direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Utrechtseweg 340
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0310.18005BP0020-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot het bestemmingsplan

Beryllus Gamma De Bilt B.V. is voornemens om de locatie van het (voormalig) kantoor van de Plusmarkt aan de Utrechtseweg 340 te herontwikkelen naar een woningbouwlocatie met maximaal 12 woningen. De gemeenteraad van De Bilt heeft in september 2017 ruimtelijke randvoorwaarden voor de herontwikkeling van de locatie opgesteld, zie hiervoor bijlage 1.

Op grond van de geldende beheersverordening De Bilt 2 (zie paragraaf 1.3) is de realisatie van de geplande woningen niet mogelijk. De planlocatie heeft hier de bestemming 'Kantoor'. Om de voorgenomen herontwikkeling tot woningbouw mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan 'Utrechtseweg 340' maakt de nieuwe ontwikkeling planologisch- juridisch mogelijk.

1.2 Begrenzing van het gebied

In onderstaande afbeelding is het plangebied weergegeven. Het plangebied ligt aan de Utrechtseweg 340 en betreft een tweetal percelen met een totale omvang van bijna 5.000 m2. De planlocatie ligt in het westen van de gemeente de Bilt en bevindt zich in de Nieuw Hollandse Waterlinie. Het gebied ligt in het schootsveld van zowel de Werken bij Griftenstein als van het noordelijk gelegen Fort Voordorp.
Aan de noord- en oostzijde grenst het plangebied aan de achtertuinen van de bestaande woningen aan de weg 'Park Arenberg'. Ten westen van de planlocatie bevindt zich de Voorveldse Polder. Op dit moment wordt deze polder heringericht. Het perceel direct ten westen van de planlocatie behoudt een open inrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.18005BP0020-VG01_0001.png"

Afbeelding - Ligging plangebied Utrechtseweg 340

1.3 Vigerende regeling

Ter plaatse geldt de beheersverordening De Bilt 2, zoals vastgesteld op 8 januari 2015. De gronden vallen binnen deelgebied 5. Op grond van de beheersverordening zijn de verbeelding en de planregels van het bestemmingsplan 'Dorpsstraat e.o deelgebied 5' uit 2005. Dit plan is bij raadsbesluit van 28 april 2005 vastgesteld en goedgekeurd door Provinciale Staten op 10 augustus 2005. Het plangebied is bestemd voor ‘Kantoor’, zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.18005BP0020-VG01_0002.png"

Afbeelding - uitsnede plangebied (beheersverordening De Bilt 2)

Op grond van een beheersverordening zijn geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Op het betreffende perceel zijn de bestaande kantoren toegestaan met bijbehorende parkeer- en groenvoorzieningen. Woningbouw is in strijd met de beheersverordening.
Het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan is noodzakelijk om het initiatief mogelijk te maken.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de historische, huidige en toekomstige situatie van het plangebied. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader behandeld. Hoofdstuk 4 gaat in op de situatie ten aanzien van de (milieutechnische) omgevingsaspecten. In de hoofdstuk 5volgt een beschrijving van de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 6 zullen de overlegresultaten aan de orde komen. Hoofdstuk 7 geeft een toelichting op de juridische planregeling van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

2.1 Historische ontwikkeling

Utrechtseweg
Het plangebied ligt aan de Utrechtseweg. Van oudsher was de Utrechtseweg de hoofdverbindinsgroute tussen Utrecht en Arnhem. Na de Bilt splitst deze route zich in onder andere de Soestdijkseweg en de Amersfoortseweg. Via deze routes vormde de Utrechtseweg ook een hoofdverbinding richting respectievelijk Baarn en Amersfoort. Tussen 1879 en 1949 maakte de Utrechtseweg ook deel uit van de (elektrische) tramlijn Utrecht-Zeist.
Na de aanleg van de A12, de A27 en de A28 is de functie van de Utrechtseweg als verbindingsweg voor de lange afstand komen te vervallen. De weg heeft nu een regionale verkeersfunctie als onderdeel van de Provinciale weg N237.

Nieuwe Hollandse Waterlinie
Het plangebied is gelegen in de Nieuwe Hollandse Waterlinie, ten oosten van de Werken bij Griftenstein. Het plan ligt in het schootsveld van zowel deze werken als van het noordelijk gelegen Fort Voordorp. In de kringenwet uit 1853 werd bepaald dat er in de bebouwingsvrije zones rond deze verdedigingswerken geen stenen bebouwing meer mocht worden opgericht. Rond Fort De Bilt zijn daarom een aantal typerende houten panden gebouwd die in tijden van oorlog snel afgebroken konden worden. Rond de Werken van Griftenstein werden hier de nodige uitzonderingen op gemaakt. Hierdoor kon onder andere de bouw van het buurtje Park Arenberg plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.18005BP0020-VG01_0003.png"

Afbeelding - kaart Utrechtseweg uit 1929 met de bebouwingsvrije zones uit de Kringenwet

Park Arenberg
Aan de noord- en oostzijde grenst het plangebied aan de achtertuinen van bestaande woningen aan de weg 'Park Arenberg'. Deze straat dankt zijn naam aan de buitenplaats Arenberg die zich tot 1928 op deze plek bevond. Het landhuis Arenberg stond ter hoogte van de huidige bebouwing van Utrechtseweg 322 en 324. Het groene plein en de vijver halverwege de straat herinneren aan de parkachtige aanleg van de voormalige buitenplaats.

2.2 Huidige situatie

Het huidige kantoorpand is in 1989 gebouwd en functioneerde tot de aankoop door Beryllus Gamma De Bilt B.V. als kantoor van supermarktketen Plus. Dit kantoorgebouw valt aan de Utrechtseweg op vanwege de afwijkende architectuur en vooral door het forse bouwvolume in relatie tot de omgeving.

Het terrein rond het kantoorgebouw is nagenoeg geheel in gebruik als parkeerterrein. Het perceel is aan de zuidwest-zijde ontsloten op de ventweg van de Utrechtseweg. Ten noordoosten van deze inrit gaat de ventweg over in een vrij liggend fietspad.

Het bestaande gebouw is aan de Utrechtseweg verdeeld in twee beuken met bouwhoogte van grotendeels drie bouwlagen waarvan de derde bouwlaag is voorzien van de uitstraling van een kap. De randen van het terrein zijn voorzien van een bescheiden groene rand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.18005BP0020-VG01_0004.png"

Afbeelding - bovenaanzicht huidig kantoorgebouw

2.3 Toekomstige situatie

Initiatiefnemer is voornemens om aan de Utrechtseweg 340 in totaal 12 woningen te realiseren, bestaande uit een appartementengebouw van 5 woningen, een tweekapper en 5 vrijstaande woningen. Hiervoor wordt het bestaande kantoorgebouw gesloopt. Ten behoeve van het initiatief is door de gemeente een randvoorwaarden notitie opgesteld, zie bijlage 1.

2.3.1 Stedenbouwkundig kader

Het plangebied is te verdelen in twee zones; bebouwing aan de Utrechtseweg en het besloten binnengebied daarachter. Ten behoeve van het initiatief is een verkavelingsplan opgesteld, welke is opgenomen in bijlage 2.

De woonbebouwing aan de Utrechtseweg wordt afgestemd op het beeld van de overige bebouwing aan de Utrechtseweg. Hierbij wordt opgemerkt dat het bestaande pand en Utrechtseweg 341 geen representatieve referenties zijn.
Het beeldkwaliteitplan 'Het Vergelijk' (zie ook paragraaf 3.4.6) omschrijft dat de groene omgeving en de tuinen en parken van de villa's en landgoederen aan de Utrechtseweg bepalend zijn voor een belangrijk deel van het karakter van de weg. Het beeldkwaliteitsplan geeft duidelijke richtlijnen voor het initiatief om aan te sluiten op de omgeving.
In het bijzonder voor de strook aan de Utrechtseweg zijn deze richtlijnen een belangrijk vertrekpunt. Een aandachtspunt voor deze strook is daarbij het zichtbaar maken van de typerende aspecten van het onderliggende landschap. Met name de diagonale richting van de verkaveling ten opzichte van de Utrechtseweg heeft hier invloed op de inrichting van het plan. Nieuwe ontwikkelingen dienen te zijn voorzien van een landschapsplan waarin wordt aangegeven dat de erfinrichting passend is in het landschap.

Het achterliggende gebied wordt bereikt via een collectieve insteekweg vanaf de Utrechtseweg. Hier ontstaat een besloten gebiedje waar het parkeren plaatsvindt en de vrijstaande woningen ontsloten zijn. Het kleinschalige en de beslotenheid van deze insteekweg contrasteert met de groene ruimte van de Voorveldse Polder, aan de andere zijde van het plan. De vrijstaande woningen zijn met de achterzijde georiënteerd op dit gebied en zullen daar een belangrijk deel van hun kwaliteit aan ontlenen. De diepe achtertuinen en royale kavelmaten maken dat het plangebied gezien vanuit de Voorveldse Polder goed zal aansluiten op het beeld van de overige bebouwing van Park Arenberg aan deze zijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.18005BP0020-VG01_0005.png"

Afbeelding - Verkaveling nieuwe situatie

2.3.2 Woningprogramma

Het initiatief dient bij te dragen aan de ambities zoals opgenomen in het gemeentelijk woonbeleid, zie hiervoor paragraaf 3.4.3. Dat betekent onder andere dat er gebouwd moet worden voor de doelgroep starters en/ of senioren. Een programma voor starters ligt op deze locatie echter niet voor de hand. Senioren zijn wel een mogelijke doelgroep. Senioren wonen over het algemeen graag in gelijkvloerse woningen in de vorm van een appartement of een grondgebonden nultredenwoning. Zowel in de koopsector als in de huursector zijn mogelijkheden en is er vraag naar de woningen.
Het appartementengebouw van 5 woningen lijkt geschikt voor senioren, mits deze woningen goed toegankelijk zijn voor senioren/mensen met een beperking (zie ook paragraaf 4.10 met betrekking tot duurzaamheid).
Het overige programma, in de vorm van vijf vrijstaande woningen en één tweekapper, zal aansluiten bij de woonwens van overige (regionaal) woningzoekenden.

2.3.3 Verkeer en parkeren

Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan
Het gemeentelijk verkeer- en vervoerplan (GVVP) beschrijft het beleid van de gemeente De Bilt voor de periode tot aan 2020. Het GVVP steekt in op het benutten van de bestaande infrastructuur en mensen te stimuleren om slimme keuzes in hun vervoermiddel te laten maken. De visie is uitgewerkt in drie hoofddoelen, te weten bereikbaarheid, leefbaarheid (waaronder verkeersveiligheid) en slimmer reizen.

Ontsluiting
In de nieuwe situatie komen er meerdere ontsluitingen op de Utrechtseweg. De tweekappers hebben ieder een privé inrit en de rest van het plan wordt ontsloten vanaf de zuidoosthoek van het terrein. De ventweg zal daarom doorgetrokken moeten worden tot aan deze inrit. Dit vereist een aanpassing van de inrichting van dit deel van het fietspad: er dient een verbreding van de verharding te komen en de herinrichting van het terrein. Dit is afgestemd met de eigenaar van de weg, de Provincie Utrecht.

De overige woningen en het appartementengebouwen worden ontsloten vanaf een nieuwe erftoegangsweg die het eigendom zal worden van een op te richten vereniging van eigenaren. De ontwikkelaar zal deze weg inrichten conform de Verkaveling. De vereniging van eigenaren zal vervolgens verantwoordelijk zijn voor het beheer van deze weg en de bijbehorende collectieve delen van het terrein. De ontsluiting dient in ieder geval een voorziening te bevatten voor auto's om te kunnen keren.

Verkeersbewegingen
Als gevolg van de ontwikkeling van de woningen in dit plan zal het aantal verkeersbewegingen niet toenemen ten opzichte van een situatie waarin het bestaande kantoorpand volledig bezet zou zijn. Per saldo genereert het bestaande kantoorpand een gelijk aantal of meer verkeersbewegingen dan de woningen. Wel zullen de woningen over de dag gezien een wat meer gespreid aankomst- en vertrekpatroon hebben dan het kantoorpand. In de ochtend ligt bij de woningen de nadruk meer op vertrek in de ochtend en meer op aankomst in de avond. Bij het kantoorpand is dat precies andersom. De locaties waar het verkeer de Utrechtseweg op- en afrijdt blijft hetzelfde.
Per saldo gaat de doorstroming op de Utrechtseweg er niet op achteruit. Het is dan ook niet nodig om onderzoek te doen naar en maatregelen te nemen ten behoeve van extra verkeersbewegingen.

Parkeren
De grondslag voor deze parkeernormen is de zonering uit het GVVP en het gemiddelde parkeerkencijfer uit CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (2012). In het GVVP staat dat de gemeente De Bilt een gemiddeld autobezit kent in vergelijking tot steden met een zelfde stedelijkheidsgraad.
De woningen bevinden zicht in de 'rest bebouwde kom' in het matig stedelijk gebied. Op basis van deze gegevens kan worden uitgegaan van de volgende parkeernormen.

Soort woningen   aantal parkeerplaatsen per woning  
Appartementen (duur)   1,8 (huur)   2,0 (koop)  
Appartementen (middelduur)   1,4 (huur)   1,8 (koop)  
Appartementen (goedkoop)   1,4 (huur)   1,6 (koop)  
Tweekappers     2,15 (koop)  
Vrijstaande woningen     2,2 (koop)  

Hierbij is het bezoekersparkeren (te weten 0,3 parkeerplaatsen per woning) inbegrepen. Bij parkeren op eigen terrein, geldt een lange oprit met garage als 1,3 parkeerplaats. Een dubbele oprit met garage geldt als 1,8 parkeerplaatsen.

Op basis van deze normen zijn er voor het plan 22 tot 25 parkeerplaatsen nodig, waarvan 4 openbare parkeerplaatsen ten behoeve van bezoekers. In de Verkaveling (zie bijlage 2) zijn de benodigde parkeerplaatsen opgenomen.
Ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit en een groene inrichting van de strook langs de Utrechtseweg dienen alle parkeerplaatsen zich achter de voorgevellijn van de bebouwing aan de Utrechtseweg te bevinden. Bij voorkeur volledig uit het zicht, achter de bebouwing.

Openbaar vervoer
Ten aanzien van de mobiliteit wordt verder opgemerkt dat aan weerszijden van de Utrechtseweg vrij liggende fietspaden liggen richting Utrecht en De Bilt. Verder is de locatie goed bereikbaar met het openbaar vervoer omdat er verschillende buslijnen dichtbij haltes hebben. Dit zijn de lijnen richting Utrecht, Vianen, Zeist, Amersfoort, Wageningen en Veenendaal. En zijn vooral regionale bussen. De bus richting de Bilt centrum en Bilthoven heeft een halte op 10 minuten loopafstand. Daarnaast liggen de stations Bilthoven en Utrecht-Overvecht op ongeveer 5 km afstand van het plangebied.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt aangegeven met welke beleidsuitgangspunten van het Rijk, de provincie en het eigen gemeentelijk beleid rekening moet worden gehouden bij het vaststellen van bestemmingsplan 'Utrechtseweg 340'.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid heeft onder meer de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040 vervangen. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water-)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter-)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.

Daarnaast wordt (boven-)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's met concentraties van topsectoren (waaronder Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking.

Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

Conclusie
De Structuurvisie heeft met name betrekking op Rijksbelangen. Het initiatief schaadt deze Rijksbelangen niet.
Onderhavige ontwikkeling moet wel worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze Laddertoets wordt behandeld in paragraaf 3.1.3.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden.

Het Barro is een van de uitvoeringsinstrumenten die kunnen worden ingezet om het Rijksbeleid in het beleid van lagere overheden te laten implementeren. Het Barro bevat alle ruimtelijke rijksbelangen uit de eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) en geeft middels regels en plankaarten (juridisch) de mogelijkheid om de rijksbelangen veel directer door te laten werken in de ruimtelijke plannen van andere overheden. Anders dan de Realisatieparagraaf dus, waar alleen is aangegeven hoe het beleid zal worden uitgevoerd door het aanreiken van de mogelijke sturingsinstrumenten.

Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Hiermee kan bijvoorbeeld precies aangegeven worden in welke zones bestemmingsplannen geen bestemmingen mogen bevatten die verdere verstedelijking toestaan. Dit moet leiden tot snellere besluitvorming en minder bestuurlijke drukte.

In de loop van 2012 zal het besluit worden aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook zal het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving worden opgenomen. Voor het plangebied is geen specifieke opgave bepaald.

Conclusie
In de Barro zijn vijftien onderwerpen met een bijzonder Rijksbelang behandeld. De realisatie van 12 woningen valt niet onder één van deze onderwerpen.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Sinds 1 juli 2017 geldt een nieuwe laddersystematiek. De voormalige drie treden van de ladder zijn vervangen door twee eisen bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Deze worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling;
  • indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

De gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken motiveren volgens de nieuwe laddersystematiek. Het doel van de Ladder is zorgvuldig om te gaan met duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.

Voor ontwikkelingen vanaf twaalf woningen dient getoetst te worden aan de ladder van duurzame verstedelijking. Dit houdt in dat bekeken moet worden of er een regionale behoefte is naar de voorgenomen ontwikkeling. Daarbij zijn de aard en omvang van de ontwikkeling leidend. Hierbij kan worden aangesloten bij provinciale of regionale woningbouwafspraken. Zie voor de woningbehoefte paragraaf 3.4.3 en 3.3.2.

In voorgaande situatie is er geen enkele twijfel dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onderliggend plangebied ligt binnen de rode contour van de gemeente De Bilt. Hiermee valt het binnen het bestaande stedelijke gebied.

Conclusie
Het onderhavige geval betreft de ontwikkeling van twaalf woningen in bestaand stedelijk gebied, die passen binnen de regionale behoefte (zie 3.3 regionale uitwerking). Hiermee is voldaan aan de ladder van duurzame verstedelijking.

3.1.4 Nationaal Waterplan 2016 - 2021

Op 10 december 2015 is door de minister van Infrastructuur en Milieu het Nationaal Waterplan (NWP) vastgesteld. Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het NWP geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen over-stromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.

Onderdeel van het NWP zijn:

  • de Deltabeslissingen;
  • de Beleidsnota Noordzee;
  • de verankering van afspraken die betrekking hebben op water vanuit het Energieakkoord;
  • de Natuurvisie
  • de Nationale Waterambitie
  • de geactualiseerde plannen en maatregelenprogramma's om te voldoen aan de Europese eisen voor waterkwaliteit, overstromingsrisico's en het mariene milieu.

Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan pleit daarom voor meer samenhang tussen het beleid voor water, ruimtelijke ordening en milieu, gericht op de verschillende belangen zoals veiligheid, landbouw, natuur, drinkwatervoorziening, transport, recreatie en visserij, daarbij ruimte scheppend voor gebiedsgericht maatwerk.

Conclusie
Het NWP vormt het kader voor regionale waterplannen. Bij het vaststellen hiervan kan niet worden afgeweken van het NWP. In paragraaf 4.9 wordt verder op het thema water ingegaan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028

Op 4 februari 2013 heeft Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) vastgesteld. Op 12 december 2016 is de PRS herijkt. In de PRS legt de provincie het ruimtelijke beleid voor de periode 2013-2028 vast. Het nieuwe ruimtelijke beleid heeft als uitgangspunt: lokaal wat kan, regionaal wat moet. Gemeenten krijgen hierdoor meer ruimte om, binnen gestelde kaders, zelf beslissingen te nemen. Ruimtelijke kwaliteit staat hierbij voorop. Gestreefd wordt naar een provincie waar ruimte is voor goed wonen, werken en natuur.

In de provinciale structuurvisie is het beleid opgenomen omtrent diverse ruimtelijke thema's. In de hierna te bespreken provinciale verordening (paragraaf 3.2.2) zijn voor de verschillende thema's regels opgenomen die toegepast moeten worden bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan.

De thema's uit de structuurvisie die voor deze locatie van belang zijn, zijn:

  • Water;
  • Klimaat, Energie en Gezondheid;
  • Cultuurhistorie;
  • Landschap;
  • Natuur;
  • Wonen en Werken;
  • Verkeer en Vervoer;
  • Regionale uitwerking;
  • Landelijk gebied;
  • Landbouw;
  • Recreatie;

Hieronder zal per thema kort de belangrijkste, relevante, provinciale visie worden samengevat. In paragraaf 3.2.2 zullen de bijbehorende regels uit de provinciale verordening worden besproken.

Water
De provincie streeft naar het behouden en bevorderen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie. Het plangebied ligt niet binnen het thema 'water'. Het westelijk gelegen buurtperceel is wel aangemerkt als 'overstroombaar gebied'.

Klimaat, energie en gezondheid
Voor een duurzame leefomgeving is het belangrijk om rekening te houden met de veranderingen die zullen komen. Een belangrijk onderdeel hiervan is de verandering van het klimaat en de steeds beperkter wordende beschikbaarheid van fossiele brandstoffen. De provincie streeft naar een klimaatbestendige leefomgeving met een veilig en goed leefklimaat. Hiervoor worden verschillende maatregelen genomen, zoals ruimte reserveren voor waterberging, versterking van de dijken en het verder ontwikkelen van een robuuste natuur.

Binnen het thema klimaat, energie en gezondheid gelden voor het plangebied meerdere deelthema's die hieronder kort uitgewerkt worden.

Complexe Gezonde en veilige leefomgeving
De provincie streeft naar het beschermen en realiseren van een gezonde en veilige leefomgeving, waarin ook stilte beleefd kan worden. Voor het realiseren van een gezonde en veilige leefomgeving is samenhang tussen ruimtelijke ordening en milieu belangrijk. Daarom zijn milieukwaliteiten als externe veiligheid, geluid, geur, lucht en donkerte, evenals bodem en water voor ons integraal onderdeel van gebiedsontwikkelingen. De provincie weegt dit mee bij alle ruimtelijke ontwikkelingen en keuzen waarbij zij als provincie betrokken zijn. De provincie vraagt gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen aandacht te besteden aan de leefomgevingskwaliteit, waaronder gezondheid. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de diverse milieuaspecten die een rol spelen bij onderhavige ontwikkeling.

Klimaatadaptatie
Het provinciale beleid anticipeert op de ruimtelijke lange termijn gevolgen van klimaatverandering. De beoogde lange termijn maatregelen moeten tevens de kwaliteit van de leefomgeving vergroten door bijvoorbeeld het leveren van een bijdrage aan wateropvang om wateroverlast en eventueel watertekort bij hitte op te kunnen vangen.

Ruimte bieden voor duurzame energie
De provincie stimuleert het gebruik van alle duurzame energiebronnen. De ambitie is om minimaal 10% van de energiebehoefte van de provincie duurzaam op te wekken in 2020. Daarnaast is de ambitie om in 2040 het hele grondgebied van de provincie Utrecht klimaatneutraal georganiseerd te hebben. Het gaat hierbij niet alleen om CO2-reductie, maar ook om het onafhankelijk zijn van beperkt beschikbare fossiele brandstoffen. De ruimtelijke opgave hierbij is het ruimte bieden voor het duurzaam opwekken van energie en de mogelijkheden bieden om energie- of warmtevragende en energie- of warmteleverende functies bij elkaar te brengen.

In paragraaf 4.10. wordt er verder ingegaan op het aspect duurzaamheid.

Cultuurhistorie
De provincie heeft haar grondgebied opgedeeld in een aantal verschillende Cultuur Historische gebieden. De locatie ligt in de CHS - Militair Erfgoed als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Voor het militair erfgoed van de voormalige waterlinies, Stelling van Amsterdam, Nieuwe Hollandse Waterlinie, Oude Hollandse Waterlinie en Grebbelinie, ligt de opgave vooral op het via gebiedsontwikkelingen behouden en beleefbaar maken van de linies in het landschap.

In het Rijksbeleid (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte) zijn de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam als Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde opgenomen met bijbehorende kernkwaliteiten. De Provincie wil de volgende kernkwaliteiten behouden en ontwikkelen:

  • Samenhangend stelsel van forten, dijken, kanalen en inundatiekommen;
  • Groen en overwegend rustig karakter c.q. relatief 'stille' ring rond Amsterdam;
  • Openheid

Deze kernkwaliteiten zijn op het perceel zelf niet aanwezig, maar het perceel biedt wel uitzicht op dit bijzondere cultuurhistorische gebied. In paragraaf 4.3 wordt verder ingegaan op de cultuurhistorie van het plangebied en de omgeving.

Landschap
De locatie ligt binnen het landschap "Rivierengebied".
Voor het landschap Rivierengebied wil de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden:

  • 1. Schaalcontrast van zeer open naar besloten;
  • 2. Samenhangend stelsel van rivier - uiterwaard - oeverwal - kom;
  • 3. Samenhangend stelsel van hoge stuwwal - flank - kwelzone - oeverwal – rivier;
  • 4. De Kromme Rijn als vesting en vestiging.

In juli 2011 heeft de Provincie Utrecht de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen Gebiedskatern Rivierengebied uitgebracht. Het doel van de kwaliteitsgids is het concreet maken van de kernkwaliteiten van de Utrechtse landschappen. Daarnaast biedt het inspiratie en houvast voor het omgaan met ontwikkelingen zodat de kernkwaliteiten voor de toekomst zijn zeker gesteld en zelfs beter beleefbaar worden.

Natuur
De planlocatie ligt niet binnen een groene contour of het Natuurnetwerk Nederland. In paragraaf 4.5 wordt er verder ingegaan op het aspect ecologie.

Wonen en Werken
De planlocatie is gelegen binnen de rode contour van de kern De Bilt. Het provinciaal beleid is primair gericht op ontwikkelingsmogelijkheden binnen het bestaand stedelijk gebied. Hierdoor blijven kernen aantrekkelijk om te wonen en blijft het buitengebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims.
Daarnaast ligt de locatie binnen de aanduiding "Kantoren". Het provinciaal beleid is er op gericht om vraag en aanbod van kantoorruimte zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen. Nu er teveel kantoorpanden leeg staan stuurt de provincie op het herbestemmen van leegstaande kantoorpanden en het terugdringen van onbenutte, niet-gerealiseerde, bestemmingsplanmogelijkheden. Met het voorliggende initiatief wordt hier gevolg aan gegeven.

Verkeer en Vervoer
De Utrechtseweg (N227), waaraan de ontwikkellocatie is gelegen, maakt onderdeel uit van het regionaal wegennet. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen geen negatieve gevolgen hebben voor de doorstroming op het regionale netwerk. Daarom werkt de provincie met een mobiliteitsscan en -toets, die voor elke ruimtelijke ontwikkeling de gevolgen voor het regionale wegennet inzichtelijk maakt. Op basis daarvan kunnen maatregelen worden genomen die de negatieve gevolgen voor de doorstroming, bereikbaarheid, verkeersveiligheid en/of leefbaarheid voorkomen. In paragraaf 3.2.2 wordt verder ingegaan op de mobiliteitsscan.

Regionale uitwerking
Voor de gemeente De Bilt heeft de provincie een stedelijk programma opgesteld. Voor de komende jaren heeft de gemeente nog veel binnenstedelijke capaciteit. De ontwikkeling past binnen deze capaciteit. Zie voor de woningbehoefte paragraaf 3.4.3.

Landelijk gebied
De ontwikkellocatie valt zelf buiten het thema "Landelijk gebied". Het perceel direct ten westen van de ontwikkellocatie echter niet. Dit gebied valt binnen de Kernrandzone.
Voor dit westelijk gelegen gebied wil de provincie de kwaliteit en vitaliteit behouden door het koesteren van functies die bijdragen aan het behoud van de openheid, kwaliteit en beleefbaarheid van het platteland, zoals landbouw, natuur en bos. Voor de kernrandzone rondom de kern De Bilt geldt tevens dat, als dit nodig is voor het versterken van de ruimtelijke kwaliteit, ook nieuwe verstedelijking mogelijk is. Dit dient dan in redelijke verhouding te staan tot de gewenste kwaliteitsverbetering en de kern waartoe de kernrandzone behoort.
Onderstaande ontwikkeling levert een kwaliteitsverbetering op ten opzichte van het huidige kantoorpand.

Landbouw
De ontwikkellocatie valt evenmin binnen het thema "Landbouw". Het direct aangrenzende, westelijk gelegen, perceel valt wel binnen dit thema en is aangeduid als "Gebied Landbouwgebied". Binnen dit gebied geldt dat landbouw de hoofdgebruiker is en dat, binnen voorwaarden, milieu, biodiversiteit en landschap voldoende groeiruimte zullen krijgen. Functiemenging is eveneens mogelijk. Het beleid is dan voornamelijk gericht op landschappelijke en recreatieve kwaliteit en natuurontwikkeling binnen daarvoor aangewezen zones. De blijvende landbouw mag hiervan echter geen hinder ondervinden.

Recreatie
De ontwikkellocatie valt evenmin binnen het thema "Recreatie". Het direct aangrenzende, westelijk gelegen, perceel valt wel binnen dit thema en is aangeduid als "Gebied Recreatiezone". Binnen deze zone wil de provincie bestaande recreatieve voorzieningen behouden en waar nodig versterken. Ontwikkelingen die het behoud en realisatie van recreatief groen belemmeren zijn niet toegestaan.

Conclusie
Het plan past in de provinciale structuurvisie. De locatie ligt binnen het stedelijk gebied van gemeente De Bilt. Het streven van de provincie is immers om woningbouw zoveel mogelijk binnenstedelijk te realiseren. Tevens staat het huidige kantoorpand leeg. Het provinciaal beleid is voor herontwikkeling van leegstaande kantoorpanden.
Om een zo natuurlijke overgang met het buitengebied, het perceel ten westen van de planlocatie, te creëren is er rekening gehouden met het provinciale beleid. Zo zal het initiatief leiden tot openheid en daarbij behorende kwaliteit van het landschap.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is gelijktijdig met de PRS vastgesteld en herijkt. De PRV bevat regels die in acht moeten worden genomen bij het maken van nieuwe ruimtelijke gemeenteplannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren.

In de provinciale verordening zijn voor de ontwikkellocatie specifieke regels opgenomen die betrokken dienen te worden bij het opstellen van het nieuwe bestemmingsplan. Deze regels sluiten aan bij de thema's uit de provinciale structuurvisie. Hieronder zullen deze regels worden omschreven en wordt geduid of deze regels aan de ontwikkeling in de weg staan.

Mobiliteitsscan
De toelichting op een ruimtelijk plan waarin ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien, bevat een beschrijving van het aantal verplaatsingen die deze ruimtelijke ontwikkelingen tot gevolg hebben en of er door het aantal verplaatsingen knelpunten op het ontsluitende en omliggende verkeersnetwerk voor de diverse modaliteiten kunnen ontstaan. Indien uit de beschrijving blijkt dat er sprake is van relatief grote verkeerseffecten, wordt een mobiliteitstoets zoals beschreven in de bijlage van de verordening uitgevoerd. Uit paragraaf 2.3.3 blijkt dat door de beoogde ontwikkeling het aantal verkeersbewegingen zal afnemen ten opzichte van het toegestane gebruik als kantoor. De ontwikkeling zal geen negatieve gevolgen hebben op de doorstroming van de Utrechtseweg. Van een knelpunt zal daarom geen sprake zijn.

Cultuurhistorische hoofdstructuur
Onderliggende locatie ligt binnen de Cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS) ligt binnen de "De Stichtse Lustwarande" en ziet op de daar aanwezige buitenplaatsen. De dichtstbijgelegen buitenplaats was de buitenplaats Arenberg, dat ten noordoosten van de ontwikkellocatie lag. Deze buitenplaats valt buiten het plangebied. De oorspronkelijke woning is niet langer aanwezig. De locatie is ontwikkeld tot woningbouwlocatie met een park, het Boetzelaerpark.
Verder ligt de locatie binnen de invloedsfeer van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Het meest dichtbij gelegen onderdeel van de linie, Griftenstein, ligt op ongeveer 350 meter van de ontwikkellocatie. Dit gebied valt buiten het plangebied van de ontwikkellocatie.

Op onderliggende locatie zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig die door de transformatie van kantoorlocatie naar woningbouwlocatie (onevenredig) worden aangetast. In paragraaf 4.3 wordt nog ingegaan op de cultuurhistorie van het (omliggende) gebied.

Landschap
Zoals aangegeven ligt het plangebied binnen het Landschap Rivierengebied. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen verder niet leiden tot een onevenredige aantasting van de benoemde kernkwaliteiten voor dit landschap Door de transformatie van kantoorlocatie naar woongebied worden de kernkwaliteiten van het gebied versterkt. Het massale bouwvolume van het kantoor wordt teruggebracht naar het schaalniveau van de omringende woningen aan Park Arenberg.

Wonen en werken
De ontwikkellocatie is gelegen binnen de rode contour van de kern De Bilt. Binnen deze rode contour zijn bestemmingen en regels omtrent verstedelijking toegestaan. De transformatie van kantoor naar woningen behoort tot de mogelijkheden.

Conclusie  
Het initiatief past binnen de Provinciale Verordening. De ontwikkeling levert geen problemen op voor de doorstroming van het verkeer op de Utrechtseweg. Tevens zorgen de plannen niet voor een verslechtering van de kernkwaliteiten van het omringende landschap. Omdat onderliggende locatie valt binnen de rode contour van de kern De Bilt is verstedelijking toegestaan.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Landschapsontwikkelingsplan Kromme Rijngebied +

De gemeenten De Bilt, Zeist, Bunnik, Houten, Utrechtse Heuvelrug en Wijk bij Duurstede hebben met elkaar een landschapsontwikkelingsplan Kromme Rijngebied + opgesteld.
Het landschapsontwikkelingsplan besteedt aandacht aan diverse aspecten van het landschap, uiteenlopend van de ontstaansgeschiedenis en haar cultuurhistorische en ecologische waarden tot het huidige gebruik voor de landbouw en de recreatie.
Voor de ontwikkellocatie is geen visie van toepassing. Echter is het gebied ten westen van de locatie aangeduid als te ontwikkelen nieuwe natuur. Verder loopt aan de zuidkant van de ontwikkellocatie een tracé voor een te ontwikkelen ecologische verbindingszone.

3.3.2 Regiodocument

Bestuur Regio Utrecht (BRU) is een samenwerkingsverband van negen gemeenten in de regio Utrecht. Bunnik, De Bilt, Houten, IJsselstein, Nieuwegein, Stichtse Vecht, Utrecht, Vianen en Zeist werken aan verbetering van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de economische ontwikkeling van het gebied. Als vertegenwoordiger van de regiogemeenten werkt BRU mee aan projecten op het gebied van ruimtelijke ordening op regionaal, provinciaal en nationaal niveau. De stadsregio behartigt daarin de belangen van de Utrechtse regio. Zo heeft BRU het Regiodocument opgesteld dat een gezamenlijke inbreng is van de negen BRU-gemeenten in het proces op weg naar een nieuwe Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS). De provincie Utrecht heeft BRU verzocht om de verstedelijkingsopgave NV Utrecht nader uit te werken als input voor de PRS. Op 15 juni 2011 stelde het algemeen bestuur van BRU het Regiodocument vast.

Conclusie
Voor gemeente De Bilt is in het Regiodocument aangegeven dat in de periode 2013-2025 een restcapaciteit aanwezig is voor in totaal 875 woningen. Dit betreffen allemaal woningen die binnenstedelijk gerealiseerd kunnen worden. Dit bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 12 nieuwe woningen mogelijk, binnen het bestaande stedelijke gebied. Dit aantal past ruim binnen de restcapaciteit, waarmee mag worden aangenomen dat het plan binnen de verstedelijkingsopgave past.

3.3.3 Legger oppervlaktewater 2012

Op 19 september 2012 is door het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden (HDSR) de Legger oppervlaktewater 2012 vastgesteld. Naast de legger is de keur van de HDSR van belang. De keur geeft de gebods- en verbodsbepalingen voor alle onderdelen van onder meer het watersysteem die in beheer zijn bij het waterschap. De legger geeft de begrenzing aan waarop deze bepalingen van toepassing zijn. Legger en keur vormen als twee-eenheid samen met de algemene regels keur en beleidsregels op grond van keur de juridische basis voor ligging, afmeting, vorm, constructie en het beheer, inclusief toezicht en handhaving, en onderhoud van het watersysteem.

Het waterschap maakt onderscheid in drie categorieën oppervlaktewateren:

  • Primaire oppervlaktewateren;
  • Secundaire oppervlaktewateren en
  • Tertiaire oppervlaktewateren.

Het plangebied wordt begrensd door een tertiaire watergang, zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.18005BP0020-VG01_0006.png"

Afbeelding - de locatie wordt begrensd door een tertiaire watergang (blauw= primair oppervlaktewater; groen=tertiair oppervlaktewater)

Tertiaire oppervlakte wateren zijn als het ware de haarvaten van het watersysteem en hebben een belang voor de waterberging.
Aangrenzende eigenaren zijn zelf verantwoordelijk voor het onderhoud van hun kant tot het midden van de watergang. Elke perceel eigenaar is verantwoordelijk voor een schone sloot gedurende het hele jaar: voor de halve breedte van de sloot en voor zover ieders eigendom langs de sloot ligt.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Bilts Manifest

Het Bilts Manifest schetst het toekomstbeeld van de gemeente De Bilt in 2030. Bij het vertrekpunt, in 2009, stonden zes sterke punten van de Bilt centraal. Deze zes kwaliteiten wil de gemeente graag behouden en versterken.

  • 1. Ruimte en groen
  • 2. Historische landschappen
  • 3. Krachtige kernen
  • 4. Hoogwaardige kennis
  • 5. Topper in sport
  • 6. Centrale ligging

Vanuit de bestaande kwaliteiten kiest de gemeente ervoor via drie 'routes' (ontwikkelingsrichtingen) toe te werken naar 2030. Dat zijn de ontwikkelingsrichtingen Innovatie en Creatie, Vitalisatie en Recreatie. Per ontwikkelingsrichting wordt in het Bilts Manifest een toekomstschets gegeven. Met de Structuurvisie 2030, die hieronder beschreven wordt, zijn de kernkwaliteiten en ambities van De Bilt vertaald in ruimtelijk beleid.

3.4.2 Structuurvisie Gemeente De Bilt 2030

Op 29 maart 2012 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2030 Behoud door ontwikkeling vastgesteld. Hiermee heeft de gemeente vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening de kaders voor het ruimtelijk beleid vastgelegd.

De gemeente vindt het belangrijk nu een stevige koers uit te zetten, zodat zij in de toekomst haar gezichten en kwaliteiten kan waarborgen en nieuwe kansen die zich aandienen kan verzilveren. In Het Bilts Manifest (zie paragraaf 3.4.1) is gezamenlijk met een brede afvaardiging van de bevolking nagedacht over de kwaliteiten van de gemeente en zijn in het verlengde daarvan drie ontwikkelingsrichtingen vastgelegd.

In de structuurvisie worden deze onderdelen een slag verder gebracht en heeft een ruimtelijke vertaling op hoofdlijnen plaats. De structuurvisie is daarmee in hoofdzaak een ruimtelijk document, maar zij heeft nadrukkelijk haar wortels in de maatschappelijke opgaven die er spelen.

De zes kernen binnen de gemeente De Bilt hebben alle een herkenbaar eigen gezicht. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen en transformaties dient dit karakteristieke gezicht gekoesterd te worden; waar mogelijk wordt daarop voortgebouwd.

De kaart bij de structuurvisie laat zien dat de planlocatie is gelegen aan de rand van de kern van De Bilt tegen het coulisselandschap. Tevens maakt de planlocatie uit van het gebied waarin versterking van de Nieuwe Hollandse Waterlinie beoogd is middels recreatie, ecologie, waterberging en nieuwe landgoederen. Ten slotte bevindt het gebied zich aan de rand van een zoeklocatie voor gemeentelijke sportvoorzieningen, intensivering bedrijvigheid, recreatie, natuur- en landschapsontwikkeling.

Wonen
De gemeente zet nadrukkelijk in op een rol als onderdeel van het landschappelijk hart van de regio en als onderdeel van het landelijk hart van de Noordvleugel van de Randstad. De gemeente heeft daarom binnen het Bestuur Regio Utrecht (BRU) afspraken gemaakt over het leveren ven een relatief bescheiden bijdrage aan het regionale woningbouwprogramma. De gemeente De Bilt bouwt daarmee voor een belangrijk deel voor de eigen behoefte van de kernen. Er is afgesproken dat de gemeente De Bilt 875 woningen zal realiseren binnen de periode 2013-2025. Er is met name vraag naar woningbouw voor starters en senioren.

De woonwijken van gemeente de Bilt vallen onder 'groene woonwijken'. De groene woonwijken zijn door een stevig raamwerk van lanen, parken en groenstroken op veel plekken lommerrijk en groen en zijn her en der innig verknoopt met het omliggende landschap. Transformaties en eventuele nieuwe ontwikkelingen voegen zich binnen dit groene raamwerk en versterken het waar noodzakelijk. De maat, schaal en korrel van de bebouwing is hier ten opzichte van de andere kernen groter en de opzet meer planmatig en kleinstedelijk.

Conclusie
Onderhavige ontwikkeling past binnen de Structuurvisie van de gemeente De Bilt. De nieuwe woningen passen binnen het groene raamwerk van de bestaande woonwijken. Hierbij wordt rekening gehouden met de ligging van het plangebied tegen het coulisselandschap aan. Tevens is er vraag naar de woningen. Zie hiervoor tevens paragraaf 3.4.3.

3.4.3 Woonvisie 2013 -2020

Het woonbeleid van de gemeente De Bilt is vastgelegd in de Woonvisie 2013-2020 en het Aanvullend woonbeleid van Woningwet naar gemeentelijk beleid 2016. In deze documenten zijn de ambities geformuleerd die de gemeente nastreeft en waaraan in principe iedere woningbouwontwikkeling haar bijdrage moet leveren.

Doelgroepen die extra aandacht verdienen zijn ouderen, in de grote kernen, vanwege de toenemende vergrijzing in de gemeente komende jaren en starters/ jonge gezinnen in de kleinere kernen vanwege de ontgroening en daarmee het belang deze doelgroep vast te houden ten gunste van de leefbaarheid en vitaliteit. Het is afhankelijk van de locatie van de ontwikkeling welke doelgroep prioriteit krijgt. Er wordt om inzet gevraagd voor de realisatie van woningen in het sociale segment, het middeldure huursegment (€710- €1000,-) en het goedkope koopsegment (< €200.000,-). Daarnaast vraagt de gemeente nadrukkelijk om een bijdrage in de vorm van levensloopbestendigheid en duurzaamheid. Hierbij kan worden gedacht aan drempelvrije woningen, brede deurposten en nieuwbouwwoningen met een minimale gpr-score van 6,5.

Conclusie
Het transformeren van kantoren, dan wel ander leegstaand vastgoed, naar wonen is een van de ambities die volgt uit de beleidsdocumenten. Op deze manier wordt leegstand teruggedrongen en binnenstedelijk woningen gerealiseerd. Voorliggende ontwikkeling draagt bij aan deze ambitie. Daarnaast zullen de appartementen levensloop bestendig zijn. De appartementen zijn gelijkvloers en daarmee beschikbaar voor senioren.

3.4.4 Groenstructuurplan 2014 - 2024

Het groenstructuurplan van de gemeente is vastgesteld op 25 september 2014 en beschrijft en visualiseert de belangrijkste groenstructuren in de bebouwde kom van de gemeente en de structuren die doorlopen in het omliggende landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.18005BP0020-VG01_0007.png"

Afbeelding - groenstructuurkaart met het plangebied rood omcirkeld

Uit bovenstaande afbeelding blijkt dat het plangebied in de bebouwde kom ligt. Naast het plangebied ligt het Rivierenlandschap.

De Utrechtseweg wordt in het groenstructuurplan aangeduid als een van de cultuurhistorische structuurdragers, waarbij het zicht op landgoederen die langs deze weg liggen moet worden behouden.

In het groenstructuurplan worden kansen genoemd waar de gemeente zich voor wilt inzetten. Hieronder valt het behouden en versterken van grote groengebieden en parken als groene dragers in de bebouwde kom. Vlakbij het plangebied ligt het Van Boetzelaerpark. Dit park heeft een belangrijke recreatieve functie en daarnaast ook ecologische waarden. Het park fungeert het als groene long voor deze wijk. Het is belangrijk om dit park te behouden en te beschermen en waar het kan versterken.

Conclusie
Door het huidige kantoor pand te slopen en op de locatie woningen te bouwen worden de zichtlijnen langs de Utrechtseweg versterkt. Het voorgenomen initiatief doet geen afbreuk aan de recreatieve functie en ecologische waarden van het naastgelegen Boetzelaerpark.

3.4.5 Welstandsnota

De Welstandsnota beschrijft het welstandsbeleid van de gemeente De Bilt en dient als toetsingskader voor het verlenen van omgevingsvergunningen. Enkele relevante doelstellingen in de Welstandsnota zijn:

  • de bestaande historische bebouwing is het kwalitatieve referentiepunt voor ieder bouwwerk;
  • er dient een heldere scheiding te zijn tussen privé- en publieke ruimten;
  • panden moeten op de openbare ruimte zijn georiënteerd;
  • het historische en afwisselende karakter van het centrum moet behouden blijven;
  • bij verbouw of renovatie moet het oorspronkelijke materiaalgebruik tot uitgangspunten worden genomen.

De welstandsnota wordt gebruik als aanvullend instrument voor het ruimtelijke beheer van het gebied. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt getoetst aan de welstandseisen.

Conclusie
Nu het huidige kantoorgebouw wordt gesloopt, wordt er met de nieuwe bebouwing aangesloten bij de aangrenzende welstandsgebieden. Dit betekent dat aan de zijde van de Utrechtseweg wordt aangesloten bij het welstandsgebied 'Dorpskernen en -linten' en achter de zone langs de Utrechtseweg bij het welstandsgebied 'vroegstedelijke uitbreidingen'. Bij het ontwikkeling wordt het welstandsniveau 'normaal' aangehouden. De belangrijkste criteria voor het initiatief zijn opgenomen in de ruimtelijke randvoorwaarden zie bijlage 1. Bij de omgevingsvergunning om te bouwen zal hieraan getoetst worden.

3.4.6 Beeldkwaliteitsplan Het Vergelijk (Utrechtseweg)

In 2004 is het beeldkwaliteitsplan 'Het Vergelijk' voor de Utrechtseweg opgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan heeft als doel het schetsen van een samenhangend en duurzaam perspectief voor de Utrechtseweg en het omringende landschap. Het plan geeft richtlijnen voor de gewenste ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ontwikkelingen in dit gebied.

Planspecifiek
Het pand Utrechtseweg 340 wordt in dit beeldkwaliteitsplan expliciet benoemd als storende bebouwing. De voorliggende ontwikkeling biedt dus de mogelijkheid hier een beter passende oplossing te realiseren.
De spelregels voor landschap, ecologie en bebouwing uit het beeldkwaliteitsplan bieden daar waardevolle kaders voor. Het beeldkwaliteitsplan beschrijft dat de Utrechtseweg door twee landschapstypen loopt: het veenweidelandschap en het coulissenlandschap. De planlocatie ligt op de grens van deze beide landschapstypen. De volgende spelregels zijn specifiek van toepassing op het plangebied:

  • Leesbaar maken van de landschappelijke onderlegger: het slotenpatroon van het veenweidelandschap zichtbaar maken vanaf de openbare weg;
  • Beplantingscoulissen kunnen worden ingezet als ruimtelijk instrumentarium om de bebouwingsstructuur aan te koppelen, zodat die zich meer vanzelfsprekend in het landschap voegt;
  • Indien mogelijk een doorzicht mogelijk maken vanaf de Utrechtseweg richting het open weidelandschap. Beplanting kan worden ingezet als instrumentarium om het doorzicht duidelijk te markeren en vorm te geven;
  • Positief beïnvloeden van natuurwaarden: aanbrengen van weg- en erfbeplanting langs de Utrechtseweg;
  • Bij bebouwing: indienen van een landschapsplan waarin aangegeven wordt hoe de natuurwaarden worden onderkend en versterkt;
  • Bij vervanging en uitbreiden van gebouwen moet de vergroting van de bouwmassa gecompenseerd worden door een zelfde oppervlak te beplanten met bomen nabij de gebouwen;
  • Van de nieuwe bebouwing moet worden aangetoond hoe de maat en schaal aansluit bij de aanwezige bebouwing en het landschap.
  • De erfinrichting is passend in het landschap; bij erfafscheidingen wordt gebruik gemaakt van hagen en bomen van inheemse soorten;
  • Parkeren vindt plaats in gebouwde voorzieningen.

In overleg met de gemeente zullen niet alle spelregels worden doorvertaald naar het voorliggende plan. Dit gaat met name om de punten die betrekking hebben op het leesbaar/zichtbaar maken het onderliggende en omliggende landschap. Dit landschap wordt in het plan zichtbaar gemaakt doordat aan de Utrechtseweg de verkavelingsrichting van het onderliggende landschap leesbaar wordt gemaakt. Omdat het perceel reeds bebouwd/verhard is, zijn er in het plangebied echter (nagenoeg) geen natuurwaarden aanwezig, is er momenteel geen doorzicht naar het landschap mogelijk en zijn er (behalve aan de westrand) geen perceelsloten aanwezig. Omdat het plangebied onderverdeeld wordt in privé-erven is het bovendien niet haalbaar om deze elementen alsnog in voldoende grote omvang te introduceren.

Het is in dit specifieke geval verdedigbaar om de spelregel die vereist dat er wordt geparkeerd in gebouwde voorzieningen niet toe te passen. Dit ten behoeve van de financiële haalbaarheid van het plan. Ten opzichte van de huidige situatie vindt er namelijk een significante extensivering van zowel bebouwing als parkeren plaats. Het nieuwe plan voorziet in voldoende ruimte voor parkeren op het maaiveld.

Groen
Het beeldkwaliteitplan omschrijft dat de groene omgeving en de tuinen en parken van de villa's en landgoederen bepalend zijn voor een belangrijk deel van het karakter van de Utrechtseweg. Nieuwe ontwikkelingen dienen voorzien te zijn van een landschapsplan waarin wordt aangegeven dat de erfinrichting passend is in het landschap. Ten behoeve van het initiatief is er een Verkaveling (zie bijlage 2) opgesteld. Hierbij is rekening gehouden met de eisen zoals genoemd in de ruimtelijke randvoorwaarden (zie bijlage 1).

Conclusie
Voorliggend initiatief voldoet aan het beeldkwaliteitsplan 'Het Vergelijk'. De huidige bebouwing wordt gesloopt. De nieuwbouw voldoet aan de diverse spelregels en eisen zoals beschreven in het beeldkwaliteitsplan. Met de gemeente zijn diverse afspraken gemaakt waar de planontwikkeling aan moet voldoen of waar er een uitzondering voor geldt. Op de locatie wordt meer samenhang met het omliggende landschap gecreëerd dan in de huidige situatie.

3.4.7 Cultuurhistorische waardenkaart

De cultuurhistorische waardenkaart (vastgesteld d.d. 27 oktober 2011) van de gemeente De Bilt bevat de beschrijvingen van vijftig cultuurhistorische waarden die kenmerkend zijn voor de gemeente. De beschrijvingen zijn opgesteld in samenwerking met de klankbordgroep landschapsontwikkelingsplan. Het geheel bestaat uit een catalogus van geïllustreerde beschrijvingen, waarderingen, een toelichting en diverse kaarten.

De cultuurhistorische waardenkaart heeft een drieledig doel:

  • 1. het beschrijven en waarderen van belangrijke cultuurhistorische waarden in de gemeente;
  • 2. het informeren van initiatiefnemers van ruimtelijke plannen, met als doel de ontwikkeling van plannen die rekening houden met de cultuurhistorie;
  • 3. het aanvullen van het toetsingskader voor ruimtelijke plannen, overeenkomstig de wetgeving.

Onder cultuurhistorische waarden wordt verstaan: de zichtbare historische elementen en structuren die bepalend zijn voor het karakter van de gemeente en voor de ‘leesbaarheid’ van de geschiedenis. Voorbeelden zijn: monumenten en gebouwen zoals kerken, molens, boerderijen en landhuizen, maar ook landschappelijke zaken, zoals: de bijzondere middeleeuwse verkaveling in het veenweidegebied, historische wegen, de lanen en parken van landgoederen, geriefhoutbosjes, zichtlijnen, en loswallen.

De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit een inventarisatie van cultuurhistorische waarden verdeeld in vijf thema’s. De vijf thema’s zijn zo gekozen dat ze de wordingsgeschiedenis en het huidige karakter van de bewoning in het Biltse het beste weergeven. Het gaat om de volgende thema's:

  • 1. ontginningen, dijken en weteringen;
  • 2. dorpen en gehuchten;
  • 3. (water-)wegen, paden en sporen;
  • 4. Stichtse Lustwarande en Laagte van Pijnenburg;
  • 5. forten, linies en bunkers.

Daarnaast is een 'startlijst' opgesteld. Deze lijst bevat vijftig cultuurhistorische objecten in de gemeente. In de bijlage 'Cultuurhistorie en Monumenten' wordt nader ingegaan op de cultuurhistorische waarden die in het plangebied aanwezig zijn.

Conclusie
De plan locatie zelf ligt in het schootsveld van de Nieuw Hollandse Waterlinie. In dit gebied liggen vele inundatie komen met bijbehorende waterwerken, maar ook verdedigingswerken zoals het Werk Griftenstein en de Forten Ruigenhoek en Voordorp. Laatst genoemde Fort ligt iets noordelijk ten opzichte van het plangebied.
Nu de huidige bebouwing binnen het plangebied wordt gesloopt en de nieuwe bebouwing zal voldoen aan de eisen zoals gesteld in het Groenstructuurplan 2014 - 2024 (zie paragraaf 3.4.4) en Beeldkwaliteitsplan Het Vergelijk (Utrechtseweg) (zie paragraaf 3.4.6)) zal dit beter aansluiten bij de omgeving en de daarmee samenhangende cultuurhistorie.

3.5 Conclusie

De ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt, namelijk de realisatie van een twaalftal woningen, passen binnen het nationale, provinciale, regionale en gemeentelijke beleidskaders.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Dit hoofdstuk geeft een toelichting op enkele omgevingsaspecten van het plangebied. Het gaat zowel om milieutechnische aspecten als luchtkwaliteit en geluidhinder als om bijvoorbeeld archeologie en ecologie.

4.1 Bedrijven- en milieuzonering

Wettelijk kader 
In een bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van de VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering. In deze publicatie is lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaats gevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Voor andere omgevingstypen dan een rustige woonwijk kunnen kleinere richtafstanden worden gehanteerd. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Situatie
De richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën worden vermeld in hoofdstuk 1 (lijst 1) van de VNG-publicatie. De richtafstanden die in de lijst zijn opgenomen gelden voor het gebiedstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. In onderstaande tabel worden de richtafstanden voor de verschillende milieu categorieën weergegeven

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.18005BP0020-VG01_0008.png"
Tabel - Richtafstanden rustige woonwijk/rustig buitengebied

Op grond van de geldende beheersverordening (zie paragraaf 1.3) zijn binnen een afstand van 500 m twee bedrijven mogelijk, met name:

  • Rooms Katholieke Michaël-Laurens gemeenschap aan de Kerklaan 33;
  • Basisschool St Michael aan de Kerklaan 31.

Buiten de beheersverordening is één bedrijf aanwezig binnen een afstand van 500 m van het plangebied, te weten:

  • Autobedrijf aan de Utrechtseweg 341-343.

Voor het terrein 'Utrechtseweg 341-343' wordt een bestemmingsplan voorbereid. Bij het raadsbesluit van 26 maart 2009 is op verzoek met vrijstelling van het ter plaatse geldende bestemmingsplan medewerking verleend aan een plan voor woningbouw op het terrein aan de Utrechtseweg 341 in De Bilt, waar voorheen een autobedrijf was gevestigd. Voor het verder onderzoek wordt er uitgegaan van een worst-case benadering en wordt het terrein beschouwd als autobedrijf.

De ligging van de bedrijven ten opzichte van het plangebied wordt weergegeven in onderstaande verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.18005BP0020-VG01_0009.png"

Afbeelding - ligging van de bedrijven ten opzichte van het plangebied (rood omcirkeld)

Een overzicht van de richtafstanden op basis van de bedrijfsactiviteiten is opgenomen in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.18005BP0020-VG01_0010.png"

Tabel - Overzicht richtafstanden per bedrijf 

Conclusie
Rooms Katholieke Michaël-Laurens gemeenschap, Kerklaan 33
De afstand tussen de perceelsgrens van het plangebied en deze van de Michaëlkerk bedraagt circa 230 m. Daarmee wordt ruim voldaan aan de richtafstand van 30 m.

Basisschool St Michael, Kerklaan 31
Gezien de basisschool op hetzelfde perceel is gelegen als de Michaëlkerk wordt in deze situatie ook ruim voldaan aan de richtafstand van 30 m.

Autobedrijf, Utrechtseweg 341-343
De afstand tussen de perceelsgrens van het plangebied en de perceelsgrens aan de overzijde van de Utrechtseweg bedraagt circa 32 m. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstand van 30 m. Gezien de richtafstand geldt tussen de grens van de bestemming van het bedrijf en de gevels van de woningen zal deze afstand van 32 m in de uiteindelijke situatie meer bedragen. Daarnaast zal de huidige bestemming (autobedrijf) vervangen worden door woningen, waardoor er geen belemmering bestaat.

4.2 Bodem

Wettelijk kader
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de milieukundige bodemkwaliteit in het plangebied. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden verwijderd.

Situatie
Er zijn door de Omgevingsdienst vermoedens geuit dat er tijdens de bouw van het huidige kantoorpand (1989) asbesthoudende materialen zijn toegepast. Volgens de Omgevingsdienst is het daarom is het noodzakelijk dat voor de sloop een asbestinventarisatie wordt uitgevoerd.

Verkennend bodemonderzoek 2007
In 2007 heeft Royal Hashkoning een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd om inzicht te verkrijgen in de (algemene) milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater), waarbij rekening is gehouden met eventuele potentiële bodembedreigende activiteiten die op het op de locatie hebben plaatsgevonden. Volledigheidshalve is dit onderzoek toegevoegd als bijlage 3.
Op basis van dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat er geen zintuiglijke en analytische aanwijzingen zijn gevonden voor de aanwezigheid van asbest in de bodem. Het onderzoeksresultaat geeft geen aanleiding voor het uitvoeren van een vervolgonderzoek. De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is voldoende vastgelegd.

Omdat bovenstaand onderzoek ruim tien jaar oud is, is het verplicht om een nieuw onderzoek te verrichten. Dit onderzoek is in juni 2018 uitgevoerd.

Verkennend bodem- en asbestonderzoek 2018
In juni 2018 heeft LievenseCSO een verkennend bodem- en asbest onderzoek uitgevoerd. Het doel van het verkennend bodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater. Het doel van het verkennend asbestonderzoek is het vaststellen of de bovengrond (actuele contactzone) verdacht is voor een verontreiniging met asbest. Het onderzoek is toegevoegd als bijlage 4 van de toelichting.
Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat er geen belemmering is voor de bestemmingswijziging, de aangetoonde verhoogde gehalten brengen geen onaanvaardbare risico's met zich mee. Er wordt geen aanvullend onderzoek naar het matig verhoogde gehalte aan lood en zink noodzakelijk geacht.

Conclusie
Voor de sloop van het kantoorpand zal een asbestinventarisatie worden uitgevoerd. Uit het bijgevoegde verkennend bodemonderzoeken blijkt dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en het grondwater voldoende is voor de klasse 'wonen' en er geen onaanvaardbare risico's zijn. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het initiatief.

4.3 Cultuurhistorie

Wettelijk kader
Rijksbeleid
Vanaf 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten bij het maken van een bestemmingsplan rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken van een bestemmingsplan de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn. Daarnaast is het in Bro vastgelegd dat in de toelichting van een bestemmingsplan moet worden beschreven hoe met de aanwezige cultuurhistorische waarden en de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten en de bescherming daarvan wordt omgegaan.

Gemeentelijk beleid
In de gemeentelijke 'Erfgoedverordening De Bilt 2010' is de wijze vastgelegd waarop er door de gemeente omgegaan wordt met het gemeentelijk erfgoed, onder meer bij de vergunningverlening. Zo wordt de procedure tot aanwijzing van gemeentelijke monumenten en de instandhouding hiervan geregeld. Een gemeentelijk monument is een zaak, die van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, uniciteit, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde. Stads- of dorpsgezichten kunnen ook aangewezen worden als beschermd stads- of dorpsgezicht. Daarnaast is ook het terrein waarop zich een gemeentelijk monument bevindt onderdeel van het totale monument. In de verordening is vastgelegd dat ook landschapselementen of een samenhangend geheel van landschapselementen aangewezen kan worden als gemeentelijk landschapsmonument. Op grond van de verordening is het verboden een gemeentelijk monument te verstoren en/of te wijzigen zonder dat hiervoor een omgevingsvergunning is verleend.

Situatie
Binnen de plangrenzen van dit bestemmingsplan bevinden zich geen waardevaste monumenten (met een beschermde status als gemeentelijk of rijksbeschermd monument) of waardevolle panden en objecten (niet formeel beschermd). In de directe omgeving zijn echter wel cultuurhistorische elementen aanwezig.

Buitenplaats Arenberg
De ontwikkellocatie ligt binnen hoofdstructuur 'De Stichtse Lustwarande' en ziet op de aldaar aanwezige buitenplaatsen. De dichtbijgelegen buitenplaats was de buitenplaats Arenberg, dat ten noordoosten van de ontwikkellocatie lag.
Het stuk grond dat de naam Arenberg draagt komt uit 1587, als het in bezit is Van Ravenswaaij. In 1605 komt het in bezit van Michiel Gerritsz Sem. In 1610 neemt hij een hypotheek van f. 500,- op Arenberg en dan is er al sprake van een 'groot huis'. Daarna gaat het huis meerdere keren in andere handen over. Noemenswaardig is verder Theodoor Muller Massis, die het huis via een publieke veiling in 1855 koopt. Twee jaar later laat hij een deel van het huis afbreken en door middel van nieuwbouw aanzienlijk vergroten. Tot 1889 blijft hij eigenaar. In 1895 wordt Mr. Willem Herman Johan Royaards eigenaar, die het huis in 1896 en 1897 nog eens laat vergroten. Ten slotte wordt het huis in 1928 afgebroken om plaats te maken voor een nieuwe woonwijk. De enige herinnering aan deze buitenplaats is de naam 'Park Arenberg'. In deze woonwijk vinden we een vijver, die echter niet tot Arenberg behoorde, maar tot Vrijheidslust. Bij Arenberg hoorde een ijskelder, die tot 1930 als een begroeide heuvel zichtbaar bleef. In 1850 werden er graafwerkzaamheden uitgevoerd en men stuitte toen op een vloer (met een paar lagen opgaand metselwerk) en de toegang tot het huis. De grachten en vijvers, die tot Arenberg behoorden, zijn alle gedempt.

Hollandse Waterlinie
Het plangebied bevindt zich in de Nieuwe Hollandse Waterlinie, ten oosten van de Werken bij Griftenstein. Het plan ligt in het schootsveld van zowel deze werken als van het noordelijk gelegen Fort Voordorp. In de kringenwet uit 1853 werd bepaald dat er in de bebouwingsvrije zones rond deze verdedigingswerken geen stenen bebouwing meer mocht worden opgericht. Rond Fort De Bilt zijn daarom een aantal typerende houten panden gebouwd die in tijden van oorlog snel afgebroken konden worden. Rond de Werken van Griftenstein werden hier de nodige uitzonderingen op gemaakt. Hierdoor kon onder andere de bouw van het buurtje Park Arenberg plaatsvinden.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de Nieuwe Hollandse Waterlinie als Erfgoed van uitzonderlijke universele waarde opgenomen met bijbehorende kernkwaliteiten. De Provincie wil de volgende kernkwaliteiten behouden en ontwikkelen (zie ook paragraaf 3.2.1):

  • Samenhangend stelsel van forten, dijken, kanalen en inundatiekommen;
  • Groen en overwegend rustig karakter c.q. relatief 'stille' ring rond Amsterdam;
  • Openheid.

Deze kernkwaliteiten zijn op het perceel zelf niet aanwezig, maar het perceel biedt wel uitzicht op dit bijzondere cultuurhistorische gebied.

Conclusie
Het huidige kantoorpand zorgt niet voor openheid van de voormalige schootsvelden vanaf de Utrechtseweg. Door het kantoorpand te slopen en hier een twaalftal woningen te bouwen, waarbij rekening wordt gehouden met de cultuurhistorie van de Utrechtseweg en beeldkwaliteitsplan 'Het Vergelijk' wordt de openheid gewaarborgd.

4.4 Archeologie

Wettelijk kader
Het archeologische erfgoed wordt binnen Nederland als waardevol beschouwd. De Erfgoedwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed grotendeels bij de gemeente. Gemeenten zijn verplicht rekening te houden met archeologische waarden in de bestemmingsplannen.

De gemeente De Bilt heeft een Archeologische Beleidskaart opgesteld. De archeologische Beleidskaart biedt inzicht in de bestaande en de te verwachten archeologische waarden binnen de gemeente. Ook wordt inzicht gegeven in het reeds verrichte archeologische (veld) onderzoek in de gemeente. In de bijbehorende beleidsregels zijn vrijstellingsgrenzen opgenomen voor de oppervlakte en diepte van de voorgenomen ingreep. Indien een plangebied groter is dan de gestelde oppervlakte-ondergrens en de ingreep dieper gaat dan de diepte-ondergrens dient archeologisch onderzoek conform de Archeologische MonumentenZorg-Cyclus (AMZ-cyclus) te worden uitgevoerd.Zo kan de gemeente bij planvorming vroegtijdig en op zorgvuldige wijze rekening houden met archeologie.

Situatie
Op 28 november 2013 is door de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart vastgesteld. Op de Archeologische beleidskaart is te zien dat het plangebied is aangeduid als en gebied met een hoge trefkans (archeologische waarde 1). Vanuit het beleid is het advies om geen bodemingrepen dieper dan 50 cm onder maaiveld uit te voeren. Indien dit niet mogelijk is, dan dient bij bodemingrepen groter dan 50m2 voorafgaand aan de ruimtelijke planvorming archeologisch onderzoek plaats te vinden.

KSP Archeologie heeft in februari 2018 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn in bijlage 5 bij de toelichting gevoegd.

Bureauonderzoek
Op basis van de landschappelijke ligging binnen een vlakte van ten dele verspoelde dekzanden (vervlakt door veen en/of overstromingsmateriaal) en het historisch kaartmateriaal is aan het plangebied een lage verwachting toegekend voor zowel vuursteenvindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum tot en met het Neolithicum als voor nederzettingsresten uit het Neolithicum tot en met de Volle Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw). Voor de Late Middeleeuwen (vanaf de 13e eeuw) tot en met de Nieuwe tijd is een hoge verwachting aan het plangebied toegekend. Het plangebied heeft voor zover bekend geen onderdeel uitgemaakt van het Landgoed Arenberg direct ten oosten van het plangebied.

Het algehele beeld met betrekking tot de bebouwing binnen het plangebied is dat het plangebied in de loop van de tijd vrijwel overal bebouwing heeft gekend, maar dat de historische bebouwing voornamelijk in het zuidelijke deel van het plangebied heeft gestaan. Door vooral de bebouwing vanaf de jaren 70 van de 20e eeuw, toen werd gewerkt met bouwputten, is het terrein grotendeels verstoord tot een diepte van ca. 1,0 m beneden maaiveld, waardoor eventueel aanwezige historische bebouwingresten grotendeels zullen zijn verdwenen. De kans om nog historische bebouwingsresten aan te treffen is het grootst in het zuidelijke deel van het plangebied grenzend aan de Utrechtseweg. Het betreft het onbebouwde deel ten zuiden van de huidige bebouwing tot aan de Utrechtseweg. Indien hier nieuwbouw gaat plaatsvinden en de bodem dieper dan 50 cm wordt verstoord, wordt geadviseerd om de hoge archeologische verwachting te toetsen door middel van proefsleuven. Op grond van de geprojecteerde geplande toekomstige situatie op de topografische kaart met de huidige bebouwing.

Conclusie
Voor het onbebouwde zuidelijke deel van het plangebied wordt een dubbelbestemming archeologie opgenomen: 'Waarde - Archeologie 1', conform het advies van de ODRU, zie Bijlage 6.
Ingevolge de beleidsregels van de gemeente en de resultaten van het archeologische bureauonderzoek is archeologisch onderzoek nodig als in deze strook bodemingrepen plaatsvinden met een oppervlakte groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm beneden maaiveld. De gemeente heeft ingestemd met het Programma van Eisen (PvE) voor het graven van de proefsleuven. Het PvE is door de ODRU beoordeeld en aan de hand daarvan aangepast (zie Bijlage 6). Ten tijde van de ter inzage ligging van het bestemmingsplan is het proefsleuvenonderzoek afgerond, maar is de rapportage nog niet gereed. Er is aangegeven dat er weinig belangwekkends is gevonden.

4.5 Ecologie

Wettelijk kader
De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming.

Gebiedsbescherming
Gebiedsbescherming wordt voornamelijk geregeld met de Natuurbeschermingswet (1998) en de Ecologische hoofdstructuur (EHS). Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden. Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben en of zij verstoring zullen veroorzaken (externe werking). Indien dit het geval is, kan doorgang van het project mogelijk belemmeringen ondervinden. De provincie is hiervoor het bevoegde gezag. Voor bestemmingsplannen en wijzigingen hiervan, kan het noodzakelijk zijn dat een vergunning ex artikel 19d Natuurbeschermingswet aangevraagd moeten worden.

Soortbescherming
Soortbescherming wordt geregeld in de Flora- en faunawet. In deze wet is een aantal planten en dieren aangewezen als beschermd. Deze beschermde organismen mogen niet zonder reden in hun bestaan worden aangetast. Belangrijk is het feit dat beschermde organismen ook buiten natuurgebieden voorkomen.

De wet maakt een onderscheid tussen licht en zwaar beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, licht beschermde soorten een vrijstelling. Aan deze vrijstelling zijn vaak voorwaarden verbonden. Voor zwaar beschermde soorten dient een ontheffing volgens art. 75 van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd bij het ministerie van LNV. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • Er sprake is van een wettelijk geregeld belang (groot maatschappelijk belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling);
  • Er geen alternatief is;
  • Er geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Situatie
In opdracht van de initiatiefnemer heeft Lievense Milieu B.V. (voor 1 september 2018 bekend onder de naam LievenseCSO Milieu B.V) een Quickscan Natuurwetgeving uitgevoerd voor de ontwikkellocatie, zie bijlage 5. De sloop en herinrichting van de Utrechtseweg 340 kan effect hebben op de (mogelijk) aanwezige soorten en gebieden.

Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebied
Het plangebied heeft geen status als beschermd Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ('Oostelijke Vechtplassen') is aanwezig op circa 5,5 kilometer ten noordwesten van het plangebied.

Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied heeft geen status in het kader van Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt 80 meter ten noorden van het plangebied. Aan de west- en zuidzijde zijn meerdere NNN-gebieden aanwezig op een afstand van 150 tot 200 meter. Dit

Soortbescherming
Voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen hoeft voor de soortgroep grondgebonden zoogdieren, amfibieën, reptielen en vogels met een jaarrond beschermd nest geen ontheffing van de Wnb voor het onderdeel soorten te worden aangevraagd.

Vleermuizen
De in de directe omgeving (tot 5 kilometer) voorkomende vleermuizen zijn franjestaart, baardvleermuis, gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis, vale vleermuis, watervleermuis, kleine dwergvleermuis, meervleermuis en tweekleurige vleermuis.

Het is mogelijk dat het plangebied en directe omgeving gebruikt wordt door vleermuizen als foerageergebied en migratieroute. Daarnaast valt niet uit te sluiten dat de spouwmuren van het gebouw door vleermuizen als verblijfplaats worden gebruikt. De open stootvoegen in de buitenmuur van bijna het gehele gebouw zijn groot genoeg voor gebouw bewonende soorten om zich toegang tot de ruimte in de spouw te verschaffen. Bij sloop van het gebouw is het daarom niet uit te sluiten dat enkele van deze soorten hierdoor negatieve effecten ondervinden.

Nader onderzoek is wel noodzakelijk voor verblijfplaatsen van zowel gebouwbewonende vleermuizen en vliegroutes voor alle vleermuissoorten die in de omgeving van het plangebied voorkomen.

Vogels
Algemene broedvogels
Het plangebied biedt in potentie mogelijkheden als broedlocatie van diverse algemene vogelsoorten. Werkzaamheden die tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd kunnen leiden tot verstoring of vernietiging van (nesten van) broedende vogels. Dergelijke verstoring is niet toegestaan en hier wordt geen ontheffing voor verleend. Door buiten het broedseizoen te werken, kunnen negatieve effecten worden voorkomen. Voor het broedseizoen (verschilt per soort) wordt in de wet wordt geen standaardperiode aangehouden, doorgaans kan globaal uitgegaan worden van 15 maart tot 15 augustus. Dit betreft echter een globale periode, waardoor ook broedgevallen buiten deze periode beschermd zijn. Buiten het broedseizoen zijn nesten niet beschermd, behalve als het nesten van vogelsoorten met een jaarrond beschermde nest betreft.

Negatieve effecten op algemene broedvogels kunnen niet zonder meer worden uitgesloten. Om knelpunten met de Wnb te voorkomen dienen aanvullende maatregelen te worden genomen.

Conclusie en advies
Minst kwetsbare periode
Een groot deel van de verwachte schade aan de mogelijk aanwezige soorten is te voorkomen door buiten de kwetsbare periode van deze soorten te werken. Dat wil zeggen buiten de voortplantingsperiode en de overwinteringsperiode. Voor deze periode zijn enkel richtdata te geven omdat deze sterk worden beïnvloed door de weersomstandigheden. Voor dit project wordt geadviseerd rekening te houden met de kwetsbare periode van algemene broedvogels.

Algemene broedvogels
Voor algemene broedvogels geldt dat de eventueel in gebruik zijnde broedlocaties/nesten alleen gedurende het broedseizoen beschermd zijn. Verstoring van deze nesten is niet toegestaan en wordt bovendien geen ontheffing voor verleend. Door buiten het broedseizoen te werken, kunnen negatieve effecten worden voorkomen. Het broedseizoen is een globale periode (doorgaans tussen 15 maart en 15 augustus), ook broedgevallen buiten deze periode zijn beschermd. Wordt er wel in het broedseizoen gewerkt dan dient voorafgaand aan de werkzaamheden een deskundige op het gebied van vogels te worden ingezet. De deskundige stelt vast of er broedsels aanwezig zijn en zo ja of deze worden verstoord door de toekomstige werkzaamheden. Het resultaat van deze controle kan gevolg hebben voor de uitvoering en planning indien er broedsels worden aangetroffen.

Algemene broedvogels 
Naast het vermijden van het broedseizoen is een andere mogelijkheid om overtreding te voorkomen, het voorkomen dat vogels broeden binnen de invloedsfeer. Dit kan bijvoorbeeld door het veroorzaken van verstoring (door start werkzaamheden) voorafgaand aan het broedseizoen. Zolang er geen broedende vogels in de invloedsfeer aanwezig zijn is er geen sprake van overtreding.

Zorgplicht
Voor alle soorten, ongeacht bescherming via natuurwetgeving of niet, geldt de zorgplicht waarbij eenieder voldoende zorg in acht neemt voor de in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. (artikel 1.11 Wnb, zie bijlage 1).

Bescherming bomen en planten
Ten tijde van de werkzaamheden dienen de te behouden bomen en planten (inclusief de wortels) binnen het plangebied voldoende te worden beschermd middels een afzetting.

Verlichting 
In verband met het voorkomen van vleermuizen binnen de invloedsfeer van het plangebied wordt geadviseerd om de werkzaamheden enkel tussen zonsopkomst en -ondergang uit te voeren. Indien dit niet mogelijk is dient met de verlichting (tijdens de werkzaamheden) rekening te worden gehouden met soorten die gevoelig zijn voor licht (bijvoorbeeld vleermuizen). Dit kan door het licht zo veel mogelijk te richten, zo min mogelijk tijdens de nacht en schermer te werken en strooilicht zo veel mogelijk te beperken.

Nader onderzoek
Vleermuizen
Ten aanzien van vleermuizen is een nader onderzoek noodzakelijk. Er wordt geadviseerd om onderzoek conform het vleermuisprotocol (Vleermuisvakberaad, 2017) uit te voeren, waarbij afhankelijk van de soorten meerdere veldbezoeken plaatsvinden in globaal de periode van 15 april tot en met 15 oktober. Om vertraging te voorkomen wordt geadviseerd tijdig te starten met dit nader onderzoek. Als hiermee te laat wordt begonnen bestaat het risico dat er nog veldbezoeken nodig zijn in volgende inventarisatie periodes.

Nader onderzoek
Momenteel wordt door Lievense een nader onderzoek uitgevoerd naar vleermuizen. Uit het aanvullend natuuronderzoek zal moeten blijken of er sprake is van vaste verblijfplaatsen en/of essentieel leefgebied behorende bij vaste verblijfplaatsen van beschermde soorten. Inmiddels zijn 6 van de 7 geplande veldbezoeken uitgevoerd. Hierbij zijn twee verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis (één dier per verblijfplaats) aangetroffen. Dit betreft één verblijfplaats boven de kozijnen aan de westzijde van het pand en één verblijfplaats boven de hoofdingang aan de voorzijde van het pand.

Desbetreffende verblijfplaatsen betreffen zowel zomer- paar- als winterverblijfplaatsen. Dit omdat de twee dieren hier jaarrond aanwezig waren. Het foerageergebied en vliegroutes beperken zich tot naastgelegen bomen op particulier terrein. De laatvlieger en gewone grootoorvleermuis zijn waargenomen buiten het plangebied. Deze soorten gebruiken het open grasland terrein als foerageergebied. Bij de toekomstige inrichting van het terrein zal rekening gehouden moeten worden met straatverlichting. Dit door verlichting alleen direct naar beneden te laten schijnen en niet op naastgelegen bomen mag uitstralen. Als dit niet mogelijk is, dan zal gebruik gemaakt moeten worden van vleermuisvriendelijke armaturen (rood licht). De twee verblijfplaatsen die teloorgaan, worden zowel tijdelijk als in de nieuwe situatie in minimaal viervoud teruggebracht aan gebouwen. Voor de aantasting van deze verblijfplaatsen wordt ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd.

4.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het in oktober 2004 in werking getreden Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader vastgelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de onderliggende regelgeving. De wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt volgens verwachting medio 2012 herzien. Het beleid voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het op 1 januari 2011 in werking getreden Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:

  • Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt "vertaald" als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijv. woningen) mogen liggen.
  • Het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de z.g. oriënterende waarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden.

Situatie
Plangebied en risicobronnen
In de onmiddellijke omgeving van het plangebied zijn enkele, voor het plan relevante, externe veiligheidsrisicobronnen gesitueerd. Op basis van de publieke risicokaart zijn de aanwezige risicobronnen geïnventariseerd. In onderstaande afbeelding is de situering van het plangebied ten opzichte van deze risicobronnen grafisch weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.18005BP0020-VG01_0011.png"

Afbeelding - ligging van de risicobronnen ten opzichte van het plangebied (blauwe cirkel)

De risicobronnen zijn nader beschouwd in relatie tot het plangebied. Het betreft (nummering conform weergave in bovenstaande afbeelding:

  • 1. Gasverdeelstation – Utrechtseweg 416
  • 2. Total selfservicestation Sandwijck – Utrechtseweg 349
  • 3. Transport gevaarlijke stoffen: N237 Utrecht – De Bilt
  • 4. Basisnet route A27 (afrit 31 – knooppunt Rijnsweerd)
  • 5. Hogedruk aardgastransportleiding W-506-01

Uit gegevens aangeleverd door de Omgevingsdienst regio Utrecht blijkt dat vervoer over de N237 van of naar de gemeente Utrecht niet mogelijk is voor routeplichtige stoffen. Het transport van gevaarlijke stoffen over de N237 wordt enkel veroorzaakt door de bevoorrading van twee tankstations, met gevolg dat enkel benzine, diesel en LPG wordt getransporteerd over de N237. De Omgevingsdienst gaat uit van 140 transporten LPG per jaar.

Analyse plaatsgebonden risico
Een contour van het plaatsgebonden risico geeft aan hoe groot in de omgeving de overlijdenskans is door een ongeval met een risicobron: binnen de contour is het risico groter, buiten de contour is het risico kleiner.

Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het algemene uitgangspunt is dat niemand blootgesteld mag worden aan een kans om door een activiteit met gevaarlijke stoffen te overlijden, die groter is dan één op de miljoen (10-6).

Onderstaand zijn per risicobron de plaatsgebonden risico's geanalyseerd in relatie tot het realiseren van de nieuwbouw woningen aan de Utrechtseweg 340.

  • 1. Gasverdeelstation – Utrechtseweg 416
    Uit de openbare risicokaart blijken geen risicoafstanden voor deze bron. Normaal gesproken gelden voor dit soort bronnen generieke veiligheidsafstanden van maximaal 25 meter. Gezien de grote afstand tussen deze bron en het plangebied (ca. 600 meter) vormt het plaatsgebonden risico van deze bron geen belemmering.
  • 2. Total selfservicestation Sandwijck – Utrechtseweg 349
    Bij dit tankstation wordt LPG geleverd. De risicobron met de grootste afstand binnen deze inrichting is het vulpunt (LPG). Op basis van de gegevens van de openbare risicokaart geldt voor deze bron een risicocontour van 35 meter. Deze bron is gelegen op circa 250 meter van de grens van het plangebied, waarmee het plaatsgebonden risico van deze bron geen belemmering oplevert voor de nieuwbouw.
  • 3. Transport gevaarlijke stoffen: N237 Utrecht – De Bilt
    Aan de hand van de vuistregels uit de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) is een toetsing uitgevoerd voor het plaatsgebonden risico. Een weg buiten de bebouwde kom, zoals in dit geval de N237, heeft geen 10-6-contour zolang het aantal GF3 transporten per jaar in beide richtingen lager is dan 500. Voor de N237 wordt uitgegaan van 140 LPG transporten per jaar. Het plaatsgebonden risico van deze transportroute vormt daarmee geen belemmering voor het plan.
  • 4. Basisnet route A27 (afrit 31 – knooppunt Rijnsweerd)
    Dit gedeelte van de A27 is opgenomen in de Tabel Basisnet weg van de Regeling basisnet. Uit de gegevens van deze tabel blijkt dat de weg ter hoogte van het plangebied een PR=10-6 contour van 0 meter heeft.
    Daarnaast is aangegeven dat er voor dit wegvak sprake is van een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter aan weerszijde van de weg. De weg is gelegen op ca. 800 meter afstand van het plangebied. Zowel het plaatsgebonden risico van deze bron als het plasbrandaandachtsgebied vormen geen belemmering voor het plan.
  • 5. Hogedruk aardgastransportleiding W-506-01
    Deze leiding, in beheer bij Gasunie Grid Services, ligt op ruim 600 meter afstand van het plangebied. Uit onderzoeken in de omgeving aan deze leiding blijkt dat er voor deze leiding geen PR=10-6 contour wordt berekend. Het plaatsgebonden risico van deze buisleiding vormt daarmee geen belemmering.

Analyse groepsrisico
Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Voor de genoemde bronnen, met uitzondering van de N237, gelden de volgende afstanden tot de grens van het invloedsgebied en de afstand tot het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.18005BP0020-VG01_0012.png"
Tabel - bronnummering conform bovenstaande afbeelding

Uit bovenstaande tabel blijkt dat het plan voor alle genoemde bronnen buiten het invloedsgebied is gelegen. Het groepsrisico van deze bronnen vormt daarmee geen belemmering voor het plan.
Het groepsrisico voor transport van gevaarlijke stoffen over de N237 wordt getoetst aan de vuistregels uit de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART). Voor het groepsrisico wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde en een factor 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico is afhankelijk van de afstand van het bebouwingsgebied tot de as van de weg, de aanwezigheidsdichtheid in het bebouwingsgebied, de aard van de vervoerde stoffen en de aantallen van de vervoerde stoffen.

De afstand van de perceelsgrens tot de as van de weg bedraagt ca. 17 m (de afstand van de bebouwing tot de as van de weg wordt groter). De aanwezigheidsdichtheid aan weerszijde van de weg wordt ingeschat op 70 personen per hectare. Voor deze situatie geldt bij 140 LPG transporten per jaar dat het groepsrisico kleiner is dan 10% van de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico van de N237 vormt daarmee geen belemmering voor het plan.

Hoogspanningslijnen
De magneetveldzones rond het bovengrondse hoogspanningsnet zijn door het RIVM vastgelegd in de Netkaart. Deze Netkaart bevat de breedte van de indicatieve magneetveldzone. Indien de indicatieve zone een bestemmingsplan overlapt moet nader onderzoek plaatsvinden. Uit onderstaande afbeelding blijkt dat de dichtstbijzijnde hoogspanningslijnen ten zuiden en ten noorden van het plangebied liggen. De indicatieve zone voor deze hoogspanningslijnen bedraagt 80 meter aan weerszijden. Het plangebied ligt op een afstand van circa 5,0 km, waardoor de hoogspanningslijnen geen belemmering opleveren voor het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.18005BP0020-VG01_0013.png"

Afbeelding - ligging hoogspanningslijn ten opzichte van het plangebied (rode cirkel)

Zendmasten
Uit het Antenneregister blijkt dat de meest nabij gelegen zendmasten op een afstand groter dan 650 meter liggen. Dit betreffen mobiele masten, vaste verbindingen en zendamateurs.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.18005BP0020-VG01_0014.png"

Afbeelding - ligging zendmasten ten opzichte van het plangebied (rode cirkel)

Agentschap Telecom, toezichthouder op het gebruik van elektromagnetische velden, voert jaarlijks door heel Nederland steekproefsgewijs veldsterktemetingen uit om na te gaan of de blootstellingslimieten worden overschreden. Uit geen enkele van de veldsterktemetingen blijkt dat de blootstellingslimieten op publiek toegankelijke plaatsen in Nederland worden overschreden.

Conclusie
Het omgevingsaspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.

4.7 Geluid

Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, scholen en diverse gezondheidszorggebouwen.

De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeurswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige functies niet van toepassing.
Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige functies in principe niet mogelijk.

Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige functies aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeurswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Gemeentelijk beleid
De gemeente draagt zorg voor een zo goed mogelijke akoestische kwaliteit van de leefomgeving in situaties waar geluidsniveaus boven de wettelijke voorkeurswaarden niet kunnen worden voorkomen. Hiervoor stelt de gemeente duidelijke kaders voor ruimtelijke plannen en maakt ze de uitvoering tot het vaststellen van hogere waarden transparant. Het college van B&W heeft daarom de beleidsregel hogere waarden Wgh vastgesteld. In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting (indien niet aan de voorwaarde kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen).

Situatie
In opdracht van initiatiefnemer heeft LBP Sight op 14 juni 2018 een akoestisch onderzoek naar verkeerslawaai gedaan. Zoals aangegeven ligt het plangebied in de geluidszone van de Utrechtseweg. Rijksweg A27 en A28 liggen op meer dan 600 m afstand, waardoor de woningen niet binnen de geluidzone van deze wegen liggen. Volledigheidshalve is wel de geluidbelasting bepaald van deze wegen om zodoende een goed woon- en leefklimaat te realiseren.
De Utrechtseweg bestaat uit vier rijstroken, waarvan er twee rijstroken zijn bedoeld als busbaan. Deze weg heeft een zone van 400 m. Op deze weg bedraagt de maximale snelheid 80 km/u.
De verkeersgegevens van de wegen zijn aangeleverd door Omgevingsdienst regio Utrecht voor het jaar 2025. Om het zichtjaar 2028 te krijgen is uitgegaan van 1,5% groei per jaar.

Conclusie
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat:

  • De geluidbelasting vanwege de Utrechtseweg bedraagt op de meest kritisch geprojecteerde woningen ten hoogste 63 dB inclusief aftrek. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De maximaal te ontheffen grenswaarde van 63 dB wordt echter niet overschreden.
  • Voor de woningen dient een hogere grenswaarde aangevraagd te worden.
  • Voor de toekenning van hogere grenswaarde moet in De Bilt voldaan worden aan het geluid-beleid. In dit beleid is opgenomen dat woningen een geluidluwe gevel en buitenruimte moeten hebben.
  • Bij woningen op de kavels 1 t/m 5 wordt voldaan aan alle voorwaarden uit het concept geluidbeleid.
  • Bij de woningen op kavel 6 en 7 wordt op de begane grond voldaan aan de eis van een geluidluwe gevel en een geluidluwe buitenruimte. Door het toepassen van een verdiepings-hoge afscherming op de garage van kavel 7 kan ook op de verdieping worden voldaan dat er op elke etage een verblijfsruimte aan een geluidluwe gevel is gelegen.
  • Bij de appartementen op kavel 8 kan door middel van het toepassen van deels verdiepings-hoge balkonschermen en deels 1,5 meter hoge balkonschermen voldaan worden aan de eisen uit het geluidbeleid.
  • Door de A27 en A28 wordt een geluidbelasting van 53 dB exclusief aftrek berekend (woningen liggen buiten de zone van deze (Rijkswegen).
  • De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt ten hoogste 66 dB. Voor de bepaling van de geluidwerende voorzieningen kan uitgegaan worden van de gecumuleerde geluidbelasting, zoals opgenomen in bijlage III en de eisen uit het Bouwbesluit 2012.

Initiatiefnemer is voornemens om geluidsreducerende maatregelen te nemen bij het bouwen van de woningen en het appartementencomplex die gelegen zijn aan de Utrechtseweg 340. Door deze maatregelen te nemen voldoet het plan aan de normen die nodig zijn voor een toekenning van de hogere grenswaarden. Het besluit hogere grenswaarden is genomen en ligt samen met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage.

4.8 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Luchtvervuiling is schadelijk voor de volksgezondheid en het milieu. Verkeer, industrie en huishoudens brengen grote hoeveelheden schadelijke stoffen in de lucht. Het doel van de op 15 november 2007 van kracht geworden 'Wet luchtkwaliteit', als onderdeel van de Wet milieubeheer, is mensen te beschermen tegen risico's van luchtverontreiniging. De wet bevat luchtkwaliteitsnormen voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. In de wet is aangegeven in welke gevallen gemeenten en provincies de luchtkwaliteit in kaart moeten brengen en wanneer zij maatregelen dienen te treffen. Nieuw is, naast de wijzigingen in de Wet luchtkwaliteit, een aantal nieuwe Ministeriële regelingen en Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's). Een van deze nieuwe AmvB's is de AmvB 'Niet in Betekende mate' (NIBM). Projecten die NIBM bijdragen aan de luchtverontreinigingen, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen (in de vorm van grenswaarden). De regeling is alleen van toepassing voor woningbouw- en kantorenlocaties en enkele inrichtingen.

Situatie
Niet in betekenende mate
Een project draagt “niet in betekenende mate” bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hetgeen inhoudt dat door het project de luchtkwaliteit met minder dan 3% verslechtert. De 3%-grens van een project dat 'niet in betekenende mate' bijdraagt, is ook omgezet in een getalsmatige grens. Als deze getalsmatige grens (hieronder) niet wordt overschreden, wordt er onder deze 3%-grens gebleven.

  • 6. Woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen (voorschrift 3A.2).

Op de planlocatie worden maximaal 12 woningen gerealiseerd. Hiermee blijft het aantal ruim onder de aantallen zoals genoemd in de NIBM, wat inhoud dat het project de luchtkwaliteit met minder dan 3% verslechtert.

Leefklimaat
De ontwikkeling van de woningen draagt niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Vanuit een goede ruimtelijke onderbouwing moet echter ook worden aangetoond dat het verantwoord is om te bouwen in deze omgeving van het projectgebied en dat de toekomstige bewoner een goed leefklimaat wordt geboden.

De luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied wordt bepaald door de luchtparameters stikstofdioxide, fijn stof (PM10), zeer fijn stof (PM2,5) en elementair koolstof (roet). Aan de hand van het Geoloket van de Omgevingsdienst Regio Utrecht worden de actuele meetgegevens, alsook de prognose voor het jaar 2025 getoetst aan de grenswaarde volgens de regelgeving voor luchtkwaliteit en aan de advieswaarde van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en de GGD. De concentraties verontreinigde stoffen en hun grenswaarden worden weergegeven in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.18005BP0020-VG01_0015.png"

Tabel – Jaargemiddelde concentraties verontreinigde stoffen

De concentratie elementair koolstof geeft de hoeveelheid roetdeeltjes in fijn stof aan. Hiervoor gelden geen formele grenswaarden. Als vuistregel hanteert men voor het gezondheidseffect een winst van 6 maanden “levensjaar” per microgram/kuub verlaagde EC concentratie.

Uit bovenstaande tabel kan geconcludeerd worden dat de concentraties verontreinigde stoffen lager zijn dan de van toepassing zijnde grenswaarden, maar niet voldoen aan de advieswaarden. Hier is echter wel een dalende trend zichtbaar, waardoor verwacht wordt dat deze waarden in de toekomstige jaren gehaald zullen worden.

Conclusie
Het bestemmingsplan voorziet in maximaal 12 woningen waardoor ruim onder de grenzen uit de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' wordt gebleven. Op grond van de Wet milieubeheer en het Besluit niet in betekenende mate draagt de bouw van de woningen niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. De voorgestane ontwikkeling is daarmee niet in strijd met het bepaalde in de Wet milieubeheer en de eisen omtrent een goed woon- en leefklimaat.

4.9 Water

De gemeente De Bilt is niet primair verantwoordelijk voor alle watertaken, maar moet de waterbelangen wel goed beschrijven en afwegen binnen de ruimtelijke ordening. Een van de instrumenten hiervoor is de verplichte watertoets. De watertoets houdt in dat het Waterschap beoordeeld of de waterbelangen voldoende zijn geborgd. De voor de gemeente en waterschap van belang zijnde wateraspecten zijn hieronder beschreven.

Volgens de Wet gemeentelijke watertaken (2008) is de gemeente verantwoordelijk voor het inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater en hemelwater. De gemeente mag vervolgens zelf bepalen op welke wijze het ingezamelde hemelwater wordt verwerkt. Verder heeft de gemeente de zorgplicht om structurele problemen als gevolg van een voor de gebruiksfunctie nadelige grondwaterstand in openbaar bebouwd gebied te voorkomen of te beperken.

Het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) is binnen het plangebied verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en beheer van het waterpeil. Daarnaast is het hoogheemraadschap verantwoordelijk voor het zuiveren van het afvalwater. Het is van belang dat de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie toereikend is voor de toename aan vervuilingseenheden, en dat het afvalwater niet te veel verdund wordt met regenwater.

De provincie Utrecht is verantwoordelijk voor het beschermen van het grondwater. In het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016 -2011 heeft de provincie het actuele beleid met betrekking tot kwantiteit en kwaliteit van het grondwater opgenomen. In de Provinciale Milieuverordening zijn beschermingszones aangewezen rond waterwinningen. Binnen deze zones gelden aanvullende regels ter bescherming van het drinkwater. Daarnaast heeft de provincie Utrecht in 2009 het Provinciaal Waterplan opgesteld. Hierin wordt aangegeven hoe om te gaan met waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water.

Gemeentelijk beleid
Het gemeentelijke waterbeleid is vastgelegd in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2010-2014. Hiermee geeft de gemeente De Bilt invulling aan haar zorgplichten voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater. In het VGR is ook het gemeentelijk afkoppelbeleid beschreven. Afkoppelen van verhard oppervlak gebeurt alleen als het in overeenstemming is met het Convenant Afkoppelen en Infiltreren openbare ruimten op de Utrechtse Heuvelrug. (Dit convenant is opgesteld door Waterschap Vallei en Eem, HDSR, provincie Utrecht, Vitens en gemeenten op de Utrechtse Heuvelrug).

Conclusie
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan een watertoetsproces doorlopen.

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren.Het watertoetsproces voor het project Bestemmingsplan Utrechtseweg 340 is op 15 januari 2018 digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl, zie bijlage 9. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is via deze weg door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van de plannen.

Uit de digitale analyse blijkt dat er geen grote waterbelangen zijn. De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) adviseert positief over het ruimtelijk plan.

Beleid hemel- en afvalwater
Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. Bij het infiltreren van schoon hemelwater in de bodem (afkoppelen) kan het afvalwater worden afgevoerd naar het vuilwaterriool/DWA.

Water in relatie tot de ruimtelijke ontwikkeling
De ruimtelijke ontwikkelingen hebben weinig tot geen gevolgen voor het huidige watersysteem. In het kort gaat het om:

  • Het verhard oppervlak neemt gering af. Deze geringe afname van verhard oppervlak heeft weinig gevolgen voor het watersysteem. Het bestaande watersysteem kan tijdens een hevige regenbui al het hemelwater vanaf dit oppervlak verwerken en bergen.
  • Het bestaande oppervlaktewater wordt niet aangepast.

Afvoer hemelwater
Hemelwater wordt rechtstreeks afgevoerd naar oppervlaktewater. Omdat de toename aan verharding kleiner is dan 500m2 in stedelijk gebied, hoeft deze afvoer niet te worden gecompenseerd. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Afvalwater kan dan worden afgevoerd naar vuilwaterriool/DWA-riool.

Hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem. In het waterbeleid is afvoer van overtollig hemelwater door middel van infiltratie in de bodem het uitgangspunt. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur.
Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Afvalwater kan worden afgevoerd naar vuilwaterriool/DWA-riool.

Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling. Er wordt voldaan aan de belangrijkste minimale voorwaarde: 'het standstill beginsel'. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. Het HDSR adviseert positief over het ruimtelijke plan.

4.10 Duurzaamheid

Duurzaam bouwen (DuBo) is een manier van bouwen waarbij het milieu zo min mogelijk wordt belast, een optimale woonkwaliteit wordt gerealiseerd en waar het gebouw maar ook de openbare ruime een lange levensduur hebben (bijvoorbeeld door flexibiliteit of goede materiaalkeuze).

Het meenemen van duurzaamheid in projecten wordt door steeds meer partijen belangrijk gevonden. Dit geldt voor zowel gebouwen als voor Grond, Weg en Waterbouw (GWW)-projecten. Gemeente de Bilt heeft ambities geformuleerd en afspraken gemaakt over duurzaamheid bij duurzaam bouwen en GWW-projecten. Naast de gemeentelijke ambities zijn er voor bouwprojecten ook wettelijke eisen van toepassing. De rol van de gemeente is om in overleg met de bouwpartijen te kijken wat de mogelijkheden en kansen zijn voor duurzaam bouwen.

Wettelijk kader
Bouwbesluit 2012
De wettelijke eisen volgen uit het bouwbesluit van 2012. Per 1 januari 2015 zijn de eisen ten aanzien duurzaamheid en isolatie aangescherpt. De volgende eisen zijn wettelijk van toepassing:

  • Minimale isolatiewaarden (Rc):
    Rc=4,5 m2.K/W voor gevels,
    Rc=6,0 m2.K/W voor daken,
    Rc=3,5 m2.K/W voor vloeren;
  • Maximale warmtedoorgangscoëfficiënten (Uw):
    Gemiddelde Uw=1,65 W/m2.K voor alle ramen, deuren en kozijnen,
    Maximale Uw=2,2 W/m2.K voor afzonderlijke ramen, deuren en kozijnen;
  • Een maximale EPC waarde afhankelijk van het type gebouw. De EPC dient berekent te worden middels de EPG methodiek;
  • Van de samenstelling van constructieonderdelen van een gebouw met uitsluitend kantoorfuncties en nevenfuncties daarvan met een totale gebruiksoppervlakte van meer dan 100 m² is de uitstoot van broeikasgassen en de uitputting van grondstoffen gekwantificeerd volgens de Bepalingsmethode Milieuprestatie Gebouwen en GWW-werken;
  • Een soortgelijke bepaling geldt ook voor woningen. In het kort: de milieuprestatie van het materiaalgebruik dient berekend te worden en dient toegevoegd te worden aan de omgevingsvergunning.

Provinciaal beleid
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Provinciale Structuurvisie. Bijbehorende kaders zijn vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013. Hierin is de eis opgenomen dat de toelichting op een ruimtelijk plan een beschrijving bevat op welke wijze rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen (art. 3.1 lid 3).

Gemeentelijk beleid
Op 26 maart 2015 heeft de gemeenteraad het Duurzaamheidsprogramma 2015-2018 'Groene meters maken' vastgesteld. De twee pijlers van dit programma zijn:

  • 1. Een energieneutraal De Bilt in 2030
  • 2. Stimuleren van een circulaire economie

Zoals aangekondigd in dit duurzaamheidsprogramma heeft de gemeente nieuw Duurzaam Bouwen (DuBo) beleid ontwikkeld. De gemeenteraad heeft het nieuwe dubo-beleid op 26 mei 2016 vastgesteld.

Ambities duurzaam bouwen
In het nieuwe DuBo-beleid gaat het om voortvarende ambities. Dat betekent een forse, maar realistische uitdaging voor de markt en gemeente. We gaan daarmee een flinke stap verder dan de huidige regelgeving en de autonome ontwikkeling. Het streven naar hoge 'rapportcijfers' in GPR gebouw past daarbij. We willen initiatiefnemers, architecten en bouwpartijen zoveel mogelijk stimuleren om een stap meer te zetten dan wat wettelijk verplicht is. De ambities zijn in de tabel hieronder weergegeven.

Tabel: Duurzaam bouwen ambities gemeente De Bilt

Bestaande Bouw   Een verhoging van de GPR-score met 2,5
Minimaal Label B
Streven naar Nul-op-de-Meter-Woningen  
Nieuwbouw   Bij nieuwbouw willen we graag een stapje verder gaan dan bij bestaande bouw en hebben we GPR-ambities per thema:
Gemiddeld over alle thema's een 8*
Minimaal een 9 voor 'energie'
Minimaal een 7 voor 'milieu'
Minimaal een 8 voor subthema 'toegankelijkheid' (onder thema 'gebruikskwaliteit') voor woningen met het predicaat 'levensloopbestendig' en voor publieke gebouwen
* Voor publieke gebouwen gemiddeld een 8,5  

Aanbod gemeente
Het gebruik van GPR gebouw-software wordt gratis door de gemeente beschikbaar gesteld. Hiermee kan initiatiefnemer inzicht verkrijgen in de kansen voor duurzaamheid en gevoel krijgen bij het effect van maatregelen op de GPR-scores. Voor een licentie kan contact opgenomen worden met E. Rot van de Omgevingsdienst regio Utrecht (tel. 088 022 50 00). Er wordt dan vrijblijvend een wachtwoord en gebruikersnaam toegestuurd. Om een eerste inzicht te krijgen in mogelijke DuBo-maatregelen zijn er voor zowel bestaande als nieuwbouw woningen ook zogenaamde menukaarten (op papier en digitaal) beschikbaar.
Daarnaast biedt de gemeente een vrijblijvend adviesgesprek aan met een energieambassadeur van BENG! of eventueel een gesprek met een DuBo-expert van de Omgevingsdienst.

Grond, Weg en Waterbouw (GWW)-projecten
Voor de grond-, weg- en waterbouw wordt het Nationaal Pakket Grond-, Weg- en Waterbouw gebruikt. De gemeente zal bij het opstellen en beoordelen van bestekken voor GWW werken het Nationaal Pakket GWW hanteren. Daarbij zal zoveel mogelijk worden gekozen voor duurzame alternatieven voor zover mogelijk binnen de financiële randvoorwaarden van het project. Bij het opstellen van programma's van eisen voor GWW werken zal toepassing van het Nationaal Pakket GWW als voorwaarde voor het opstellen van een bieding worden opgenomen.

Situatie
De bouwplannen voor de verkaveling liggen nog niet vast. Initiatiefnemer is voornemens om te voldoen aan de wettelijke duurzaamheidseisen. Momenteel wordt er gekeken om zonnepanelen te integreren in het ontwerp in combinatie met toepassing van warmtepompen. Met het oog op de aankomende regelgeving zal er aardgasvrij worden gebouwd.

Conclusie
Ten aanzien van het aspect duurzaamheid zal voldaan worden aan het bouwbesluit en wordt gestreefd om een bijdrage te leveren aan de duurzaamheidsambities van gemeente de Bilt.

4.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Algemeen
In het kader van de m.e.r.-wetgeving is het van belang om te weten of de voorgenomen plannen vanuit de m.e.r.-wetgeving m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn. Het Besluit milieueffectrapportage benoemt de activiteiten waarvoor het doorlopen van een m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is. De voorgenomen activiteit dienen getoetst te worden aan de activiteiten en drempelwaarden van de C-lijst (m.e.r.-plichtig) en D-lijst (m.e.r.-beoordelingsplichtig) van het Besluit m.e.r. .

Toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst is niet toereikend. Wanneer een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.
Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen:

  • belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of
  • belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten.

In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

Beoordeling
Het bestemmingsplan heeft betrekking op het realiseren van woningen. De aanleg, wijziging of uitbreiding van onder andere woningbouw en bedrijfsmatige activiteiten zijn in het Besluit milieueffectrapportage opgenomen onder de noemer 'stedelijk ontwikkelingsproject'.
De activiteit 'stedelijk ontwikkelingsproject' is niet opgenomen op de C-lijst van het Besluit m.e.r. Er is daarom geen sprake van een directe projectm.e.r.-plicht.
De activiteit 'stedelijk ontwikkelingsproject' staat wel vermeld op de D-lijst van het Besluit m.e.r., om concreet te zijn in categorie D11.2. Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig in geval deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 woningen of meer, of wanneer het een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer betreft.

Het voorliggende bestemmingsplan ligt ruim onder de plandrempel waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk is. Het totale bedrijfsvloeroppervlak dat volgens het bestemmingsplan maximaal gerealiseerd kan worden bedraagt nooit meer dan 100 ha en maximaal 12 woningen. Gelet hierop worden de (indicatieve) drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. niet overschreden, zodat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden uitgevoerd. De aanmeldnotitie voor de vormvrije m.e.r. beoordeling is toegevoegd als bijlage 10.

Het besluit op deze aanmeldnotitie wordt gelijktijdig ter inzage gelegd met het ontwerpbestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Economische uitvoerbaarheid

Wettelijk kader

Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige bestemmingsplan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatieplannen vast te stellen.

Op grond van artikel 6.12, lid 1 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Dit zijn de volgende bouwplannen:

  • de bouw van één of meer woningen;
  • de bouw van één of meer gebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1000 m2 of met één of meer
  • woningen;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m2 bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m2.

Op grond van artikel 6.12, lid 2 Wro kan van deze verplichting worden afgezien, indien (globaal) sprake is van de volgende factoren:

  • het verhaal van de kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is, en;
  • het bepalen van een fasering en/of het vastleggen van locatie-eisen niet noodzakelijk is.

Voor de beoordeling van de vraag of het kostenverhaal anderszins verzekerd is, is de eigendomsituatie van belang. In het geval dat alle gronden binnen een exploitatiegebied eigendom zijn van de gemeente, kan de gemeente de kosten van de grondexploitatie verrekenen in de prijs van de uit te geven bouwrijpe kavels. In dat geval is het kostenverhaal afdoende anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht. Een andere mogelijkheid is dat de gemeente in een overeenkomst met de ontwikkelaar heeft vastgelegd hoe de kosten van de grondexploitatie worden verrekend. Ook in dat geval is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht.

Situatie

Initiatiefnemer is eigenaar van de planlocatie. Er is door gemeente De Bilt met de initiatiefnemer Beryllus Gamma De Bilt BV een voorschotovereenkomst gesloten waarmee kostenverhaal is afgedekt.

Hoofdstuk 6 Overlegresultaten

6.1 Overleg met de bevolking

6.1.1 Inloopavond

Op 14 februari 2017 is een inloopavond voor buurtbewoners en belanghebbenden gehouden waarvan reacties zijn gebundeld.

6.2 Overleg met instanties

Conform artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg met diverse instanties, zoals het waterschap en de provincie.

De overlegreacties zijn positief ten aanzien van het initiatief en bevatten geen inhoudelijke opmerkingen over het plan.

Provincie Utrecht
Het voorliggende bestemmingsplan geeft geen aanleiding opmerkingen te plaatsen in het kader van het provinciaal belang zoals dat is opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2013 (herijking 2016).

Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden
In het bestemmingsplan is er een afname zijn aan verhard oppervlak wat gunstig is voor het watersysteem. Dit is goed verwoord in de waterparagraaf en het waterschap heeft verder geen opmerkingen op dit plan.

6.3 Zienswijzen

Op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) heeft het ontwerp bestemmingsplan met bijbehorende stukken vanaf donderdag 22 november 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze termijn zijn geen zienswijzen naar voren gebracht. Door de gemeente is een Nota zienswijzen en ambtshalve aanpassingen opgesteld. Deze is als bijlage 11 toegevoegd aan dit bestemmingsplan.

6.4 Ambtshalve wijzigingen

De volgende ambtshalve wijzigingen zijn doorgevoerd:

Artikel 1.16 bijbehorend bouwwerk

Bij dit artikel is de volgende omschrijving gehanteerd:

“uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;”'

Wijziging:
Deze omschrijving wijkt af van de wettelijke uitleg en wordt om daar bij aan te sluiten vervangen door:

“uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.''

Artikel 7 Wonen

Bij dit artikel is de volgende omschrijving gehanteerd:

7.1 Bestemmingsomschrijving

e. ter plaatse van de bouwaanduiding bijgebouwen, bijbehorende bouwwerken.

Wijziging:
Deze omschrijving wekt mogelijk verwarring en wordt gewijzigd in:

e. ter plaatse van de bouwaanduiding bijgebouwen, bijgebouwen en bijbehorende bouwwerken.

Artikel 11 Algemene bouwregels

11.1 Bebouwingsvrije zone

a. Binnen een afstand van 5 m gemeten vanaf de bestemmingsgrens van de bestemming Water mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van bestaande bouwwerken;

Wijziging:
De regel onder 11.1.a blijkt niet correct, na overleg met HDSR is aangegeven dat deze tertiaire watergang een beschermingszone van slechts 2 meter heeft, dit wordt in het vast te stellen plan gecorrigeerd.

6.5 Vaststelling

Het bestemmingsplan is gewijzigd vastgesteld op 18 april 2019. Het besluit tot het vaststellen van het bestemmingsplan is opgenomen in het Vaststellingsbesluit.

Hoofdstuk 7 Toelichting op de regels

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te bestemmen. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

7.1 Bestemmingsregels

Opbouw van de bestemmingen
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening.

De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

Hieronder worden navolgend de bestemmingen Groen, Tuin, Verkeer - Verblijfsgebied, Water, Wonen - 1 t/m 2 en Wonen - Gestapeld beschreven.

Groen (artikel 3)
De bestemming Groen is bestemd voor parken, plantsoenen, bosschages en overige groenvoorzieningen. Tevens zijn bijbehorende voorzieningen zoals fietspaden, speelvoorzieningen en ongebouwde tuinen toegestaan binnen deze bestemming. Binnen de bestemming zijn verschillende bouwhoogtes opgenomen ten behoeve van de bijbehorende voorzieningen.

Tuin (artikel 4)
De gronden met de bestemming Tuin zijn bedoeld voor tuinen en erven, parkeergelegenheid op eigen terrein en aan- en uitbouwen aan de voor- en zijgevels van hoofdgebouwen.

Verkeer - Verblijfsgebied (artikel 5)
De gronden bestemd voor Verkeer - Verblijf zijn bedoeld voor erftoegangswegen, andere verblijfsfuncties en bij deze bestemming behorende voorzieningen.

Water (artikel 6)
De gronden bestemd voor Water zijn bedoeld voor waterpartijen en waterlopen, waterberging, waterhuiskundige werken, bruggen en duikers. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter voor bij de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Wonen - 1 t/m 2 (artikel 7)
Op de gronden met de bestemming Wonen - 1 t/m 2, is het toegestaan om halfvrijstaande en aaneengebouwde woningen te realiseren met bijbehorende bijgebouwen, tuinen en erven, parkeergelegenheden (op eigen terrein), wegen, paden, verblijfsgebieden, groenvoorzieningen en water.
Binnen deze bestemming zijn maximaal 7 woningen toegestaan binnen vier verschillende bouwvlakken. Per bouwvlak is in de verbeelding aangegeven wat de maximale goot- en bouwhoogte is.

Wonen - Gestapeld (artikel 8)
De gronden met de bestemming Wonen - Gestapeld zijn bestemd voor het wonen in de vorm van gestapelde woningen met bijbehorende bijgebouwen tuinen en erven en parkeergelegenheid op eigen terrein.
Binnen deze bestemming zijn maximaal 5 woningen toegestaan binnen het bouwvlak. De maximale goot- en bouwhoogte bedragen 8 respectievelijk 12 meter. Bij de bestemming is de aanduiding 'bijgebouwen' opgenomen. Hierbinnen zijn aaneengebouwde bijgebouwen toegestaan, met een maximum bouwhoogte van 3 meter.

7.2 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (Artikel 10)
De anti-dubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens het bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene gebruiksregels (Artikel 12)
In dit artikel zijn enkele gebruiksregels opgenomen die binnen het hele plangebied van toepassing zijn.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 13)
Om enige flexibiliteit binnen de marges van het bestemmingsplan te creëren ten aanzien van bouwwerken, kent het bestemmingsplan net als het huidige planologische regime, algemene afwijkingsregels.

7.3 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (Artikel 17)
Het overgangsrecht ziet op het gebruik dat op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan bestaat. Gedurende de werking van dit bestemmingsplan is het toegestaan het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals dit bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan voort te zetten, mits het gebruik na inwerkingtreding van het bestemmingsplan niet meer dan een jaar wordt onderbroken. Wijziging van het gebruik is alleen toegestaan indien hierdoor de strijd met de nieuwe gebruiksvormen wordt verkleind. De bescherming van het overgangsrecht zoals hierboven beschreven vervalt op het moment dat een nieuw bestemmingsplan voor de betreffende gronden wordt vastgesteld.

Slotregel (Artikel 18)
In het laatste artikel is bepaald dat naar dit bestemmingsplan kan worden verwezen onder de naam 'Utrechtseweg 340'.