direct naar inhoud van Artikel 4 Agrarisch met waarden
Plan: Park Schothorst e.o.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0307.BP00068-0301

Artikel 4 Agrarisch met waarden

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het weiden van vee en/of het verbouwen van gewassen (niet in een volkstuincomplex);
  • b. een bedrijfswoning;
  • c. productiegebonden detailhandel tot een maximum van 100 m2;
  • d. behoud, versterking en/of herstel van zowel de landschappelijke waarden van het hoevenlandschap als de sloten en houtwallen die voor de flora en fauna van belang zijn;
  • e. de waterhuishouding;
  • f. ontsluitingspaden en langzaamverkeersverbindingen;
  • g. nutsvoorzieningen en kleinschalige infrastructurele voorzieningen;
  • h. ter plaatse van de aanduiding "opslag": een schuur ten behoeve van de opslag van goederen;
  • i. ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorische waarden": de bescherming en instandhouding van de cultuurhistorische waarden.

4.2 Bouwregels
  • 1. Op en in deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan, die ten dienste staan van de bestemming.
  • 2. De realisering van de bestemmingen mag niet leiden tot het bemoeilijken of verhinderen van het behoud, versterking en/of herstel van de landschappelijke waarden van het hoevenlandschap, de sloten en de houtwallen.

4.2.1 Gebouwen algemeen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. per bouwvlak is niet meer dan één bedrijf toegestaan;
  • c. de gebouwen dienen noodzakelijk te zijn in verband met de doelmatige agrarische bedrijfsvoering ter plaatse en/of met het beheersen van de waterhuishouding;
  • d. uitbreiding van de bebouwing is uitsluitend toegestaan indien er geen bedrijfsgebouwen voor niet-agrarische activiteiten worden gebruikt;
  • e. de gezamenlijke bebouwde oppervlakte van de gebouwen mag ten hoogte 50% van het bouwvlak bedragen;
  • f. de goothoogte van de bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 12 meter bedragen;
  • g. de onderlinge afstand van vrijstaande bedrijfsgebouwen mag niet minder dan 3 m bedragen;
  • h. het oprichten van kassen is niet toegestaan;
  • i. in afwijking van het bepaalde onder a t/m h mag ter plaatse van de aanduiding 'opslag' een schuur worden gebouwd tot maximaal 100% van het bouwvlak en met een maximale goothoogte van 3 meter.

4.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd;
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  • c. de hoogte mag niet meer bedragen dan 9 meter;
  • d. de dakhelling mag niet minder bedragen dan 25°;
  • e. de inhoud mag niet meer bedragen dan 600 m3;
  • f. Het bouwen van een bedrijfswoning is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'opslag'.

4.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen en overkappingen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de hoogte van de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waartoe deze bebouwing behoort, vermeerderd met 0,3 meter;
  • b. bijbehorende bouwwerken en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat een bijbehorend bouwwerk en/of overkapping op een afstand van niet minder dan 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw, dan wel achter het verlengde daarvan, dient te worden gebouwd;
  • c. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en van overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • d. de bijbehorende bouwwerken mogen plat worden afgedekt en/of met een dakhelling kleiner dan 45°; indien de dakhelling van het hoofdgebouw groter is dan 45° mogen de bijbehorende bouwwerken een dakhelling overeenkomstig het hoofdgebouw hebben;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag bij elke woning niet meer bedragen dan 75 m2.

4.2.4 Veldschuren / schuilgelegenheden

Bestaande bebouwing buiten de bouwvlakken, zoals veldschuren/schuilgelegenheden, welke krachtens een bouwvergunning, dan wel omgevingsvergunning is opgericht en in overeenstemming met de bestemming volgens dit plan, maar afwijkend van één of meer bebouwingsregels, wordt geacht aan het plan te voldoen.

4.2.5 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. ondergrondse bouwwerken die zijn gelegen geheel onder maaiveld zijn overal toegestaan waar gebouwen en bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan;
  • b. wanneer ondergrondse bouwwerken worden gerealiseerd buiten het bouwvlak, dan moet voldaan worden aan de maximale oppervlakte voor bijbehorende bouwwerken;
  • c. de gevels van ondergrondse bouwwerken mogen niet zichtbaar zijn, met uitzondering van een koekoek;
  • d. wanneer het ondergrondse bouwwerk is bedoeld voor parkeren, mag een inrit aan de straatzijde worden gerealiseerd met een maximale breedte van 3 meter;
  • e. het realiseren van ondergrondse bouwwerken mag geen nadelige invloed hebben op de bodem- en waterhuishouding en op eventueel aanwezige archeologische waarden.

4.2.6 andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. het oprichten van hooibergen, mestopslagen, kuilvoederopslagplaatsen en silo's in de vorm van bouwwerken, zoals bedoeld in lid 4.2, mag uitsluitend binnen de bebouwingsvlakken plaatsvinden, behalve ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  • b. de hoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan:

bouwwerken   max. bouwhoogte  
hooibergen met overkapping en silo's   6 m  
verlichtingsmasten   8 m  
erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel van de dienstwoning.   1 m  
overige erf- en terreinafscheidingen   2 m  
overige andere bouwwerken   6 m  

4.3 Afwijken van de bouwregels
  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1 en 4.2 ten behoeve van de bouw van schuilhutten voor dieren, met dien verstande dat:
    • a. de oppervlakte per schuilhut niet meer mag bedragen dan 25 m2;
    • b. de hoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter;
    • c. slechts één schuilhut per 2 ha mag worden gebouwd;
    • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden van het gebied, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, het bebouwingsbeeld en het vrije uitzicht vanaf de achterzijde van de bestaande woningen aan de Hamseweg.
  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.1 onder e, voor het verhogen van het bebouwingspercentage tot ten hoogste 75%, mits:
    • a. de bedrijfseconomische noodzaak wordt aangetoond;
    • b. de overtollige bedrijfsruimten worden gesloopt
    • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden van het gebied, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en het bebouwingsbeeld.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1 voor het toestaan van niet-agrarische nevenactiviteiten in de bestaande gebouwen, met dien verstande dat:

  • a. uitsluitend de in de onderstaande tabel genoemde activiteiten zijn toegestaan in de aangegeven gebieden en met inachtneming van de volgende randvoorwaarden:

  Activiteit   Voorwaarden  
1   agrarische hulp- en loonactiviteiten   max. 300 m2, gebouwen en onbebouwd samen  
2   paardenpension zonder buitenbak   max. 300 m2 gebouwen  
3   bed and breakfast   max. 300 m2 gebouwen  
4   bezoekers- en/of cursusruimte, inclusief horeca-C   max. 300 m2 gebouwen  
5   detailhandel overwegend in ter plaatse voortgebrachte of streekeigen producten   max 150 m2 gebouwen  
6   sociale dienstverlening, zoals een zorgboerderij of kinderdagverblijf   max. 300m2 gebouwen  
7   zuivelverwerking en andere bewerking van agrarische producten, die op het eigen bedrijf of in de directe omgeving daarvan gelegen agrarische bedrijven zijn geproduceerd   max. 300 m2 gebouwen  
8   ambachtelijke bedrijven, zoals een dakdekker, rietdekker, schildersbedrijf, meubelmaker of installatiebedrijf   max. 300 m2 gebouwen  
9   zakelijke dienstverlening, zoals een adviesbureau of een computerservicebureau   max. 300 m2 gebouwen  
10   andere niet-agrarische bedrijfs- en andere activiteiten, die in ruimtelijk en funcioneel opzicht met de hiervoor genoemde activiteiten gelijk kunnen worden gesteld   max. 300 m2 gebouwen  
11   de stalling van caravans, campers, boten en vergelijkbare goederen   alleen in gebouwen  

  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen ten behoeve van de volgens het bepaalde onder a toegelaten activiteiten niet meer mag bedragen dan 300m2;
  • c. ten behoeve van de niet-agrarische nevenactiviteiten de bestaande gebouwen niet mogen worden uitgebreid en geen nieuwe gebouwen mogen worden gebouwd;
  • d. de activiteiten die niet in gebouwen plaatsvinden binnen het bestaande bouwblok plaats moeten vinden;
  • e. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • f. de parkeerbehoefte op eigen terrein en binnen het bestaande bouwblok wordt opgelost;
  • g. de activiteiten landschappelijk worden ingepast indien de terreininrichting wordt gewijzigd, wat moet blijken uit een door de aanvrager op te stellen inrichtingsplan;
  • h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet worden beperkt, waaronder in ieder geval wordt verstaan dat de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven niet op onevenredige wijze wordt gehinderd, waarbij met name kan worden gedacht aan de milieu-aspecten.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning):
    • a. de in het gebied aanwezige houtwallen te vellen of rooien of werkzaanheden te verrichten, welke de dood of ernstige beschadiging van de houtwallen tot gevolg kunnen hebben;
    • b. de in het gebied aanwezige sloten (gedeeltelijk) te dempen, te versmallen of te verbreden;
    • c. grasgronden te ontginnen;
    • d. gronden te beplanten met houtgewassen ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het in werking treden van het bestemmingsplan niet reeds waren beplant;
    • e. gronden af te graven, op te hogen en te egaliseren met meer dan 0,4 m.
  • 2. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 1 is slechts toelaatbaar, indien door de werken en/of werkzaamheden als bedoeld in lid 1, de landschappelijke waarde van het hoevenlandschap en/of de sloten en houtwallen in onevenredige mate worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor behoud, versterking en/of herstel van die waarden niet onevenredig worden verkleind en indien een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een vergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd.
  • 3. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 1 is niet vereist bij:
    • a. normale onderhoudswerkzaamheden van geringe omvang gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavinge plangebied;
    • b. andere werken en/of werkzaamheden die uit een oogpunt van de ruimtelijke ordening van niet ingrijpende betekenis zijn.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening, de in 4.1 genoemde bestemming(en) wijzigen ten behoeve van de bestemming wonen als bedoeld in artikel 16, met dien verstande dat:
    • a. de wijziging uitsluitend binnen het bouwvlak mag worden toegepast;
    • b. de woonfunctie uitsluitend is toegestaan indien het bestaande bedrijf wordt beëindigd;
    • c. uitsluitend 1 woning mag worden gerealiseerd;
    • d. de bepalingen als bedoeld in artikel 16 in acht worden genomen.
  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening, de in 4.1 genoemde bestemming(en) wijzigen ten behoeve van een landelijk bedrijf, met dien verstande dat:
    • a. de wijziging uitsluitend binnen het bouwvlak mag worden toegepast;
    • b. de activiteiten inclusief opslag plaatsvinden binnen de gebouwen;
    • c. de bepalingen die gelden voor dit artikel, vanaf lid 2, in acht worden genomen;
  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening, de in 4.1 genoemde bestemming(en) wijzigen ten behoeve van het toelaten van nieuwe landgoederen, met dien verstande dat:
    • a. vooraf vast moet staan dat de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van het gebied duurzaam worden verbeterd, wat moet blijken uit een door de aanvrager op te stellen inrichtings- en beheerplan;
    • b. minimaal 10 hectare gebied wordt aangewend voor de inrichting van het landgoed, waarbij geldt dat:
      • dit bij voorkeur een aaneengesloten gebied dient te betreffen;
      • voor de ruimtelijke inrichting de landschappelijke structuur als uitgangspunt wordt gehanteerd;
      • ten minste 30% van de grond wordt voorzien van bos of houtopstanden dan wel minimaal 20% bos en 50% natuurgebied;
      • ten minste 90% van het gebied openbaar toegankelijk moet zijn door middel van fiets- en /of wandelroutes;
      • bestaande natuurgebieden die binnen de begrensde delen van de ecologische hoofdstructuur liggen niet mogen worden meegeteld;
    • c. voor de bebouwing geldt dat:
      • bestaande woningen mogen worden gehandhaafd;
      • alle (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, met dien verstande dat:
      • 1. bij een aanduiding ‘cultuurhistorische waarden’ geen waardevolle bebouwing mag worden gesloopt;
      • 2. bebouwing die in gebruik kan worden genomen als bebouwing ten behoeve van het beheer van het landgoed mag worden gehandhaafd;
      • 3. hierbij betrokken wordt de nog bestaande en bij de betreffende woning / het perceel behorende bebouwing zoals die aanwezig was op het moment van de tervisielegging van het plan;
    • a. er maximaal 2 landhuizen worden gebouwd met elk een inhoud van maximaal 1.500 m³;
    • b. de maximale inhoud van de landhuizen is evenredig groter dan 1.500 m³ indien een groter landgoed dan 10 ha wordt gerealiseerd;
    • c. in een landhuis uitsluitend woningen mogen worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
      • een landhuis bij voorkeur bestaat uit één vrijstaande woning;
      • indien appartementen worden gerealiseerd, per landhuis maximaal 3 appartementen zijn toegestaan;
      • de landhuizen worden geclusterd op één aaneengesloten erf, worden gesitueerd in de directe nabijheid van eventueel aanwezige te handhaven bebouwing en worden gekoppeld aan de bestaande ontsluitingsstructuur;
      • de landhuizen mogen worden gesplitst in twee bouwvolumes van 750 m³ indien dit noodzakelijk is in verband met de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van het gebied als bedoeld bij 4.6, onder 3;
    • d. het volume genoemd onder d met maximaal 20% mag worden vergroot, mits dit niet ten koste gaat van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van het gebied;
    • e. de minimale maat als bedoeld onder b mag worden verlaagd tot 5 ha indien tenminste 1.000 m² aan voormalige bedrijfsgebouwen wordt gesloopt en met dien verstande dat:
      • in dat geval geen toepassing mag worden gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid in artikel 4.6, onder 4 (ruimte voor ruimte regeling);
      • er één landhuis mag worden gebouwd met een inhoud van maximaal 1500 m³;
      • de maximale inhoud van het landhuis evenredig groter is dan 1.500 m³ indien een groter landgoed dan 5 ha wordt gerealiseerd;
      • alleen van deze wijzigingsbevoegdheid gebruik mag worden gemaakt als de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven niet op onevenredige wijze wordt gehinderd, waarbij met name kan worden gedacht aan de milieu-aspecten.
  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening, de in 4.1 genoemde bestemming(en) wijzigen ten behoeve van de bouw van 1 extra vrijstaande woning, met dien verstande dat:
    • a. vooraf vast moet staan dat alle bij de betreffende (bedrijfs)woning behorende bedrijfsgebouwen en bijbehorende bouwwerken worden gesloopt, waarbij:
      • per (bestaande en/of nieuw te bouwen) woning de in artikel 15 en 16 bepaalde oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag worden gehandhaafd;
      • er maximaal 600 m³ aan gebouwen mag worden opgericht indien 1.000 m² bebouwing wordt gesloopt;
      • van de genoemde sloopnorm mag worden afgeweken, indien sprake is van een aanzienlijke ruimtelijke kwaliteitswinst en de provincie daarover positief heeft geadviseerd;
      • 20% van de oppervlakte van kassen mag worden meegeteld bij het bepalen van de genoemde 1000 m²;
      • betrokken wordt de nog bestaande en bij de betreffende woning / het perceel behorende bebouwing zoals die aanwezig was op het moment van de tervisielegging van het plan.
    • b. vooraf vast moet staan dat de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van het gebied worden verbeterd, wat moet blijken uit een door de aanvrager op te stellen inrichtings- en beheerplan;
    • c. alleen van deze wijzigingsbevoegdheid gebruik mag worden gemaakt als de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven niet op onevenredige wijze wordt gehinderd, waarbij met name kan worden gedacht aan de milieu-aspecten;
    • d. de ter plaatse geldende voorkeursgrenswaarde in acht moet worden genomen;
    • e. de afwijkingsregel in artikel 26.1, onder c (de zogenaamde 10% regeling) alleen voor de maximale inhoud van de nieuwe woning mag worden toegepast als sprake is van een aanzienlijke extra kwaliteitswinst, bijvoorbeeld door het verwijderen van een relatief grote oppervlakte aan kuilplaten en sleufsilo’s