Plan: | Valleipark 2009 |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | ex art. 10 WRO beheer/ontwikkeling |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0327.88-0501 |
In het kader van de onderzoeksplicht van artikel 3.1.6 Bro dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in beeld gebracht te worden. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de bouwvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. In de praktijk worden deze onderzoeken vaak gecombineerd.
Voor het plangebied heeft een verkennend bodemonderzoek en een indicatief waterbodemonderzoek plaatsgevonden.
In juli 2006 is door P&J Milieuservices B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied.5
Hypothese
In het plangebied zijn de volgende 4 onderzochte deellocaties onderscheiden:
Deellocatie III is als zijnde verdacht ten aanzien van bodemverontreiniging beschouwd. Het verkennend onderzoek is uitgevoerd conform de NEN 5740.
Zintuiglijke waarnemingen
Analyseresultaten
De gemeten verhogingen boven de streefwaarden zijn per deellocatie als volgt kort te verwoorden:
Eindconclusie bodemonderzoek
De bodem (grond + grondwater) van het plangebied is voor het grootste deel niet of slechts licht verontreinigd (overschrijding streefwaarden voor deellocaties I, II en IV). Daarnaast is bij deellocatie IV sprake van een verhoogd gehalte koper in de grond. Dit zal nader onderzocht moeten worden.
Aanbevelingen
Aanvullend c.q. nader bodemonderzoek naar het hoge kopergehalte is noodzakelijk. Waarschijnlijk is hier sprake van een puntverontreiniging en kan worden volstaan met 4 boringen en enkele koperanalyses. Uit de resultaten van het vooronderzoek is namelijk geen mogelijke bron van verontreiniging te herleiden.
Verder is na verwijdering van het gronddepot verkennend onderzoek van de onderliggende bodem noodzakelijk (locatie voormalig gemeentelijk opslagterrein en voormalige stortplaats). Dit wordt ook aanbevolen met betrekking tot de locaties van de huidige hockeyvelden.
Aanvullend en/of nader onderzoek zal plaatsvinden als de hockeyvelden verplaatst zijn en ook het restant gronddepot is verwijderd.
In opdracht van Gemeente Leusden is door P&J Milieuservices B.V. in juli 2006 een indicatief waterbodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van een watergang nabij het te ontwikkelen Valleipark te Leusden.6 De watergang bevindt zich binnen de Liniedijk. Aanleiding tot het uitvoeren van het onderzoek is een mogelijke toekomstige verwijdering van de bagger / het slib.
Hypothese
Verwacht werd dat het toegestaan is de onderzochte waterbodem / baggerspecie te verspreiden (maximaal klasse 2).
Zintuiglijke waarnemingen
In het onderzoek is van elke (steek)boring een boorbeschrijving opgenomen. Duidelijk is dat er geen sprake is van een homogene opbouw. De dikte van de sliblaag varieert van 1 tot 20 cm.
Er zijn verder geen bijzonderheden of bijmengingen aangetroffen, die kunnen duiden op aanwezigheid van bodemverontreiniging. Ook asbestverdachte materialen zijn (op basis van een globale inspectie) niet waargenomen in het omhoog gebrachte slib en/of in de directe nabijheid van de sloot.
Analyseresultaten en toetsing
In het mengmonster MM-1001 is een zeer licht verhoogd gehalte minerale olie (73 mg/kgds) aangetoond. De overige parameters zijn niet aangetoond in een gehalte boven de streefwaarden.
Conclusies en aanbevelingen
De hypothese 'verspreidbare baggerspecie' houdt stand. In het onderzochte mengmonster is 1 parameter (minerale olie) verhoogd aangetoond boven de streefwaarde maar onder de grenswaarde. Het is toegestaan gerijpte klasse-1-slib onder de voorwaarden van categorie I of II grond toe te passen. Als er sprake is van niet-gerijpt slib is ongeïsoleerde toepassing toegestaan. Opgemerkt wordt nogmaals dat onderhavig onderzoek niet is uitgevoerd conform de NVN-5720. De genoemde conclusies dienen beschouwd te worden als indicatief.
Het waterbodemonderzoek heeft aangetoond dat de verwijdering van de baggerspecie uit de watergang nabij het plangebied verspreidbaar is (klasse 1 of 2) . Het is toegestaan gerijpte klasse-1-slib onder de voorwaarden van categorie I of II grond toe te passen.