direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Buitengebied Bunnik 2011
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0312.bpBNKbuitenge2011-va01

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarische bedrijvigheid in een reëel agrarisch bedrijf;
  • b. één bedrijfswoning per agrarisch bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - tweede bedrijfswoning', twee bedrijfswoningen per agrarisch bouwvlak zijn toegestaan;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten', geen bedrijfswoning is toegestaan.
  • c. voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, zoals fiets- en voetpaden en picknickplaatsen, voor zover daarmee de agrarische functie van de gronden niet onevenredig wordt aangetast;
  • d. een standplaats voor ten hoogste 15 kampeermiddelen, met uitzondering van stacaravans, met dien verstande dat:
    • 1. de standplaats uitsluitend in de periode van 1 maart tot en met 31 oktober mag worden gebruikt;
    • 2. de standplaats uitsluitend binnen het bouwvlak is toegestaan;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein', een standplaats ook buiten het bouwvlak is toegestaan;
    • 4. ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein', ten hoogste 25 kampeermiddelen, met uitzondering van stacaravans, zijn toegestaan.
  • e. detailhandel in ter plaatse voortgebrachte of op een ander agrarisch bedrijf voortgebrachte streekeigen producten met een maximum verkoopvloeroppervlakte van 100 m², uitsluitend binnen bestaande gebouwen;
  • f. water en bruggen;
  • g. de instandhouding en ontwikkeling van de in artikel 30.4 genoemde landschapstypen en hun (kern)kwaliteiten;

alsmede voor:

  • h. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', een intensieve veehouderij;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij', een gebruiksgerichte paardenhouderij zoals beschreven in artikel 1.46;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - sleufsilo', een sleufsilo;
  • k. bij deze bestemming behorende voorzieningen, waaronder begrepen afschermende en andere groenvoorzieningen, perceelsontsluitingen, wegen, paden, parkeerplaatsen en tuinen.

met dien verstande dat:

  • l. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve kwekerij', uitsluitend een kwekerij is toegestaan, waaronder ook de volgende functies worden begrepen:
    • 1. weide;
    • 2. natuur- en landschapsontwikkeling;
    • 3. wegen met bijbehorende paden en bermen;
    • 4. tuinen en groen-, parkeer- en overige voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen;
    • 5. waterberging.
3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

3.2.1 Algemeen:
  • a. agrarische bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd, indien de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond en de bouw plaatsvindt ten behoeve van een reëel of volwaardig agrarisch bedrijf (dan wel een bedrijf dat naar verwachting binnen redelijke termijn zal uitgroeien tot een reëel of volwaardig bedrijf); het bevoegd gezag kan daaromtrent het advies van een agrarisch deskundige inwinnen;
  • b. gebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, met dien verstande dat buiten het bouwvlak:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - vrijstaande schuur of stal', bestaande schuren, loodsen en stallen en daarbij behorende verhardingen zijn toegestaan, en:
      • deze met maximaal 10% van de bestaande oppervlakte mogen worden uitgebreid;
      • de goothoogte niet meer dan 2,5 meter mag bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 4,5 meter, met dien verstande dat als de bestaande goot- en bouwhoogte hoger is, deze ook is toegestaan.
  • c. binnen het bouwvlak zijn uitsluitend bouwwerken ten behoeve van één agrarisch bedrijf toegestaan;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij' is geen binnenrijbaan toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - binnenrijbaan' wel één binnenrijbaan is toegestaan.

3.2.2 Agrarische bedrijfswoning:
  • a. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd, indien vaststaat dat binnen hetzelfde bouwperceel één of meer andere gebouwen ten behoeve van het betreffende agrarisch bedrijf zijn gebouwd;
  • b. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 600 m³, exclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, of indien de bestaande inhoud meer dan 600 m³ bedraagt, niet meer dan de bestaande inhoud, exclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van bij eenzelfde bedrijfswoning behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer dan 70 m² bedragen;
  • d. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 4,5 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 8 meter;
  • e. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 3 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 6 meter;
  • f. de dakhelling van bedrijfswoningen en bijgebouwen mag niet minder dan 15 graden en niet meer dan 50 graden bedragen.

3.2.3 Agrarische bedrijfsgebouwen:
  • a. de oppervlakte van enig gebouw mag niet meer dan 4000 m² bedragen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve kwekerij' mag de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak niet meer dan 2.400 m² bedragen, inclusief kassen als bedoeld in lid 3.2.4;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen ten behoeve van het als neventak uitoefenen van een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf, mag binnen elk bouwvlak niet meer dan 1000 m² bedragen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - binnenrijbaan', mag de oppervlakte van een binnenrijbaan niet meer bedragen dan 800 m²;
  • e. de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 6 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 11 meter, met dien verstande dat de goothoogte van een binnenrijbaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - binnenrijbaan' niet meer mag bedragen dan 4,5 meter en de bouwhoogte niet meer dan 9 meter;
  • f. de dakhelling van bedrijfsgebouwen mag niet minder dan 15 graden en niet meer dan 50 graden bedragen;
  • g. kassen zijn uitsluitend in de vorm van teeltondersteunende kassen toegestaan en hiervoor gelden de regels die zijn opgenomen in lid 3.2.4.

3.2.4 Teeltondersteunende voorzieningen:

Voor teeltondersteunende voorzieningen gelden, indien en voorzover het bouwwerken betreft, de volgende regels:

  • a. permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van teeltondersteunende kassen en hoge boog- of tunnelkassen niet meer mag bedragen dan 1.000 m²;
    • 2. de bouwhoogte van teeltondersteunende kassen en hoge boog- of tunnelkassen niet meer mag bedragen dan 6 meter;
    • 3. de bouwhoogte van andere permanente teeltondersteunende voorzieningen niet meer mag bedragen dan 3 meter;
  • b. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan met een maximale bouwhoogte van 3 meter;
  • c. overige teeltondersteunende voorzieningen zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan, met een bouwhoogte van maximaal 10 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van boomteelthekken niet meer mag bedragen dan 3,5 meter.

3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
  • a. buitenrijbanen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij' (behoudens afwijking zoals genoemd in Artikel 31 onder i), met dien verstande dat:
    • 1. buitenrijbanen uitsluitend binnen het bouwvlak zijn toegestaan;
    • 2. de bouwhoogte van buitenrijbanen niet meer mag bedragen dan 2 meter;
    • 3. de bouwhoogte van lichtmasten bij een buitenrijbaan niet meer mag bedragen dan 8 meter.
  • b. voor teeltondersteunende voorzieningen gelden de regels die zijn opgenomen in lid 3.2.4;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag binnen het bouwvlak niet meer bedragen dan hierna is aangegeven:
    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde   Bouwhoogte in meters  
    bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor mestopslag   6  
    sleufsilo's   3  
    andere silo's   15  
    erf- of perceelafscheidingen op ten minste 1 m achter de voorgevelrooilijn en toegangspoorten   2  
    overige erf- of perceelafscheidingen   1,5  
    overkappingen   4  
    overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde windmolens   10  
  • d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag buiten het bouwvlak niet meer bedragen dan 2 meter, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen maximaal 1,5 meter mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van keermuren maximaal 1,5 meter mag bedragen.
    • 3. bouwwerken voor mestopslag, sleufsilo's, andere silo's en andere aan het bouwvlak gerelateerde voorzieningen niet zijn toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - sleufsilo' een sleufsilo is toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 3 meter;
    • 4. overkappingen niet zijn toegestaan.
3.3 Afwijken van de bouwregels

3.3.1 Koelcellen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 voor het toestaan van het binnen het bouwvlak bouwen van koelcellen bij een fruitteeltbedrijf, mits:

  • a. de goothoogte maximaal 8 meter en de bouwhoogte maximaal 12 meter bedraagt;
  • b. de oppervlakte niet meer dan 1.000 m² bedraagt;
  • c. uit een erfinrichtingsplan blijkt dat sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de koelcel in het omringende landschap, waarbij de bebouwing landschappelijk wordt ingepast met beplanting die eigen is aan het landschapstype ter plaatse;
  • d. de koelcel uitsluitend wordt gebruikt ten behoeve van het ter plaatse gevestigde fruitteeltbedrijf;
  • e. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond en een agrarisch deskundige hieromtrent heeft geadviseerd.

3.3.2 Kamperen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 voor het toestaan van het binnen het bouwvlak bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten behoeve van kamperen, zoals sanitaire ruimten, en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van kamperen, mits:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen niet meer dan 50 m² bedraagt;
  • b. de goothoogte van de gebouwen niet meer dan 3 meter bedraagt en de bouwhoogte niet meer dan 6 meter;
  • c. de dakhelling van de gebouwen niet minder dan 15 en niet meer dan 50 graden bedraagt;
  • d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer dan 6 meter bedraagt.

3.3.3 Extra bebouwing voor ondergeschikte nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 voor het toestaan van extra bebouwing binnen het bouwvlak ten behoeve van ondergeschikte nevenactiviteiten zoals genoemd in 3.5.2 bij het agrarische bedrijf, mits:

  • a. er sprake is van een reëel agrarisch bedrijf en een agrarisch deskundige hieromtrent heeft geadviseerd;
  • b. de bestaande agrarische bedrijfsgebouwen ongeschikt zijn voor de ondergeschikte nevenactiviteiten waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd;
  • c. het extra bebouwing betreft ten behoeve van de uitoefening van groen-blauwe diensten;
  • d. de extra bebouwing blijkens een daartoe opgesteld, deugdelijk bedrijfsplan noodzakelijk is voor de uitoefening van de niet-agrarische activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd;
  • e. de extra bebouwing blijkens een daartoe opgesteld, deugdelijk beeldkwaliteitsplan leidt tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, waarbij de bebouwing landschappelijk wordt ingepast met beplanting die eigen is aan het landschapstype ter plaatse;
  • f. de oppervlakte van de extra bebouwing niet meer dan 300 m² bedraagt;
  • g. de goothoogte van de extra bebouwing niet meer dan 3 meter bedraagt en de bouwhoogte niet meer dan 6 meter;
  • h. de dakhelling van de extra bebouwing niet minder dan 15 en niet meer dan 50 graden bedraagt.

3.3.4 Veldschuren en schuilgelegenheden

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 en toestaan dat buiten het bouwvlak veldschuren en schuilgelegenheden ten behoeve van agrarische bedrijvigheid gebouwd mogen worden, mits:

  • a. de gronden niet zijn aangeduid met de aanduiding 'overig-ecologische hoofdstructuur';
  • b. de rij-afstand tot het bij het agrarische bedrijf behorende bouwvlak ten minste 500 meter bedraagt;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
  • d. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3,5 meter, en de bouwhoogte niet meer dan 5 meter;
  • e. de ter plaatse aanwezige landschappelijke kernkwaliteiten zoals beschreven in 30.4 daardoor niet onevenredig worden aangetast
  • f. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond en een agrarisch deskundige hieromtrent heeft geadviseerd.

3.3.5 Teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.4 voor het bouwen van lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak, indien en voor zover het een bouwwerk betreft, mits:

  • a. de noodzaak daarvan voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond en een agrarisch deskundige hieromtrent heeft geadviseerd;
  • b. de ter plaatse aanwezige landschappelijke kernkwaliteiten zoals beschreven in 30.4 daardoor niet onevenredig worden aangetast;
  • c. de bouwhoogte van de lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen maximaal 1,2 meter bedraagt;
  • d. de voorzieningen maximaal 6 maanden per jaar aanwezig zijn in de periode 1 maart tot en met 31 oktober.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik gelden de volgende regels:

3.4.1 Strijdig gebruik:

Als strijdig gebruik wordt in ieder geval aangemerkt:

  • a. permanente bewoning en het permanent laten bewonen van "bed and breakfast"-appartementen;
  • b. het gebruiken van gronden buiten het bouwvlak voor permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  • c. het uitvoeren van werken en werkzaamheden die in het schema in lid 3.6.3 zijn aangemerkt als strijdig;
  • d. het gebruiken, in gebruik geven en laten gebruiken van gronden gelegen buiten de aangegeven bouwvlakken voor:
    • 1. niet als bouwwerk aan te merken mestbassins;
    • 2. de opslag van fruitkisten;
    • 3. de opslag van hooirollen;
    • 4. de opslag van kuilvoer.

3.4.2 Ondergeschikte nevenactiviteiten:

Bij een agrarisch bedrijf zijn ondergeschikte nevenactiviteiten uitsluitend met afwijking toegestaan.

3.4.3 Fruitteelt:

De aanplant van fruitbomen is vanwege de spuitzone niet toegestaan binnen 30 meter rond woningen van derden in het buitengebied en terreinen bestemd voor verblijfsrecreatie en binnen 50 meter rond woningen in de bebouwde kom, met dien verstande dat:

  • a. deze bepaling niet van toepassing is op (herplant van fruitbomen in) bestaande fruitboomgaarden;
  • b. de aanplant van fruitbomen wel is toegestaan rond terreinen voor (kleinschalig) kamperen;
  • c. de aanplant van hoogstamfruitbomen die uitsluitend als landschapselement dienen wel is toegestaan.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.5.1 Kamperen:

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van een standplaats voor ten hoogste 25 kampeermiddelen binnen het bouwvlak en gronden buiten het bouwvlak tot op een afstand van maximaal 25 meter van de grens van het bouwvlak, mits:

  • a. uit een erfinrichtingsplan blijkt dat sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing, waarbij de standplaats landschappelijk wordt ingepast met beplanting die eigen is aan het landschapstype ter plaatse;
  • b. kampeermiddelen uitsluitend aanwezig zijn gedurende de periode van 1 maart en 31 oktober;
  • c. de omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden aangetast;
  • d. indien sprake is van een standplaats buiten het bouwvlak de ter plaatse aanwezige landschappelijke kernkwaliteiten zoals beschreven in 30.4 niet onevenredig worden aangetast.

3.5.2 Ondergeschikte nevenactiviteiten:

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in lid 3.1 voor het gebruiken en verbouwen van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen binnen een bouwvlak bij een agrarisch bedrijf voor de volgende ondergeschikte nevenactiviteiten, tot ten hoogste de daarbij aangegeven vloeroppervlakte:

  • a. veehandelsbedrijf, agrarisch loonwerkbedrijf, bewerking en verwerking van agrarische producten, die op het eigen bedrijf of in de directe omgeving daarvan gelegen agrarische bedrijven zijn geproduceerd, tot 500 m²;
  • b. paardenpension, tot 500 m²;
  • c. natuurvoorlichting en -educatie, kinderboerderij, tot 700 m²;
  • d. atelier, tentoonstellingsruimte, tot 300 m²;
  • e. "bed and breakfast"-appartementen, per agrarisch bedrijf ten hoogste 5 van maximaal 200 m³ per appartement, in de bedrijfswoning of in daaraan aangebouwde bedrijfsgebouwen, danwel in bestaande vrijstaande bedrijfsgebouwen;
  • f. kampeerboerderij, tot 700 m²;
  • g. zorgboerderij, met overnachtingsmogelijkheden voor ten hoogste 5 personen, tot 700 m²;
  • h. horeca ten dienste van extensieve recreatie, zoals een theehuis of een terras, tot 70 m²;
  • i. opslag van caravans, campers, boten en daarmee vergelijkbare objecten, tot 1000 m²;

met dien verstande dat bij het verlenen van de omgevingsvergunning tevens de volgende regels gelden:

    • 1. de gezamenlijke vloeroppervlakte van onder d en h genoemde activiteiten mag binnen een bouwvlak niet meer bedragen dan 300 m²;
    • 2. de gezamenlijke vloeroppervlakte van onder a, b en h genoemde activiteiten mag binnen een bouwvlak niet meer bedragen dan 500 m²;
    • 3. de gezamenlijke vloeroppervlakte van onder c, e, f, g en h genoemde activiteiten mag binnen een bouwvlak niet meer bedragen dan 700 m²;
    • 4. de gezamenlijke vloeroppervlakte van onder a t/m i genoemde activiteiten mag binnen een bouwvlak niet meer bedragen dan 1000 m²;
    • 5. de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsbebouwing van het betreffende agrarisch bedrijf mag niet worden vergroot, voor zover deze vergroting betrekking heeft op de met de omgevingsvergunning verleende afwijking van het toegestane gebruik;
    • 6. er dient sprake te zijn van een reëel agrarisch bedrijf en een agrarisch deskundige heeft daaromtrent geadviseerd;
    • 7. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden belemmerd;
    • 8. in vergelijking met het agrarisch gebruik mag geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvinden;
    • 9. het parkeren behorende bij het andere gebruik dient binnen het bouwvlak op eigen terrein plaats te vinden;
    • 10. er mag geen opslag van goederen, behorende bij het andere gebruik, in de open lucht plaatsvinden.

3.5.3 Huisvesting seizoensarbeiders

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders, mits:

  • a. een dergelijke huisvesting noodzakelijk is vanuit een oogpunt van de tijdelijke arbeidsbehoefte op het betreffende agrarisch bedrijf;
  • b. er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  • c. een agrarische deskundige heeft geadviseerd omtrent de voorwaarden onder a en b;
  • d. de huisvesting uitsluitend plaatsvindt ten tijde van piekwerkzaamheden in de periode 1 maart tot en met 31 oktober.
  • e. de huisvesting uitsluitend betrekking heeft op arbeiders die alleen werkzaam zijn binnen het bedrijf waar ze tijdelijk zijn gehuisvest;
  • f. er niet meer dan 10 werknemers per jaar worden gehuisvest;
  • g. de huisvesting plaatsvindt in bestaande agrarische bedrijfsgebouwen die gesitueerd zijn binnen een bouwvlak;
  • h. omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
  • i. het woon- en leefklimaat in de omgeving niet wordt aangetast;
  • j. er binnen het bouwvlak wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van de huisvesting.

3.5.4 Tijdelijke verkoopstal

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van een tijdelijke uitstalling voor de verkoop van ter plaatse voortgebrachte producten buiten bestaande gebouwen, mits:

  • a. per bedrijf maximaal één uitstalling is toegestaan;
  • b. het een mobiele en/of demontabele constructie betreft;
  • c. de uitstalling een oppervlakte heeft van maximaal 40 m2 en een lengte van maximaal 8 meter;
  • d. de uitstalling maximaal 6 maanden per jaar aanwezig is in de periode 1 maart tot en met 31 oktober.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.6.1 Verbod:

Het is verboden om op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden de in het schema onder lid 3.6.3 benoemde werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een 'Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden'. De vergunning kan uitsluitend worden verleend als wordt voldaan aan de in het schema genoemde criteria.

3.6.2 Uitzonderingen op het verbod:

Het in 3.6.1 genoemde verbod geldt niet voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  • a. die plaatsvinden binnen het agrarisch bouwvlak;
  • b. die tot het normale onderhoud en beheer worden gerekend;
  • c. die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan in uitvoering waren of waarvoor op dat tijdstip reeds een omgevingsvergunning was verleend;
  • d. die het vellen, rooien, planten of beschadigen van fruitbomen alsmede de daarbij behorende windsingelbeplanting betreffen.

3.6.3 Schema omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden:

  Vergunningplichtige werken /   Vergunning nodig ter   Criteria voor verlening  
  werkzaamheden   plaatse van de aanduiding*    
    Stroomgordel   Kom    
Bodem en water  
1   Verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij   Nee   Nee    
  daarvoor een vergunning is vereist krachtens de        
  Ontgrondingenwet, en het ophogen en egaliseren van de gronden;        
2   Diepploegen, zijnde het extra diep – circa 0,5 m of meer – omploegen, waarbij de kruidlaag volledig wordt   Nee   Nee    
  omgeploegd;        
3   Vergraven van waterlopen, watergangen, sloten, greppels en andere waterpartijen;   Nee   Nee    
4   Dempen van waterlopen, watergangen, sloten, greppels en andere waterpartijen;   Nee   Nee    
5   Werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden   Nee   Nee    
  zoals draineren, onderbemalen e.d.;        
Beplanting en grondgebruik  
6   Vellen en rooien van bomen, hakhout en andere   Ja   Nee   behoud landschapselementen  
  houtopstanden en het verrichten van handelingen, die        
  dood of ernstige beschadiging daarvan ten gevolge hebben of kunnen hebben;   (n.v.t . op fruit -of boomteelt )      
7   Beplanten (met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en   Ja   Ja   behoud open landschapsbeeld  
  heesters, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.4.3        
8   Definitief omzetten van grasland in bouwland, anders dan ten behoeve van herinzaai, met uitzondering   Nee   Nee    
  van de teelt van ruwvoedergewassen;        
9   Aanleg kleine landschapselementen;   Ja   Ja   behoud open landschapsbeeld,  
        erfbeplantingen toegestaan  
10   Bebossen   strijdig   strijdig    
Infrastructuur en voorzieningen  
11   Aanleggen en verharden van wegen en paden en oppervlakteverhardingen groter dan 60 m² per verharding, met uitzondering van het   Nee   Nee    
  aanleggen van kavelpaden en verhardingen ten behoeve van in- of uitritten ;        
12   Aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en   Nee   Nee    
  telecommunicatieleidingen en de daarmee verband        
  houdende constructies, installaties en apparatuur        
13   Aanleg oeverbeschoeiingen, kaden, aanlegplaatsen   Nee   Nee    
         
14   Aanbrengen lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen (voor zover het aanleggen betreft)   Nee   Nee    
15   Aanbrengen hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen   strijdig   strijdig    
Ja = vergunningplichtig  
Nee = niet vergunningplichtig  
Strijdig = niet toegestaan  
* = aanduiding 'Kromme rijn en oeverwallen' komt niet voor in Agrarisch  

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

3.7.1 Vormaanpassing bouwvlak:

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch' geheel of gedeeltelijk wijzigen voor een vormaanpassing van het agrarisch bouwvlak, mits:

  • a. de oppervlakte van het agrarische bouwvlak per saldo gelijk blijft;
  • b. de vormaanpassing noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • c. er sprake is van een reëel agrarisch bedrijf, dan wel een bedrijf dat naar verwachting binnen redelijke termijn zal uitgroeien tot een reëel bedrijf;
  • d. een agrarisch deskundige omtrent de onder b en c genoemde voorwaarden heeft geadviseerd;
  • e. het bouwvlak voor ten minste 50% van de oppervlakte van de daarin begrepen gronden, dezelfde gronden blijft omvatten als ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  • f. door het wijzigen van het bouwvlak geen gebouw buiten het bouwvlak mag komen te liggen;
  • g. de gronden die voor de vormaanpassing buiten het bouwvlak komen te liggen beschikbaar komen voor de grondgebonden functie landbouw, hetgeen betekent dat geen bouwwerken voor mestopslag, sleufsilo's, andere silo's, overkappingen en andere aan het bouwvlak gerelateerde voorzieningen buiten het bouwvlak mogen komen te liggen of deze moeten worden verwijderd;
  • h. de ter plaatse aanwezige landschappelijke kernkwaliteiten zoals beschreven in 30.4 daardoor niet onevenredig worden aangetast;
  • i. het woon- en leefklimaat op de aangrenzende gronden daardoor niet onevenredig wordt aangetast.
3.7.2 Vergroting bouwvlak tot 1,5 hectare:

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch' geheel of gedeeltelijk wijzigen voor de vergroting van een agrarisch bouwvlak tot maximaal 1,5 hectare, mits:

  • a. de vergroting noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • b. er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  • c. een agrarisch deskundige omtrent de onder a en b genoemde voorwaarden heeft geadviseerd;
  • d. er een concreet bouw- en inrichtingsplan aan ten grondslag ligt;
  • e. het bouwvlak voor ten minste 50% van de oppervlakte van de daarin begrepen gronden, dezelfde gronden blijft omvatten als ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  • f. de ter plaatse aanwezige landschappelijke kernkwaliteiten zoals beschreven in 30.4 daardoor niet onevenredig worden aangetast;
  • g. uit een erfinrichtingsplan blijkt dat sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing, waarbij de bebouwing landschappelijk wordt ingepast met beplanting die eigen is aan het landschapstype ter plaatse;
  • h. het woon- en leefklimaat voor woningen van derden daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • i. ter plaatse niet de aanduiding 'intensieve veehouderij' aanwezig is.

3.7.3 Vergroting bouwvlak tot 2 hectare:

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch' geheel of gedeeltelijk wijzigen voor de vergroting van een agrarisch bouwvlak tot maximaal 2 hectare, mits:

  • a. de vergroting noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • b. er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  • c. is aangetoond dat het niet mogelijk is om in de ruimtebehoefte te voorzien door een efficiëntere inrichting van de gronden binnen het bestaande bouwvlak, danwel door transformatie van bestaande gebouwen;
  • d. een agrarisch deskundige omtrent de onder a, b en c genoemde voorwaarden heeft geadviseerd;
  • e. er een concreet bouw- en inrichtingsplan aan ten grondslag ligt;
  • f. het bouwvlak voor ten minste 50% van de oppervlakte van de daarin begrepen gronden, dezelfde gronden blijft omvatten als ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  • g. de ter plaatse aanwezige landschappelijke kernkwaliteiten zoals beschreven in 30.4 daardoor niet onevenredig worden aangetast;
  • h. uit een erfinrichtingsplan blijkt dat sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing, waarbij de bebouwing landschappelijk wordt ingepast met beplanting die eigen is aan het landschapstype ter plaatse;
  • i. de vergroting gepaard gaat met een versterking van natuurlijke- en landschappelijke waarden ter plaatse dan wel elders binnen de gemeente Bunnik en de maatregelen die hiervoor genomen worden opgenomen zijn in een concreet inrichtingsplan, waarvan de uitvoering is verzekerd middels een tussen de gemeente en initiatiefnemer afgesloten overeenkomst;
  • j. het woon- en leefklimaat voor woningen van derden daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • k. ter plaatse niet de aanduiding 'intensieve veehouderij' of 'paardenhouderij' aanwezig is.