorwaarden kunnen hogere waarden worden vastgesteld tot de maximale grenswaarde uit de Wgh.

Industrielawaai

Op grond van artikel 40 van de Wgh kunnen industrieterreinen een zone hebben. In het gebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft is géén industrieterrein gelegen met een zone op grond van artikel 40 Wgh. Op grond van artikel 44 Wgh bedraagt de voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai 50 dB(A). Op grond van artikel 45 Wgh kan voor nieuwe woningen een hogere waarde worden vastgesteld van 55 dB(A) en voor bestaande woningen 60 dB(A). In het bestemmingsplangebied zijn bedrijventerreinen gesitueerd. Om het leefklimaat voor omwonenden in beeld te brengen wordt in de verdere uitwerking de geluidsbelasting van de bedrijven op de nieuw te bouwen woningen onderzocht.

Railverkeer

Op grond van artikel 1 Wgh hebben spoorwegen een zone.

5.2.2 Plangebied

Nabij het plangebied is geen gezoneerd industrieterrein, een zone van een gezoneerd industrieterrein of een bedrijventerrein met geluidafspraken (geluidbeheersplan) aanwezig. Industrielawaai vormt daarmee geen belemmering voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.

Het plangebied ligt niet in een zone van een spoorweg. Spoorwegverkeerslawaai is daarom niet relevant voor het plangebied.

Met dit bestemmingsplan wordt geen nieuwe geluidsgevoelige functie mogelijk gemaakt. De voormalige bedrijfswoning is op grond van de Wgh te beschouwen als geluidgevoelige functie. Het omzetten naar een burgerwoning verandert hier niets aan. Dat komt mede doordat de woning niet dichter bij de weg komt te staan. Gezien de lage etmaalintensiteit van de Cattenbroekerdijk (172 motorvoertuigen/etmaal) en de geringe verkeersaantrekkende werking als gevolg van de nevenfuncties, blijft de totale geluidbelasting voor wegverkeer (inclusief wettelijke aftrek) ruim onder de 48 dB blijven.

Dit wordt bevestigd door de geluidsniveaukaart van het Geoloket van de Omgevingsdienst regio Utrecht. Nader onderzoek naar wegverkeerslawaai is daarom niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPCattenbroedijk44-VG01_0022.png"

Geluidskaart Omgevingsdienst regio Utrecht (bron: https://odru.gispubliek.nl/)

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Wet - en regelgeving

Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.

Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2.5). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in tabel 5.I. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden.

Wet luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:

  • a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt;
  • b. de luchtkwaliteit tengevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • c. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde (1,2 µg/m3 PM10 of NO2 en 0,75 µg/m3 PM2.5 jaargemiddeld);
  • d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). (Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.)

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPCattenbroedijk44-VG01_0023.png"

Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

Regeling NIBM

De Ministeriële Regeling NIBM geeft een uitwerking aan het Besluit NIBM en een getalsmatige invulling van de NIBM-grens. Voor een aantal categorieën van projecten kan met zekerheid worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Het betreft onder andere het onderstaande geval, waarbij een luchtkwaliteitonderzoek niet meer nodig is:

  • 1. woningbouw = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en
  • 2. woningbouw = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Uit de NIBM-tool blijkt dat bij meer dan 1.280 motorvoertuigen per dag extra, in betekenende mate wordt bijgedragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. In de overige gevallen, die niet in het Besluit NIBM genoemd worden, zal op een andere manier bijvoorbeeld door middel van berekeningen aannemelijk gemaakt moeten worden dat de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPCattenbroedijk44-VG01_0024.png"

Rekentool 'niet in betekenende mate'

Bestaande luchtkwaliteit

Het Geoloket van de omgevingsdienst heeft op haar site gegevens over de bestaande luchtkwaliteit. In onderstaande tabel een overzicht van de waarden voor het plangebied in 2018 en de verwachtte waarden in 2030.

  2018   2030  
NO2   14- 16 µg/m3   10 - 12 µg/m3  
PM10   19 - 20 µg/m3   17 - 18 µg/m3  
PM2,5   12 - 12,5 µg/m3   10 - 10,5 µg/m3  

Overzicht waarden luchtkwaliteit (bron: whttps://odru.gispubliek.nl/)

5.3.2 Plangebied

Met dit bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die bij dragen aan een verslechtering van de aanwezige luchtkwaliteit. Door de bestemmingswijziging worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die meer dan 1.280 voertuigbewegingen gemiddeld per dag mogelijk maken.

Uit dit overzicht van de bestaande waarden blijkt dat deze ver onder de grenswaarden liggen. Daarmee kan geconstateerd worden dat de bestaande luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de gewenste bestemmingswijziging.

De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en de GGD hanteren voor PM10 en voor PM2,5 lagere waarden, namelijk 20 µg/m3 en 10 µg/m3. Gezien de waarden in 2018 wordt hier reeds deels aan voldaan. Gezien de waarden van PM2,5 in 2030 is het aannemelijk dat deze in de toekomst voldoen aan de 10 µg/m3.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Wet- en regelgeving

Besluit externe veiligheid inrichtingen, Besluit externe veiligheid buisleidingen en het Besluit externe veiligheid transportroutes

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) vormen het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.

Plaatsgebonden risico (PR)

Als “harde” afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.

Groepsrisico (GR)

Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld. De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.

(Beperkt) kwetsbare objecten

Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels restaurants.

Risicovolle activiteiten

In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.

5.4.2 Plangebied

Op de uitsnede van de risicokaart is te zien dat in of in de nabijheid van de het plangebied geen risicovolle activiteiten aanwezig zijn (toegestaan). In rood is de M.A. Reinaldaweg aangegeven, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaats vindt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPCattenbroedijk44-VG01_0025.png"

Risicokaart (bron: https://nederland.risicokaart.nl/risicokaart.html)

Bevi-bedrijven

Er zijn geen bedrijven in de omgeving van het plangebied welke onder het Bevi vallen en invloed hebben op het plangebied. De verbodsbepaling voor deze functies is ook opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. Er zijn in de omgeving van het plangebied geen bedrijven bekend welke op basis van andere milieuwetgeving een afstandsnorm voor veiligheid bezitten.

Gemeentelijke routering

Voor de gemeentelijke en provinciale wegen is in de gemeente Montfoort een routering voor gevaarlijke stoffen vastgesteld. Over de vastgestelde route mag uitsluitend bestemmingsverkeer rijden. Voor noodzakelijk transport ten behoeve van laden en/of lossen van gevaarlijke stoffen buiten de vastgestelde routes is een ontheffing nodig. Aan deze ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden om een veiligere leefomgeving te realiseren.

Er kan langs het plangebied dus wel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvinden van de niet-routeplichtige stoffen (zoals benzine) en routeplichtige stoffen (zoals propaan), maar de frequentie daarvan is (door het lokale karakter van het transport) dermate laag dat daardoor geen risico's ontstaan die ruimtelijk relevant zijn.

De M.A. Reinaldaweg maakt onderdeel van de vastgestelde route. De afstand van de M.A. Reinaldaweg tot aan het plangebied is ruim 1,2 km. Gezien de afstand tot de M.A.Reinaldaweg vormt de gemeentelijke routering geen belemmering voor het plangebied.

Elektromagnetische straling

Er zijn in de omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken. Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken. Consequentie plangebied Het plangebied ligt buiten de invloedsgebieden van bedrijven of buisleidingen. In de nabijheid vindt ook geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. Externe veiligheidsaspecten spelen daarmee geen belemmerende rol voor dit bestemmingsplan.

5.5 Bodem

5.5.1 Wet- en regelgeving

Wet Bodembescherming

De bodemkwaliteit is in het kader van een bestemmingsplan van belang indien er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik. De bodem moet geschikt zijn voor de nieuwe functie. Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.

Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging en de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):

  • Niet saneren

Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.

  • Saneren

Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient de locatie geschikt gemaakt te worden voor het beoogde gebruik. Dit kan door een saneringsplan op te stellen en in te dienen, een BUS-melding te doen of een plan van aanpak op te stellen.

5.5.2 Plangebied

In september 2017 is een bodemonderzoek (inclusief asbest) uitgevoerd voor het perceel Cattenbroekerdijk 44. Het onderzoek is in bijlage 5 toegevoegd. Er zijn zeventien boringen en een peilbuis voor het onderzoek geplaatst tot maximaal 2.2 m-mv (meter onder het maaiveld). Een bestaande peilbuis is herbemonsterd. Het grondwater stond op het moment van het onderzoek op 0.5 m-mv. Het asbestonderzoek betreft de puinhoudende bovengrond rond de opstallen plus de half-verharding van puin en grind aan de voorzijde van het terrein.

De conclusies zijn als volgt:

  • 1. Er is met één uitzondering nergens asbestverdacht materiaal in of op de bodem waargenomen. De uitzondering is de puin-verharding in de kapschuur aan de achterzijde van het terrein. Deze heeft een oppervlak van 100 m². Tussen het gebroken puin van de vloer van de schuur is asbest waargenomen.
  • 2. De boven- en ondergrond van het terrein aan de Cattenbroekerdijk is met twee uitzonderingen licht verontreinigd met metalen, olie en PAK. Licht verhoogde gehaltes zijn gangbaar voor de regio. De uitzonderingen zijn zink en PAK. In drie grond-mengmonsters wordt een interventiewaarde voor zink of PAK overschreden.
  • 3. Het grondwater is licht verontreinigd met barium, koper en zink. Bij het onderzoek in 2006 was nikkel licht verhoogd in het grondwater. Licht verhoogde gehaltes zijn geen risico voor de volksgezondheid.

Dit zijn PAK in de bovengrond van een boring aan de voor- en achterzijde van het terrein en zink in de ondergrond van een boring achter de woning.

Over de ernst, omvang en consequenties van de verontreiniging kan het volgende worden opgemerkt:

  • a. Het zink in de boring achter de woning (boring 12) bevindt zich in de ondergrond (0,4 tot 0,9 meter diepte). Het zinkgehalte is hoog. Dergelijke gehaltes op dit soort locaties duiden meestal op kleine stukjes, splinters zink. Deze kunnen bijvoorbeeld afkomstig zijn van een oude dakgoot die met slooppuin in de bodem terecht zijn gekomen. Er is geen sprake van mogelijke blootstelling en actuele risico's voor de volksgezondheid ontbreken in de huidige situatie.
  • b. Het PAK-gehalte in de bovengrond aan de voor- en achterzijde van het terrein (boring 2 en 16) is naar alle waarschijnlijkheid toe te schrijven aan fijn koolgruis. Koolgruis is moeilijk zichtbaar in de donkere kleigrond.
  • c. Het oppervlak en de omvang van de verontreiniging met PAK is niet bekend. Met als uitgangspunt dat het PAK gerelateerd is fijn koolgruis zullen uitschieters boven de interventiewaarde een lokaal verschijnsel zijn. Op basis van de overige analyses wordt niet verwacht dat er een aaneengesloten volume grond van meer dan 25 m³ aanwezig is. Bij een diepte van 0,5 meter zou daar een oppervlak van 50 m² voor nodig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPCattenbroedijk44-VG01_0026.png"

Ligging boringen (bron: Bodemonderzoek, incl asbest, Cattenbroekerdijk 44 Linschoten. Oktober 2017. Linge milieu bv)

De licht verhoogde gehaltes in grond grondwater zijn gangbaar voor de lintbebouwing langs de Cattenbroekerdijk en zijn geen risico voor de volksgezondheid.

De verontreiniging met zink en PAK heeft consequenties als er op deze locaties graafwerk uitgevoerd moet worden, bijvoorbeeld voor nieuwbouw. Er is dan waarschijnlijk nog een ronde onderzoek nodig om vast te stellen of sprake is van een 'Geval van ernstige bodem verontreiniging'. Het (enige) criterium daarvoor is een volume aan sterk verontreinigde grond van tenminste 25 m³. Ter plaatse van de boringen 2 en 16 (de PAK-verontreiniging) vinden geen graafwerkzaamheden plaats.

Nabij boring 12 vinden bouwwerkzaamheden (de vergroting van de woning) plaats. Er zijn voor het onderzoek naar PAK en zink veertien afperkende boringen geplaatst tot maximaal 1.5 m-mv. De resultaten staan in het aanvullend bodemonderzoek (bijlage 7). Het aanvullende onderzoek betreft de volgende deellocaties.

  • 1. Asbest in de bovengrond voor het terrein met de opstallen.
  • 2. Asbest in de onverharde gootlijn langs de kapschuur op het achterterrein. Deze heeft een lengte van 18 meter.
  • 3. Asbest in de puin-halfverharding in en rond de kapschuur. Dit betreft een oppervlak van ongeveer 500 m² (één ruimtelijke eenheid).
  • 4. Afperking van PAK-verontreiniging in de bovengrond rond twee sterk verontreinigde boringen van eerder onderzoek.
  • 5. Afperking van een sterk verhoogd zinkgehalte in de ondergrond van een boring achter de woning.

Resultaten aanvullend bodemonderzoek

De bodem ter plaatse bestaat uit klei, overgaand in veen. De bovengrond rond de woning is zandig. De grond van het overige terrein is met een enkele uitzondering direct vanaf maaiveld kleiig. In meerdere boringen is puin waargenomen. In één boring is het gehalte als gekwalificeerd als matig. Dit is de tweede halve meter van de bodem van boring 112, achter de woning en op de plek van boring 12 van het eerdere onderzoek. Het puin bestaat uit steenachtig materiaal.

Grond, zink

Ter afperking van het sterk verhoogde zinkgehalte in boring 12 van het eerdere onderzoek zijn vijf boringen gezet en vijf separate grondmonster geanalyseerd op zink. Het hoogst gemeten gehalte in de afperkingen boringen is met 186 mg/kg ds licht verhoogd.

Het hoge zinkgehalte in boring 12 blijkt dus niet reproduceerbaar in de directe omgeving. Conclusie van het aanvullend onderzoek is dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging wat betreft zink. Het criterium daarvoor is een volume aan sterk verontreinigde grond van tenminste 25 m³.

Grond, PAK

In één van de negen aanvullende boringen voor het PAK-onderzoek is de interventiewaarde overschreden. Dit is een boring in het groenstrookje aan de voorzijde van de wagenschuur (boring 107). In geen van de andere aanvullende boringen is PAK boven de tussenwaarde verhoogd.

De sterke verontreiniging ter plaatse van boring B2, voor de wagenschuur, is door de verontreiniging in boring 107 niet afgeperkt. Op basis van de overige boringen in het kleine groenstrookje wordt gesteld dat van structurele verontreiniging boven de interventiewaarde geen sprake is en dat er niet meer dan 25 m³ bovengrond boven de interventiewaarde verontreinigd is met PAK.

Asbest

Het asbestonderzoek betreft drie onderdelen.

  • a. De gootlijn aan de achterzijde van de kapschuur, met een lengte van 18 meter.
  • b. De puin-halfverharding in en rond de kapschuur, oppervlak circa 500 m²,
  • c. De bovengrond rond de opstallen aan de voorzijde van het terrein.

De half-verharding rond de kapschuur op het achterterrein is voor het onderzoek beschouwd als één ruimtelijke eenheid (RE). Dit betreft een oppervlak van 500 m².

Voor het asbest-onderzoek zijn zeventien inspectiegaten gegraven. In één daarvan is asbest waargenomen. Dit is een gat aan de voorzijde van de kapschuur op het achterterrein (P4). In de bovenste decimeter is daar meer dan een kilo plaatmateriaal aangetroffen. Het materiaal blijkt uit analyse 12.5% hecht-gebonden chrysotiel-asbest te bevatten.

Er zijn totaal zeven mengmonsters van grond en puin ingezet voor analyse op asbest. Analytisch is door het lab in één daarvan asbest aangetoond. Dit is de zandige grond direct onder de puinlaag ter plaatse van gat P4. De puinlaag zelf heeft daar een dikte van (slechts) 0.1 meter.

Het mengmonster van de zand-ondergrond van gat P4 bevat een gewogen asbestgehalte van 37 mg/kg ds. Op het analysecertificaat is vermeld dat er enkele asbestvezels in fractie kleiner dan 0.5 mm in dit monster zijn aangetroffen.

De puinhoudende grond aan de voorzijde van het perceel en de gootlijn aan de achterzijde van de kapschuur zijn niet verontreinigd met asbest.

Voor asbest in grond en puin is interventiewaarde toepassing van 100 mg/kg ds. Op basis van de kilo asbest-plaatmateriaal in de bovenste decimeter ter plaatse van gat P4 wordt geconcludeerd dat het gewogen asbestgehalte in de puin-toplaag meer dan 1 00 mg/kg ds bedraagt. Daar is doorgaans 700 gram plaatmateriaal voor nodig. Voor het oppervlak van het verontreinigde puin wordt 500 m² aangehouden. Uitgaande van een gemiddelde dikte van 0.25 meter komt het volume van de verontreinigde half-verharding 125 m³.

In de grond onder de puinlaag is wel asbest aangetoond (kleiner dan 20 mm), maar het gehalte ligt met 37 mg/kg ds onder de tussenwaarde van 50 mg/kg ds. Grond met gehaltes onder de 100 mg/kg ds asbest worden geacht geen risico te vormen voor de volksgezondheid.

Conclusies

Het zink in de tweede halve meter van de bodem in boring 12, achter de woning, is afgeperkt tot een enkele kuub. Als op deze locatie niet dieper gegraven gaat worden dan 0.5 m-mv, dan is het sterk verhoogde zink geen belemmering voor de voorgenomen bouwplannen.

Mocht er graafwerk ter plaatse van de sterk verontreinigde boringen 2 en 107 (PAK) nodig zijn, dan wordt aanbevolen daar een plan van aanpak op te stellen. De grond rond deze boringen zal separaat ontgraven en afgevoerd moeten worden. De boringen 2 en 107 staan in het groenstrook aan de voorzijde van de wagenschuur.

Voor het asbest in de half-verharding ter plaatse van de kapschuur is in principe sanering gewenst, in geval daar grondwerkzaamheden plaats vinden. Omdat daar geen grondwerkzaamheden plaats vinden, is sanering niet nodig.

Gezien de resultaten uit het onderzoek is nader onderzoek niet nodig, omdat het hoogte verschil tussen de begane grond van de (achterzijde van de) woning met het aangrenzende maaiveld tenminste 1 meter bedraagt. Ter plaatse van de uitbreiding van de woning wordt het maaiveld met eenzelfde maat opgehoogd. De benodigde graafwerkzaamheden voor de fundering vinden niet in de ondergrond (dieper dan 0,5 meter diepte) plaats. Er is daarmee geen sprake van mogelijke blootstelling en risico's voor de volksgezondheid ontbreken.

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde bestemmingswijziging.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPCattenbroedijk44-VG01_0027.png"

Verhoogde ligging achterzijde woning

5.6 Flora en fauna

5.6.1 Beleid en wetgeving

Wet natuurbescherming

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies voor hun gebied wat wel en niet mag in de natuur. Zij zijn verantwoordelijk voor de vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid is dan alleen nog verantwoordelijk voor de ontheffingsaanvragen en de gedragscodes.

De Wet natuurbescherming bevat een algemene zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten. Daarnaast voorziet de wet in strikte verboden die gelden voor aangewezen beschermde inheemse diersoorten, waaronder alle van nature in Nederland voorkomende soorten vogels.

De wet werkt volgens het 'nee-tenzij' principe ten aanzien van beschermde inheemse soorten: schadelijke handelingen zijn verboden, tenzij er een uitzondering voor is gemaakt. Het is niet toegestaan om vogels te doden, vangen, verwonden, verstoren, bezitten, verhandelen, de nesten en eieren te verstoren of te vernietigen. Uitzonderingen op deze verboden zijn onder voorwaarden mogelijk, onder andere voor veiligheid, schadebestrijding of onderzoek. De wet regelt ook de jacht in ons land.

De Wet natuurbescherming bevat specifieke regels voor de aanwijzing, het beheer en de bescherming van Natura 2000-gebieden, waaronder een groot aantal gebieden die als essentieel leefgebied dienen voor vogels. De internationale verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn vanaf 1 januari 2017 verwerkt in de Wet Natuurbescherming.

Stikstof - uitspraak Raad van State

Het Programma Aanpak Stikstof (PAS) mag niet als basis voor toestemming voor activiteiten worden gebruikt. Dat blijkt uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019. Op basis van het PAS wordt vooruitlopend op toekomstige positieve gevolgen van maatregelen voor beschermde natuurgebieden, alvast toestemming gegeven voor activiteiten die mogelijk schadelijk zijn voor die gebieden. Zo'n toestemming 'vooraf' mag niet (meer), aldus de Afdeling bestuursrechtspraak.

Een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) is nodig als op voorhand met wetenschappelijke zekerheid significante effecten op voor stikstof gevoelige habitattypes in Natura 2000-gebieden niet kunnen worden uitgesloten. Om daar een beeld bij te krijgen kunnen de volgende stappen doorlopen worden:

  • 1. Voorfase: 10 km. Is de afstand groter dan 10 km, dan kan voor de meeste projecten geconcludeerd worden dat op voorhand geen significante effecten op stikstofgevoelige habitattypes plaats vinden.
  • 2. Voorfase: check effectenindicator (https://www.synbiosys.alterra.nl/ natura2000/ effectenindicatorappl.aspx).
  • 3. Voortoets (1): berekenen depositie aan de hand van een het (vernieuwde) Aeuriusmodel. Is de stikstofdepositie 0,00 mol per hectare per jaar, dan kunnen negatieve effecten uitgesloten worden.
  • 4. Voortoets (2): in geval de stikstofdepositie meer dan 0,00 mol per hectare per jaar is, pas het plan aan.
  • 5. Voortoets (3): intern salderen.Onderzoek of er een mogelijkheid is om intern te salderen.
  • 6. Voortoets (4): ecologische voortoets, passende beoordeling, mitigerende maatregelen, extern salderen en ADC-toets. Wanneer deze effecten niet kunnen worden uitgesloten kan op grond van een Passende beoordeling of middels een ADC-toets alsnog vergunning worden verleend. Dan gelden er aanvullende eisen.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

5.6.2 Plangebied

De beperkte bouwmogelijkheden en de beoogde nevenactiviteiten op het perceel aan de Cattenbroekerdijk 44 hebben geen invloed op aanwezige soorten. Niet uitgesloten worden dat er soorten aanwezig zijn, maar de beperkte aanbouw aan de woning leidt niet tot een bedreiging van het voortbestaan van deze soorten. In deze paragraaf wordt kort ingegaan op de ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000 gebieden en het Natuurnetwerk Nederland.

Wet Natuurbescherming

Natura 2000 gebied - stikstof

Binnen een straal van 10 km zijn geen Natura 2000-gebieden aanwezig. De Uiterwaarden van de Lek liggen op ongeveer 10 km afstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPCattenbroedijk44-VG01_0028.png"

Ligging plangebied ten opzichte van Natura-2000 gebieden (Bron: https://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/googlemapszoek.aspx)

Dit bestemmingsplan maakt een zeer beperkte bouwactiviteit mogelijk, namelijk een uitbouw van 36 m2. Vergunningsvrij is meer mogelijk. De nevenactiviteiten die mogelijk worden gemaakt zijn reeds mogelijk op grond van het geldende bestemmingsplan (al dan niet met een afwijkingsbevoegdheid).

Gezien:

  • dat het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied op tenminste 10 km afstand ligt;
  • de zeer beperkte toevoeging van bebouwing en nevenactiviteiten;
  • het feit dat de agrarische bestemming komt te vervallen. Met de agrarische bestemming is een volwaardig veehouderijbedrijf mogelijk, met als neventak een intensieve veehouderij. 'Veehouderij' is niet gedefinieerd in het bestemmingsplan. Het 'van Dale' woordenboek geeft de definitie 'het houden van vee'. Intensieve veehouderij is wel gedefinieerd in het geldende bestemmingsplan (bepaling 1.37 van de regels): daar waar over intensieve veehouderij wordt gesproken in het bestemmingsplan wordt in principe gedoeld op het hebben van een bedrijfsmatige tak van varkens, kippen, vleeskuikens, vleeskalveren, stieren voor de roodvleesproductie, eenden, pelsdieren, konijnen, kalkoenen of parelhoenders (waarvoor een milieuvergunning is verleend)';

is het zeer aannemelijk dat de stikstofemissie als gevolg van dit bestemmingsplan daalt (lager is dan 0,00 mol/ha/jaar) en zijn significante negatieve effecten op voor stikstof gevoelige habitattypes in Natura 2000-gebieden uit te sluiten.

De hoogste bijdrage van het project betreft de tijdelijke inzet en het tijdelijke effect van mobiele werktuigen. Deze tijdelijke effecten zijn vaak gemakkelijker op te vangen door de natuurlijke fluctuaties binnen het natuurgebied of eventueel herstelbeheer, dan effecten van permanente activiteiten.

De stikstofdepositie die uitvoering van de plannen zal veroorzaken vormt een zodanig gering percentage van de kritische depositiewaarde van de meest kritische ter plaatse voorkomende stikstofgevoelige habitattypen, dat er ecologisch gezien geen zichtbare of meetbare effecten zullen optreden en er zeker geen sprake is van significante gevolgen waardoor de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden in gevaar zouden kunnen komen.

Daarnaast is van grotere bouwprojecten bekend dat de Aeriusberekeningen, zowel tijdens de realisatiefase als tijdens de gebruiksfase, een voldoende neutrale uitslag laten zien waardoor gesteld kan worden dat dit voor het onderhavige project eveneens het geval zal zijn.

Soortenbescherming - vleermuizen

De enige constructieve bouwwerkzaamheden die plaats vinden, betreft de aanbouw aan de achterzijde van de woning. Ten behoeve van de aanbouw, moet de achtergevel eruit.

Gezien het type woning en de beperkte ruimte die aanwezig is, is de woning mogelijk alleen geschikt voor soorten die én gebouwbewonend zijn én gebruik maken van nauwe ruimte als kieren en gaten om tussen te verblijven. Dat zijn de gewone dwergvleermuizen en de laatvlieger.

Gebleken is dat de achtergevel niet geschikt is als verblijfplaats voor vleermuizen. De dakconstructie is dusdanig, dat er geen vleermuizen in de te verbouwen achtergevel kunnen zitten. Dit wordt onderbouwd door een quick-scan die uitgevoerd is (bijlage 6). Daaruit blijkt ook dat er geen kraam - of zomerverblijfplaatsen zijn aangetroffen. Ook de schuren op het erf zijn ongeschikt als verblijfplaats voor gewone dwergvleermuis, door het open karakter van de schuren, tochtvorming en het ontbreken van boeiboorden en gevelbetimmering en gaten in muren om achter te kruipen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPCattenbroedijk44-VG01_0029.png"

Dakconstructie

Er is een enkele foeragerende vleermuis waargenomen, welke geen binding had met het perceel. Het perceel maakt geen onderdeel uit van belangrijke foerageergebieden of vliegroutes die essentieel onderdeel uitmaken van het leefgebied.

Daarbij wordt opgemerkt dat op het perceel Cattenbroekerdijk 44 nesten aanwezig zijn van uilen en valken. De natuurlijke vijanden van vleermuizen. Gezien het voorgaande is het zeer aannemelijk dat:

  • er geen vaste verblijfplaatsen aanwezig zijn op het perceel;
  • met de realisatie van de aanbouw er geen vleermuizen in hun voortbestaan worden bedreigd.

Initiatiefnemer heeft aanvullend vier vleermuiskasten geplaatst op het perceel. Op onderstaande verbeelding is schematisch aangegeven waar de kasten hangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPCattenbroedijk44-VG01_0030.png"

Schematische weergave plaatsen vleermuiskasten.

Soortenbescherming - overige soorten

De gevelbetimmering biedt te weinig ruimte aan huismussen en gierzwaluwen, die doorgaans meer van dakpannen gebruik maken. De pannen op het dak lagen strak op elkaar; er was geen ruimte tussen de pannen waar huismussen gebruik van kunnen maken. Ook voor gierzwaluwen is het dak ongeschikt: tussen de pannen was geen ruimte, er was ter plaatse van de werkzaamheden geen schoorsteen met loden rand of iets dergelijks aanwezig dat ruimte bood en bij de overstek was de ruimte tussen het dak en de muur te krap voor gierzwaluwen. Aan de lange zijde van het dak was de onderkant gedicht zodat gierzwaluwen ook niet onder de onderste rij pannen konden komen.

Ook voor overige vogelsoorten als uilen of zoogdieren als marters is de woning ongeschikt als potentieel verblijf; er zijn geen open ruimten waar steen- of kerkuil gebruik van kan maken als nestlocatie en open ruimte tot de kelder of zolder waar steenmarter gebruik van kan maken zijn niet aanwezig.

De uitbouw vindt plaats aan de achtergevel van een woning met bestrating daaronder. Daarom kunnen de volgende soortgroepen op voorhand worden uitgesloten:

  • Flora
  • Amfibieën
  • Reptielen
  • Ongewervelden

Geconcludeerd wordt dat er geen soorten aanwezig zijn die in hun voortbestaan bedreigd worden door de uitbouw.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gezien de afstand tot het NNN (1,9 km) wordt gesteld dat de voorgenomen bestemmingswijziging geen negatieve effecten heeft op de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN. Een toetsing aan het NNN-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPCattenbroedijk44-VG01_0031.png"

Ligging plangebied ten opzichte van NNN (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

5.7 Archeologie en cultuurhistorie

5.7.1 Wet- en regelgeving

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Vanaf 1 januari 2012 is in het Bro vastgelegd dat bij het maken van ruimtelijke plannen, zoals een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing, rekening gehouden moet worden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken van deze plannen de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn.

De cultuurhistorische waarden kunnen bestaan uit vastgestelde, monumentale waarden en waardevolle elementen. Over het algemeen wordt bij het inventariseren van cultuurhistorische waarden onderscheid gemaakt tussen waardevaste en waardevolle elementen. Waardevaste elementen hebben een beschermde status en zijn op basis van de Erfgoedwet of gemeentelijke verordening aangewezen als rijks-, provinciaal of gemeentelijk monument. Waardevolle elementen zijn daarentegen niet formeel beschermd, maar kunnen een bijzondere karakteristieke of geschiedkundige waarde hebben en van belang zijn als cultuurdrager.

De cultuurhistorische waarde van een plangebied is zodoende niet alleen afhankelijk van beschermde monumentale waarden binnen het gebied, maar kan zeker ook bepaald worden door waardevolle structuren of objecten in de directe omgeving. Bij het inventariseren dient dan ook zowel naar het plangebied als naar de omgeving daarvan gekeken te worden.

Erfgoedwet

Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. Voor 2016 waren er verschillende wetten en regels voor behoud en beheer van cultureel erfgoed. Sinds juli 2016 zijn die allemaal samengegaan in één wet. De uitgangspunten van het Verdrag van Valetta zijn in de Erfgoedwet geïmplementeerd.

In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Daarmee spreekt de regering het vertrouwen uit dat de sector voldoende kennis, deskundigheid en betrokkenheid heeft om de zorg voor ons cultureel erfgoed in de praktijk waar te maken.

Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet geldt de meldingsplicht: toeval-vondsten moeten worden gemeld bij de bevoegde overheid (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, c.q. de gemeente Montfoort).

Gemeentelijke beleidsnota archeologie

In 2011 heeft de gemeenteraad van de gemeente Montfoort het Archeologiebeleid vastgesteld. Voor de gemeente is het gewenst om bij geplande bodemingrepen en wijzigingen in bestemmingsplannen de archeologie al in een vroeg stadium bij de planvorming te kunnen betrekken. Hiertoe is het formuleren van een gemeentelijk archeologiebeleid essentieel.

Voor het gehele grondgebied van de gemeente is een archeologische inventarisatie uitgevoerd en vervolgens een archeologische waarden en verwachtingenkaart en een maatregelenkaart opgesteld. Op de waarden- en verwachtingenkaart staan naast de reeds bekende archeologische waarden ook de te verwachte archeologische waarden in de vorm van zones met een bepaalde trefkans. Hiermee wordt een beeld verkregen waar archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig kunnen zijn. Voor de verschillende archeologische verwachtingswaarden is een archeologiebeleid opgesteld. De archeologische maatregelenkaart is afgeleid uit de archeologische waarden- en verwachtingenkaart, waarbij de beleidsadviezen in de legenda zijn opgenomen.

5.7.2 Plangebied

Archeologie

Volgens de archeologische maatregelenkaart van de gemeente Montfoort ligt de onderzoekslocatie deels in een gebied met een hoge archeologische verwachting (categorie 4). In deze gebieden dient bij planvorming en voorafgaand aan vergunningverlening, bij bodemverstorende werkzaamheden groter dan 200 m² en bodemingrepen dieper dan 50 cm -mv, vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Voor het achterste deel van het perceel geldt een lage archeologische verwachtingswaarde (categorie 6). Beleidscategorie 6 betreft landschappelijke eenheden (komgronden) met een lage kans op het aantreffen van archeologische waarden. De beleidsdoelstelling voor deze categorie is archeologisch vooronderzoek om de archeologische verwachting nader te specificeren, maar dan alleen bij zeer grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen, die onder de m.e.r.-plicht vallen.

De woning wordt met circa 36 m2 vergroot, waarmee er geen verplichting is tot het doen van nader onderzoek. Ten behoeve van de werkzaamheden wordt ter plaatse de grond opgehoogd met 1 meter. De fundering van de nieuwbouw reikt tot halverwege de ophooglaag. Daarmee wordt de bodem niet verstoord ter plaatse van de nieuwbouw. De beide verwachtingswaarden zijn op de verbeelding en in de regels opgenomen. Aangesloten is bij de regeling van het geldende bestemmingsplan.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPCattenbroedijk44-VG01_0032.png"  afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPCattenbroedijk44-VG01_0033.png"

Uitsnede archeologische verwachtingswaarde - en beleidskaart

Cultuurhistorie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen invloed op het cultuurhistorische karakter. Dit bestemmingsplan omvat een beperkte functiewijziging en een (zeer) beperkte bouwactiviteit. Het van oudsher aanwezig bewonerslint blijft in tact.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPCattenbroedijk44-VG01_0034.png"

Uitsnede cultuurhistorische kaart

5.8 Kabels en leidingen

Onder de Cattenbroekerdijk ligt een waterleiding. De leiding heeft aan weerszijden een beschermingszone van 10 meter. Een klein deel van de beschermingszone valt binnen het plangebied. Binnen deze zone mag er niet gebouwd worden. Tevens geldt hier een aanlegvergunningstelsel. De leiding is als dubbelbestemming opgenomen in het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPCattenbroedijk44-VG01_0035.png"

Ligging waterleiding (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

5.9 Besluit milieueffectrapportage

In het Besluit milieueffectrapportage (verder: het Besluit mer) is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het gaat dan om een project dat genoemd is in de bijlage onder D van het Besluit mer.

Het wijzigen van de bestemming 'agrarisch' in 'wonen', waarmee de voormalige bedrijfswoning een burgerwoning wordt en maximaal 310 m2 van de voormalige agrarische opstallen gebruikt wordt voor nevenfuncties is te beschouwen als een "stedelijk ontwikkelingsproject" (categorie D11.2). In het Besluit mer is een drempelwaarden opgenomen. Voor projecten die boven deze drempelwaarden uit komen, geldt dat er een m.e.r. beoordeling opgesteld moet worden. Voor projecten die onder de drempelwaarden blijven, dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld te worden.

Sinds 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is, moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie schrijven. Een aanmeldingsnotitie hoeft alleen opgesteld te worden als de initiatiefnemer niet het bevoegd gezag is van de voorgenomen activiteit. Deze aanmeldingsnotitie is vormvrij, maar heeft wel een aantal inhoudelijke voorwaarden. De aanmeldingsnotitie moet in ieder geval informatie bevatten over de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten van de activiteit op het milieu. Het bevoegd gezag bepaalt op basis van de notitie of een milieueffectrapport moet worden opgesteld.

De drempelwaarden het Besluit mer zijn:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Met dit bestemmingsplan wordt een woonbestemming met een aantal nevenfuncties mogelijk gemaakt die ver onder deze drempelwaarden blijven. In de regels is expliciet opgenomen dat nieuwe activiteiten die vallen onder het besluit mer niet zijn toegestaan. In voorgaande hoofdstukken zijn alle aspecten benoemd die terug moeten komen in de aanmeldingsnotitie. Daarmee is voorliggend bestemmingsplan te beschouwen als aanmeldingsnotitie.

Uit de hoofdstukken 4 en 5 blijkt dat de beoogde functiewijziging geen belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Er is daarmee geen noodzaak tot het opstellen van een milieueffectrapport. Het bevoegd gezag dient een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen. Dit besluit hoeft niet gepubliceerd te worden.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting

6.1 Algemeen

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat kaart en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is deze uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter géén rechtstreeks burgers bindende werking.

6.2 De bestemmingen

Het bestemmingsplan bevat een aantal bestemmingen. Voor wat betreft de gebruiks- en bouwbepalingen is maximaal aangesloten bij de bepalingen van de geldende bestemmingsplannen. Aangesloten wordt bij de regelingen van bestemmingsplan '1e herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012'.

Tuin

Gebruik

De gronden voor de voorgevel van de woning en een groot deel achter op het perceel hebben de bestemming 'tuin' gekregen. Deze gronden mogen gebruikt worden voor tuin en erven, toegangspaden, parkeerplekken voor fietsers en ter plaatse van de aanduiding ''specifieke vorm van tuin - theetuin' is een theetuin mogelijk. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' mag er geparkeerd worden.

De aanduiding 'bijgebouwen' geldt voor bestaande bijgebouwen, welke ten dienste van de bestemming 'Wonen' gebruikt mogen worden. Deze opstallen mogen alleen voor privé doeleinden gebruikt worden en niet ten behoeve van nevenfuncties. Dit is bepaald in de specifieke gebruiksregels.

De gronden mogen ook gebruikt worden voor groen, water en verhardingen.

Bouwen

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bestaande erkers en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden ten dienste van de bestemming. De bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m achter de voorgevel en maximaal 1 m voor de voorgevelrooilijn. Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen maximaal 3 m hoog zijn.

Nieuwe erkers zijn onder voorwaarden (met een afwijkingsbevoegdheid) toegestaan. De bestaande opstallen achter op het perceel zijn met een aanduiding 'bijgebouwen' aangeduid. De maatvoering van deze opstallen (goot- en bouwhoogte en de oppervlaktes), zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, gelden als maximaal toelaatbaar.

Wonen

Gebruik

De gronden met de bestemming wonen (met bijbehorende bijgebouwen, aanbouwen, uitbouwen van de woning en bouwwerken, geen gebouwen zijnde) mogen gebruikt worden als:

  • parkeervoorzieningen en ontsluitingspaden;
  • tuinen en erven;
  • paardenbakken ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden met de bijbehorende voorzieningen in de vorm van zoals longeercirkels en paardencarrousels, paddocks, stap- en trainingsmolens;
  • het hobbymatig houden van dieren, waaronder paarden;
  • verschillende nevenfuncties, namelijk een theetuin, kano- roeiboot- of fietsenverhuur, een vergaderruimte en aan huis gebonden beroepen. Al deze nevenfuncties zijn met een oppervlakte gelimiteerd.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - theetuin' is een theetuin met ondergeschikte verkoop van ter plaatse gemaakte goederen mogelijk.

In de specifieke gebruiksregel is opgenomen dat maximaal 160 m2 van het oppervlakte aan bijgebouwen binnen de voor Wonen aangewezen gronden mag worden gebruikt ten dienste van de woonfunctie. Ook is bepaald dat maximaal 310 m2 van het oppervlakte aan bijgebouwen gebruikt mag worden voor de nevenfuncties. Onder strijdig gebruik is aanvullend bepaald dat:

  • de toegelaten nevenfuncties niet als zelfstandige functionerende functies uitgevoerd mogen worden;
  • nieuwe geluids-en stofgevoelige functies zijn niet toegestaan.
  • nieuwe activiteiten die vallen onder het Besluit-mer niet zijn toegestaan.

Bouwen

In verband met de agrarische activiteiten op het naast gelegen perceel heeft de woning een bouwvlak gekregen. Het is niet mogelijk om de woning te verplaatsen buiten het bouwvlak. Bijgebouwen zijn buiten het bouwvlak mogelijk. De woning mag maximaal 750 m3 bedragen. Het oppervlakte aan bijbehorende bijgebouwen mag ten hoogste 50 m2 bedragen, met dien verstande van de bij een woning behorende onbebouwde gronden ten hoogste 50% mag worden bebouwd

Aangezien ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan het oppervlakte van de bij de woning behorende bijgebouwen meer bedraagt dan 50 m2, geldt het bestaande oppervlakte als het maximaal toelaatbare.

Leiding - Water (dubbelbestemming)

De voor Leiding - Water aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor de aanleg en instandhouding van een waterleiding. Binnen de aangeduide veiligheidszone mogen geen gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht, tenzij:

  • a. er geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van de waterleiding
  • b. er vooraf advies wordt ingewonnen van de beheerder.

Het is verboden om zonder of in afwijking van een 'omgevingsvergunning aanleg' werken grondwerkzaamheden uit te voeren, tenzij het gaat om:

    • 1. werken en werkzaamheden van ondergeschikte betekenis binnen het op de bestemming gerichte normale onderhoud en beheer;
    • 2. werken en werkzaamheden, die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt in uitvoering zijn.

Waarde - Archeologie 3 en 5 (dubbelbestemming)

Het plangebied heeft een hoge archeologische verwachtingswaarde. Het bestemmingsplan voorziet daarom in de dubbelbestemmingen 'Waarde -Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 5'. Op deze gronden mag slechts worden gebouwd, mits de archeologische belangen zich daartegen niet verzetten.

Voor de gronden met 'Waarde - Archeologie 3' is aangesloten bij de bepalingen, zoals die ook zijn opgenomen in het geldende bestemmingsplan (nader onderzoek bij grondwerkzaamheden van meer dan 200 m2 en dieper dan 50 cm). Voor de gronden, aangeduid met 'Waarde - Archeologie 5' geldt een lage verwachtingswaarde. De beleidsdoelstelling voor deze categorie is archeologisch vooronderzoek om de archeologische verwachting nader te specificeren, maar dan alleen bij zeer grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen, die onder de m.e.r.-plicht vallen.

Waarde - Waterkering (dubbelbestemming)

De waterstaatswerkzone heeft in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Waterkering' gekregen. Deze gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor de aanleg en instandhouding van een waterkering, de waterbeheersing en waterlopen, alsmede secundair voor de andere op deze gronden liggende bestemmingen, voor zover zij met de bestemming waterstaatsdoeleinden secundaire waterkering (dubbelbestemming) samenvallen.

Naast de hiervoor genoemde bestemmingen wordt het plangebied ook aangeduid als boringsvrije zone. Deze gronden zijn bestemd voor het behoud van de beschermende laag in de bodem van grondwaterbeschermingsgebied van het grondwaterwingebied Linschoten. Het roeren van gronden, zoals het maken van boorputten, grond- en funderingswerken, dieper dan 40 meter onder het maaiveld is niet toegestaan, tenzij hiervoor toestemming van de provincie Utrecht is verkregen.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

7.1 Financiële haalbaarheid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn.

Op grond van artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien er sprake is van een 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een 'bouwplan' is. De raad kan bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer:

  • 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is (art. 6.12 Wro);
  • 2. er geen kosten te verhalen zijn (art 6.2.1a Bro).

De 'grex-wet' is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, hoeven deze ook niet verhaald te worden.

7.2 Plangebied

Het bestemmingsplan maakt geen bouwplan mogelijk, zoals bedoeld in artikel 6.2.1. van het Bro. Er is daarmee geen verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan. Alle kosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Desondanks is er een overeenkomst opgesteld, waarmee onder andere planschade verlegd is naar initiatiefnemer. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Overleg 3.1.1. Bro en inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan Cattenbroekerdijk 44 heeft van 14 juli 2021 t/m 7 september 2021 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode heeft ook het wettelijke vooroverleg plaats gevonden. Het voorontwerpbestemmingsplan is overeenkomstig artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) naar vijf overlegpartners opgestuurd, waaronder het hoogheemraadschap en de provincie. Drie van de vijf partners hebben gereageerd. Daarnaast is er één inspraakreactie ontvangen van Vitens. In bijlage 8 zijn alle reacties samengevat en beantwoord.

De reacties van de provincie en van Vitens zijn aanleiding geweest om wijzigingen in het ontwerpbestemmingsplan aan te brengen: met name in de toelichting, maar ook beperkt in de regels. In bijlage 8 is te lezen welke aanpassingen zijn doorgevoerd.

8.2 Zienswijzen

Overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode heeft alleen Vitens een zienswijze in gediend.

In de zienswijze wordt verzocht, in het belang van het nabij gelegen grondwaterbeschermingsgebied, een aanduiding op te nemen voor de boringsvrije zone. Daarbij zijn tekstvoorstellen gedaan voor zowel de toelichting als de regels. De aanduiding en de tekstvoorstellen zijn opgenomen in het vast te stellen bestemmingsplan.