direct naar inhoud van 4.4 Flora en fauna
Plan: Cabauw - Uitbreiding
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0331.04cabauwuitbr00000-BP00

4.4 Flora en fauna

In de ruimtelijke ordening dient rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid en te ontwikkelen natuurwaarden. Het overheidsbeleid ten aanzien van bestaande natuurwaarden is gericht op de bescherming van soorten en de bescherming van gebieden.

In en nabij het plangebied liggen geen gebieden die bescherming genieten op grond van de vogel- en habitatrichtlijn. Evenmin bevinden zich in en nabij het plangebied gronden en watergangen die onderdeel uitmaken van de Provinciale Ecologische hoofdstructuur (PEHS).

Voor de uitbreidingslocatie is onderzoek gedaan naar de aanwezige flora en fauna in het gebied.
De inventarisatie (StEA 2006, Inventarisatie beschermde natuurwaarden bouwlocaties Cabauw en Uitweg gem. Lopik, mei 2006) is 2006 door Stichting Ecologisch Advies uitgevoerd.
Uit de inventarisatie blijkt dat in het plangebied de Kleine Modderkruiper en de Bittervoorn voorkomen als strenge beschermde dieren.
De Kleine modderkruiper zal bij het dempen van de middelste sloot, gelegen in de uitbreidingslocatie, en bij ingrepen van andere oevers worden verstoord en zijn biotoop verliezen. De Bittervoorn zal bij ingrepen aan de oostelijke oever worden verstoord. De effecten op de populaties van de beide soorten in de omgeving zijn gering, omdat het slechts een klein deel van het leefgebied betreft.

In het plangebied zijn 5 amfibieën aangetroffen. De aanwezige soorten behoren allen echter tot de licht beschermde soorten. Verstoring van de amfibieën vindt plaats door ingrepen aan watergangen, het bouwrijp maken van de weilanden en erven, en het slopen van gebouwen. Daarnaast gaat het terrein op korte termijn verloren als leefgebied. Een klein lichtpuntje is, dat de tuin ten westen van de noordelijke sloot niet verdwijnt. Deze zal als habitat voor de amfibieën gaan functioneren. Wanneer er in de nieuwe situatie geen vervangende voortplantingswateren voorhanden zijn, in de vorm van sloten en visvrije tuinvijvers, zullen deze dieren toch hun heil elders moeten zoeken. In dat geval biedt de nieuwe bebouwing alleen een land-biotoop en moeten de sloten daarbuiten als voortplantingswater dienen.

In het plangebied zijn verder geen beschermde planten aangetroffen, wel is de verwachting dat zich in het onderzoeksgebied een zevental licht beschermde zoogdieren bevinden.

Ten behoeve van een goede omgang met de aanwezige natuurwaarden zijn een aantal wettelijke verplichtingen van toepassing. Het gaat om de volgende drie verplichtingen:

  • Voor ingrepen aan de sloten of oevers dient een ontheffing voor het verstoren van de Kleine modderkuiper te worden aangevraagd. Bij ingrepen aan de oostelijke sloot geldt dat ook voor de Bittervoorn.
  • Het bouwrijp maken van het gebied dient buiten het broedseizoen plaats te vinden, dus na 15 juli en vóór 15 maart. De effecten op vissen en amfibieën zijn in deze periode ook minder groot.
  • Aangezien de aanwezige amfibieën en grondgebonden zoogdieren op tabel 1 van de AMvB staan, is het verstoren van de dieren en hun verblijfplaatsen, vrijgesteld van de Flora- en faunawet. Een ontheffing is dus niet nodig. Wel dient de schade zoveel mogelijk voorkomen te worden, door in de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening met deze dieren te houden.

Naast de bovenstaande wettelijke verplichtingen worden op basis van de inventarisatie ook een aantal aanbevelingen gegeven. Het betreft hier de volgende drie adviezen:

  • Het dempen van de sloten dient plaats te vinden in de periode eind augustus tot eind november. Dit is na de kwetsbare periode voor amfibieën en jonge vis, en voordat de dieren in de sloot in winterrust gaan.
  • Werk bij het dempen van de sloten altijd naar open water toe zodat vissen kunnen wegvluchten, dus niet insluiten in een doodlopende sloot.
  • Wees bij ingrepen aan de middensloot bedacht op de aanwezigheid van Grote waternavel. Voorkom dat deze plant zich naar de omgeving kan verspreiden.

Naast de natuurwaardeninventarisatie is ook een vleermuizeninventarisatie uitgevoerd voor de uitbreidingslocatie. Reden hiervoor is het feit dat het plan de sloop van een aantal gebouwen en de verwijdering van een aantal bomen inhoudt. Daarom is een vleermuisinventarisatie (Vleermuizeninventarisatie Locatie Cabauw en Uitweg, Lopik, juni&juli 2006) uitgevoerd. De inventarisatie is uitgevoerd door Stichting Zoogdierenwerkgroep Zuid-Holland in juni en juli 2006 en heeft enkel betrekking op de uitbreidingslocatie.
Uit de inventarisatie blijkt dat een gedeelte van de uitbreidingslocatie gebruikt wordt als foerageergebied voor de gewone dwergvleermuis, laatvlieger en de gewone grootoorvleermuis. In één van de niet te slopen panden werden een dwergvleermuis (niet nader gedetermineerd) en gebruikssporen van de gewone grootoorvleermuis aangetroffen. Daarom worden voor wat betreft deze locatie de onderstaande aanbevelingen gegeven:

  • 1. Begeleiding van de sloop van de panden en opstallen binnen het onderzoeksgebied door een vleermuisdeskundige.
  • 2. Indien mogelijk, het daadwerkelijk slopen niet in het kraamseizoen te laten uitvoeren (periode eind mei tot begin juli).
  • 3. Voordat tot sloop wordt overgegaan, dient een inspectie plaats te vinden door een vleermuisdeskundige. Op aanwijzingen van de deskundige dienen de panden enige tijd voor de sloopwerkzaamheden starten onaantrekkelijk gemaakt te worden voor vleermuizen (door het aanbrengen van tochtgaten in gevels en daken).

Gesteld kan worden dat, met inachtneming van de eerder genoemde aanbevelingen en verplichtingen, de ontwikkeling geen negatieve effecten hoeft te hebben op de aanwezige natuurwaarden in het plangebied.
Het aspect flora en fauna vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoeringen van het voorgenomen plan.