direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Podium
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0307.BP00186-0302

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Amersfoort (Grondexploitatie BV) is vennoot van VOF kantorenpark Podium (verder VOF Podium). VOF Podium is oorspronkelijk opgericht ten behoeve van de ontwikkeling van kantorenlocatie Podium. In de markt is er weinig vraag naar perifeer gelegen kantoorlocaties zoals Podium en het is de verwachting dat dit in de nabije toekomst niet zal wijzigen.


Het gevolg is dat de financiële vooruitzichten van VOF Podium ongunstig zijn. Er dient contractueel gezien grond afgenomen te worden van Ontwikkelingsbedrijf Vathorst, ten behoeve van de ontwikkeling van kantoren, terwijl er voor deze locatie geen concrete vraag is. Daar komt bij dat de provincie Utrecht besloten heeft om in te grijpen in de kantorenmarkt en bestemmingsplancapaciteit te verminderen op die plekken waar verwacht wordt dat er sprake is van overcapaciteit. Voor Podium heeft dit geresulteerd in een vermindering van meer dan 50% van de plancapaciteit.


Vanwege het slechte marktperspectief en het ingrijpen van de provincie hebben de vennoten van VOF Podium afgelopen periode onderzocht of, en onder welke voorwaarden, het gebied is te transformeren tot een woningbouwlocatiemet eventueel beperkte ruimte voor kantoren. In dat kader is een stedenbouwkundig plan met een bijbehorende volumestudie opgesteld, welke dient als uitgangspunt voor het verdere proces.


Om het plan te kunnen realiseren wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld volgens artikel 3.1 van de Wet op de ruimtelijke ordening. Dit bestemmingsplan is volgens een voor Amersfoort uniforme systematiek opgesteld. Verder is voldaan aan de verplichting tot digitalisering en digitaal gebruik van bestemmingsplannen (het bestemmingsplan is volgens de IMRO-standaard - informatie model ruimtelijke ordening - gemaakt).

1.2 Bestemmingsplan

1.2.1 Ligging en begrenzing van het bestemmingsplan

Het plangebied ligt aan de noordoostzijde van Amersfoort, tegen de bestaande bebouwing van Hooglanderveen en de wijk Vathorst aan.


afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00186-0302_0001.jpg"

Ligging plangebied

Het plangebied voor de nieuwe ontwikkeling wordt grofweg begrensd door:

  • Noordwestzijde: Scheidingsweg/spoorlijn Amersfoort - Zwolle,
  • Oostzijde: bebouwing CCNL, Verbindingsweg/A28 en bestaande kantoorbebouwing
  • Zuidwestzijde: Boerderijenboulevard.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00186-0302_0002.jpg"

Globale begrenzing projectgebied nieuwe ontwikkeling

Voor het gehele gebied van Podium, dus ook de reeds bebouwde of in ontwikkeling zijnde delen, geldt het uitwerkingsplan ‘Kantorenlocatie’ uit 2006. Vanwege de voorgenomen herontwikkeling naar woningbouw is het gewenst dit uitwerkingsplan te actualiseren naar een nieuw bestemmingsplan.

Om de ontsluiting van het gebied goed te kunnen laten verlopen, is een aanpassing aan Rotonde 9 nodig. Omdat de rotonde in het bestemmingsplan 'Hooglanderveen en Vathorst' zeer gedetailleerd is bestemd, wordt in het nieuwe bestemmingsplan een wat ruimere verkeersbestemming opgenomen.

De verplichting om bestemmingsplannen eens in de 10 jaar te herzien is komen te vervallen, toch is het met de komst van de Omgevingswet gewenst om ook voor dit deel van Amersfoort een actueel bestemmingsplan te hebben. Daarom wordt het plangebied voor het bestemmingsplan Podium groter dan enkel het gebied waar nu woningbouw is voorzien. Ook aan de bestaande bebouwing binnen het gebied Podium wordt weer een passende, actuele bestemming gegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00186-0302_0003.jpg"

Globale begrenzing totale plangebied

1.2.2 Geldend(e) plan(nen)

Voor het gebied geldt het uitwerkingsplan 'Kantorenlocatie 2006'. De geplande openbare ruimte heeft hierin de bestemmingen 'Verkeersdoeleinden' en 'Groenvoorzieningen'. De uitgeefbare gronden kregen de bestemming 'Kantoordoeleinden' en 'Gemende doeleinden'. Binnen gemengde doeleinden is wonen, kantoren, maatschappelijke doeleinden en detailhandel toegestaan. De toegestane hoogtes variëren van 30 tot 56 meter. Woningbouw is binnen het grootste deel van het bestemmingsplan niet toegestaan (alleen binnen de bestemming 'Gemengde doeleinden').

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00186-0302_0004.jpg"

Verbeelding geldend uitwerkingssplan 'Kantorenlocatie 2006'

1.3 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

De toelichting begint met een beschrijving van de bestaande situatie in hoofdstuk 2 waarin de huidige functies worden beschreven. In hoofdstuk 3 staan de beleidskaders voor het bestemmingsplan en in hoofdstuk 4 staat de planbeschrijving. De omgevingsaspecten, met name ten aanzien van milieu, worden in hoofdstuk 5 uiteengezet. De juridische planopzet wordt toegelicht in hoofdstuk 6. Tot slot behandelt hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

 

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van het plangebied, de functies, de kenmerken en de belangen die in het plangebied aanwezig zijn.

De beschrijving van omgevingsaspecten (zoals water en geluid, maar ook archeologie) en de gevolgen van de gewenste ontwikkelingen voor deze aspecten, staan genoemd in hoofdstuk 5.

2.2 Bestaande functies

2.2.1 Functies

Op dit moment ligt het gebied waar de woningbouwontwikkeling moet plaatsvinden grotendeels braak. Een deel van het terrein werd tijdelijk gebruikt als parkeerplaats voor de in het gebied aanwezige kantoren. Nu de nieuwe parkeergarage van Stater gereed is, is dit tijdelijke parkeerterrein opgeheven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00186-0302_0005.jpg"

Luchtfoto van de bestaande situatie (2019), met in het noorden het in aanbouw zijnde CCNL gebouw en in het midden de uitbreiding van de parkeergarage bij Stater

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00186-0302_0006.jpg"

Afbeelding bestaande situatie uit stedenbouwkundig plan van Palmbout Urban landscapes

Wonen

Binnen het plangebied zijn op dit moment geen woningen aanwezig. De woningen aan de zuid- en westzijde van het plangebied (Hooglanderveen en De Laak) liggen het dichtst bij, maar ook op iets grotere afstand liggen aan de noordzijde van het plangebied woningen. Het gaat bij de omliggende woningen om zowel grondgebonden woningen als om appartementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00186-0302_0007.jpg"

Uitsnede uit het geldende bestemmingsplan, met in geel de woningen.

Bedrijven en kantoren

Een deel van het plangebied wordt ingenomen door de gerealiseerde kantoorontwikkeling van Stater en VolkerWessels. Een ensemble van kantoorgebouwen met een zekere maat en schaal. De hogere kopgevels van de gebouwen richten zich naar de kruising tussen de Verbindingsweg en de Boerderijenboulevard; een markeringspunt langs de rondweg van Vathorst. Rond het complex ligt een waterpartij. Deze geeft mede vorm aan het beeld van het complex vanaf de Boerderijenboulevard en is het begin van een doorgaande watergang richting De Laak.

Recentelijk is het CollectieCentrum Nederland (CCNL) aan Podium toegevoegd. Een grootschalig bedrijfsgebouw waar kostbare kunstwerken worden opgeslagen en gerestaureerd. Het adres van CCNL ligt afzijdig van Podium richting de Verbindingsweg en heeft, vanwege veiligheid, geen toegangen naar Podium (behoudens een noodontsluiting). CCNL als geheel is een in zichzelf gekeerd complex met een grote maat. De aansluiting van het complex richting Podium wordt een groen en ecologisch ingerichte landschapszone, die tevens dient als veiligheidszone.


Binnen de omliggende woningen bestaat de mogelijkheid voor het uitoefenen van beroepen of bedrijven aan huis. Het gaat hier om bedrijfjes in woningen of in bijbehorende bouwwerken van woningen, waarbij de bedrijfsdoeleinden ondergeschikt zijn aan de woonbestemming. Voorbeelden hiervan zijn kleine kantoren of ontwerpstudio’s.

Detailhandel

Ten noordwesten van het plangebied ligt het winkelcentrum Vathorst.

Verkeer- en parkeervoorzieningen

Het plangebied wordt ontsloten door de Boerderijenboulevard, via Rotonde 9. Om het verkeer dat door deze nieuwe ontwikkeling ontstaat goed te kunnen verwerken, wordt Rotonde 9 aangepast. Meer hierover in paragraag 4.4.

Ten noorden van het plangebied ligt de spoorlijn Amersfoort - Zwolle, met het station Vathorst. De kansen voor een goede bereikbaarheid via het openbaar vervoer zijn goed, omdat het station Vathorst direct vanuit het plangebied bereikbaar is.

Ten oosten van het plangebied ligt de snelweg A28. Het plangebied heeft geen directe op- of afrit op de snelweg.

 

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid voor
het bestemmingsplan. Het beleid vormt het kader van toetsing voor de nieuwe ontwikkeling. Het beschreven beleidskader is daarmee één van de bouwstenen voor de visie op het plangebied en de opzet van de juridische regelingen.

3.2 Modelkeuze voor procedure bestemmingsplan

De ontwikkeling van een kantoorlocatie naar een woonlocatie ten behoeve van 440 woningen is een belangrijke ontwikkeling die niet past binnen het geldende planologische regime. Daarmee voldoet dit plan aan de voorwaarden van de procedure behorende bij model 2 (volgens de notitie 'Rol van de raad in RO procedures'). De ontwikkeling is belangrijk omdat de vraag naar woningen groot is en met de bouw van 440 woningen een bijdrage wordt geleverd aan de voorraad woningen in Amersfoort.

Op 18 februari 2020 heeft de gemeenteraad ingestemd met het volgen van de procedure behorende bij model 2 voor dit bestemmingsplan. Dit houdt in dat wanneer een concept-ontwerpbestemmingsplan klaar is, dit om advies naar de betrokken vooroverlegpartners wordt gestuurd. Eventuele opmerkingen van de vooroverlegpartners worden verwerkt en vervolgens wordt het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Er wordt geen inspraak gehouden over het concept-ontwerpbestemmingsplan.

3.3 Startnotitie bestemmingsplan Podium

De gemeenteraad heeft op 18 februari 2020 de startnotitie bestemmingsplan Podium vastgesteld. Deze startnotitie geeft een beeld van de begrenzing, de algemene kaders, randvoorwaarden en opzet van het nieuwe bestemmingsplan. Verder beschrijft de startnotitie het proces om te komen tot een vastgesteld bestemmingsplan Podium.

Bij de behandeling van de startnotitie in de gemeenteraad zijn nog aanpassingen aan het plan aangebracht. Waar eerst het uitgangspunt was om 35% sociale huur te realiseren, is nu het uitgangspunt om minimaal 35% sociale huur te realiseren. Daarnaast is de ambitie om 20% in het middensegment te realiseren omgezet in een eis om minimaal 20% in het middensegment te realiseren.

Mede omdat deze wijzigingen een financiële consequentie hebben, is het aantal woningen verhoogd van 400 naar ongeveer 440 binnen hetzelfde volume, en wordt de oorspronkelijk halfverdiept gedachte parkeergarage op maaiveld onder een dek gerealiseerd. Op die manier kan aan de eisen vanuit de gemeenteraad (en het Deltaplan Wonen, zie paragraaf 3.5) en blijft er sprake van een financieel uitvoerbaar plan.

3.4 Provinciaal inpassingsplan kantoren

Vanwege de toegenomen leegstand sloten het Rijk, provincies, gemeenten en koepelorganisaties van institutionele beleggers, vastgoedeigenaren, projectontwikkelaars, kantoorgebruikers, beheerders en banken op 27 juni 2012 het landelijke ‘Convenant aanpak leegstand kantoren’. Het doel van dit convenant is het bereiken van een goed functionerende kantorenmarkt.

Vervolgens is in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 – 2028 (hierna: PRS) aangekondigd dat de provincie met gemeenten en andere partijen in overleg gaat om te komen tot afspraken over het terugdringen van de nog onbenutte plancapaciteit en dat zij wil stimuleren dat op bestaande kantorenlocaties kansen worden benut (herontwikkeling, transformatie, functiewijziging). Dit heeft geleid tot het vaststellen van de Provinciale Aanpak Kantorenleegstand (PAK).

Uit de PAK vloeit voort dat twee sporen worden gevolgd. Het betreft een regulerend spoor en een faciliterend spoor. Het regulerend spoor heeft betrekking op het reduceren van in vigerende bestemmingsplannen opgenomen en niet-gerealiseerde plancapaciteit voor de nieuwbouw van zelfstandige kantoren door middel van een provinciaal inpassingsplan (hierna: planreductie). Planreductie van plancapaciteit kan betrekking hebben op een deel van de plancapaciteit of de gehele plancapaciteit op de betreffende locatie.

Het inpassingsplan maakt na inwerkingtreding voor de in het plangebied opgenomen gronden deel uit van het onderliggende vigerend bestemmingsplan van de gemeente Amersfoort (zie paragraaf 1.2.2). De reductie van planologische overcapaciteit voor nieuwbouw van kantoren in vigerende bestemmingsplannen is in het inpassingsplan opgenomen met een gebiedsaanduiding.

Volgens het Kantorenmarktonderzoek 2015 is de behoefte aan toe te voegen kantoorruimte tot en met 2027 op Podium 52.000 m2 bvo. Tegenover deze behoefte staat een geraamde plancapaciteit van 113.620 m2 bvo. De raming van de plancapaciteit is gebaseerd op een analyse van het vigerende bestemmingsplan, uitgaande van een maximale planologische invulling.

Voor Podium is een aanduiding ‘overige zone – Amersfoort Podium' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding bedraagt de bruto vloeroppervlakte van zelfstandige kantoren maximaal 52.000 m2 bvo.
De aanduiding is neergelegd op de gronden met bestemmingen waar zelfstandige kantoren zijn toegestaan.

De reductie zal grofweg leiden tot een halvering van de bouwmogelijkheden voor kantoren. Bij de toekomstige invulling van het gebied blijven de uitwerkingsregels uit het vigerende bestemmingsplan gelden. Het grootste deel van het gebied heeft de bestemming ‘Kantoordoeleinden’. Aangezien de alternatieve gebruiksmogelijkheden binnen het vigerend planologisch regiem beperkt zijn, zal de totale bebouwingsomvang binnen het gebied ook beperkt worden.

Dit nieuwe bestemmingsplan Podium maakt een alternatieve invulling voor het gebied mogelijk. Daarmee wordt voldaan aan het inpassingsplan van de provincie.

3.5 Uitwerking strategie sociale woningbouw en Deltaplan Wonen

Op 23 mei 2017 heeft de gemeenteraad de uitwerking strategie sociale woningbouw vastgesteld. Onderdeel van dit besluit is om bij woningbouwontwikkelingen een percentage van minimaal 35 procent sociale huurwoningen te verplichten. Aan deze eis wordt in het woningbouwplan Podium voldaan.

Op 28 mei 2019 heeft de gemeenteraad het Deltaplan Wonen vastgesteld. Dit plan bevat een uitbreiding en aanscherping van de strategie sociale woningbouw. Het woonbeleid is erop gericht dat er voldoende, betaalbare en passende woningen worden gebouwd:

  • Voldoende woningen: De vraag naar woningen in Amersfoort en in de regio is groot. Om in de vraag naar woningen te voorzien, is de ambitie dat er tot 2030 1.000 woningen per jaar worden gerealiseerd. Het bouwen van 440 woningen op Podium draagt hier in belangrijke mate aan bij.
  • Betaalbare woningen: Het is van belang dat wonen voor iedereen betaalbaar blijft, ook voor mensen met een lager of midden inkomen. Om een inclusieve stad te blijven, gelden er regels voor de realisatie van sociale huurwoningen en woningen in het middensegment (voor deze laatste categorie geldt ook het actieplan Huisvesting Middeninkomens, door de gemeenteraad vastgesteld 16 juli 2019). Er is voor Podium een verplichting in het plan opgenomen om minimaal 35% sociale huurwoningen en minimaal 20% middenhuur te realiseren.
  • Passende woningen: De te realiseren woningen en het te realiseren woonmilieu moeten aansluiten bij de behoefte van woningzoekenden en passen binnen de omgeving. Om in de behoefte van vele verschillende doelgroepen te voorzien (van jong tot oud, voor alleenstaanden, samenwonenden en gezinnen etc.) is het belangrijk dat er diversiteit is binnen plannen en tussen plannen. Binnen Podium worden zowel grondgebonden als gestapelde woningen gerealiseerd, in verschillende prijsklassen en oppervlaktes. Daarmee is er ruimte voor diversiteit binnen het plan.

3.6 Woningbehoefte - Ladder voor duurzame verstedelijking

Wettelijk kader

Artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat voor alle juridisch bindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden de treden van de ladder voor duurzame verstedelijking moet worden doorlopen. De ladder vormt een motiveringsvereiste waaruit moet blijken dat er bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten sprake is van zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

De essentie van de Bro-bepaling is dat bij een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling steeds sprake moet zijn van een aantoonbare actuele marktbehoefte en dat er uitdrukkelijk moet worden gekeken naar de ruimtelijke effecten. In dit hoofdstuk doorlopen we voor de beoogde ontwikkeling Podium te Amersfoort de noodzakelijke treden van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Trede 1: de voorgenomen ontwikkeling moet voorzien in een actuele regionale behoefte.

Uit onderzoek door het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) blijkt dat volgens het meest realistische economische scenario het aantal huishoudens tot het jaar 2039 zal groeien met ruim 20.000. Om die groei te kunnen faciliteren zijn er gemiddeld zo'n 760 nieuwe woningen per jaar nodig. Amersfoort moet die groei grotendeels binnenstedelijk realiseren. Daarom zijn alle daarvoor in aanmerking komende locaties, waaronder de locatie Podium, nodig.

Figuur : Huishoudenontwikkeling en gewenste uitbreiding woningvoorraad 2013-2039 (Bron EIB, "Verkenning Woningbouwprogrammering Regio Amersfoort 2013-2014, mei 2014")

  2013-2019   2020-2029   2030-2039   Totaal  
Huishoudens   5.100   8.000   7.700   20.800  
  730 won p.j.   800 won p.j.   770 won p.j.    


Trede 2: indien uit de beschrijving van stap 1 blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, dient te worden beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

Het Besluit ruimtelijke ordening dwingt overheden ertoe om bij nieuwe ruimtelijke initiatieven allereerst te kijken of er mogelijkheden zijn om beschikbare gronden door herstructurering, transformering of anderszins te benutten. Hierbij kan gedacht worden aan binnenstedelijke gebieden waarbij de bebouwing niet langer doelmatig in gebruik is.

De ontwikkeling Podium voldoet aan de essentie van de ladder voor duurzame verstedelijking. De ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte en maakt door middel van herbestemming gebruik van beschikbare gronden binnen het bestaande stedelijke gebied. Een als kantoorlocatie bestemd gebied wordt herbestemd ten behoeve van de realisatie van een woonlocatie voor (sociale) woningbouw.

Trede 3: wanneer de ruimtevraag niet kan worden opgevangen binnen het bestaande stedelijk gebied, dient trede 3 doorlopen te worden.

Trede 3 is niet aan de orde. De ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaande stedelijk gebied.

Conclusie woningbehoefte

Geconcludeerd wordt dat de herbestemming van Podium een binnenstedelijke ontwikkeling betreft die inspeelt op de vraag naar en behoefte aan (sociale huur) woningen in Amersfoort. Dit past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.7 Hoogbouwvisie Amersfoort

Op 16 juli 2019 heeft de gemeenteraad de gemeentelijke hoogbouwvisie vastgesteld. Daarin zijn bijvoorbeeld gebieden aangewezen waar hoogbouw wordt aangemoedigd, maar ook gebieden waar de gemeente voorzichtig is met hoogbouw, de 'Nee, tenzij gebieden'.

In de Hoogbouwvisie is De Amersfoortse hoogbouwladder opgenomen:

  • 1. In welke gebieden (waar): we moedigen hoogbouw aan in specifieke gebieden en langs grote lijnen en tegelijkertijd zijn we voorzichtig met hoogbouw juist in of bij gebieden van historische waarde of waar alleen laagbouw is.
  • 2. Wat is de toegevoegde waarde (wanneer): we hebben een grote opgave. Als hoogbouw een passend programma biedt, bijdraagt aan één of meer van onze ambities (groei, duurzaam en inclusief) en ruimte biedt voor voorzieningen en/of groen moedigen we het aan.
  • 3. Hoe toetsen we de hoogbouw (hoe): hoogbouw is maatwerk; het is altijd onderdeel van een grotere visie op de betekenis voor de omgeving en de specifieke kwaliteiten van de plek. Met een hoogbouweffectrapportage beoordelen we hoogbouw per plek.


Het stedenbouwkundig plan Podium kent een diversiteit aan bouwhoogten, waaronder ook hoogbouw. De hoogste bebouwing ligt aan de noordzijde van het plangebied, bij het station. Om te toetsen of aan de voorwaarden uit de hoogbouwvisie wordt voldaan, is voor deze ontwikkeling een hoogbouw effectrapportage opgesteld (zie bijlage 1) waarin de resultaten van onderzoek naar aspecten als zon, schaduwwerking, bereikbaarheid en parkeren worden opgenomen. Meer hierover is te lezen in hoofdstuk 4 Planbeschrijving.

3.8 Structuurvisie Amersfoort 2030

De gemeenteraad van Amersfoort heeft de Structuurvisie Amersfoort 2030 op 9 juli 2013 vastgesteld. In de Structuurvisie geeft Amersfoort onder meer aan, haar vitaliteit te willen vergroten door de kenniseconomie te versterken en het woonklimaat nog aantrekkelijker te maken.

In de Structuurvisie worden verschillende uitgangspunten meegegeven. Bijvoorbeeld dat plannen een bijdrage moeten leveren aan duurzaamheid, aan de fysieke, sociale of economische kwaliteit van de stad, moeten bijdragen aan de diversiteit van de stad of voortbouwen op bestaande cultuurhistorische kwaliteiten.

Amersfoortse principes

Naast de uitgangspunten in de structuurvisie zijn er negen Amersfoortse principes die voor bepaalde plekken in meer of mindere mate van toepassing zijn. Die principes hebben te maken met leefklimaat, bereikbaarheid en economie. Het gaat dan bijvoorbeeld om levendigheid, een goed netwerk van winkels, scholen en ontmoetingsplekken, een gevarieerd woonaanbod, ruimte voor de fiets, keuzevrijheid en mogelijkheden voor vervoermiddelen en functiemenging van wonen en werken.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

Het realiseren van 440 woningen op Podium, past binnen de uitgangspunten en principes die voor Amersfoort gelden. Het project draagt met name bij aan het vergroten van een gevarieerd woonaanbod.

3.9 Visie Werklocaties 2030

Op 26 april 2011 heeft de gemeenteraad de Visie Werklokaties 2030 vastgesteld.

In deze visie wordt de ambitie uitgesproken om nadrukkelijk een woon- én werkstad te blijven met een goede balans tussen wonen en werken, regionaal. Met de Visie Werklokaties wordt de koers aangegeven voor het verbeteren van randvoorwaarden om een aantrekkelijke woon- en werkstad te blijven.

Regeling bedrijven en beroepen aan huis

Begin 2010 heeft de gemeenteraad de mogelijkheden voor bedrijven en beroepen aan huis verruimd. De regeling bedrijven en beroepen aan huis geldt voor de hele stad. Het is onder voorwaarden toegestaan om aan huis een bedrijf te hebben met maximaal drie werkzame personen (eigenaar/bewoner en twee werknemers). Deze regeling is ook in dit bestemmingsplan opgenomen. Voor het grootste deel van de stad wordt hiermee voorzien in de mogelijkheden die er voor functiemenging zijn. Deze regeling is bedoeld om kleinschalige bedrijvigheid gekoppeld aan de woonfunctie in woongebieden mogelijk te maken, waarbij het woon- en leefklimaat behouden blijft.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan
De 440 woningen die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, krijgen allemaal een woonbestemming. In de regels van deze bestemming wordt ook de mogelijkheid opgenomen voor het uitoefenen van een bedrijf- of beroep aan huis.

Verder komt er in het bestemmingsplan de mogelijkheid om 14.500 m² aan kantoren te realiseren. 4.500 m² komt op het dak van de parkeergarage van de reeds bestaande kantoren in het gebied. Voor een deel van de woningen is de mogelijkheid opgenomen om af te wijken van het bestemmingsplan zodat hier maximaal 10.000 m² aan kantoren kan worden gerealiseerd.

3.10 Nota parkeernormen

In de nota parkeernormen Amersfoort 2009, herziene versie 2020, zijn specifieke parkeernormen geformuleerd voor diverse functies. Ze geven een indicatie van het aantal auto's dat bij een bepaalde functie geparkeerd wordt in een bepaalde tijdsperiode. De normen worden gebruikt voor nieuwbouwsituaties of bij functiewijzigingen, waarvoor een vergunning of ontheffing dient te worden verkregen. In de parkeernormen wordt rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen in het autobezit. Vanuit de hoofddoelstelling uit het parkeerbeleidsplan ‘bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte en de leefbaarheid is het van belang dat er strikte bepalingen worden gehanteerd ten aanzien van parkeren. Parkeren moet indien mogelijk zoveel mogelijk op eigen terrein plaatsvinden zodat een ontwikkeling niet of zo min mogelijk zorgt voor extra parkeerdruk in het openbaar gebied. De belangrijkste voorwaarde is dan ook dat het aantal parkeerplaatsen volgens de norm moet worden aangelegd. Hiervoor zijn in Nota Parkeernormen Amersfoort normen opgenomen per type voorziening. In het parkeerbeleidsplan is tevens aangegeven dat bij het opstellen van parkeerbalansen rekening wordt gehouden met de mogelijkheid tot meervoudig gebruik van parkeerplaatsen.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

Voor de ontwikkeling van kantoorlocatie naar een woonlocatie moet worden voldaan aan de parkeernormen. Hoe precies invulling wordt gegeven aan de parkeernormen in dit plan, wordt toegelicht in paragraaf 4.4 Verkeer en parkeren.

In de regels behorende bij dit bestemmingsplan is opgenomen, dat bij het aanvragen van de benodige omgevingsvergunning moet worden aangetoond dat wordt voldaan aan de geldende parkeernormen.

Ten aanzien van de sociale huurwoningen heeft de gemeenteraad bij de vaststelling van de nota parkeernormen Amersfoort 2009, herziene versie 2020 besloten, dat voor Podium gebruik mag worden gemaakt van de 'oude' norm van 0,9 parkeerplaats per sociale huurwoning, in plaats van de nieuwe norm van 1,0 parkeerplaats per sociale huurwoning.

3.11 Groenvisie en bomenleidraad

3.11.1 Groenvisie

In 2004 heeft de gemeenteraad het programma Amersfoort Groene Stad vastgesteld. Een visie op de groene en blauwe structuren van de stad in combinatie met een uitvoeringsprogramma voor projecten voor de periode 2004-2015. Met het einde van het uitvoeringsprogramma hebben betrokken inwoners, vertegenwoordigers van de G1000-werkgroep 'Keigroen Samendoen!', Klankbordgroep Groenbeleid, SGLA, raadsleden en college samen het initiatief genomen om tot een integrale groenvisie te komen in coproductie met de stad. Dit heeft in 2016 geleid tot de nu geldende Groenvisie, die in 2016 door de gemeenteraad is vastgesteld. In de visie wordt het belang van een groene stad benadrukt. Een groene stad voor recreatie, stadslandbouw, klimaatbestendigheid en biodiversiteit. Een groene stad die samen met bewoners wordt vormgegeven en beheerd.

Doelen van de Groenvisie

In de Groenvisie worden aan de hand van een aantal thema’s doelen geformuleerd. Deze worden hieronder kort samengevat.

  • Stad van groene ruimte
    Om te komen tot een stad van groene ruimte is het van belang dat er meer wordt samengewerkt tussen gemeente en bewoners bij het bepalen van de functie en bij het beheer van groen. Er moeten duidelijke spelregels komen voor zelfbeheer. Door samen te werken in en aan het groen kan sociale cohesie ontstaan. En groenarme wijken moeten worden voorkomen.
  • Stad boordevol soorten
    Het vergroten van groene gebieden is van belang bij het versterken van de biodiversiteit. Dit geldt ook voor meer groenblauwe verbindingen, een betere inrichting van de groene gebieden en de zorg voor lokale natuurwaarden.
  • Stad om volop van te genieten
    Om volop van de stad te kunnen genieten is de aandacht van belang voor aantrekkelijk recreatief groen met een uitnodigende inrichting, meer beweegrondjes, een slimme zonering voor de verschillende gebruikers van groen, waterrecreatie vanwege hittestress, grote parken, de afstand van groen tot inwoners en aandacht voor kinderen en jongeren.
  • Stad om op te eten
    Bij dit thema is de aandacht voor het vergroenen van schoolpleinen van belang, meer volkstuinen, het vergroten van het areaal aan stadslandbouw, verbreden van de landbouw, tijdelijk beheer van braakliggende terreinen, educatie over eetbaar groen, stadslandbouw voor een zinvolle dagbesteding en de kringloop sluiten door compostering.
  • Stad met aangepast waterbeheer
    Om de stad klimaatbestendiger te maken is de aandacht van belang voor een groenblauwe dooradering van de stad, meer schaduw, meer stromend water, minder verstening, meer waterberging en het zoeken naar handige functiecombinaties zoals de aanleg van een waterplein.
  • Stad die bomen de ruimte geeft
    Voor een boomrijk Amersfoort is de waarde van de boom van belang, evenals de juiste plek, meer bomen, meer variatie, de dynamiek van bomen, kappen en compenseren.


Bij al deze thema’s uit de Groenvisie zijn dilemma’s te noemen. Vaak zijn er tegenstrijdige belangen en wensen, kwaliteit versus kwantiteit, schaarse ruimte en middelen. Daarom is de Groenvisie verder uitgewerkt in de Bomenleidraad en wordt nog gewerkt aan een Groenstructuurkaart.

3.11.2 Bomenleidraad

De gemeenteraad heeft de Bomenleidraad vastgesteld op 12 december 2017. De Bomenleidraad geeft aan hoe in Amersfoort met bomen wordt omgegaan en welke afwegingen worden gemaakt. De leidraad gaat over alle bomen in Amersfoort, dus zowel gemeentelijke bomen als bomen in eigendom van particulieren, woningbouwcorporaties of andere organisaties. De regelingen en bescherming zijn voor alle bomen gelijk.

Bomen vertegenwoordigen een grote verscheidenheid aan waarden en betekenissen voor de stad. Ze zorgen voor een prettig woon- en leefklimaat en dragen bij aan het bereiken van doelstellingen als een gezondere stad, het verminderen van de effecten van een veranderd klimaat, een betere milieukwaliteit (bomen reduceren fijnstof, CO2 en leveren zuurstof) en meer natuur in de stad.

De Bomenleidraad geeft aan hoe Amersfoort met bomen wil omgaan en hoe de waarden worden gekoesterd, beschermd en uitgebouwd. De basis daarvan is het behoud en de bescherming van de bestaande bomen. Door goed beheer en zorg voor de groeiplaatsen wil Amersfoort de bomen zo lang mogelijk vitaal en gezond houden. Daarmee wordt gebouwd aan een bomenbestand en boomstructuur met meer kwaliteit en meer waarde. Het behouden en planten van bomen in een stedelijke omgeving is een uitdaging. Waardevolle bomen zijn er niet van de ene op de andere dag. Bomen vragen tijd om tot volle wasdom te komen en dat maakt ze kwetsbaar in de concurrentiestrijd om de schaarse ruimte. Keuzes moeten daarom goed onderbouwd worden en het behoud, vergroten of het eventuele verlies aan waarde van bomen op een zorgvuldige en gelijkwaardige wijze afwegen ten opzichte van andere belangen en functies.

3.11.3 Relatie met voorliggend bestemmingsplan

Het plan voor de inrichting van de openbare ruimte is in ontwikkeling. Op dit moment is er nog geen inrichtingsplan. Wel zijn de uitgangspunten voor de inrichting van de ruimte tussen de bebouwing bekend, die zijn opgenomen in het stedenbouwkundig plan.

De inrichting van de openbare ruimte wordt duurzaam en klimaatbestendig. Door deels te kiezen voor hoogbouw, ontstaat er meer ruimte voor groen tussen de gebouwen. Er wordt rekening gehouden met waterberging en piekafvoeren.

Bomen en groen zijn de longen van de stad, daar draagt de ontwikkeling van dit groen aan bij. Door de verkoelende en beschutte werking van het groen, wordt een prettige verblijfsruimte gemaakt. De ruimte tussen de gebouwen, deels op het parkeerdek, wordt ingericht als een tuinachtige binnenplaats.

Om te bepalen welke bomen er nu in het plangebied aanwezig zijn en welke kunnen worden behouden, is een Bomen Effect Analyse uitgevoerd (zie bijlages2, 3, 4 en 5).

Daaruit blijkt dat nog 393 bomen in het gebied aanwezig zijn. Van deze bomen kunnen slechts 13 bomen in het plangebied behouden blijven en dat er ongeveer 300 nieuwe bomen gepland. Uit de toets die in het kader van de bomenleidraad is uitgevoerd (zie bijlage 6) blijkt, dat geadviseerd wordt om de resterende 80 bomen in of buiten het plangebied te compenseren. Dit advies is een aandachtspunt voor de uitwerking van het inrichtingsplan.

3.12 Welstandsnota en beeldkwaliteitseisen

Welstandsnota

Volgens de Woningwet moeten bouwwerken waarvoor een vergunning nodig is, voldoen aan 'redelijke eisen van welstand'. Welke eisen dit zijn, heeft de gemeente vastgesteld in de Welstandsnota. Het doel van de nota is om zoveel mogelijk vrijheid te geven om bouwplannen uit te voeren maar daarnaast de stad haar eigen karakter laten behouden en zo mogelijk te versterken. Daarbij wordt gestreefd naar een goede balans tussen individueel belang en algemeen belang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00186-0302_0008.jpg"

Uitsnede uit de Welstandskaart 2017 met blauw omcirkeld Podium. De gebieden met een lichtpaarse kleur zijn de gebieden die horen bij het gebiedstype 'Cityvorming'.

Podium ligt in het welstandsgebied 'Cityvorming'. Kenmerkend voor dit type gebied is het sterk stedelijke karakter van de bebouwing met grote, vaak vrijstaande bouwmassa’s of gebouwcomplexen met allure of een individuele uitstraling. De verschijningsvorm is overwegend eenvoudig en ‘zakelijk’, met veelal platte daken. Bijzondere architectonische uitwerkingen binnen deze hoofdvorm komen voor. De bebouwing begeleidt grote doorgaande wegen of belangrijke, beeldbepalende knooppunten (stations) en entrees en is erop gericht de wijk in stedenbouwkundig opzicht af te ronden of de stad als het ware te presenteren.

Veelal is de bebouwing meerzijdig zichtbaar en daarom meerzijdig georiënteerd. Vormentaal en materiaal- en kleurgebruik zijn gevarieerd en doorgaans hoogwaardig in uitstraling. Bij grote bouwmassa’s blijft er oog voor het verblijfsklimaat.

Bij de recentere grotere stedelijke ontwikkelingen is er veelal sprake van gebouwd parkeren, gemengde functies en appartementencomplexen. De begane grond is bedoeld als een open, levendige, representatieve plint, met een duidelijk afleesbare entree. De bebouwing levert zo ook op maaiveldniveau een bijdrage aan een aangename stedelijke route.

3.13 Conclusie

Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden, dat het bestemmingsplan Podium voor de bouw van ongeveer 440 woningen in is overeenstemming met het geldende beleid.

 

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt het plan beschreven aan de hand van een aantal aspecten zoals wonen, stedenbouw, verkeer, parkeren en groen.

4.1 Wonen

Met de herontwikkeling van Podium van een kantoorlocatie naar een woningbouwlocatie, worden ongeveer 440 woningen binnenstedelijk toegevoegd van verschillende afmetingen, in verschillende vormen en in verschillende prijsklassen. In het woningbouwprogramma wordt minimaal 35% sociale huur gerealiseerd en minimaal 20% van de woningen zijn in het middensegment.

4.2 Stedenbouwkundige aspecten

Voor de ontwikkeling van Podium is door Palmbout Urban landscapes een stedenbouwkundig plan opgesteld, zie bijlage 7. De hierna volgende tekst is een samenvatting van dit stedenbouwkundig plan.


De positie van Podium is enigszins geïsoleerd tussen grotere wegen en een spoorlijn. Dit geeft de kans een eigenstandig woonmilieu te maken dat juist zijn kwaliteit ontleent aan deze positie. Podium is namelijk gunstig gelegen aan een station, vlakbij de snelweg en vlakbij de voorzieningen van centrum Vathorst.

Podium kent een grote variatie in bebouwing en is daarmee een aanvulling op het ruime, overwegend grondgebonden woonmilieu van Amersfoort Vathorst. Een mix van koop en huur, van hogere bebouwing met appartementen naast huizen met tuinen. Wonen en werken gecombineerd met de aanwezigheid van kantoren die naadloos worden opgenomen in Podium. Een wijk die voor Amersfoort Vathorst stedelijk aanvoelt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00186-0302_0009.jpg"

Palmbout Urban landscapes

De groene, openbare ruimtes zijn de dragers van het ruimtelijk raamwerk.

  • De Common Green als centraal hoofdmotief;
  • De landschapszone rond het Collectiecentrum Nederland;
  • De watergang langs de Boerderijenboulevard.


Dit zijn de openbare ruimtes waarlangs de bebouwing is georganiseerd met de Common Green als de centrale groene parkruimte, en hoofdontsluiting van de wijk. Tussen deze openbare ruimtes liggen duidelijk herkenbare bouwblokken met een heldere grens tussen privé en openbaar. De woonbebouwing sluit aan op de groene ruimte waar ze langs ligt. De bebouwing langs de Common Green is meer stedelijk, terwijl de bebouwing langs de landschapszone meer landschappelijk is. Aan de uiteindes van de Common Green sluit de wijk aan op de bestaande kantoren en het station, daarmee worden deze twee programma's integraal onderdeel van Podium.

Hogere bouwblokken met appartementen zijn gesitueerd op de koppen, en hoekpunten van de bouwblokken, daartussen staan de grondgebonden woningen. Op enkele voorname plekken, met name rond de Common Green, vormen hogere appartementsgebouwen ankerpunten die van verder weg zichtbaar zijn.

De hoofdwegstructuur volgt vanaf Rotonde 9 de Common Green en ontsluit vanaf deze straat direct aan op alle bouwblokken. De overige wegen zijn enkel ingericht voor bestemmingsverkeer. Smalle straten waarlangs niet wordt geparkeerd. De binnengebieden van de bouwblokken zijn privaat (maar deels wel openbaar toegankelijk). Een kwalitatieve inrichting van privétuinen, privé terrassen, of collectieve tuinen gaat in de binnengebieden samen met een gebouwde parkeervoorziening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00186-0302_0010.jpg"

Palmbout Urban landscapes

4.3 Hoogbouw Effect Rapportage

In de hoogbouwvisie wordt een duidelijk onderscheid gemaakt wanneer er sprake is van middelhoogbouw, hoogbouw en hoogbouw+.

  • 1. Middelhoogbouw (van 5 tot en met 8 lagen) moet passen binnen de bestaande structuren van de buurt en wijk én bijdragen aan de ambities van Amersfoort.
  • 2. Hoogbouw (van 8 tot en met 16 lagen) moet passen binnen bovenstaande voorwaarden én van betekenis zijn voor het stadsdeel waarin deze gelegen is.
  • 3. Hoogbouw+ (vanaf 17 lagen) moet passen binnen bovenstaande voorwaarden én van betekenis zijn voor de stad én een positieve bijdrage leveren aan het stadssilhouet of dit niet negatief beïnvloeden.


De invulling van Podium bestaat uit bouwblokken in verschillende hoogtes, variërend van 3 bouwlage tot 18 bouwlagen. Op basis van de hierboven beschreven onderverdeling, kan dit plan dus voor een deel worden aangemerkt als 'hoogbouw+'.

Om te kunnen beoordelen of de beoogde hoogbouw ook daadwerkelijk op deze locatie is in te passen, moet een Hoogbouw Effect Rapportage (HER) worden opgesteld. In bijlage 1 is de HER voor Podium opgenomen. Daarin is aan de hand van 3 thema's beoordeeld of hoogbouw op deze locatie verantwoord is:

  • 1. Bijdrage aan de Amersfoortse ambities
  • 2. Beleving en inpassing in de omgeving
  • 3. Beeldkwaliteitsaspecten

De samenvattende conclusie uit de HER luidt:

Podium is een stationslocatie gelegen langs het spoor en de snelweg A28. Een locatie die, als OV-knooppunt geschikt is voor verdichting. Daarmee sluit het Stedenbouwkundig Plan Podium aan op de Amersfoortse ambitie van de groeiende en duurzame stad. De hogere gebouwen conflicteren op deze locatie niet met de contouren van- en de zichtlijnen op de binnenstad.

In Vathorst sluit de hoogbouw van Podium aan op de Foortse torens en de hogere kantoorgebouwen van Podium. Het verrijkt daarmee het silhouet van Vathorst vanaf verschillende standpunten en markeert het stationsgebied. De positie van Podium ligt op voldoende afstand van omliggende buurten waardoor hoogbouw een minimaal effect heeft op de bestaande woonomgeving.

Binnen de wijk zelf is de hoogbouw zorgvuldig ingepast. Het markeert karakteristieke punten in de wijk en zorgt voor een minimum aan schaduwwerking op privéterreinen. In het Stedenbouwkundig Plan zijn in het beeldkwaliteitsplan regels meegegeven voor de hoogteopbouw van de torens en zijn randvoorwaarden voor de plint opgenomen.

Voor deze HER is geen onderzoek gedaan naar windhinder. Windhinderonderzoek is voorwaardelijk tijdens de verdere architectonische uitwerking van de hoogbouw. Dit kan van invloed zijn op het geplande programma.

Uit de HER blijkt dat deze hoogbouw op deze locatie past binnen de Amersfoortse hoogbouwvisie, maar dat bij de procedure voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning nog vervolgonderzoek nodig is.

4.4 Verkeer en parkeren

4.4.1 Verkeer

Om te bepalen of het omliggende wegennet, en dan met name Rotonde 9, de gewijzigde situatie aan kan, is door Goudappel Coffeng een onderzoek uitgevoerd (Zie bijlage 8). Daaruit blijkt dat Rotonde 9 het toenemde verkeer niet aan zou kunnen. De verliestijden kunnen oplopen tot meer dan 50 seconden per voertuig en de wachtrijen voor de rotonde kunnen in de avondspits oplopen tot wel 420 meter. Hierdoor kunnen weer problemen ontstaan op andere wegen in de omgeving.

Overigens is het omvormen van de geplande invulling naar woningen wel gunstig. Hiermee nemen de berekende verliestijden met 70% af. Dit komt doordat de verkeersgeneratie van woningen lager ligt dan van detailhandel en de gemengde functie die mogelijk zijn in het nu geldende bestemmingsplan voor Podium.

Maar ondanks deze verbetering blijft Rotonde 9 een knelpunt. Daarom is onderzocht of er mogelijkheden zijn voor verbetering. En die zijn er. Het vergroten van de capaciteit van het kruispunt lost het knelpunt op. Hiervoor zijn door Goudappel Coffeng verschillende effectieve scenario's uitgewerkt. Zo is het mogelijk om de rotonde te wijzigen in een 'Eirotonde', er kan gekozen worden voor een voorrangsplein of een VRI-kruispunt. Het ontsluiten van de bestaande bedrijven op de Verbindingsweg heeft een positief effect, maar draagt niet voldoende bij aan het oplossen van het knelpunt.

Als aanpassing voor Rotonde 9 wordt niet gekozen voor een kruising met verkeerslichten, omdat er een goede oplossing voor handen is, waarbij verkeerslichten niet nodig zijn. Een eirotonde is een oplossing met zowel dubbele toeritstroken naar de rotonde toe als dubbele afritstroken om de rotonde te verlaten. Vooral dubbele afritstroken vanaf een rotonde zijn om verkeersveiligheidsredenen een ongewenste oplossing in combinatie met overstekend langzaam verkeer. Vanwege de combinatie verkeersveiligheid en verbeteren verkeersafwikkeling wordt gekozen voor het ombouwen van Rotonde 9 naar een voorrangsplein. Een consequentie is dat bij deze oplossing de overstekende (brom)fietsers en voetgangers over de hoofdrijbanen van de Boulevard voorrang dienen te verlenen aan het verkeer op de hoofdrijbanen.

Ten behoeve van de verkeersveiligheid wordt de situatie hier verbeterd door het (brom)fietspad en voetpad aan de zuidzijde van het toekomstige voorrangsplein te laten vervallen. Het langzaam verkeer zal in de nieuwe situatie dus alleen aan de noordzijde van het voorrangsplein, de Bouevard oversteken. De bushalte zal daarom ook van de zuidzijde naar de noordzijde van het voorrangsplein worden verplaatst.

4.4.2 Parkeren

Parkeren bestaande kantoren

Toen Stater zich vestigde op Podium werd aan de vigerende parkeernorm voldaan. In de praktijk blijkt dat het aantal parkeerplaatsen niet toereikend is voor het daadwerkelijke autogebruik van Stater. Nadat ook Volker Wessels is gevestigd op Podium is een tijdelijk parkeerterrein van 187 parkeerplekken gerealiseerd. Om tot een goede definitieve oplossing te komen is een parkeergarage met 175 plaatsen gebouwd. De tijdelijke parkeervoorziening is na oplevering van de parkeergarage vervallen.

Omdat bewoners van de omliggende wijken aangeven nu al overlast van parkerende auto's van de bestaande kantoren te ervaren, is er een parkeerdrukmeting uitgevoerd in de wijk (zie bijlage 9). Dinsdag 2 juli 2019 was de drukste dag met een bezettingsgraad van 63%, waarbij enkele straten voor 100% bezet zijn gedurende de dag. Er zijn straten voor 100% bezet, maar er zijn op acceptabele loopafstand parkeerplaatsen beschikbaar. In de parkeernorm 2014 is aangegeven wat de maximaal acceptabele loopafstanden zijn buiten de binnenstad. In het weekend (zondag 7 juli) is een bezettingsgraad van 70% gemeten. Naar aanleiding van de reactie van bewoners op 9 oktober 2019 is deze meting in de wintermaanden nogmaals uitgevoerd (zie bijlage 10).

In de parkeerdrukmeting waren enkele parkeerplaatsen meegenomen die niet openbaar zijn. Ten opzichte van de gepresenteerde getallen moet van de totale capaciteit 51 plekken af worden gehaald. De parkeerdruk moet dan ook worden aangepast met de getelde bezetting per waarneemmoment. De bezettingsgraad gaat dan iets omlaag omdat het aantal geparkeerde auto's op dat moment ook van het totaal moet worden afgehaald.


Parkeren nieuwe woningen

Bij het in procedure brengen van een bestemmingsplan moet beoordeeld worden of het voldoende aannemelijk is dat aan de parkeernormen kan worden voldaan. De echte toets aan de parkeernormen vindt plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen.

De auto wordt in het openbaar gebied terug gedrongen, de nadruk ligt immers op de groene, openbare ruimtes. Parkeren gebeurt zo min mogelijk op de straat, het uitgangspunt is dat alleen het bezoekersparkeren op straat plaatsvindt. De rest van het parkeren wordt gefaciliteerd in collectieve parkeervoorzieningen.

De wijk biedt mogelijk ruimte voor nieuwe vormen van mobiliteit zoals deelauto-systemen en faciliteiten om de transitie naar elektrisch rijden te maken.

4.5 Groen

Het plan voor de inrichting van de openbare ruimte is in ontwikkeling. Op dit moment is er nog geen inrichtingsplan. Wel zijn de uitgangspunten voor de inrichting van de ruimte tussen de bebouwing bekend, die zijn opgenomen in het stedenbouwkundig plan (zie bijlage 7).

Daarin is voor het plan een groenstrcutuur opgenomen, met een duidelijke visie van het eindbeeld:

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00186-0302_0011.jpg"

De Common Green; Stedelijke parkruimte gecombineerd met de hoofdontsluiting van Podium. Een deels door hagen omzoomde ruimte met grote bomen, bloemperken en gras met een duidelijke hoofdwandelroute tussen kantoren en station.


De landschapszone; een natuurlijk ingerichte ruimte die voortbouwt op de ecologische inrichting van het gebied rond het Collectie Centrum Nederland. Deze groene zone met inheemse boombeplantingen vormt een buffer tussen het bedrijfscomplex en de woonzone. In de landschapszone is voldoende ruimte om water op te vangen en langzaam, op een natuurlijke manier, in te laten zijgen. De nattere zones van het landschap worden ingeplant met water minnende plantsoorten. Gebruik van deze zone is minder intensief dan de Common Green, maar het is vanuit de woningen zeker een mooie wandeling. Voor kinderen is de natuurzone een prachtige speellocatie. Geen gedwongen speeltoestellen, maar een hele zone waar naar hartenlust, en vrij van verkeer gespeeld kan worden.


De boulevard; Groen ingericht profiel met een watergang langs de rand van de Boerderijenboulevard.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Inleiding

De hoofdlijnen van het milieubeleid worden bepaald door Europa en het Rijk. Binnen de Provincie Utrecht is het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011 richtinggevend. Afhankelijk van de uitwerking van de verschillende gebieden moet milieuonderzoek worden uitgevoerd om te bepalen of er en zo ja welke milieuhygiënische belemmeringen in de gebieden van dit bestemmingsplan aanwezig zijn.
Bestaande milieuhinder, zoals geluidhinder van bestaande wegen, kan in beginsel niet via het bestemmingsplan worden verminderd, voor zolang de bestaande situatie wordt gehandhaafd. Pas als nieuwe, ruimtelijke ontwikkelingen in het bestemmingsplan worden nagestreefd - bijvoorbeeld nieuwe woningen, nieuwe bedrijfsfuncties– kan dit worden vastgelegd met een bestemming die past binnen de (ruimtelijk relevante) milieunormen.

5.1.1 Bodem- water- en milieuplan 2016-2021

Het beleidsterrein bodem, water en milieu is de laatste jaren sterk in ontwikkeling geweest. De wetgeving voor bodem, water en milieu is aan verandering onderhevig, internationaal zijn er regels en afspraken bij gekomen en nationaal zijn wetten samengevoegd en vereenvoudigd. Bovendien zijn bevoegdheden tussen overheden verschoven.

Het veranderingsproces dat zich voltrekt, levert een vernieuwde provinciale beleidsinsteek op. Deze is veel meer dan voorheen gericht op het voorkomen van problemen en vooral op het verbeteren van de Utrechtse leefkwaliteit. De gebiedsgerichte aanpak staat hierbij centraal. In dit kader is het 'Bodem- Water en Milieuplan 2016-2021' opgesteld. Hierin richt de provincie zich op het behoud en verder verbeteren van het aantrekkelijke woon-, werk- en leefklimaat in de provincie. Voor bodem, water en milieu betekent dit dat er gestreefd wordt naar:

  • een robuust bodem- en watersysteem. Dit houdt in dat onder normale omstandigheden alle functies goed uitgevoerd kunnen worden en dat extreme situaties goed opgevangen kunnen worden;
  • bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied;
  • een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving, zodat de mogelijkheden die het natuurlijk systeem ons biedt ook in de toekomst gebruikt kunnen worden;
  • een gezonde leefomgeving, die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.


De rol van stedelijke gebieden wordt steeds belangrijker. In stedelijke gebieden wonen, werken en recreëren mensen relatief dicht op elkaar waardoor ogenschijnlijk kleine ontwikkelingen relatief veel effect op de fysieke leefomgeving (kunnen) hebben. Om te komen tot een duurzaam gebruik van het bodem- en watersysteem is het vinden van een balans, tussen de groei van het gebruik enerzijds en de bescherming van de leefkwaliteit anderzijds, noodzakelijk. Ook het inspelen op de gevolgen van de klimaatverandering wordt een steeds belangrijkere factor bij de inrichting van gebieden. Zowel in het landelijk als het stedelijk gebied neemt de urgentie toe van het treffen van voorzieningen om wateroverlast door hoge neerslagintensiteiten te voorkomen, overstromingsrobuust te bouwen en het vasthouden van water om droogteperioden te overbruggen.

Ten aanzien van grondwater is de doelstelling dat de grondwatervoorraad mag benut worden, zonder dat deze wezenlijk wordt aangetast of andere belangen worden geschaad. Het stand stillbeginsel - het op peil houden van de huidige hoeveelheid en kwaliteit van het grondwater - is de minimale ambitie voor het beleid. Het kan echter nodig zijn om lokaal de grondwaterkwantiteit of - kwaliteit te verbeteren (step forward), bijvoorbeeld omdat er anders negatieve effecten optreden op natuur die van grondwater afhankelijk is.

5.2 Water

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet de zogenaamde watertoets uitgevoerd worden. Hierbij moeten de initiatiefnemer en de waterbeheerder overleg voeren over de wateraspecten die verband houden met de voorgenomen ontwikkeling. Naast de watertoets spelen de volgende beleidslijnen een rol.

5.2.1 Europese Kaderrichtlijn Water (2000)

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; verbetering van emissies; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

5.2.2 Nationaal Waterplan (2016-2021)

Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

5.2.3 Bodem- Water en Milieuplan 2016-2021

Dit provinciale plan is toegelicht in paragraaf 5.1.1 Bodem- water- en milieuplan 2016-2021.

5.2.4 Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 geeft Waterschap Vallei & Veluwe inzicht in de doelen en maatregelen die het waterschap in deze periode van 6 jaar gaat bereiken. De maatregelen zijn hierin op hoofdlijnen beschreven. Dit plan is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied.

5.2.5 Waterplan gemeente Amersfoort 2005-2015

Het Waterplan Amersfoort 2005-2015 is het kader voor integraal en duurzaam waterbeheer in Amersfoort. Het plan is gezamenlijk opgesteld door de Gemeente Amersfoort, Waterschap Vallei & Eem en Hydron Midden-Nederland. Het Waterplan Amersfoort is gebaseerd op een integrale beschouwing van het systeem van oppervlaktewater, ondiep grondwater en de waterketen vanaf de inzameling van afvalwater tot en met de zuivering van afvalwater.

Aan de hand van drie streefbeelden wordt geschetst hoe het waterbeheer er in 2030 uit zou moeten zien: water met allure, water van de wijk en water voor natuur. Het gaat hierbij met name om het oppervlaktewatersysteem en het ondiepe grondwater en de interactie tussen de waterketen en het oppervlaktewatersysteem.

5.2.6 Gemeentelijk rioleringsplan 2012-2021

In respectievelijk 2010 en 2009 werden de 'Wet gemeentelijke watertaken' en de Waterwet van kracht. Met deze wetten zijn de gemeentelijke watertaken verbreed en hebben gemeenten de zorgtaak gekregen voor het:

  • Doelmatig inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater (Wet milieubeheer, artikel 10.33);
  • Inzamelen en verwerken van hemelwater dat redelijkerwijs niet op particulier terrein kan worden verwerkt (Waterwet, artikel 3.5);
  • Treffen van doelmatige maatregelen tegen structurele grondwateroverlast en verwerking van ingezameld grondwater (Waterwet, artikel 3.6);


De beleidsmatige invulling van deze (verbrede) gemeentelijke watertaken zijn vastgelegd in het gemeentelijke rioleringsplan 2012-2021.

5.2.7 Watertoets

Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21 eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.

5.2.8 Water in relatie tot het plangebied

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is een watertoets uitgevoerd. Zie bijlage 11.

De conclusie luidt als volgt:

Het huidige stedenbouwkundige plan voldoet aan de gestelde normen uit het waterstructuurplan 2001. Hierbij geldt de voorwaarde dat de wadi gerealiseerd wordt met minimaal 0,10 m berging.

Opgemerkt wordt dat de eisen uit het waterstructuurplan 2001, minder streng zijn dan de huidige eisen (die gesteld zijn aan de ontwikkeling van het CCNL-terrein). Gezien de huidige klimaatsveranderingen komen piekbuien steeds heviger en vaker voor. Om het gebied ook in toekomstige situaties droog te houden, adviseren we om een minimale diepte van 0,2 m voor de wadi aan te houden. Aanvullende berging is te vinden in de watergangen, op dit moment wordt de berging in de watergangen niet volledig benut.”

5.2.9 Reactie Waterschap Vallei en Veluwe

Het waterschap heeft aangegeven akkoord te zijn met de uitgevoerde watertoets.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Wettelijk kader

In de 'Wet luchtkwaliteit' (Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 2) staan luchtkwaliteitseisen voor de buitenlucht. Een voorgenomen ontwikkeling is onder andere inpasbaar vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit als de voorgenomen ontwikkeling niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Eén van die categorieën zijn woningbouwlocaties. Indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat, dan wel in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer bedraagt dan 3000 woningen dan is er sprake van een NIBM project. Indien een voorgenomen ontwikkeling binnen de begrenzing van de Regeling NIBM valt is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig mits de voorgenomen ontwikkeling niet valt onder het Besluit gevoelige bestemmingen.

Het Besluit gevoelige bestemmingen is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.

5.3.2 Luchtkwaliteit in relatie tot het plangebied

Binnen het plangebied worden 440 woningen mogelijk gemaakt. Dit aantal ligt ruim onder de NIBM grens.

Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan in het kader van dit bestemmingsplan daarom achterwege blijven.

Het Besluit gevoelige bestemmingen is niet van toepassing. De herontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Luchtkwaliteit is daarom geen belemmering om de bestemming wonen op te nemen in voorliggend bestemmingsplan. Overigens wordt in de omgeving van het plan ruimschoots voldaan aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof. Zie voor de situatie ter plekke www.nsl-monitoring.nl.

5.4 Bedrijven- en milieuzonering

Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen.

5.4.1 Inrichting Besluit omgevingsrecht

Sinds 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer van kracht, kortweg het Activiteitenbesluit genoemd. Met de invoering van dit besluit wordt de systematiek gehanteerd dat alle inrichtingen (die voldoen aan de minimale omvangeisen) onder dit besluit vallen met uitzondering van die inrichtingen die zijn opgenomen in bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Wanneer een inrichting in bijlage 1 is opgenomen is een vergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning) vereist.

In het plangebied komen geen bedrijven voor die zijn opgenomen in de genoemde bijlage 1 van het Bor.

5.4.2 Bedrijven- en milieuzonering in relatie tot het plangebied

PM

5.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Vanuit het externe veiligheidsbeleid worden veiligheidsnormen gesteld voor risicovolle bedrijven, transportroutes en buisleidingen ten opzichte van:

  • kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen en scholen);
  • beperkt kwetsbare objecten (bijvoorbeeld winkels of bedrijfsgebouwen).
5.5.1 Externe veiligheid in relatie tot het plangebied

De geplande locatie van de woningbouw op Podium ligt binnen het invloedsgebied van het spoor en de rijksweg A28. Door RUD Utrecht is advies uitgebracht over de externe veiligheid, zie bijlagen 12, 13, 14, 15 en 16. Daaruit blijkt het volgende:

De maatgevende risicocontouren liggen niet tot over de geplande locaties voor woningbouw. Het plaatsgebonden risico van beide transportroutes legt hiermee geen beperkingen op voor de realisatie van de plannen. Voor beide transportroutes geldt een plasbrandaandachtsgebied waarbinnen aanvullende eisen worden gesteld (bouwbesluit) met betrekking tot brandveiligheid. De beoogde woningbouw bevindt zich buiten dit gebied.

Voor zowel de A28 als het doorgaande spoor geldt dat het berekende groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt en na realisatie van de plannen afneemt. Er kan daarom worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Een aanzet hiervoor is gedaan in de hoofdstukken 4 en 5 van de notitie van de RUD (bijlage 12).


Op basis van het Bevt dient de regionale brandweer voorafgaand aan het besluit in gelegenheid te worden gesteld om advies uit te brengen. Het conceptontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan de Veiligheidsregio Utrecht (VRU). Zij hebben geen opmerkingen gemaakt.

5.6 Trillingen

In verband met de ligging van de bouwlocatie op korte afstand van de spoorlijn Amersfoort-Zwolle is een trillingsonderzoek verricht, waaruit moet blijken of er wel of geen maatregelen nodig zijn om die trillingen te beperken. Dat onderzoek is uitgevoerd en terug te vinden in bijlage 17. De conclusie luidt:

"Op basis van de verrichte metingen kan worden geconcludeerd dat de in het kader van trillinghinder in woningen na te streven waarden zoals aangegeven in de Richtlijn deel B “Hinder voor personen in gebouwen door trillingen, Meet- en beoordelingsrichtlijn” van de Stichting Bouwresearch (SBR) van augustus 2006 zullen worden overschreden.

Op basis van ervaring dient de situatie beoordeeld te worden als kritisch maar nog wel technisch oplosbaar. De exacte maatregelen kunnen pas in een later stadium worden gedimensioneerd. Middels deze maatregelen kan een acceptabel woonklimaat worden gewaarborgd zodat qua trillingen geen belemmeringen bestaan om het bestemmingsplan vast te stellen."

5.7 Bodem

5.7.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging.

Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.

5.7.2 Wet bodembescherming

De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden.

De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.

De interventiewaarde is de waarde, waarboven er risico’s zijn voor mens, flora en fauna. De spoedeisendheid, de noodzaak om te saneren, hangt hiervan af maar ook van de mate van verspreiding van de bodemverontreiniging.

Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater.

De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Amersfoort in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.

5.7.3 Besluit bodemkwaliteit

In het Besluit bodemkwaliteit zijn de indelingen gericht op bodemfunctieklassen industrie, wonen en landbouw/natuur. Voor het landelijke generieke kader worden Achtergrondwaarden, Maximale Waarden voor de functie Wonen en Maximale Waarden voor de functie industrie als toetsingskader gebruikt.

In 2013 is met de 'Nota Bodembeheer gemeente Amersfoort' een bodemkwaliteitskaart en een bodembeheerplan voor de gehele gemeente opgesteld. Op deze kaart ligt het bestemmingsplangebied 'Podium' in een zone die op basis van de bodemkwaliteitskaart de gebruiksfunctie 'wonen' heeft. De bodemkwaliteit van dit gebied is gekwalificeerd als 'Landbouw/natuur' en voldoet aan de Achtergrondwaarden. Grondverzet kan plaatsvinden conform deze nota en het Besluit Bodemkwaliteit.

5.7.4 Bodemenergie

Met de invoering van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Bodemenergie op 1 juli 2013 zijn de regels voor open bodemenergiesystemen geharmoniseerd en de proceduretijd verkort. Daarnaast voert de AMvB regels in voor gesloten bodemenergiesystemen, die tot 1 juli 2013 nog geen wettelijk kader kenden. Bij bodemenergiesystemen wordt onderscheid gemaakt tussen open en gesloten systemen. De open systemen circuleren grondwater en worden 'Warmte Koude Opslagsystemen' (WKO) genoemd. De gesloten systemen wisselen warmte en koude uit via een gesloten buizenstelsel in de ondergrond en worden daarom 'Bodemwarmtewisselaars' genoemd. De open systemen hebben een vergunningplicht, de gesloten systemen hebben een meldingsplicht.

In het plangebied zijn goede mogelijkheden voor ondergrondse energieopslag voor open en gesloten systemen. Er is nu al een open WKO systeem aanwezig, waarvoor een WKO vergunning is verleend. De mogelijkheden uit de vergunning worden op dit moemnt niet volledig benut. Dit biedt een kans om het ongebruikte deel van de vergunning in te zetten voor de woningbouw.

5.7.5 Bodem in relatie tot het plangebied

In opdracht van Ontwikkelingsbedrijf Vathorst Beheer BV is door Wematech Bodem Adviseurs B.V. in augustus 2015 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het terrein bekend als Podium (kantorenlocatie) te Amersfoort (zie bijlage 18). Doel van het onderzoek is het verkrijgen van een inzicht in de actuele bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie en op basis hiervan na te gaan of de bodemkwaliteit een belemmering kan opleveren voor de voorgenomen bouwplannen ter plaatse.

De conclusie uit het onderzoek luidt:

"Wet bodembescherming

Geconcludeerd kan worden dat de bovengrond plaatselijk licht verontreinigd is met PCB en PAK. De ondergrond is niet verontreinigd.

Geconcludeerd kan worden dat het grondwater ter plaatse van de peilbuizen 106, 108 en 124 licht verontreinigd is met barium, nikkel, koper en molybdeen. Ter plaatse van de peilbuizen 102, 106 en 108 is het grondwater matig verontreinigd met nikkel en barium. Het grondwater ter plaatse van peilbuizen 115 en 129 is niet verontreinigd met de onderzochte parameters.
De oorzaak van de matig verhoogde gehaltes nikkel en barium is niet eenduidig aan te geven. Nikkel is vaker verhoogd gemeten in deze omgeving. Voor barium is geen verklaring aan te geven.


Besluit bodemkwaliteit

Geconcludeerd kan worden dat zowel de bovengrond als de ondergrond voldoet aan achtergrondwaarde grond.

De eventueel tijdens de bouwactiviteiten vrijkomende bovengrond is geschikt voor hergebruik ter plaatse.

Mogelijk kan de bovengrond voldoen aan de eisen voor achtergrondwaarden grond. Voor een formeel oordeel van de toepassingsmogelijkheden van de vrijkomende grond (hergebruik) dient voldaan te worden aan hetgeen wat beschreven staat in de Regeling en het Besluit bodemkwaliteit (aanwezigheid bodemfunctiekaart en/of AP04 onderzoek). Vooralsnog dienen voor de overtollige grond, afkomstig van de onderzoekslocatie, de eisen van het binnen de gemeente van toepassing zijnde beleid in acht genomen te worden.

Gezien de verkregen resultaten van het onderzoek dient de gestelde hypothese "niet verdachte locatie" formeel gezien verworpen te worden. Gezien de geringe overschrijdingen en het van nature voorkomen van verhoogde achtergrondgehaltes in het grondwater is het echter gerechtvaardigd de gestelde hypothese te accepteren.

Op basis van het historisch onderzoek, de zintuiglijke beoordeling van de grond- en grondwatermonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek kan gesteld worden dat binnen de huidige functieklasse geen gebruiksbeperkingen hoeven te worden gesteld aan de onderzoekslocatie. Het freatisch grondwater wordt verder niet geschikt geacht voor consumptie- en/of beregeningsdoeleinden. De verkregen resultaten geven, naast de uitvoering van het nader onderzoek asbest, geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek."

De resultaten van het onderzoek vormen, met in acht name van bovenstaande, geen belemmering voor de realisatie van eventuele toekomstige bouwplannen ter plaatse.

5.8 Geluid

5.8.1 Wet geluidhinder

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor- ) wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.

Bij vaststelling van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van de Wgh aan de orde:

  • het bestemmen van gronden voor nieuwe of gewijzigde geluidgevoelige objecten nabij (spoor-) wegen en industrieterreinen;
  • het bestemmen van gronden voor de realisatie of wijziging van (spoor-) wegen (met uitzondering van rijksinfrastructuur, zie § 5.8.2) en industrieterreinen;
  • het wijzigen van zonegrenzen van industrieterreinen.

De Wgh werkt met een systeem van voorkeursgrenswaarden en maximaal toegestane geluidsbelastingen. Indien een voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, kan onder bepaalde voorwaarden een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Hierbij mag de geluidsbelasting nooit hoger zijn dan de maximaal toegestane geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.

5.8.2 Verkeerslawaai

In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (Wgh art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg (zie onderstaande tabel).

Tabel: zones langs wegen

  aantal rijstroken   zonebreedte (meter)  
stedelijk gebied   1 of 2   200  
  3 of meer   350  
buitenstedelijk gebied   1 of 2   250  
  3 of 4   400  
  5 of meer   600  

In geval van een nieuwe of gewijzigde weg of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt in de meeste gevallen 48 dB (Lden). De maximaal toegestane geluidsbelasting bedraagt 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.

5.8.3 Geluidsnota gemeente Amersfoort

De gemeente heeft beleid opgesteld met betrekking tot het vaststellen van hogere grenswaarden (Geluidsnota Amersfoort Wet geluidhinder, vastgesteld op 29 september 2015). Hierin zijn criteria en voorwaarden opgenomen die aan de hogere grenswaarde worden verbonden.

5.8.4 Geluid in relatie tot het plangebied

Voor het realiseren van 440 woningen op Podium is akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 19.

In dit onderzoek is gekeken naar zowel het wegverkeerslawaai als het geluid veroorzaakt door het railverkeer. Uit het onderzoek blijkt dat met het verlenen van een hogere grenswaarde, wordt voldaan aan de maximale waarden.

Gelijktijdig met de procedure van het bestemmingsplan, wordt een procedure gevoerd voor het verlenen van de benodigde hogere grenswaarde. Daarmee vormt het geluid geen belemmering voor dit project.

5.9 Duurzaamheid

Een duurzaam project realiseren is de samenhang vinden op ruimtelijk, sociaal-cultureel, economisch en ecologisch vlak. De lange termijnopgaven, zoals klimaatbestendigheid, beheersing van de verkeersdruk en energieneutrale gebouwen moeten in zicht blijven.

Aandacht voor duurzaam en milieubewust bouwen in alle stadia van het ontwerp en bouwproces is belangrijk. Al vroeg in deze planfase moeten hierbij keuzes worden gemaakt. Concrete aandachtspunten zijn energie, het voorkomen van wateroverlast en GPR-gebouw.

5.9.1 Groene daken en gevels

Het realiseren van groene daken (vegetatiedaken) en gevels wordt sterk aanbevolen. Behalve een waarde voor planten en dieren heeft dit ook een functie voor waterberging waardoor piekbelasting op de riolering wordt verminderd. Bovendien helpen groene daken en gevels hittestress te voorkomen en vangen ze fijnstof, wat een positief effect heeft op de luchtkwaliteit.

Vergroenen van de daken heeft tevens positieve effecten op het micro-klimaat, de isolatiewaarde en levensduur van de onderliggende daken en de waterhuishouding van het gebied.

5.9.2 Klimaat

Klimaatverandering speelt in toenemende mate een rol bij gebiedsontwikkeling en krijgt dan ook betekenis bij het formuleren van kaders en ambities voor een plangebied.
De gemeenteraad van Amersfoort heeft haar visie hierop in de Structuurvisie Amersfoort 2030, Groenvisie Amersfoort, de Toekomstagenda Milieu 2014-2020 en het Gemeentelijk Rioleringsplan 2012-2021 beschreven.

Kernbegrippen in het kader van klimaat zijn compensatie en adaptatie. Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken van materialen uit vernieuwbare bronnen. Amersfoort streeft er naar om als stad energieneutraal te worden. Adaptatie is het aanpassen aan de zich wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag, meervoudig gebruik van de bodem. In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren. Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en groen oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.

In het bestemmingsplangebied kan in de onbebouwde of ongebruikte ruimte groen voor een betere uitstraling en een gezonder verblijfsklimaat zorgen als de volgende maatregelen worden genomen:

  • overhoeken en ruimtereserveringen niet bestraten maar groen inrichten;
  • erfgrenzen en hekken groen aankleden (bijvoorbeeld begroeid met klimop);
  • parkeerterreinen voorzien van beplanting en waterdoorlatende verharding;
  • daken en gevels gebruiken voor energievoorziening, waterberging en vergroening.

Door dak- en oppervlaktewater af te koppelen en oppervlakkig af te voeren volgens de principes van het Gemeentelijk Rioleringsplan 2012-2021 ontstaat in de wijk een fijnmazige waterstructuur die verkoeling biedt en piekbuien opvangt. Hierbij is het van belang om de dimensionering van de watersystemen niet te krap te nemen zodat medegebruik mogelijk is en de toekomstige zwaardere belastingen inderdaad opgevangen kunnen worden. Daarnaast is het van belang de hoofdwaterstructuur zo in te richten dat deze ecologische en recreatieve meerwaarde heeft.

Voor woning- en utiliteitsbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere beheerlasten en een gezondere, comfortabeler gebouw.

Overige natuurvriendelijke maatregelen in de bouw zijn te vinden in de checklist 'Natuurvriendelijke maatregelen in de bouw'.

5.9.3 Proces duurzaam bouwen

Bij bouwprojecten dient vroegtijdig te worden overlegd met de afdeling Milieu van de gemeente Amersfoort over de sturing van ontwerp- en materiaalkeuzen. Doel van dit overleg is:

  • het vroegtijdig bepalen van de milieu-ambities en het in beeld brengen van kansen;
  • een programma van 'dubo'-eisen opstellen;
  • de aanpak van duurzaam bouwen in vullen;
  • vast te stellen hoe tijdens het ontwerp en de bouw wordt getoetst op de uitgangspunten van duurzaam bouwen door de afdeling Vergunningen-, Toezicht en Handhaving (VTH).
5.9.4 Duurzaamheid in relatie tot het plangebied

Een duurzame wijk

In het huidige tijdsgewricht moet duurzaamheid een integraal onderdeel zijn van het stedenbouwkundigontwerp. Wateropslag, groen, energie en materiaalgebruik spelen hierin een belangrijke rol. De Richtlijn klimaatbestendige bouw van de gemeente Amersfoort is hiervoor een belangrijke leidraad die wordt gehanteerd. Daarnaast is het voor zowel de gebouwde omgeving als voor de openbare ruimte de ambitie NL-Greenlabel niveau A te behalen.


Energieneutrale nieuwbouw

Podium wordt gasloos aangelegd en er wordt actief gezocht naar mogelijkheden om woningen op een duurzame manier van energie te voorzien. Mogelijkheden voor het opnemen van zonnepanelen in de architectuur en/of warmte-koude opslag.
De ontwikkelaar gaat samen met de gemeente Amersfoort onderzoeken wat een haalbaar energieneutraal energieconcept is (technisch, financieel, organisatorisch) voor de ontwikkeling van Podium.
Eerst worden de meest efficiënte gebouwgebonden-maatregelen inzichtelijk gemaakt, die nodig zijn om tot energieneutraliteit te komen. De daarbij horende meerkosten (uitgangspunt bij de keuze van de maatregelen is zo kosten-efficiënt mogelijk) ten opzichte van Bouwbesluit (EPC/BENG) worden inzichtelijk gemaakt.


Als de totale energievraag (warmte & elektriciteit (GJ/ kWh)) niet op gebouwniveau op te lossen is, kan worden gezocht naar oplossing op gebiedsniveau, welke andere maatregelen mogelijk zijn om de overgebleven energievraag op te lossen. Bijvoorbeeld door balanceren, uitwisselen, opslaan en opwekken (b.v pv-panelen in openbare ruimte) waarbij de kosten-efficiëntie een uitgangspunt blijft.


Binnen de gemeente Amersfoort hanteren we de volgende definitie voor energieneutraal:

Energieneutraliteit middels aanscherpte BENG-eisen conform NTA 8800:

  • Energiebehoefte BENG-1: Verdere reductie van de energiebehoefte: 10% strenger dan wettelijk minimum voor woningbouw; % voor utiliteitsbouw is in onderzoek
  • Primair fossiel energiegebruik BENG 2 is kleiner dan 0 kWh/m2
  • Aandeel hernieuwbaar energie is groter dan of gelijk aan 100% .


Focus op kansen voor gebiedsmaatregelen: balanceren, uitwisselen en opslag van energie. Indien het niet mogelijk is om benodigde energie op gebouwniveau op te wekken, dan wordt gekeken om dit binnen het plangebied te realiseren.


Klimaatadaptatie, groen en biodiversiteit in het plangebied

De Common Green aangevuld met een robuuste landschapszone tussen de woningen en de snelweg A28 vormt het groene raamwerk van Podium. Veel groen geeft ruimte voor water om in te zijgen en voorkomt hittestress. De groene zone langs de snelweg sluit aan op het landschapsontwerp rond het CollectieCentrum Nederland (CCNL). Rond dit bedrijfscomplex wordt een groenzone aangelegd waarbij de nadruk ligt op ecologie en duurzaam waterbeheer.

Podium wordt een woon- en werkwijk die is georganiseerd rond duidelijk omkaderde groene openbare ruimtes. Die groene ruimtes geven de wijk een identiteit en maken plek om te wonen en te werken. De Common Green, een centraal gelegen groene ruimte met veel bomen, vormt hiervoor de basis. Een groen hart van de woonwijk waar activiteiten kunnen worden georganiseerd en die een verbindende schakel is tussen het station, de woningen, de kantoren en de omgeving. De landschapszone is de tweede groene openbare ruimte van Podium. Deze ruimte onderscheidt zich duidelijk van de Common Green door een andere groene inrichting. Een zone die, zoals het landschap rond CCNL, ecologisch en klimaat-robuust wordt ingericht. Daarmee draagt deze zone bij aan een grotere biodiversiteit van plant- en diersoorten. Natuurlijke beplantingen, die voldoende ruimte biedt om de steeds groter wordende pieken in regenwater op te vangen. Ook tuinen, terrassen en collectieve groene ruimtes, deels gelegen op een parkeerdek, zorgen voor klimaatadaptieve bijdrage in het plangebied. Gebruik van plantbakken of grotere plantvakken zorgt er voor dat de binnenruimtes tussen de bouwblokken een aangenaam verblijfsklimaat hebben. De grond en het groen zorgen daarnaast voor voldoende waterbuffercapaciteit binnen het bouwblok om regenwater vertraagd af te voeren.


Circulariteit in het plangebied

Bewust materiaalgebruik is van belang bij circulair bouwen ambities. Er worden bouwmaterialen toegepast, die duurzaam zijn geproduceerd en herbruikbaar zijn, waardoor de wijk door de tijd heen duurzaam blijft.

De MPG-index (Milieu Profiel Gebouwen) is een wettelijk instrument om circulariteit van gebouwen te kunnen bevorderen en berekenen. Landelijk wordt een MPG van maximaal 1.0 geëist.

Het landelijke doel is om de MPG-eis per januari 2021 te gaan verlagen en uiterlijk in 2030 te gaan halveren naar 0,5.

Vanaf juni 2020 hanteert Amersfoort in alle nieuwbouwplannen voor woningbouw een MPG van 0,9.


Duurzame mobiliteit

Podium krijgt een sterke groene identiteit, de auto wordt daarvoor in de openbare ruimte teruggedrongen. Een woonwijk waar de auto niet overal prominent aanwezig, maar te gast is.

Door een minimum aan infrastructuur met een directe hoofdontsluiting richting de private parkeeroplossing binnen het bouwblok wordt het aantal verkeersbewegingen en parkeren in de openbare ruimte zo veel mogelijk beperkt. Tijdens de ontwikkeling van Podium wordt rekening gehouden met veranderingen in mobiliteit zoals voorzieningen voor het opladen van auto/ fiets, concepten voor deelauto's en aansluitingen richting fietspaden en openbaar vervoer.

De nadruk ligt bij Podium op de groene, openbare ruimtes. Parkeren gebeurt zo min mogelijk op de straat, maar in collectieve parkeervoorzieningen. Daarmee biedt de wijk ruimte voor nieuwe vormen van mobiliteit zoals deelauto-systemen en faciliteiten om de transitie naar elektrisch rijden te maken.

5.10 Beschermde planten en dieren en beschermde gebieden

Voor het vaststellen van een ruimtelijke plan moet duidelijk zijn of natuurwetgeving en natuurbeleid, de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staan. Natuur wordt in Nederland beschermd op het niveau van soorten en gebieden.

Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (kortweg: Wnb) in werking. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Met de inwerkingtreding van de Wnb zijn de provincies het bevoegde gezag voor de ontheffing- en vergunningverlening voor plannen en projecten en voor het vaststellen van vrijstellingsregelingen. Bij provincie-overschrijdende projecten is dit de minister van EZ.

In het kader van voorliggend plan, is een Quickscan Flora en Fauna opgesteld die is opgenomen in bijlage 20. Om te de stikstofeffecten van dit project op Natura 2000-gebieden te beoordelen, is een aeriusberekening uitgevoerd. Deze is opgenomen in bijlagen 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27 en 28. Uit het uitgevoerde stikstofdepositieonderzoek blijkt dat de ontwikkeling van 440 woningen op Podium in de wijk Vathorst in Amersfoort zowel in de aanlegfase als in de gebruiksfase niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats en leefgebieden in Natura2000-gebieden. Significante gevolgen door stikstof kunnen op voorhand worden uitgesloten. Er is geen vergunningplicht op grond van de Wet Natuurbescherming ten gevolge van stikstoftoename.

De aanwezigheid van beschermde soorten, gebieden en houtopstanden, beschermd middels de Wet natuurbescherming en via planologische bescherming van natuurgebieden en landschap is in onderstaande paragrafen weergegeven.

5.10.1 De Wet natuurbescherming: soortenbescherming

De Wnb is gericht op het beschermen en ontwikkelen van de natuur en het behouden en herstellen van de biologische diversiteit. In Artikel 1.11 van de wet wordt als algemene bepaling voorgeschreven dat iedereen voldoende zorg in acht neemt voor alle in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Deze zorg houdt in dat handelingen die leiden tot negatieve effecten zoveel mogelijk achterwege worden gelaten. Daarnaast zijn in de wet verbodsbepalingen opgenomen ten aanzien van beschermde soorten. Hierbij worden drie beschermingsregimes onderscheiden:

  • § 3.1 Wnb Beschermingsregime soorten vogelrichtlijn (Artikel 3.1 t/m 3.4)

Het is onder meer verboden in het wild levende vogels opzettelijk te doden of te vangen, nesten, rustplaatsen en eieren te beschadigen, eieren te rapen en vogels opzettelijk te storen.

  • § 3.2 Wnb Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn (Artikel 3.5 t/m 3.9)

Het is onder meer verboden in het wild levende dieren opzettelijk te doden of te vangen, te verstoren, eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te vernielen en planten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken, te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.

  • § 3.3 Wnb Beschermingsregime andere soorten (Artikel 3.10 en 3.11)

Het is verboden in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers van de soorten, genoemd in de bijlage bij de Wet, onderdeel A, natuurbescherming opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van deze dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en vaatplanten genoemd in de bijlage, onderdeel B, bij de Wet natuurbescherming, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken, te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.

Gedeputeerde staten en de Minister kunnen een ontheffing verlenen van verboden of bij verordening vrijstelling verlenen. Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • er bestaat geen andere bevredigende oplossing,
  • er is voldaan aan een in Art 3.3 dan wel Art 3.8 genoemd belang,
  • er is geen sprake van een verslechtering van de (gunstige) staat van instandhouding van de desbetreffende soort.


Aan een ontheffing kunnen voorwaarden worden gesteld om schade te beperken of te compenseren zodat er geen afbreuk wordt gedaan aan de staat van instandhouding.

Relatie tot dit plangebied

In het plangebied is ecologisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 20). De conclusie uit dit onderzoek luidt: "Met inachtneming van de beschreven mitigerende maatregelen, zijn negatieve effecten van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling op strikt beschermde soorten uitgesloten. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde."

5.10.2 De Wet natuurbescherming: Natura 2000

De Wnb heeft tot doel het beschermen en in stand houden van Natura 2000-gebieden. Dit zijn gebieden die op grond van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn bescherming genieten, omdat er bijzondere soorten of leefgebieden (habitats) voorkomen. Het effect van projecten en andere handelingen op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden wordt geregeld in artikel 2.7 tot en met artikel 2.9 van de Wnb. Hieruit volgt dat voor een plan dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie (in cumulatie) met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, een passende beoordeling noodzakelijk is.

Voor projecten of andere handelingen die de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen, is een vergunning nodig van Gedeputeerde Staten. Ook activiteiten buiten het Natura 2000-gebied kunnen vergunningplichtig zijn als die activiteiten negatieve effecten op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied (kunnen) veroorzaken. Dit wordt de 'externe werking' van de bescherming genoemd. Denk daarbij aan handelingen die van invloed zijn op grondwaterstromen of luchtkwaliteit en stikstofdepositie.

Projecten waar op basis van andere wettelijke bepalingen een passende beoordeling verplicht is (bijvoorbeeld Tracéwet of de Spoedwet wegverbreding) zijn uitgezonderd van deze vergunningprocedure.

Relatie tot dit plangebied 

Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Amersfoort en maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Arkemheen ligt op grote afstand van het plangebied en andere Natura 2000-gebieden liggen op nog grotere afstand. Om aan te kunnen tonen dat geen uitstralende effecten worden verwacht met negatieve effecten op beschermde Natura 2000-waarden in omliggende Natura 2000-gebieden, is een aeriusberekning uitgevoerd (zie bijlagen 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27 en 28). Er is geen aanvullende verplichting voor een Wnb-vergunning.

5.10.3 De Wet natuurbescherming: bossen en houtopstanden

De Wet natuurbescherming beschermt houtopstanden met een oppervlakte van minimaal 1000 m2 en rijbeplantingen die bestaan uit meer dan 20 bomen. Doel is de instandhouding van het huidige areaal bos in Nederland. Deze bescherming heeft geen betrekking op houtopstanden binnen de bebouwde kom, op erven of in tuinen, wegbeplantingen, beplanting langs rijkswegen, boomsingels en in het geval van het dunnen van een houtopstand. Voor het vellen van bomen vallend onder de reikwijdte van de Wnb geldt een meldingsplicht bij Gedeputeerde Staten en een herplantplicht. Aan de herplantplicht dient binnen 3 jaar na het vellen voldaan te zijn.

Relatie tot dit plangebied

Het plangebied ligt volledig binnen de bebouwde kom en valt daarom niet onder de reikwijdte van de Wnb voor zover het bossen en houtopstanden betreft. Er zijn geen beschermde houtopstanden aanwezig binnen het plangebied.

5.10.4 Planologische bescherming natuurgebieden en landschap

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN; voorheen Ecologische Hoofdstructuur), is een netwerk van natuurgebieden, agrarische beheergebieden en verbindingszones,ten behoeve van de uitbreiding van flora en fauna en behoud van leefgebied. Het doel van het NNN is om van de bestaande en nieuwe natuur een goed functionerend netwerk te maken. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) en de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) vormen het achterliggende beleidskader. Het ruimtelijk beleid voor het NNN is gericht op 'behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden'. Op plannen, projecten of handelingen binnen het NNN is conform de Provinciale Ruimtelijke Verordening het 'nee, tenzij'-regime van toepassing. Hoofdlijn is daarbij dat nieuwe ontwikkelingen in de NNN per saldo niet mogen leiden tot significante aantasting van het NNN, tenzij er een groot openbaar belang is én geen alternatieven.

In aanvulling op het NNN heeft de provincie gebieden aangeduid als Groene Contour. Deze gebieden zijn van belang voor het functioneren van het Natuurnetwerk. De provincie streeft ernaar deze gebieden aan het NNN toe te voegen. Tot die tijd blijft het bestaand gebruik ervan toegestaan. Wel geldt dat er geen onomkeerbare ingrepen en processen mogen plaatsvinden die het realiseren van natuur onmogelijk maken, tenzij er grote publieke belangen in het spel zijn. Is dat het geval, dan is compensatie nodig.

Gedeputeerde Staten kunnen gebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland aanwijzen die van provinciaal belang zijn vanwege hun natuurwaarden of landschappelijke waarden, met inachtneming van hun cultuurhistorische kenmerken. Deze gebieden worden aangeduid als 'bijzondere provinciale natuurgebieden' en 'bijzondere provinciale landschappen'.

Daarnaast zijn in de Verordening natuur en landschap (VNL) regels opgenomen die het landschap ruimtelijk beschermen. Het gaat hierbij enerzijds om het voorkomen van slootdempingen en het beschermen van kleine landschapselementen. Anderzijds wordt voorkomen dat het Utrechtse landschap er rommelig uitziet.

Relatie tot dit plangebied

Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Amersfoort en maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland of de Groen Contour. Negatieve effecten ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland zijn niet aan de orde.

5.10.5 Bescherming van het landschap

De provincie Utrecht hecht veel waarde aan de bescherming van het landschap. Daarom hebben zij het behouden van de kwaliteit ervan als provinciaal belang opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS). Dit beleid is vertaald naar regels in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Dit betekent dat bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen in het landelijk gebied rekening moet worden gehouden met het landschap. Daarnaast zijn in de Verordening natuur en landschap (VNL) regels opgenomen die het landschap ruimtelijk beschermen. Het gaat hierbij enerzijds om het voorkomen van slootdempingen en het beschermen van kleine landschapselementen. Anderzijds wordt voorkomen dat het Utrechtse landschap er rommelig uitziet.

Relatie tot dit plangebied

Binnen het bestemmingsplangebied komen geen beschermde kleine landschapselementen voor.

5.11 M.e.r.-beoordeling

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).


Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld. Wanneer het plan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde die in onderdeel D is opgenomen, wordt overschreden.

Wijziging Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.)

Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Deze wijziging impliceert dat vanaf die datum een toets uitgevoerd moet worden of belangrijke nadelige milieugevolgen in verband met een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. (milieueffectrapportage)-beoordeling gehanteerd.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarde blijven (en daarmee dus niet m.e.r.-plichtig zijn). De herontwikkeling van Podium van kantoor naar wonen, valt onder de categorie D11.2 stadsontwikkelingsproject. De drempel die gegeven wordt is een aantal van 2000 woningen of meer. Voorliggend plan betreft de bouw van 440 woningen en valt ruim onder deze drempel en is derhalve niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00186-0302_0012.png"  

Het bevoegd gezag (het college van burgemeester en wethouders) beslist of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten of dat een m.e.r. moet worden opgesteld. Omdat er bij voorliggend plan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht wordt een vormvrije m.e.r. toegepast. Het belang van de vormvrije m.e.r. is dat al in een vroeg stadium wordt beoordeeld of het plan of de activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen heeft.

Vormvrije m.e.r.

In de vormvrije m.e.r. dient het navolgende te worden beschreven: (1) de kenmerken van het project; (2) de plaats van het project en (3) de kenmerken van het potentiële effecten van het project.

1. Kenmerken van het project

Het voorliggende plan maakt de bouw van 440 woningen mogelijk. Dit aantal ligt ver onder de drempelwaarde van 2000 woningen uit categorie D 11.2 van het Besluit m.e.r. Het terrein heeft in totaal (bouw woningen en inrichting openbaar gebied) een oppervlakte van ongeveer 6 ha. Deze oppervlakte ligt ver onder de drempelwaarde van 100 hectare uit categorie D 11.2 van het Besluit m.e.r.

In de directe omgeving worden geen overige ruimtelijke projecten ontwikkeld waardoor er geen sprake is van cumulatie van effecten.

2. Plaats van het project

Het projectgebied ligt op ruime afstand van Natura 2000 gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur).

3. Kenmerken van het mogelijke effect

Er zijn geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot lucht en geluid. Het gebied ligt op voldoende afstand van beschermde gebieden en natuur. Dit zorgt ervoor dat geen significant negatieve effecten te verwachten zijn op omliggende natuurgebieden.

Conclusie

Hoewel er geen wettelijke verplichting is tot het doorlopen van de uitgebreide m.e.r.- procedure, geeft de Wet milieubeheer aan dat voor de geplande activiteiten wel een vormvrije m.e.r. beoordelingsplicht van toepassing is. Deze beoordeling gebeurt aan de hand van een m.e.r. aanmeldnotitie. Het bevoegd gezag (het college van burgemeester en wethouders) beslist aan de hand van de m.e.r. aanmeldnotitie of het project belangrijke nadelige milieugevolgen heeft die alsnog aanleiding kunnen geven tot het doorlopen van een uitgebreide m.e.r. procedure.

De milieugevolgen zijn gelet op de beschreven concrete impact in hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten niet zodanig nadelig dat er een uitgebreidere m.e.r. beoordeling is vereist.

Ten behoeve van de vormvrije m.e.r. beoordeling is voor dit bestemmingsplan een m.e.r. aanmeldnotitie (bijlage 29) opgesteld. Deze notitie sluit aan op de in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten. De conclusie van alle onderzoeken is dat nadelige milieugevolgen als gevolg van het onderhavige bestemmingsplan zijn uitgesloten.

Het plan brengt geen (significant) negatieve effecten met zich mee waardoor er geen milieueffectrapportage opgesteld hoeft te worden.

5.12 Archeologie

5.12.1 Beleid

Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta vormen de basis voor de omgang met archeologie in deze wet. Naast archeologie op het land en onder water heeft de Erfgoedwet betrekking op museale objecten, musea en monumenten. Samen met de in 2019 in te voeren Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van het Nederlandse cultureel erfgoed mogelijk. In de Omgevingswet worden alle onderdelen rond de omgang met cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving samen gebracht. Tot de invoering van deze wet zullen alle over te nemen delen van de Monumentenwet uit 1988 van kracht blijven. Ze zijn opgenomen in het overgangsrecht in de Erfgoedwet. Op grond van de Monumentenwet is de gemeenteraad verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.


Archeologische beleidskaart

Deze waarden en verwachtingen zijn aangegeven op de archeologische beleidskaart, die op basis van archeologische waarnemingen en vondsten en landschappelijke en historische gegevens tot stand is gekomen. De archeologische beleidskaart is door het college van burgemeester en wethouders op 12 maart 2019 vastgesteld.

Deze beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Naast Rijksmonumenten en gemeentelijke ondergrondse monumenten zijn er gebieden met een hoge archeologische waarde aangewezen. Ook is er een verdeling gemaakt tussen gebieden met een hoge, middelhoge en een lage archeologische verwachting.

Ter voldoening aan artikel 38a van de Monumentenwet nemen we in bestemmingsplannen een regeling ten aanzien van de gebieden met archeologische waarden en verwachtingen op, voor zover die al niet (anderszins) zijn beschermd via de Monumentenwet.


Regeling in het bestemmingsplan

Gezien de daarbij betrokken belangen en de wettelijke plicht om in de bestemmingsplannen nadrukkelijk rekening te houden met archeologie wordt in voorkomende gevallen gekozen voor een dubbelbestemming.

Het opnemen van een dubbelbestemming brengt goed tot uitdrukking dat archeologie op zichzelf dient te worden beoordeeld en ten opzichte van de medebestemming van primair belang is. De dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik, dat functioneert naast (of boven) de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.

5.12.2 Archeologie in relatie tot het plangebied

Archeologische waardevolle gebieden

Binnen het plangebied bevinden zich geen wettelijk beschermde archeologische monumenten of bekende archeologische waarden. Wel zijn er archeologische verwachtingen.


Archeologische waardevolle verwachtingsgebieden

Het plangebied ligt in een zone met een hoge, een middelhoge en een lage archeologische verwachting (Archeologische waardevol verwachtingsgebied 3 (hoog)/4 (middelhoog)/5 (laag). In het bestemmingsplan geldt de volgende nummering: dubbelbestemming archeologie 2 (hoog)/ 3 (middelhoog)/4 (laag)). In geval van ontwikkelingen van terreinen groter dan respectievelijk 100, 500 en 10.000m2 met bodemingrepen dieper dan 30 cm onder het maaiveld dient voorafgaand een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00186-0302_0013.jpg"

Archeologische verwachtingen

In 2016 is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied. Daaruit blijkt dat op enkele locaties binnen het plangebied een verwachting is op het voorkomen van archeologische resten uit de Nieuwe Tijd.

Het grootste deel van de ondergrond bestaat uit (natte) beekeerdgronden. Geheel in het noorden zijn (hogere) laarpodzolgronden aanwezig. Geomorfologisch gezien ligt het terrein op een vlakte van ten dele verspoelde dekzanden (2M9). Wat wederom betekent dat het een lager en relatief nat gebied is.

Het plangebied ligt in de kleinschalige veenontginning Hateveen dat vanaf de 14de eeuw is ontgonnen. Hateveen is het veengebied van Hooglanderveen. In de 16de eeuw sprak men van de hatevenen. De naam duidt vermoedelijk op een lastig, waardeloos stuk grond. De maalschap Hoogland, een samenwerking tussen verschillende boerderijen in het noorden van Amersfoort, was verantwoordelijk voor deze ontginning. Het was in gebruik als gemeenschappelijke grond, onder andere om de schapen te weiden. Hooglanderveen ontwikkelde zich door turfwinning, ontwatering en migratie tot een woon- en landbouwgebied. De migratie naar Hooglanderveen kwam vanaf de tweede helft van de 18de eeuw op gang. Dit had verschillende oorzaken. Een van de oorzaken was dat door de turfwinning de grondwaterstand flink lager was geworden. Het voormalige drassige, nutteloze land kon nu dus in gebruik worden genomen als weiland en bouwland. Dit trok vooral de wat armere bevolking aan. De huizen die worden gebouwd zijn dan ook klein en alle in erfpacht. De kadastrale minuutplan van 1832 laat zien dat in de huizen enkele dagloners, een bakker en een kleermaker woonden.

Voor de aanleg van de wijk Vathorst zijn tussen 2001 en 2013 verschillende Inventariserende Veldonderzoeken uitgevoerd. De resultaten van de meeste van deze onderzoeken worden gebundeld in een publicatie die nog in voorbereiding is. Een algemeen beeld is dat veel van de ondergrond van Vathorst ofwel sterk is afgegraven waardoor eventuele archeologische resten zijn verdwenen, ofwel dat Vathorst laaggelegen en in het verleden nat is geweest waardoor er weinig bewoning heeft plaatsgevonden. Op (de flanken van) een dekzandrug in het midden van Vathorst zijn sporen en vondsten uit het Mesolithicum aangetroffen. Het gaat voornamelijk om kuilen die voorlopig geïnterpreteerd zijn als haardkuilen en enkele artefacten van vuursteen. Net ten oosten van het plangebied, aan de andere kant van de weg Podium is in 2017 een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Omdat de bodem in dat deel zeer recent volledig over de kop is gegaan, zijn er geen archeologische resten aangetroffen.


Samengevat kunnen binnen het plangebied resten worden aangetroffen uit de Nieuwe Tijd. Het gaat dan om overblijfselen de kleinschalige bebouwing die in Hateveen heeft gestaan. Uit de Prehistorie en de Middeleeuwen worden vanwege het ontbreken van een dekzandrug en de relatief late ontginning geen resten verwacht. De verwachting is dat deze mogelijk aanwezige archeologische sporen door de bouwactiviteiten ernstig verstoord en mogelijk zelfs geheel vernietigd zullen worden. De voorgenomen bodemverstorende ingrepen vormen daarmee direct gevaar voor het eventueel ter plekke aanwezige bodemarchief.

De Gemeente Amersfoort heeft als voorwaarde aan de ontwikkeling van het betreffende plangebied gesteld dat er een Inventariserend VeldOnderzoek middels Proefsleuven (IVO-P) op deze locatie moet worden uitgevoerd, voordat de bouwwerkzaamheden kunnen starten. Dit onderzoek dient te worden uitgevoerd conform de eisen zoals gesteld in het Programma van Eisen (zie bijlage 30).
 

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Inleiding

Een bestemmingsplan bepaalt hoe de gronden gebruikt mogen worden, of er ergens gebouwd mag worden en wat voor bebouwing dat mag zijn. Het gaat om het toelaten van bepaalde gebruiksmogelijkheden (toelatingsplanologie). De grondgebruiker (zoals eigenaar, huurder) mag de functie die het bestemmingsplan geeft uitoefenen. Dit houdt in dat de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een aangewezen bestemming daadwerkelijk te realiseren, maar ook dat de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen die in strijd is met de gegeven bestemming, of in strijd met het bestemmingsplan mag bouwen.

6.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden gelezen en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. In de volgende paragraaf wordt een nadere uitleg gegeven over de regels in het bestemmingsplan.

6.2.1 Regels

De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt. Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels bepaald.
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Elk artikel kent de volgende opzet: eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw-en/of gebruiksregels.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het gehele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene bouw-, gebruiks- en afwijkingsregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

Hieronder volgt een uitleg van de bestemmingen die het bestemmingsplan kent.

Naast de bestemmingen kent het bestemmingsplan ook dubbelbestemmingen. Een dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik voor het behoud en de bescherming van de in de dubbelbestemming aangegeven waarden. De dubbelbestemming functioneert naast de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.

Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Functieaanduidingen en bouwaanduidingen worden opgenomen in het artikel van de bestemming waarin ze voorkomen. Gebiedsaaanduidingen hebben een eigen artikel omdat deze aanduidingen zich meestal over meerdere bestemmingen uitstrekken.

6.2.1.1 Bedrijf

Voor het CollectieCentrum Nederland (CCNL) is gekozen voor de bestemming 'Bedrijf'. Hoewel een museum of een atelier volgens de SVBP 2012 onder de hoofdbestemming 'Cultuur en ontspanning' vallen, is de hoofdfunctie van het CCNL de opslag van kunst. 'Opslag' valt volgens de SVBP2012 onder de hoofdbestemming 'Bedrijf'.

Om geen strijdigheid met de nieuwe woningen te creëren, is deze bestemming specifiek toegespitst op het gebruik van het gebouw door het CCNL. Andere vormen van bedrijvigheid zijn niet toegestaan. Aangezien het gebouw zeer specifiek voor deze functie is ontwikkeld, is de verwachting ook niet dat er op relaitef korte termijn behoefte is aan een functiewijziging.

6.2.1.2 Groen

De bestemming groen wordt opgenomen omdat de gronden met deze bestemming een groen karakter moeten houden. Ze zijn bestemd voor onder andere groenvoorzieningen, parken en plantsoenen, voet- en fietspaden. Er wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt. Er mogen enkel nutsvoorzieningen worden gerealiseerd en andere bouwwerken zoals speeltoestellen, palen, masten en verlichtingselementen.

6.2.1.3 Kantoor

De bestaande kantoren binnen het plangebied hebben de bestemming 'Kantoor' gekregen. Daarbij is voor wat betreft de bouw- en gebruiksmogelijkheden zo veel mogelijk aangesloten op de regeling uit het voorgaande bestemmingsplan. Dat bestemmingsplan liet bijvoorbeeld horeca-a op de begane grond toe, dat is in dit bestemmingsplan weer overgenomen.

Ook is binnen deze bestemming nog ruimte voor uitbreiding. Er is een plan om op het dak van de parkeergarage bij het Stater-kantoor 4.500 m² nieuwe kantoren te realiseren.

6.2.1.4 Verkeer - verblijfsgebied

De wegen binnen het plangebied hebben de bestemming 'Verkeer- verblijfsgebied'. Binnen deze bestemmingen zijn woonerven, woonstraten en pleinen toegestaan en ook voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, in- en uitritten, bermen en groenvoorzieningen en waterpartijen.

Bouwwerken zijn niet toegestaan met uitzondering van nutsvoorzieningen, die tot een bepaalde omvang vergunning vrij zijn, en andere bouwwerken zoals palen, masten en verlichtingselementen.

6.2.1.5 Wonen

Voor grondgebonden woningen is de bestemming Wonen-1 opgenomen, voor gestapelde woningen de bestemming Wonen-4. Deze bestemmingen worden in heel Amersfoort gegeven aan de grondgebonden en gestapelde woningen. Op de verbeelding zijn bouwvlakken opgenomen waarbinnen de hoofdgebouwen mogen worden gebouwd. Buiten de bouwvlakken zijn alleen bijbehorende bouwwerken toegelaten. Voor de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken, is aansluiting gezocht met de regeling voor vergunningsvrij bouwen.

In de bestemming is ook opgenomen dat minimaal 35% van de woningen gerealiseerd en in stand gehouden moeten worden als sociale huurwoningen, en minimaal 20% van de woningen als woningen in het middensegment. In Amersfoort is de vraag naar dit type appartementen erg groot. Daarom is er voor gekozen om de realisatie van minimaal 35% sociale huurwoningen en minimaal 20% woningen in het middensegment in het bestemmingsplan vast te leggen.

Ook is in de bestemming een regeling opgenomen voor beroepen en bedrijven aan huis. Deze regeling biedt de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden een beroep- of bedrijf aan huis uit te oefenen.

Voor een deel van de woningen is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen, die het mogelijk maakt om binnen hetzelfde volume kantoren te realiseren in plaats van woningen. Het gaat om maximaal 10.000 m².

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is, als om de economische uitvoerbaarheid.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen voor gronden waarop een aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is aangegeven wat onder een aangewezen bouwplan moet worden verstaan. Hieruit blijkt dat de bouw van ongeveer 440 nieuwe woningen een aangewezen bouwplan is. Er kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan, als de kosten ‘anderszins verzekerd’ zijn. Als bijvoorbeeld in een overeenkomst afspraken zijn vastgelegd over de kosten, kan een exploitatieplan achterwege blijven.

In de casus Podium zijn concept afspraken gemaakt tussen VOF Podium (bestaande uit Heijmans en gemeente) en Ontwikkelingsbedrijf Vathorst (waar de gemeente voor 50% aandeelhouder van is) over de kosten van het bestemmingsplan en de benodigde onderzoeken.

De concept-afspraken tussen OBV en VOF Podium zijn goedgekeurd door de aandeelhouders van OBV. Na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan vindt de herontwikkeling van Podium voor rekening en risico van OBV plaats. De herontwikkeling van Podium valt daarmee binnen de samenwerkingsafspraken, zoals vastgelegd in de Grondexploitatie- en Realisatieovereenkomst Vathorst (1998).

Na definitief worden van de afspraken is het vaststellen van een exploitatieplan voor dit bestemmingsplan niet nodig, omdat op dat moment de kosten anderszins verzekerd zijn.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.3.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

7.3.2 Inspraak

De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen b.v. op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Inspraak zal plaatsvinden volgens de in de "Rol van de Raad" opgenomen gevallen. In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen; model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de gemeenteraad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.

Dit bestemmingsplan volgt de procedure van model 2. De procedure van model 2 kan gevolgd worden voor bestemmingsplannen voor grotere gebieden, die geactualiseerd worden en/of voor urgente en belangrijke ontwikkelingen die niet passen binnen het geldende planologische regime. De herontwikkeling van Podium voldoet aan de tweede voorwaarde. Het gaat om een belangrijke ontwikkeling die niet past binnen het geldende planologische regime. De ontwikkeling is belangrijk omdat de vraag naar woningen groot is en met de voorgenomen bouw van 440 woningen een bijdrage wordt geleverd aan de voorraad woningen in Amersfoort. Daarnaast past de wijziging van de huidige bestemming naar een invulling met woningen, zowel qua functie als qua bebouwing goed in de omgeving.

De procedure behorende bij model 2 houdt in dat er (na het vooroverleg met instanties, zie paragraaf 7.3.3.) direct een ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.

Informatiebijeenkomst

De stedenbouwkundige verkenning is op 8 april 2019 aan belanghebbenden gepresenteerd. Vervolgens hebben belanghebbenden tot 1 mei 2019 de gelegenheid gekregen schriftelijke reacties in te dienen. Tijdens deze eerste informatiebijeenkomst (en nadien schriftelijk) zijn er diverse reacties, zorgen en aandachtspunten kenbaar gemaakt. De reacties gingen op hoofdlijnen over:

a) mogelijke parkeeroverlast in de bestaande woonomgeving;

b) zorgen over de verkeersafwikkeling op rotonde 9;

c) hoogte van het appartementengebouw bij de entree van Podium;

d) afstand van de nieuwe bebouwing aan de Boerderijenboulevard tot de bestaande bebouwing.


Na de bijeenkomst begin april 2019 zijn de verkeersaspecten (punten a en b) nader onderzocht. Hieruit blijkt dat de verkeersafwikkeling op rotonde 9 op termijn niet goed gaat. Met een aanpassing van Rotonde 9 kan dit worden opgelost.

Voor de parkeerbehoefte van de bedrijven op Podium is een nieuwe parkeergarage gebouwd. Voor het nieuwe plan (de woningbouw) worden parkeerplaatsen gerealiseerd conform de Amersfoortse parkeernorm. Met deze ontwikkeling wordt de parkeerdruk op de omgeving niet groter. Meer parkeerplaatsen realiseren is niet wenselijk omdat dat ook extra verkeer aantrekt.

Er is een parkeerdrukmeting uitgevoerd in de wijk (zie paragraaf 4.4). Naar aanleiding van de reactie van bewoners op 9 oktober 2019 is deze meting in de wintermaanden nogmaals uitgevoerd.

De stedenbouwkundige aspecten (punten c en d) zijn op basis van inbreng van de bewoners opnieuw kritisch bekeken. De bebouwing bij de entree van Podium is verlaagd van 11 naar 7 bouwlagen. Het totale bouwprogramma is daarbij gelijk gebleven.
De afstand van de nieuwe bebouwing op Podium tot de bestaande bebouwing langs de Boerderijenboulevard is niet vergroot, er is wel een groenere invulling opgenomen. Nadelige effecten voor bestaande bebouwing, zoals schaduwwerking en privacy, worden met de ligging en afstand die in het plan zit en een groene invulling van de oever voldoende voorkomen.


Tijdens een bijeenkomst op 9 oktober 2019 zijn de resultaten aan belanghebbenden teruggekoppeld en het reactieformulier met beantwoording van alle ingekomen reacties is op de website gepubliceerd. Naar aanleiding van de bijeenkomst van 9 oktober 2019 zijn nog reacties binnen gekomen. Deze hebben niet meer tot aanpassing geleid, deze reacties met de beantwoording zijn eveneens op de website gepubliceerd.

7.3.3 Wettelijk (voor)overleg

Het Besluit ruimtelijke ordening geeft in artikel 3.1.1 aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Op 31 maart 2020 hebben de volgende instanties het conceptontwerpbestemmingsplan ontvangen met het verzoek om in het kader van artikel 3.1.1 Wro te reageren op het plan:

  • SGLA
  • Veiligheidsregio Utrecht
  • Regionale uitvoeringsdienst Utrecht
  • Waterschap Vallei en Veluwe
  • Provincie Utrecht
  • ProRail
7.3.4 Reacties uit het vooroverleg

Geen van de instanties aan wie een vooroverlegreactie is gevraagd, heeft opmerkingen op het conceptontwerpbestemmingsplan gemaakt.

7.3.5 Vaststelling bestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 18 juni 2020 tot en met 29 juli 2020 ter inzage gelegen. In deze periode zijn 22 zienswijzen ontvangen tegen het ontwerpbestemmingsplan. Daarnaast is 1 zienswijze ontvangen tegen het ontwerpbesluit Hogere grenswaarden Wet geluidhinder, dat gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen.


De gemeenteraad heeft het bestemmingsplan op 10 november 2020 gewijzigd vastgesteld, waarbij de ingediende zienswijzen zijn meegenomen in de besluitvorming. De zienswijzen geven aanleiding tot het aanbrengen van wijzigingen. Ook zijn er enkele ambtshalve wijzigingen aangebracht in het ontwerpbestemmingsplan. De wijzigingen zijn opgenomen in hoofdstuk 3 van de zienswijzennota en leiden niet tot een ander plan. Met de wijzigingen kan het stedenbouwkundig plan nog steeds worden uitgevoerd, het bestemmingsplan wordt verbeterd met het doorvoeren van de wijzigingen.

7.4 Handhaving

Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor de daadwerkelijke controle en handhaving ligt op basis van artikel 7.1 van de Wet ruimtelijke ordening bij de gemeente. Daarnaast zijn ook de VROM-Inspectie en de provincie bevoegd tot opsporing van feiten die in het bestemmingsplan strafbaar zijn gesteld. Daarnaast kunnen ook derden belanghebbenden vorderen dat de bepalingen van het bestemmingsplan worden nageleefd.

De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een deugdelijk mutatie-registratiesysteem bij de uitvoering van het bestemmingsplan, onder andere met betrekking tot verleende vergunningen.

Belangrijk aspect van handhaving is daarnaast dat het draagvlak heeft. Het gaat hierbij om bestuurlijk draagvlak, ambtelijk draagvlak en maatschappelijk draagvlak. Een lastig onderwerp als handhaving heeft grote kans om aan de aandacht te ontsnappen of terzijde te worden gelegd als het geen draagvlak heeft. Steun, of in ieder geval begrip, van alle bij de handhaving betrokkenen, is dan ook zeer gewenst. Het bestuurlijke en ambtelijke draagvlak kan worden verkregen door tijdens het opstellen van het handhavingsbeleid regelmatig met elkaar om tafel te zitten, door de ins en outs van handhaving te bespreken, door de behaalde resultaten door te spreken en door toetsbare afspraken met elkaar te maken. Daarnaast is ook de "maatschappij" bij de handhaving betrokken via bijvoorbeeld de wijkbeheerteams en de gemeentelijke wijkmanagers.

Handhaving kan nadrukkelijk plaatsvinden via publiekrechtelijke maar tevens via privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een dwangsom ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de belangen van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden. De wijze van toepassing van deze bevoegdheden is geregeld in afdeling 5.3. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Daarnaast wordt de preventieve handhaving onderscheiden. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen, waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Aan preventieve handhaving wordt bovendien bijgedragen door duidelijke, consistente en handhaafbare bestemmingsregelingen en het geven van goede voorlichting, een en ander in nauw overleg met de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving (Stadsberichten, folders, gemeentelijke website).

In het plan zijn instrumenten van toezicht opgenomen. Genoemd kunnen worden de afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden en de bevoegdheid om nadere eisen te stellen. Deze instrumenten maken een toetsing mogelijk voordat met de beoogde activiteit (bouwen, gebruiken, het verrichten van werken en/of werkzaamheden) een aanvang wordt gemaakt. De te nemen besluiten op basis van de genoemde bevoegdheden dienen te berusten op een deugdelijke motivering.