5.11 Natuur
In het kader van de ontwikkelingsvisie voor de oostelijke kuststrook zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd om te bezien in hoeverre de beoogde activiteiten schade brengen aan beschermde soorten en/of habitats:
-
Toetsing aan artikel 19d van de Natuurbeschermingswet
Zoals al eerder is vermeld, liggen in het plangebied en in de directe omgeving daarvan een drietal Europese vogelrichtlijngebieden, namelijk speciale beschermingszone “Eemmeer & Gooimeer Zuidoever”, 'Arkemheen” en “Wolderwijd & Nuldernauw”. De bescherming van Vogel- en Habitatrichtlijngebieden (Natura 2000-gebieden) en Natuurmonumenten is geïmplementeerd in de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998. Volgens artikel 19d van deze wet moeten alle plannen die de kwaliteit van habitats kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op soorten, worden getoetst op hun gevolgen voor Natura 2000-gebieden. Voor projecten en handelingen die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde waarden van Natura 2000-gebieden is het verder noodzakelijk om een vergunning aan te vragen bij het bevoegd gezag, in dit geval de provincie Utrecht.
In het kader van met name de aanleg van de nieuwe jachthaven en het bijbehorende parkeerterrein annex botenopslag is door het adviesbureau EcoGroen Advies BV een 'verstorings- en verslechteringstoets' uitgevoerd overeenkomstig artikel 19d van de Natuurbeschermingswet. Het rapport “Verstorings- en verslechteringstoets havenuitbreiding
Bunschoten” (nr. 06257A, d.d. juni 2008) dient als basis voor de ontheffingsaanvraag voor de aanleg van de nieuwe jachthaven. In november 2008 is het rapport aangevuld naar aanleiding van een aantal vragen van destijds de provincie Noord-Holland (Reactienota 'Habitattoets
havenuitbreiding Bunschoten - Spakenburg', nr 06-257A, d.d. 27 november 2008).
Uit het rapport blijkt dat met name is bekeken of er, ten gevolge van de toename van het aantal vaarbewegingen, verstorende of schadelijke effecten kunnen optreden op de aangewezen vogelsoorten in het Vogelrichtlijngebied ‘Eemmeer’. Geconcludeerd wordt dat tijdens het hoogseizoen (juli-augustus) een maximale toename van 3-4 extra boten zal ontstaan. Tijdens het laagseizoen (april-juni, september) bedraagt dit 1-2 boten. Tijdens het hoogseizoen bevinden zich dagelijkse minimaal enkele honderden vaartuigen op het Eemmeer.
In het rapport wordt aangegeven dat, op basis van drie criteria (voorkomen op open water, aanwezigheid in het vaarseizoen en gunstige staat van instandhouding) effecten op 12 van de 15 vogelsoorten kunnen worden uitgesloten. Significant negatieve effecten op de drie overige soorten, fuut, kuifeend en visdief, worden eveneens niet verwacht. Visdief blijkt tamelijk ongevoelig voor verstoring door vaartuigen. De draagkracht voor kuifeend wordt gegarandeerd door voldoende onverstoord rustgebied in de kustzones, voor fuut door voldoende onverstoord foerageergebied buiten de geulen. Omdat de boten gezien de ondiepten en de aanwezigheid van een ontoegankelijk oeverreservaat, niet tot nauwelijks buiten de vaargeulen zullen komen, zijn significante effecten op kuifeend en fuut eveneens uit te sluiten en zijn effecten statistisch gezien waarschijnlijk verwaarloosbaar. Bij de beoordeling van mogelijke cumulatieve effecten zijn drie andere projecten beschouwd, te weten de beoogde havens bij Eemhof en Blaricum en de natuurontwikkeling in het Eemmeer.
De eindconclusie is dat er geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van de Speciale Beschermingszone Eemmeer optreden door uitbreiding van de jachthaven van Bunschoten met netto 70 ligplaatsen. Ook niet wanneer rekening wordt gehouden met de cumulatieve effecten, zoals beschreven in de reactienota. De ontwerp-beschikking is op 16 april 2010 gepubliceerd.
-
Toetsing aan artikel 75 van de Flora- en faunawet
Door het adviesbureau EcoGroen Advies BV is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. In dit rapport “Ecologisch onderzoek Kuststrook- Oost fase 1, Bunschoten Spakenburg” (nr. 06-257B, d.d. mei 2008) wordt geconcludeerd dat een ontheffing in het kader van artikel 75 van de Flora- en faunawet noodzakelijk en haalbaar is. In het rapport wordt aangegeven welke schadebeperkende- en inpassingsmaatregelen wenselijk zijn voor de vleermuizen, diverse broedvogels, rugstreeppad, beschermde vissen en overige laagbeschermde soorten. Het betreffen veelal compenserende maatregelen voor het verlies van riet- en moerasland en planning van de werkzaamheden (buiten voortplantings- en broedseizoen) die de eventuele schade minimaliseren.
In het geval van dijkverlegging kan dit mogelijk tot conflict leiden omdat de Wet op de Waterkering strikte eisen stelt aan de periode waarin aan primaire waterkeringen mag worden gewerkt. Door het tijdig kort maaien en kort houden van de rietvegetatie kan echter worden voorkomen dat broedvogels gaan vestigen binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden. Ook het uitgraven van de haven en andere storende werkzaamheden in en nabij broedbiotopen van vogels moeten buiten het broedseizoen worden uitgevoerd, of opgestart worden voordat het broedseizoen aanbreekt.
Op 31 juli 2009 is de ontheffing van de Flora- en Faunawet afgeven voor werkzaamheden in de periode van 1 september 2010 tot en met 31 augustus 2015.
-
Toetsing aan Ecologische hoofdstructuur (Nee, tenzij-toets)
Door het adviesbureau EcoGroen Advies BV is een voortoets uitgevoerd aan het “nee, tenzij”-regime uit de provinciale “Handleiding bestemmingsplannen”. In dit rapport “Ontwikkelingsvisie Kuststrook- Oost Bunschoten en de EHS” (nr. 06257-C, d.d.19 maart 2008) wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS tot gevolg hebben, wanneer een aantal maatregelen worden genomen. Allereerst moet het gedeelte van het rietland dat na aanleg van de haven 'overblijft' en nu niet onder de EHS valt, worden herbestemd als natuur en als EHS. Onderdelen van het buitendijkse gebied die nu nog geen natuurfunctie hebben, moeten worden heringericht als natuur. Onderzocht moet worden welke mogelijkheden er zijn om uitstralende verstorende effecten naar het open water te voorkomen door een zorgvuldig ontwerp van de havenonderdelen die aan open water komen te liggen en/of door het aanbrengen van een bufferende rietgordel.
Naar aanleiding van het voornemen om in de nieuwe jachthaven 15 watervilla's aan de noordzijde te plaatsen en het gebouw van de watersportvereniging op de landtong te situeren, is door het adviesbureau EcoGroen Advies een aanvullend advies uitgebracht over de mogelijke consequenties van deze watervilla's op de uitwerking van het Nee, tenzij-beleid ten aanzien van de EHS. In het advies "Effectbeoordeling waterwoningen Oostmaathaven
Bunschoten i.r.t. natuurwet- en regelgeving" (nr. 10.184, d.d. 8 september 2010) wordt geconcludeerd dat de situering van de waterwoningen, in combinatie met het verplaatsen van de eerder geplande steigers, kantine en botenloods, naar verwachting niet zal leiden tot een (netto) toename van verstorende effecten op het aanliggende rietland dat in de toekomst onder de EHS zal worden begrensd. Een belangrijke factor is ook dat de hoogte van de nieuwbouw aan de boulevard met twee woonlagen wordt verminderd en dat een aantal mitigerende maatregelen in acht wordt genomen, zoals een beperking van de bouwhoogte en verlichting. Het is zelfs aannemelijk dat er een geringe afname van hinder optreedt. Daarmee treedt geen aantasting op van wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS en geen strijdigheid met het ‘Nee, tenzij-regiem’ van de provincie Utrecht.