Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij het verlenen van een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde artikel 3.2.1 ten behoeve van mantelzorg, met inachtneming van de volgende regels:
mantelzorg of aangepast wonen ten behoeve van de bewoner mag, behalve in de vorm van inwoning, alleen plaatsvinden binnen een onzelfstandige woonruimte, zijnde binnen een woningvergroting of bijgebouw;
de afstand tussen de woning en een bijgebouw mag maximaal 6 meter bedragen;
het plaatsen van een portocabin ten behoeve van mantelzorg of aangepast wonen ten behoeve van de bewoner is enkel toegestaan indien deze als onzelfstandige woonruimte valt aan te merken;
de oppervlakte voor mantelzorg mag maximaal bedragen:
30 m² bij mantelzorg of aangepast wonen ten behoeve van de bewoner voor één persoon;
50 m² bij mantelzorg of aangepast wonen ten behoeve van de bewoner voor twee personen.
degene die mantelzorg ontvangt (of gaat ontvangen) of de bewoner die aangepast wil gaan wonen, dient te beschikken over een Wmo-indicatie en/of een AWBZ-indicatie;
er moet volledig op eigen terrein worden geparkeerd;
de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen mogen niet in onevenredige mate worden beperkt;
aan de omgevingsvergunning kan een termijn worden verbonden, waarbinnen van de afwijkingsmogelijkheid gebruik moet worden gemaakt;
indien sprake is van mantelzorg of aangepast wonen ten behoeve van de bewoner in een bijgebouw, mag het bijgebouw bij beëindiging van de mantelzorgsituatie niet langer als woonruimte in gebruik blijven;
voor een woningvergroting ten behoeve van mantelzorg is het bepaalde in artikel 3.2.3 onder a, b.3, en c.2 van overeenkomstige toepassing.
.