Plan: | Randmeer |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0313.randmeer0800-0301 |
Het Waterschap Vallei en Eem is de waterkeringbeheerder. Vooralsnog wordt in het kader van dit bestemmingsplan uitgegaan van de keur en legger voor de huidige dijk. In de nieuwe Keur zijn de voormalige kernzone en de beschermingszone samengevoegd tot de zone “waterkering”. Deze zone strekt van circa 130 m binnendijks tot bijna 180 m buitendijks (gemeten vanuit de buitenkruinlijn). Alle werken die gevolgen kunnen hebben voor de waterkering zijn vergunningplichtig bij de betreffende beheerder; voor iedere zone gelden andere beperkingen. Vooralsnog wordt aangenomen dat deze zone voldoende is voor toekomstige dijkverbeteringen in de kern van Spakenburg.
Afbeelding - huidige beschermingszone en zonewaterkering Oostdijk
In het kader van het bestemmingsplan is voor de dubbelbestemming “Waterkering (dubbelbestemming)” uitgegaan van de dijkzone en de bijbehorende stabiliteitzone van de waterkering (de zonewaterkering). Het gaat hier om een zone van 60 m breed in totaal:
Gebruik en bebouwing op grond van de onderliggende bestemmingen zijn toegestaan voor zover de belangen van de waterkering niet worden geschaad. Vooraf dient, op grond van dit bestemmingsplan, advies te worden ingewonnen bij de dijkbeheerder (Waterschap Vallei & Eem).
Dit laat onverlet dat op basis van de Keur binnen de zone 'waterkering', zoals hierboven beschreven, ook nog formeel vergunning dient te worden aangevraagd bij het Waterschap Vallei & Eem.
Zoals in paragraaf 2.5.2 is vermeld maken de West- en Oostdijk deel uit van de buitenwaterkering die het Randmeer, om de Oude en Nieuwe Haven heen, begeleidt. West- en Oostdijk moeten als primaire waterkering worden beschouwd. In 2006 is deze primaire waterkering vanwege de Wet op de waterkering (Wwk) beoordeeld en afgekeurd op stabiliteit en piping. Ook de hoogte van de dijken is ontoereikend.
Als vervolg op de Beleidsvisie Veiligheid Zuidelijke randmeren (zie paragraaf 3.3.5) laat het Waterschap Vallei & Eem momenteel een MER vervaardigen ten behoeve van de verbetering van de ‘afgekeurde’ dijken: MER Veiligheid Zuidelijke Randmeren (zie paragraaf 5.1.2).
De studie richt zich op het realiseren van de wettelijk vereiste veiligheid van dijkkring 45 (Gelderse Vallei). Fase 1 van deze studie is onlangs afgerond en is recentelijk in de inspraak gebracht. Binnen het project Kuststrook-Oost is er regelmatig overleg met het Waterschap Vallei & Eem over afstemming met het project Veiligheid Zuidelijke Randmeren.
Het advies uit de fase 1-studie is om fase 2 van de MER te baseren op de oplossingsrichting 1 “dijkverbetering”. Deze oplossing kan vergaande consequenties hebben voor de uitstraling van de Oude Haven. Mede daarom wordt deze studie uiterst kritisch gevolgd. Momenteel wordt in fase 2 de oplossingsrichting in detail uitgewerkt. De planning is om de dijkverbetering in 2013 af te ronden.
Voor de verlegging (30 m naar het noorden) en versterking (over een lengte van 320 m) van de Oostdijk (primaire waterkering) ter hoogte van de Oostmaat is een procedure in het kader van de Waterwet vereist. Dit houdt in dat de beheerder een ontwerpplan dient op te stellen dat aan het bevoegd gezag moet worden voorgelegd. Het ontwerpplan bestaat uit twee gedeelten:
Het eerste deel van het ontwerpplan 'Deel 1 ontwerpplan Wet op de waterkering Kuststrook Oost te Bunschoten' (nr. BUNS17-3/doea/006, d.d. 17 juli 2007) is opgesteld door het ingenieursbureau Witteveen+Bos. In het rapport is een beschrijving opgenomen van de betrokken activiteiten en de te treffen voorzieningen voor het uitvoeren van de werkzaamheden en het beperken van de nadelige gevolgen daarvan.
Geconcludeerd wordt dat door de versterking van de primaire waterkering, de aanleg van de haven en de andere ontwikkelingen binnen Kuststrook Oost zowel positieve als negatieve milieueffecten zullen optreden.
Als positieve effecten kunnen worden genoemd:
Negatieve effecten zijn:
In het kader van de landelijke veiligheid zullen de werkzaamheden voor het verbeteren van de dijk in ieder geval plaatsvinden. Deze werkzaamheden leiden mogelijk tot tijdelijke verstoring van nabijgelegen natuurwaarden. Het verleggen van de dijk 30 m naar het noorden zorgt niet voor extra negatieve effecten op bijvoorbeeld omringende natuur, zeker niet wanneer de compenserende maatregelen (aanleg rietland) worden gerealiseerd.
De plannen in en in de omgeving van Bunschoten (uitbreidingen Almere en Amersfoort en Spakenburg Centrumplan Oost), samen met de trend van toenemende populariteit van de waterrecreatie, leiden tot een toename van recreatiedruk in Bunschoten-Spakenburg in de autonome ontwikkeling. Deze autonome ontwikkeling leidt tot een verslechterde leefbaarheid in Bunschoten-Spakenburg (verslechterde parkeergelegenheid, toenemende verkeersdruk in het centrum).
Bij uitvoering van het voorgenomen plan Kuststrook-Oost, en dan met name de plannen rond de Zuyderzee, worden deze problemen opgelost. Wel veroorzaakt de komst van een jachthaven een toename van de recreatiedruk op het Eemmeer. Deze druk komt, voor wat betreft de verstorende werking in het Vogelrichtlijngebied, neer op een toename in recreatievaart. De effecten van deze toename zijn getoetst in een verslechterings- en verstoringstoets (zie ook paragraaf 5.11 'Natuur'). Tot nu toe bleek dat er, door realisatie van het project Kuststrook Oost op zichzelf geen significante effecten te verwachten zijn.
Op dit moment wordt het ontwerpplan opgevolgd door een projectplan voor de aanvraag van de Waterwet. De resultaten van deel 2 worden te zijner tijd in de toelichting verwerkt.
In het plangebied is op meerdere plaatse sprake van bestaande en nieuwe buitendijkse bebouwing. Er is slechts op beperkte schaal sprake van bewoning in buitendijkse gebieden. Opgemerkt wordt dat buitendijkse bebouwing niet zal worden beschermd tegen hoge waterstanden. De risico's zijn aanzienlijk groter dan in het binnendijksgebied.
Hier dient uitdrukkelijk rekening mee te worden gehouden. Wanneer buitendijkse bebouwing niet is te voorkomen, dient bezien te worden of deze hoger kan worden aangelegd en dient een goede alarmering voor bewoners en gebruikers te worden opgezet. De drijvende waterwoningen gaan mee met de stijging van het waterpeil.
Tot slot zullen toekomstige gebruikers/bewoners door de gemeente moeten worden geïnformeerd over de risico's van de buitendijkse ligging.